„Kom binnen," sprak Tony kortaf. „Als ge hon
ger hebt, zal hier wel iets van uw gading zijn."
Nadat de bezoeker zijn eetlust recht gedaan had,
traden de beide mannen weer naar buiten en Turston
bood zijn vriend een sigaar aan.
„Dank je," sprak deze, „het nieuws dat je mee
brengt is het eenige wat ik noodig heb. Is er wat
met vader?"
Turston schudde het hoofd.
„Dan moet het Cecilie zijn! Hoe lang ben je al
met haar getrouwd?"
„Zij wil niets van mij weten," antwoordde Tur
ston. „Hoe kom je er aan dat wij getrouwd zouden
zijn? Ik ben alleen hier om te zeggen dat Cecilie
je afwezigheid niet langer verdragen kan!"
Turnston zag de kleur wijken uit het gelaat van
den eenzamen, verouderden man daar voor hem.
„Wat wilt ge?" sprak Tony somber. „Het vorige
jaar heb ik hier in Canada duizend dollar overge
legd; dit jaar zullen het er meer dan twee duizend
zijn, en daarna
„Ik weet riet hoeveel duizend dollars is, maar het
is weinig in vergelijking van wat je in het vader
land wacht, en daarom ben ik hier gekomen om je
mee te nemen."
Tony schudde het hoofd.
„Over tien dagen zal het koren hier rijp zijn en
kan ik een nieuw huis gaan bouwen hier naast het
oude; het zal mij leed doen het te verlaten, want
hier is de strijd gestreden, die mij 'tot een man ge
maakt heeft."
„Dat kan zijn, maar Cecilie kwijnt weg van ver
driet. Ik keer niet terug zonder jou, Tony."
Uit de verte klonk hoefgetrappel.
„Ze komen mij halen," sprak Farensburg.
„Waarvoor?"
„Dat zullen we hooren," was het antwoord, dat
op verlegen toon gegeven werd.
„Ik heb ook de verklaring van het avondcostuum
nog niet gehoord," lachte Turston.
„O, dat is een afspraak tusschen mij en een mijner
buren. Wij zijn overeen gekomen, dat wij samen
enkele der gebruiken uit de beschaafde wereld in
eere zouden houden, om niet onder te gaan in deze
eenzaamheid."
„Dat zal ik aan Cecilie vertellen," sprak Turston.
„Het zal haar bevallen. Maar vertel me nu eerst,
waarvoor ze je komen halen."
„Ik ben de eenige hier uren in den omtrek, die
iets van geneeskunde afweet. Ook heb ik hier een
kist medicijnen, en zoo komen ze in geval van ziekte
nog al eens op mij af."
De deur ging open en een lange, magere man trad
zonder complimenten binnen.
„Ik zoek mr. Farensburg," sprak hij.
„Die ben ik," antwoordde Tony.
„Mijn eenig kind ligt zwaar ziek en als ik het verliezen
moet, sterft mijn vrouw zeker ook van verdriet.
Gaat ge mee?"
„Keer naar uw kind terug," sprak Farensburg. „Ik
volg u dadelijk."
Een uur later stond Turston vol verbazing in de
huiskamer van een der Canadeesche kolonisten uit
den omtrek, begeerig het tooneel op doek te bren-
gen, dat hij daar aanschouwde, en het aan Cecilie
te zenden. Daar lag de man, die vroeger zoo scherpe
verwijten over zijn luiheid en lichtzinnigheid had
moeten hooren, geknield voor het bedje van een
kind. Hij scheen alles om zich heen vergeten in de
teedere zorg voor de zieke kleine, die zich op zijn
gelaat afspiegelde. En niet eer stond hij op, vóór
hij de wanhopige jonge moeder gerust kon stellen
met de verzekering, dat haar kind binnen drie dagen
weer hersteld zou zijn.
„Tony, ge zijt een man geworden," sprak Turston
op den terugtocht.
De ander glimlachte droevig.
„Ik kan zoo weinig voor hen doen, en moet nog
heel veel leeren," sprak hij.
„Ik zal dit alles terstond aan Cecilie en aan uw
vader schrijven," verklaarde Turston. Maar de brie
ven werden eerst den volgenden dag geschreven, en
de Indiaan, die Turston's bagage bracht, nam ze mee
naar Moose John. De kapitein was wel verplicht te
helpen oogsten, want Tony wilde niet mee.
Toen alles afgeloopen was en Turston zijn jongen
vriend in den grond veranderd had gevonden, spra
ken ze op een avond over het vaderland en de toe
komst.
„Ik zal eenigen tijd naar Montreal moeten gaan
om daar te studeeren," verklaarde Tony. „Het Cana
deesche arts-diploma is niet zoo moeilijk en met
weinig kosten te bekomen."
„En gaat ge dan Liet naar huis?"
Tony schudde droefgeestig het hoofd, maar dien
avond kwamen er brieven uit het vaderland, ant
woord op die welke Turston gezonden had. Twee
waren er bij in Cecilie's handschrift. Turston was
volstrekt niet verwonderd dat Tony den zijnen nam
en die buiten in de eenzaamheid ging lezen.
Het duurde lang eer de jonge man terugkeerde.
De kapitein had reeds de lamp aangestoken, en bij
haar schijnsel zag hij dat het gelaat van zijn vriend
schitterde van vreugde.
„Dus ge gaat toch mee naar huis, Tony," vroeg hij.
„Ja," knikte de andere. „We gaan morgen. En
wat denk je dat ze schrijft? Ik moet dadelijk den
bouw van het nieuwe huis staken. Alleen in het
oude, waar ik een man geworden ben, wil ze met
mij wonen."
„Dus komt ze hier?"
„Ja. Ze schrijft van dit plekje grond, alsof het
een paradijs is. O Turston, hoeveel heb ik je te
danken I"
En een warme handdruk bezegelde het vriend
schapsverbond der beide mannen, van wie de een
zooveel voor den ander gedaan had, veel meer
zelfs dan deze laatste vermoedde.
Alles om zich heen vergetend, lag hij bij
het bedje van het Icind geknield.