i Openbare Godsdienstoefeningen in de R.K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen. No. 62, 2e Jaargang Zondag 8 December. Naaml. Venn. „Drukkerij de Spaarnestad." Gratis voor de Abonne's van „Nieuwe Haarl. Courant" en „Stad en Land.' DER ABONNEMENTSPRIJS: Per week 5 Ct. Per Kwartaal40 Ct. Prauco per post per kwartaal50 Ct. UITGAVE VAN DE KINDERHUiSVEST No. 31—33. HAARLEM. Directeur: P. H. M. v. d. GRÏENDT. ADVERTENTIE N: Van 1 tot 6 regelsf 1.20. Elke regel meer0.30. Ingezonden mededeelingen tusschen den tekst ten minste 5 regels fl.50; elke regel meer 0.80. Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124,) TWEEDE ZONDAG VAN DEN ADVENT. Les uit den brief van den H. apostel Paains aan de Romeinen; XV, 4—13. BroedersAlles wat geschreven word is tot onze onderrichting ge schreven, opdat wij door de lijdzaam heid en de vertroosting der Schriften de hoop mogen hebben. De God nu der lijdzaamheid en der vertroosting, geve u, één van gevoelen te zijn •ader elkander volgens Jesus Chris tus; opdat gij, één van ziel, met eéaem mond God en den Vader on- zes Heeren Jesus Christus moogt ver heerlijken. Daarom, neemt elkander aaa, gelijk ook Christus u heeft aan- jeaomen ter eere Gods. Want ik zeg, dat Christus Jesus dienaar der be- saijdenis geworden is om wille van Gods waarachtigheid, om de beloften aaa de Vaderen gestand te doen ca, dat de heidenen God wegens barmhartigheid verheerlijken, gelijk cr geschreven staat: Daarom zal ik loven onder de heidenen, o Heer t* uwen naam lofzingen. En weder- •aa zegt zij: Verheugt u, gij heide- •ea, met zijn volk! En wederom: Looft den Heer, alle gij heidenen, maakt Hem groot, alle gij volkenEn weder spreekt Isaias Daar zal zijn de wortel van Jesse, ea een die zal opstaan om over de heidenen te heerschenop Hem zul- lea de heidenen hopen. De God nu der hoop vervulle u ■set alle blydschap en vrede in het geiooven, opdat gij overvloedig moogt hfa in de hoop en de kracht des Heiligen Geestes. Evangelie volgens den H. Mattheüs. Ia dien tijd, toen Joannes in de hoeien de werken van Christus ver nomen had, zond hij twee zijner leerlingen en zeide tot Hem I Zijt Gif degene die komen moet, of ver wachten wij eenen anderen En Jesus, antwoordend, zeide hun: Gaat en boodschapt aan Joannes wat gij ge- koord en gezien hebt: blinden zien, kreupelen wandelen, melaatschen worden gereinigd, dooven hooren, hooden verrijzen, aan armen wordt het Evangelie verkondigden zalig is hij, die zich aan Mij niet zal ge ërgerd hebben. Toen zij nu heengingen, begon Jesus tot de scharen aangaande Jo annes te zeggenWat zijt gij in de woestijn gaan zien? Een riet, door den wind heen en weder bewogen Maar wat zijt gij gaan zien? Eenen Mensch, gedost in zachte kleederen f Zie, die de zachte kleederen dragen, zijn in de huizen der koningen. Maar wat zijt gij gaan zien Eenen profeet Ja, zeg Ik u, en meer dan een pro leet. Want deze is het, van wien ge schreven staat: Zie, Ik zend mijnen «•gel voor uw aangezicht, die uwen weg voor U bereiden zal. Evangelieverklaring. 2e ZONDAG VAN DEN ADVENT. De H. Joannes de Dooper was reeds een jaar lang opgesloten in de gevangenis van het slot Macherus, dat nabij het paleis van Herodes stoad. Hij leed vervolging om de rechtvaardigheid, want hij was van aijae vrijheid beroofd, omdat hij niet geaarzeld had Herodes zijne dubbele misdaad te verwijten, zijn overspel on zyne bloedschennis, gepleegd met Herodias, de echtgenoote van zijn *og levenden broeder Philippus. Toch was de H. Joannes, hoewel gevan gen, niet geheel en al van de bui tenwereld afgesloten. Hij kon zijn leerlingen en vrienden ontvangen en van hen vernemen wat er buiten zijne gevangenis omging en vooral, wat hem het meeste belang inboe zemde, alle inlichtingen inwinnen omtrent de werkzaamheid en de vruchten van het optreden zijns Goddelijken Meesters. Toen hij in de gevangenis de wonderwerken van den Christus vernam, zond hij twee van Zijne leerlingen, om tot Hem te zeggen„Zijt Gij degene die ko men zou, of verwachten wij eenen anderen?" Joannes droeg die zen ding niet aan Zijne leerlingen op om voor zich zeiven zekerheid te krijgen omtrent den persoon van Jesus van Nazarethhij had reeds zoovele bewijzen van levendig geloof gegeven, dat de getuigenis van Jesus voor hem niet meer noodig was. Maar zijne leerlingen moesten in hun geloof aan den Messias versterkt worden. Voor hen dus zond hij die gezanten af. Toen zij bij Jesus kwa men, vonden zij een groote menigte rondom Hem verzameld, gezonden, maar ook zeer velen die naar de ziel of naar het lichaam ziek waren. Van heinde en verre waren zij sa mengestroomd om de woorden van Jesus te hooren en Zijne wonder macht te ondervinden. De leerlingen van Joannes dringen door de menigte heen en volbrengen den hun opge dragen last, vragen aan Jesus of Hij degene is die komen zou, of dat zij nog een anderen verwachten moes ten. Niet rechtstreeks antwoordde Jesus op de Hem voorgelegde vraag, maar wees hen op de wonderen waarvan zij reeds gehoord hadden en op die waarvan zij zeiven op datoogenblik de ooggetuigen waren. „Gaat heen, zeide Hij hun, en boodschapt aan Joannes wat gij gehoord en gezien hebt: blinden zien, kreupelen gaan, melaatschen worden gereinigd, doo ven hooren, dooden verrijzen, aan armen wordt het Evangelie verkon digd." Jesus zegt niet dat Hij de Messias is, maar Hij bewijst het door een beroep op Zijne wonderwerken, en door aan te toonen dat de pro phetic van Isaias aangaande den Verlosser, die hun welbekend was, in Hem vervuld is. Wonderen doen uit eigen macht en de gebeurtenis sen zóó bestieren, dat de oude voor spellingen bewaarheid worden, is het werk van Hem alleen, die de Heer is van de natuur, van den tijd, van de geschiedenis, van Hem alleen die God is. De leerlingen van Joannes moeten dus, wilden zij zich niet vrijwillig tegen de kracht der waar heid verzetten, Jesus erkennen als den beloofden Messias. De Zalig maker besloot Zijn belangrijk ant woord met deze waarschuwende woorden: „Zalig is hij, die zich aan Mij niet zal geërgerd hebben." Maar, zoo zijn wij hier geneigd te vragen, kan iemand eene aanleiding tot ergernis vinden in het goddelijk toonbeeld van alle volmaaktheid Die mogelijkheid zou niet bestaan zoo de menschen niet boos waren. Maar helaas onder de Joden waren er zoovelen die door hunne eigen boosheid ergernis namen aan de leer van Jesus. Denken wij slechts aan de zinnelijke Saduceën die zich ergerden aau de leer van Jesus over de verstervingaan de trotsche Pha riseërs, die zich ergerden aan Zijn leer «ver de aederigheid Zijner af komst en de schande van Zijn kruis dood. Helaas ook in onze dagen zijn er nog zoovelen die zich aan den nederigen, verstorven, zachtmoedigen Jesus ergeren door hun eigen boos heid en zonden. „Toen de leerlingen heengingen, begon Jesus tot de scha ren over Joannes te spreken." De Voorlooper des Heeren had meer malen de verhevenste getuigenissen omtrent den verwachten Verlosser afgelegd. Deze wilde hun op Zijne beurt den lof verkondigen van hem die zijn weg bereid had. Nooit is over eenig sterveling eene zoo ver- eerende lofrede uitgesproken, nooit aan iemand zoo groote eer gegeven. De woorden zijn weinig in getal, maar elk daarvan heeft een diepen zin. Zelfs de omstandigheden waarin de Verlosser sprak verhoogen de waarde en beteekenis Zijner lof spraak. Voor de verzamelde scharen kon het den schijn hebben alsof Joannes, door de vraag wie hij was tot den Zaligmaker te doen richten, de oplossing van een persoonlijken twijfel wenschte te vernemendie meening bestreed de Zaligmaker door de hooge roeping en de nauw gezette plichtsvervulling van Zijn Voorlooper in het volle licht te plaat sen. „Om wat te zien, vroeg Jesus daarom aan de menigte, zijt gij uit gegaan naar de woestijn (waar zij in zoo groote mepigte kwamen om Joannes te hooren). Een riet dat door den wind bewogen wordt?" Beschouwt gij hem als een onstandvastig man, die als een wankelend riet door iedere meening wordt heen en weer bewogen Neen voerzeker, zulk een man was Joannes niet. Hierdoor wordt dus zijne standvastigheid ge prezen. Een tweede reden tot lofprijzing vond de goddelijke Meester in de strenge boetvaardigheid van Zijn Voorlooper: „om wat te zien zijt gij uitgegaan? Een mensch met zachte kleederen gekleed Zie die zachte kleederen dragen zijn in de huizen der koningen" en niet in de woestijn. Wel moest het verstorven leven van den Boetgezant hoog staan aange schreven in de waardeering van Zijn goddelijken Meester, dat het ten aanhoore van zoovelen zoo zeer ge prezen werd. Eindelijk wilde Jesus nog de grootheid van de bediening hem toevertrouwd in het helderste licht stellen. „Wat zijt gij in de woestijn gaan zien? vroeg Hij ten derden male. Een propheet? Ja ik zeg u en nog meer dan een propheet. Want deze is het van wien geschre ven staatzie ik zend mijnen Engel voor uw aangezicht die uwen weg zal bereiden voor uw aangezicht." Joannes was dus een propheet groo- ter dan de andere en vroegere pro- pheten, vooreerst omdat zijne komst op de wereld zelve reeds door an dere propheten voorspeld was. Ver volgens omdat Hij belast was met een zending, dieaan geen der andere Gods- Propheet, maar tevens Voorlooper van Jesus, was Joannes ver verheven boven alle propheten van het Oude gezanten werd opgedragen, om na melijk den weg voor den beloofde* Verlosser te bereiden, de harten der Israëlieten voor te bereiden tot het ontvangen en erkennennen van de* Messias. Verbond, wier lange reeks hij op de meest eervolle wijze afdoet, door met den vinger aan te wijzen den- gene, dien zij in de verre toekomst aanschouwd en voorspeld hadden. Het Evangelie van dezen Zondag- leert ons vooral de volgende troos tende waarheidde goddelijke Ver losser zal zich in weldoen nimmer laten overtreffen. Wel mogen wij dus ieder toeroepen: geeft aan Jesus eea bewijs van liefde, van teegenegenheid, van toewijding, van dienstvaardig heid, en gij kunt er u verzekerd van houden dat uw bewijs van aanhan kelijkheid in de schaduw zal gesteld en ver overtroffen worden door het geen Jesus er voor zal teruggeve*. Belijdt uwen God en Zaligmaker evenals Joannes voor de menschen, en Jesus zal u als Zijne dienaren voor God, Zijnen hemelschen Vader, en voor Zijne Engelen belijden. Het was voor den H. Joannes eene uit stekende eer dat hij door Jesus zelve* en in het openbaar zoo hoog gepre zen werdook aan ieder die beleden heeft dat de Zoon Gods in het vleesch verschenen is, en Hem door zijne werken niet heeft verloochend, zal hiernamaals voor het aanschijn der geheele wereld „lof geworden van God." (I ad Cor. IV 5). Negen en tachtigste Conferentie. Het staat in mijn courant. Vroeger zeide men om de zekerheid van een waar heid en de goedheid van een voorschrift te bevestigen het staat in het Evangelie. Tegenwoordig hebben zeer veel menschen om hun wijze van denken en handelen te steunen en te rechtvaardigen, een andere formule. Zij zeggenhet staat in mijn courant. Zij vinden in hun courant gedachten en feiten. Zij geiooven er aan met gesloten oogen. Ik wil hun heden aantoonen dat zij ongelijk hebben. I. Wat vindt gij in uwe courant? Gedachten, waar aan gij gelooft met gesloten oogen. Gij hebt ongelijk, JJw dagblad zegt dat de menschelijke natuur goed is, dat al hare Deigingen wettig zijn, en dat men het recht en den plicht heeft aan hare onwederstaan- bare wetten toe te geven. Uwe courant verspilt ten dien te van die gemakkelijke wijsbegeerte veel wel sprekendheid en veel geest, en komt er onophoudelijk op terug. Door dat voordurend in uwe courant te lezen eindigt gij met er aan te geiooven. Gij hebt ongelijk. Uwe courant maakt het eigendomsrecht tot een twist punt, verlaagt de aalmoes, en stelt iederen dag zonder ze op te lossen deze vraag zoo vol gevaren en vergis singen: waartoe de rijke, waartoe de arme? Uwe cou rant leert dat de mensch hier op aarde slechts één doel heeft, genieten, en slechts één middel om daartoe te komen, het geld. Door dat voortdurend in uwe cou rant te lezen, eindigt gij met er aan te geiooven. Gij het ongelijk. Uw dagblad predikt de algemeene onafhankelijkheid, de onafhankelijkheid der volkeren ten opzichte van het gezag, van den soldaat tegenover den officier, van den dienaar tegenover den patroon, van den leerling tegenover den meester, van het kind tegenover zijne ouders, van de vrouw tegenover haren man. Uw dag blad verklaart dat de maatschappelijke overheid niets eerbiedwaardigs of heiligs heeft. Door dat voortdurend in uwe courant te lezen, eindigt gij met het te geioo ven. Gij hebt ongelijk. Uwe courant zegt dagelijks dat het huwelijk een ramp, de echtscheiding een recht, de echtbreuk een noodzakelijkheid, de vrije liefde een vooruitgang is. Uwe courant verklaart dat de deugd niet te beoefenen is, en dat alles geoorloofd is onder voorwendsel dat de natuur spreekt en dat zij hare eischen heeft. Door dat voortdurend te lezen in uwe courant, eindigt gij met het te geiooven. Gij hebt ongelijk. Ziet een eerzaam burger die aan zijn dagblad een geheele bagage van wijsgeerige, geschiedkundige en godsdienstige gedachten ontleent In naam van zijn dagblad twijfelt hij aan het bestaan van God, lochent ds godheid van Jesus Christus, betwist hst gezag vaa de kerk. Hij keurt goed de uitdrijving der religieusen uit Frankrijk. Tevergeefs tracht gij hem aan te too nen dat hun eenige misdaad is goed te doen, dat hun vaderlandsliefde zoo bekend is dat zij die hen verjagen verplicht zijn om buiten de grenzen hun diensten in te roepen om de Fransche taal te verbreiden en den Franschen naam te doen beminnen. Met zijn dagblad in ,de hand, wil hij u nist eens hooren. Hij beweert dat Spanje gedood is door het Katholicisme en door de monnikken. Dat beteekent niets, want Spanje is groot geweest en was de scheidsrechter der wereld, j uist toen het geloof en de kloosters er bloeiden. Maar het staat in zijn dagblad, vraagt hem niet meer. Hij veroordeelt in eens geheel het verleden van het Katholicisme zoo wil het zijn courant. Maar de godsdienst heeft toch goed ge daan? Zijn dagblad spreekt er niet van. En hij weet, hij gelooft slechts wat in zijn dagblad staat. Al zijn ideën zijn slechts de weerslag in zijn hersenen van de beginselen gedrukt in zijn dagblad. Ziet nu eta eer zaam werkman. Bij het uur voor het ontbijt en des avonds na den arbeid zie ik hem met zenuwachtige hand het dagblad openslaan dat voor hem tegenwoor dig de plaats van Evangelie en cathechismus inneemt. Daaruit put hij de beginselen van zijn geloof. Op het punt van godsdienstige en wetenschappelijke waar heden gelooft hij slechts wat zijn dagblad hem leert, al is het ook opgesteld door het nietswaardigste en laagste schepsel der wereld, door een man zonder eer en zonder waarde, tonder geloof en zonder wet, door een afvallige, die zijn godsdienstig verleden sEchts verzaakt heeft om zich des te vrijer aan de ondeugd over te geven, door een Judas die vandaag zijn God verraadt en morgen zijn vaderland zal verraden. Zijn geloof, dat is zijn dagblad.. Wat denkt die eerzaeae werkman van zijn godsdienst? Hij denkt dat de gods dienst nutteloes, schadelijk, het volk vijandig is. Dat staat in zijn dagblad. Wat denkt hij van den priester? Hij denkt dat de priester een bedrieger, een huichelaar is, die de gewetens onder het juk houdt, die oader zijn toog allerlei misdaden en allerlei schanddaden verbergt. Dat ztaat in zijn dagblad. Zijn lichtgeloovige eenvoudige, dikwijls hinderlijke, zelden goed onderwe zen ziel wordt onfeilbaar doortrokken met alle onze delijke en onchristelijke ideën die in zijn dagblad staan en die uit zijn dagblad naar zijne hersenen opstijgen. En ziet nevens den stedeling den eerzamen landman, die denzelfden weg volgt en hetzelfde lot ondergaat. Wie heeft van God en van de Kerk verwijderd onze landelijke bevolking die voor nauwelijks vijftig jaren in het christendom nog vond een band van eenheid tusschen de familiën, een waarborg voor de zoo kost bare Zondagsrust, een zeker onderpand voor de opea- bare zedelijkheid, een geheim voor huiselijk geluk en m latechappe ij ken vrede? Het geblaf van een boos aardig keffertje is voldoende geweest om hun rust te verstoren en om hun geloof en hun zeden in de war I ei) .alS DE OFFICIEELE KERKLIJST XI, 2—10.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1907 | | pagina 7