1 ?,r>
Een aardig^kiekje van de Duitsehe Keizerin,
genomen tijdens het 'veelbesproken bezoek van het
keizerspaar aan Engeland.
Van de Duitsehe Keizerin.
De Duitsehe Keizerin, Hare Majesteit Victoria
Augusta, is gedurende het bezoek van het keizers
paar aan Engeland niet zoo op den voorgrond getre
den. Haar kalme aard en bekende huiselijkheid,
waardoor H. M. dan ook bij ieder als het echte
type der christelijke huisvrouw bekend is, dringen
haar nooit op den voorgrond. En vooral niet als er een
politiek tintje is aan de representatie, waartoe zij is
verplicht. Dit neemt echter niet weg, dat de Duit
sehe Keizerin reeds van het eerste oogenblik af
iedereen voor haar inneemt die met haar in gesprek
komt: de goedigheid en welwillendheid zijn op haar
gelaat te lezen en het aardige kiekje, door den foto
graaf op een van de oogenblikken dat 't juist ging,
te Londen genomen, bewijst dat ook voldingend!
Ondergegaan.
Zijn naam was Batiske, en alle jaren met de voor-
jaarskermis kwam hij onze provincie-stad met zijn
circus bezoeken.
Ik zie hem nog voor mij, dien flinken man, met
zijn zwarte snor en zijn bruin, door de zon verbrand
gelaat.
En als hij dan 's morgens door de stad wandelde
met zijn grijzen demi en hoogen hoed, waren er
verscheidenen, die hem bewonderend als een aan
zienlijk heer naoogden.
Zijn boeltje zag er altijd goed uit. Negen paarden
met een kameel, een eigen houten tent en altijd
goede artisten, die liever bij hem waren dan bij een
ander, al verdienden ze er ook wat minder.
„Een aardige vent", zeiden dan de boeren, als
hij voor den aanvang van de gala-, parade-, eere
en elite-voorstelling, buiten voor de tent met zijn
clowns aan den gang was.
Niemand kon zoo parade maken en laatste waar
schuwingen geven als hij.
Als de paarden naar buiten kwamen, met den
kameel, dan was er ook een wildeman bij, die onder
luid gillen en krijgsgeschreeuw met zijn knots
zwaaiend, de anderen voorbij holde.
En als dan August, die juist naar de lucht stond
te kijken, in het voorbijgaan een fermen por van hem
had gekregen, dan kwam er aan het gelach haast
geen einde.
„Geen derde rang meer,klonk het dan.
„Alleen nog maar tweede en eerste."
Bij het afroepen van de prijzen der plaatsen kon
men, om zoo te zeggen, haast een speld hooren vallen.
„De zaken gaan best," placht de directeur dan te
zeggen in het café. waar hij gewoonlijk 's avonds
na afloop zijn glas faro dronk. „De zaken gaan best."
Eens op een avond echter kwam hij bedrukt bin
nen, groette niemand, liet zijn glas staan en sprak
geen woord.
„Zeker weer een linnen tent, die je concurrentie
aandoet?" vroeg Cis, de dikke kastelein, die telkens
zijn eigen glas nog eens half vulde, omdat hij zelf
zoo'n dorst kreeg van al dat inschenken.
„Als het niet anders was", antwoordde Batiske.
„Het zit 'm in de familie van me". En het hoofd
schuddend: „We hebben er van nacht niet van
kunnen slapen.Maar ik zal hem in de gaten houden.
Tegen een vreemde zou ik het niet vertellen, maar
zie je, ik heb een zoon, die nooit heeft willen deu
gen. Eerst voor muzikant geleerd, zijn vader een
boel geld gekost, toen voor decoratie-schilder, dat
ook niet ging en eindelijk van kwaad tot erger ver
vallen. Bij een baas, waar ik hem nog als pakhuis
knecht geplaatst heb kunnen krijgen, tachtig gulden
gestolen en den boel bijna in brand gestoken, opge
pakt, voor de rechtbank gekomen... en vijfjaar
gekregen."
„Nu goed, maar dan ben je ook meteen van hem
af", zei Cis, die even naar den kelder was gegaan
om een nieuw fust aan te steken en zichzelf weer
eens inschonk.
„Als 't daar maar mee gedaan was, maar nu krijg
ik gisteren een brief, dat hij de volgende maand
loskomt. Ik vraag je, wat moet ik met zoo'n jon
gen beginnen?" Voor muzikant en schilder deugt
hij niet en voor mijn vak heelemaal niet. En toch
is hij mijn eigen zoonik kan hem niet aan zijn
lot overlaten, al deed hij ook slecht. In Godsnaam,
ik zal hem maar bij mij nemen, tot hij iets anders
gevonden heeft. Maar, 't is een ramp."
„En je vrouw, vindt die dat dan maar goed?"
„Ja, dat kan je begrijpen. Wij leven altijd bedaard
en stil en dan zoo'n deugniet in huis te krijgen.
Maar het kan nu eenmaal niet anders. Het reisgeld
is al weg."
„Kom, Norma", sprak hij tot zijn hondje, dat
telkens kwispelstaartend tot hem opsprong. „Wij
gaan naar huis en dan krijg jij een lekker beentje.
Ga jij maar mee; jij wilt den baas geen verdriet
aandoen, niet waar?"
„Allo, op zij jullie", riep hij knorrig tot een paar
straatbengels, die een sigaretje zaten te rooken op
de treden van zijn woonwagen. „Gaat liever naar
school, dan leer je nog wat."
Mijn zaken riepen mij elders, maar jaren daarna
heb ik hem nog eens teruggezien op een zomer
avond. Niet met zijn tent, maar op een dorpsplein
met een gedresseerd paardje dat kunsten vertoonde.
Oud, arm, alleen I
Ik herkende hem dadelijk, hoe vervallen hij er
ook uitzag, en nieuwsgierig wat er gebeurd was,
wachtte ik tot de voorstelling was afgeloopen en
maakte toen een praatje.
„Hebt u mij nog gekend, meneer?" zei hij, „en
heeft u er nooit van gehoord? Ja, mijnheer, ik ben
alles kwijt.
Een zoon, voor wien ik alles gedaan heb en die
mijn ongeluk was, heeft in een nacht, toen mijn
vrouw ziek in den wagen lag en ik den geneesheer
haalde, mij alles ontstolen."