154
ANECDOTEN.
Onnoodige angst. Bankier (tot zijn compagnon).
We moeten eens duchtig op onzen kassier gaan let
ten. Die kerel heeft, zoo ik hoor, bij een professor in de
sterrekunde geïnformeerd, of de planeet Mars be
woond is!
Droeuige uerzuchting. Schoenmakersjongen.
Je haren kan je tot éen centimeter kort laten knip
pen, maar waarom nu je ooren ook niet!
Op meurouius uerjaardag. Keukenmeid. Mij
heelt ze een gulden gegeven!
Linnenmeid. En mij een rijksdaalder. Wat heb
je dan gezegd!
Keukenmeid. Wel, ik ben zoo begonnen: me
vrouw, op uw dertigsten verjaardag
Linnenmeid. Domme meid, je had moet zeggen
vijf en twintigsten!
Zeer bezorgd- Professor (vindt bij zijn thuiskomst
een inbreker, die zoo juist een dunne overjas uit
zijn kleerkast gestolen heeft). Maar man, wees toch
voorzichtig. Hoe kun je toch bij achttien graden
vorst zoo'n dunne jas stelen 1
hatelijk. Dokter. Ja, mijn lijfspreuk is: leven
en laten leven!
Kennis. Zoo, en waarom geeft ge dan de prac-
tijk niet op, dokter?
Een onteuredene. Dorpsherbergier. Dat vervelende
stadsvolk! Eerst hebben ze mij mijn hoofd mal ge
zeurd om een klachtenboek aan te leggen, en nu
het er is, schrijft geen mensch er ooit een klacht in
Erfelijk. Wijnhandelaar. Wat een teleurstelling.
Daar heb ik nu altijd gehoopt, dat mijn jongen mij
in mijn zaak zou kunnen opvolgen, en nu wil hij
absoluut zeeman worden. Waar hij toch dien trek
naar het water vandaan hebben mag!
Vriend. Wel, van zijn vader natuurlijk!
Raak. A. Kerel, jij bent toch wezenlijk niet zoo
dom, als je eruitziet,
B. Ja, dat is nu juist het onderscheid tusschen
ons beiden
M'i mist het. A. Zeg vriend, ben jij vóór of tegen
vivisectie?
B. Dat ligt er aan. Wanneer het doode dieren geldt,
heb ik er niets op tegen, maar bij levende dieren
dan ben ik er een heftig tegenstander van!
Diep in gedachten. Mevrouw. Zeg man, onze
dienstbode heeft me daar midden op straat het be
wustzijn verloren!
Professor. Een slordig persoontje is dat toch
En heeft ze ten minste aangifte gedaan aan het
politiebureau? Plaats ook een advertentie, dat de
eerlijke vinder goed beloond zal worden!
Zich uerraden. Oom. Toen ik u niet thuis trof,
mijn jongen, dacht ik: Ik zal maar eens naar de
universiteit gaan en wezenlijk, daar vind ik je.
Neef (student). Ja, inderdaad een merkwaardig
toeval
Een profetie in ueruulling. A. Dus die Meier heeft
zich een automobiel aangeschaft.
B. Ja, en dat verwondert - me niets. Zijn vader
heeft hem altijd voorspeld, dat hij geen natuurlij
ken dood zou sterven.
De natuur gaat uaak bouen de leer.
1Zeg eens jongen, wil jij dat arme dier wel eens
niet zoo slaan!
4. Leelijk dia-, we zullen jou je kuren wel eens
even afleeren.
3. Verschrikkelijk, wat is dat nu op eensl
2. Je moet de dieren altijd met zachtheid behandelen,
vriendje
0
v 'Z bf1v.*v l