3
138
De inbraak op Bayfield.
„Een gouden eetservies," sprak Richard Pendel,
„is goed om bekeken te worden, maar niet om er
van te eten
Brenda Waldon glimlachte.
„Dat ben ik niet met je eens, Richard," sprak zij.
„Integendeel, ik zal er in de toekomst altijd trotsch
op zijn, te kunnen zeggen dat ik eens van een gou
den bord gegeten heb. Meneer Pendel heeft dan ook
groot gelijk, dat hij bij plechtige gelegenheden dit
servies gebruikt, dat doen ze aan het hof ook
„Wij gebruiken het maar eens per jaar, op mijn
geboortedag," sprak de heer Pendel half in gedach
ten. „Ik ben als arme jongen begonnen; dat heb ik
u al eens verteld, nietwaar mevrouw Waldon. Maar
toen ik vijf en veertig jaar geleden begon, heb ik
mijzelven beloofd, dat ik nog eens van een gouden
bord zou eten, en ik heb woord gehouden, zooals ge
ziet I"
„Ik wou dat ik zoo óok al de beloften kon hou
den die ik mijzelf gedaan heb", sprak Brenda Wal
don lachend. „Zoo heb ik mij eens voorgenomen,
een millionnair te huwen!"
Ze keek over de tafel heen naar haar echtgenoot,
maar Jacques Waldon antwoordde niet. „He Jacques,
schaam je je niet dat je geen millionair ben?" riep
ze hem toe.
„Ik verzeker je dat het mij genoeg spijt," ant
woordde hij nu heel ernstig.
„Och," zei de gastheer, „al onze wenschen kunnen
we tocb niet bevredigen. Geloof dat van mij, waarde
Waldon. Ik weet er van mee te praten, al ben ik
dan door hard werken rijk geworden."
Het was geen vroolijk diner, dat de Pendel's gaven.
Mevrouw Pendel, die vond dat men nooit twee din
gen tegelijk moet doen, sprak nooit onder het eten,
en de jongeheer Richard nam alleen aan den feestmaal
tijd deel omdat hij moest.
De gasten waren de heer en mevrouw Waldon,
een jong echtpaar, dat op een kleine villa woonde
dicht bij het vorstelijk ingerichte Bayfield. Jacques
Waldon bekleedde een betrekking van vertrouwen
aan een levensverzekeringsmaatschappij. De millio
nair Pendel vond nogal smaak in het gezelschap der
Waldon's, vroeg hen dikwijls te eten en behandelde
hen met een soort van half kameraadschappelijke,
half nederbuigende vriendelijkheid. Brenda Waldon
kon het met de onbeduidende mevrouw Pendel best
vinden: Jacques Waldon en de jonge Richard waren
dikke vrienden.
Het gouden servies was speciaal voor den millionair
vervaardigd en had de kleinigheid van honderd
twintig duizend gulden gekost. In haar hart was
Brenda het met Richard volkomen eens, dat het van
porceleinen borden veel prettiger eet, maar ze achtte
het verstandig haar gastheer niet tegen te spreken.
Het diner was afgeloopen: Sèvres-porcelein had
het goud vervangen en de afwezigheid der bedienden
maakte het gesprek vrijer en levendiger.
H?„Het gouden servies wordt toch zeker des nachts
goed bewaard?" vroeg mevrouw Waldon den mil
lionair.
„Het is zoo veilig opgeborgen als het maar wezen
kan, mevrouw Waldon," antwoordde^ Pendel. „Het
ligt in een kluis in de kamer, waar Honkins de
bottelier slaapt; de ramen zijn van zware ijzeren
staven voorzien, de deur is met drie sloten en een
grendel gesloten, en Honkins gaat nooit naar bed
zonder een geladen revolver naast zich."
„En toch is het goud daar niet zoo veilig als men
wel zou denken", flapte Richard er uit. „Als ik in
breker van beroep was, zou ik hier vrij gemakke
lijk mijn slag slaan."
„Zoo, en hoe dan?" vroeg Jacques Waldon, die
al dien tijd opvallend stil geweest was, eensklaps.
„Och", antwoordde de man, „Honkins is misschien
heel eerlijk, mar hij is niet zoo voorzichtig en boven
dien niet matig. Hij behoeft maar te vergeten zijn
deur te sluiten en een inbreker kan gemakkelijk
door dreigementen den sleutel der brandkluis van
hem krijgen."
„Honkins heeft gediend, en zal zich heusch zoo
gemakkelijk niet laten bangmaken", zei de gastheer.
„Ga je mee, lieve", sprak mevrouw Pendel op
staande, en de dames lieten de heeren aan hun
sigaar.
Later op den avond zong mevrouw Waldon ver
scheidene liederen, en het werd elf uur eer de gasten
vertrokken. Door den tuin van Bayfield heen be
reikten ze hun woning. Brenda trad de huiskamer
binnen en draaide het gas op.
„Wat scheelt er aan, Jacques?" vroeg zij. „Je
bent den heelen avond zoo vreemd en zoo stil ge
weest. Als je niet wat vroolijker en spraakzamer
bent, vragen ze ons stellig niet meer op Bayfield."
„Dat kan me ook niets schelen", was het norsche
antwoord. „Ik wou dat we die trqtsche Pendel's nooit
gekend hadden."
„Maar beste Jacques, wat is dat nu?"
„Ja, 't is om je te ergeren, als je met lui omgaat,
die zoo verbazend rijk zijn. Wij moeten het met
een paar duizend gulden per jaar doen, en die
Pendel, die toch heusch zooveel meer niet beteekent
dan ik, kan wel twee duizend gulden per dag op
maken als hij wil. En vergelijk ons eenvoudig
huisje eens met het paleis dat hij bewoont! Had
ik dat gouden servies eens, dat hij maar eenmaal
Bi enda boog zich over de leuning en
luisterde oplettend.