151
Na de krasse verwijten, die Cecilie aan haar af
wijzing had toegevoegd, was de jonge man, in plaats
van terstond naar huis terug te keeren, een grooten
zwerftocht door de heuvelen in den omtrek be
gonnen.
Toen hij eindelijk terugkwam, was hij het met
zich zelf eens geworden. Zijn gelaat stond strak en
somber, en net werd nog donkerder, toen hij vóór
het huis van zijn vader den man zag staan, aan wiens
tegenwoordigheid hij de bitterste teleurstelling van
zijn leven weet.
Hij keek rond, of het mogelijk was Turston te
ontwijken, maar die gedachte hield hij slechts een
oogenblik vast. Na die korte aarzeling stapte hij
recht op den officier toe, om de zaak maai in eens
met hem af té maken.
„Goeden avond, Tony," riep de officier, „ik heb
al lang naar je loopen zoeken, maar niemand wist
waar je was."
Turston was vijf jaren ouder dan Tony; hij zag
er uit als een man van groote lichamelijke en gees
telijke kracht: zijn open, eerlijk gelaat boezemde
vertrouwen in. Maar Tony was natuurlijk niet in
een stemming om dat op te merken.
„Wat voor recht hebt gij om om mij na te loo
pen?" vroeg hij ruw. „Ga liever naar ginds" en
hij wees in de richting van Cecilie's woning „daar
weet ge immers, dat ge altijd welkom zijt, in
dringer 1"
Nu wist Turston wat er gebeurd was. Maar hij
was ook te verstandig om dezen lompen uitval te
beantwoorden, en er vloog zelfs een glimlach van
medelijden over zijn gelaat.
„Cecilie is veranderd van het oogenblik af dat gij
hier gekomen zijt," ging de jonge man in onstuimige
drift voort. „Ge hebt zoolang gesnoefd op uwe daden,
tot ze mij is beginnen te minachten. Maar ge zult
er uw trekken wel voor thuis krijgen!"
En weg was de jongeling, terwijl Turston met een
zonderlinge mengeling van droefheid en verbazing
op het gelaat bleef staan. Zijn eerste gedachte, Tony
te volgen, gaf hij terstond op, bij de overweging, dat
er met iemand die boos is, immers toch niet te
redeneeren valt.
En toch speet het hem niet, dat zijn jonge vriend
eens flink boos was geworden, want alles wat hem
uit zijn luie leven kon doen opstaan, kon niet anders
dan goed doen. Hij hield van den jongeling, zooals
men houdt van een aardigen schooljongen, die den
ernst des levens nog niet heeft leeren kennen.
Cecilie was dien avond buitengewoon opgewekt.
Nooit was haar gelaat schooner, haar toon onder
houdender geweest, maar Turston bemerkte op haar
gelaat de sporen van een geheimen angst, die maar
al te zeer verrieden, hoe kunstmatig haar vroolijk-
heid was. Hij had geen gelegenheid om het meisje
alleen te spreken, zocht deze ook niet en ging vroeg
naar huis.
Den volgenden morgen kwam Tony's vader al
vroeg naar Cecilie's woning. Met ongerust gelaat
kwam haar vader hem tegemoet en nam zijn be
zoeker het stuk papier uit de hand, dat deze hem
overreikte.
„Wat is dat!" riep de oude man verschrikt. „Dus
is hij weg?"
„Ja, de knecht verklaart dat hij gisteren avond
op den gewonen tijd naar bed gegaan is, maar van
morgen was zijn kamer ledig en vond ik dat stuk
op zijn tafel. Begrijpt gij er iets van?"
Cecilie's vader aarzelde.
„Om je de waarheid te zeggen, ja beste vriend.
Mijn dochter heeft hem gisteren haar hand gewei
gerd. 't Is hard voor u, maar ge zult toch kwalijk
kunnen zeggen, dat het meisje ongelijk heeft."
„Ik dacht het wel. De jongen is al sinds maan-
den' zich zelf niet. En gaat Cecilie nu met Turston
trouwen?"
„Daar is niets van bepaald," was het kalme ant
woord. „En ge hebt ook geen recht, dat te (^enken."
Zoo verdween Tony uit het kalme leven in het
Schotsche dorp, zonder te vermoeden dat hij daar
een jongemeisjeshart in diepe droefheid en wanho
pig achterliet.
Turston stond op den top van een kleinen heuvel
en keek in alle richtingen om zich heen. Hij had
ver gereisd om het sc.hoone landschap te bewon
deren, dat daar aan zijn voeten lag. Zoover het oog
reikte, zag hij niets dan korenvelden en grasvlakte.
Ondanks den opwekkenden invloed der buitenlucht,
voelde hij zich een weinig vermoeid, en was blijde
daar boven op den heuvel wat uit te kunnen rus
ten en kalm zijn sigaar te genieten.
Het doel van zijn reis was bijna bereikt. Wat zou
Tony zeggen en hoe zou hij den jongeman terug
vinden? Een dunne rookwolk steeg op uit een wo
ning in de verte. De Indiaan die hem tot hier ge
bracht had, had hem dat punt als de woning van
zijn jongen vriend aangewezen en hem toen verlaten.
Het duurde niét lang, of de eenzame stilte rondom
hem heen begon hem te drukken.
„Hoe is het mogelijk, dat Tony het hier vier
jaren uitgehouden heeft," sprak hij bij zichzelf. „Het
zou mijn dood geweest zijn."
Turston was niet licht ontroerd, maar nu hij op
gestaan was en de plek begon te naderen, waar hij
na al dien tijd zijn vriend weer ontmoeten zou, werd
het hem toch bijna te machtig. Plotseling zag hij
iemand uit het huis daar ginds naar buiten komen,
gekleed niet in het gewone pak van den kolonist,
maar in onberispelijk avondcostuum. Hij verbleekte.
Tony als heer gekleed midden in de eenzame woes
tenij kon maar éen ding beteekenen: zeker was hij
onder den invloed der eenzaamheid krankzinnig ge
worden! Misschien was het Tony ook niet, ofschoon
het volkomen zijn gestalte leek.
Om aan de kwellende onzekerheid een einde te
maken, snelde Turston op het huis toe, terwijl
Tony hij herkende hem nu duidelijk aan de
beek die langs het blokhuis stroomde, een beker
water schepte en weer naar binnen ging.
„Hallo, oude jongenriep Turston.
Het volgende oogenblik verscheen de jonge man
weer op den drempel. Eenige minuten lang staarden
de beide jonge mannen elkaar zwijgend aan.
„Waar komt gij vandaan, Turston?"
„Van een station, dat den onmogelijken naam
Moose John draagt," antwoordde de andere luchtigjes.
„Hebt ge wat voor mij te eten? Acht mijlen door
de wildernis maken iemand geducht hongerig."
Weer keken de beide mannen elkaar een oogenblik
aan en Tony moest zich afwenden om de tranen te
verbergen, die hem in de oogen kwamen.
Ook Turston trachtte zijn aandoening te verber
gen onder scherts. „Tony in avondcostuum aan
het water scheppen uit een beek! Kerel, als ik daiir
een kiekje van had kunnen nemen!" lachte hij.
Farensburg glimlachte, maar gaf geen verklaring
van het zonderlinge feit.
„Hoe kom je hier?" vroeg hij nog eens.
„Eerst wat te eten, Tony. Dan zal ik vertellen."
„Maar is er dan misschien iets met mijn vader
gebeurd? Ik heb den afgeloopen nacht van hem ge
droomd!"
„Neen, hij Is alleen wat veranderd, maar ik zou
je toch raden gauw deze wildernis te verlaten en
naar huis terug te keeren."