4
VOGELVRIJ.
If?
4).
Sylvère vertelde alles aan 't meisje, wat hij dacht
dat haar interesseerde, maar verborg haar zorgvul
dig het verraad, waarvan de kapitein en de bende
de dupe waren geweest, alsook het verlies van een
hunner beste zoutmijnen.
Zeker, Raymonde had geen liefde voor rijkdom
men; te edel waren hare gedachten en haar hart,
om zich daaraan te hechten, maar zij hoopte, dat
haar vader zich een grens aan zijn eerzucht zou
gesteld hebben, en dat wanneer deze bereikt was zij
hem eindelijk van zijn gevaarlijk beroep zou zien
afstand doen. O, welk een geluk zou het voor haar
zijn, wanneer hij tot haar zou komen en haar zeg-
gon: „Mijn beste Raymonde, ik heb genoeg van dat
gevaarvolle leven, voortaan wil ik aan uw zijde
leven."
Want dit ruwe bestaan, die marschen door velden
en bosch overdag en des nachts door alle weer en
wind, altijd op zijn hoede zijnde, bedreigend of be
dreigd wordend; dit leven van toeval en van onop
houdelijk strijden, had een onwederstaanbare aan
trekkelijkheid voor den kapitein; zoo meende zijn
dochter tenminste, en zij leed er veel door.
Sedert ongeveer een uur was het maal geëindigd.
Men had de tafel verlaten. Raymonde en Sylvère
waren geheel in hun gesprek verdiept; en Marianne
spon aan het wiel. Het getiktak van een groote
klok van gebeeldhouwd hout smolt samen met het
eentonig gedruisch van het spinnewiel. De hemel
was helder en bezaaid met sterren, het weer was
kalm en geen geluid liet zich buiten hooren, toen
eensklaps de bel, die boven de tuindeur hing, nau
welijks bewogen, een bescheiden geklingel deed
hooren.
De anders zoo waakzame hond blafte niet; Ma
rianne sprong van haar stoel en hield eensklaps op
met spinnen.
„Hoort ge iets," zei ze terwijl zij haar gedachten
verzamelde die een weinig waren afgedwaald, „droom
ik, of is de bel werkelijk gegaan?"
Maar Raymonde had zich reeds met spoed naar
de deur begeven.
„Het kan niemand anders zijn dan vader, kom
Sylvère, we zullen hem opendoen."
„Wees voorzichtig, wacht liever", zei Marianne,
„als hij 't eens niet was."
„Ik heb zijn manier van bellen herkend," zei
Raymonde, en haar gelaat schitterde van vreugde.
„En bovendien, Soliman blaft niet, dat is reeds be
wijs genoeg; kom Sylvère, vlug, kom."
HOOFDSTUK VI.
Marianne riep Cateau om den troep te versterken
war.t zij vreesde neg steeds onraad, en maande de
kapitein haar dan niet steeds bij elk bezoek tot
voorzichtigheid aan?
„Waak steeds over haar," zei hij dan, „zij is nu
mijn eenigste schat op de wereld."
En sinds zeventien jaar had zij steeds trouw ge
waakt.
Ondanks haar tegenstribbelen trokken Raymonde
en Sylvère de grendels van de zware deur, waar
achter zich een goed gewapend ruiter bevond met
een grijsgrauwen mantel en een hoed, die zijn gelaat
Wat S
w err
bjn g
°phou
fan
[°ren.
"°ven(
Kers I
f'ij ge:
4® wi:
fervoe
aer we
2e£gen
Platte
Weg n
faar d
4e
ten deele verborg. Toen hij de sloten hoorde knar
sen, sprong hij van zijn paard en greep het bij den
teugel. De deur ging wagenwijd open; de ruiter
trad binnen zonder een woord te zeggen en snelde
naar Raymonde, die hij aan zijn hart drukte. „Vader,
goede vader," lispelde zij zacht aan zijn oor, „wat een
geluk u hier te zien."
Hij antwoordde slechts door een blik, die al het
teedere van 't vaderlijk gevoel uitdrukte.
Cateau leidde het paard naar den stal; Sylvère
had de grendels reeds weder op de deur geschoven,
en Raymonde trok den kapitein bij den arm naar
huis.
„Ik had u niet zoo spoedig verwacht, maar nu
zult ge toch minstens een week bij ons blijven,
hoop ik."
Een droevige glimlach vertoonde zich op 't gelaat
van Morénas en hij zeide: „Ik ben gekomen, laten
wij over het vertrek maar liever niet spreken."
Sylvère beschouwde hem met een onderzoekenden fe. veri
en angstigen blik, waarvan de oorzaak den kapitein pi. ®n
niet vreemd was. 'I 18
„Alles gaat wel," zeide hij, de geheime gedachten More
van Sylvère beantwoordend, „mijn twee afgevaar- et h'
digden zijn zonder ongeval te Guipuscoa aangekomen e^..e^
en volgens de inlichtingen, die mij zijn geworden, ajijn
weet ik dat de anderen al mijn bevelen zonder 80* zi
moeilijkheden uitgevoerd hebben." ,,Lat<
Cateau wilde nu voor den kapitein opdienen, doch rif 00
deze verklaarde, dat hij onderweg reeds gesoupeerd P 1 8,
had en niets wenschte dan zijn bed om te rusten.. t5ylyÉ
Morénas kwam slechts bij ongeregelde tusschenpoozen
en meestal onverwachts zijn bezoeken afleggen, van-Moré
daar, dat zijn kamer steeds in orde was om hem te(jaarln
ontvangen. e{1-
Marianne bood aan, hem zonder oponthoud naal^ Ue^e
zijn kamer te geleiden. jrac"t
„Gaarne," antwoordde hij, „want ik ben uitgeput] smol
van vermoeienis." Vervolgens wendde hij zich tot^1 war
Sylvère en zei op een toon van gemaakte barschheid en Jot
dien bij immer tegenover zijn lieden aansloeg: f
„Kom morgenochtend zes uur op mijn kamer, ik
heb u bevelen en inlichtingen te geven."
„Goed kapitein; goeden avond kapitein."
„Goeden avond," zeide de laatste en hij glim
lachte vriendschappelijk.
Raymonde wilde haar vader naar zijn kamer ver
gezellen om zich te overtuigen dat alles aanwezig
was, wat hij noodig mocht hebben, waarna zij naaf
haar eigen kamer ging en vroolijk insliep in zoet*
droomen.
„Wat," dacht Sylvère droevig, „nu reeds order.'
en haar verlaten; wat had ik wel niet gegeven al
de kapitein zich nog eenigen tijd laten wachter)
Men heeft het hier zoo goed
Den vo'genden ochtend, op 't oogenblik dat d'
eerste slag van zessen door het nog stille huisj
weerklonk, klopte Sylvère bij den kapitein aan d'
deur.
„Binnen," riep Morénas met zijn welluidende stern:
Sylvère trad de kamer binnen en sloot de deU1]
achter zich dicht.
De kapitein was reeds opgestaan en had een groote*
verzegelden brief in de hand.
„Zoo, zijt gij daar, Sylvère," riep hij voldaan uit
„stipt, dapper en bescheiden. Met die hoedanighedei
zult ge het ver brengen in de smokkelarij, en il1
zie je nog eens mijn opvolger worden."
„Gij spot, kapitein."
„In 't geheel niet."
„Wees verzekerd dat ik die eerzucht niet heb
„Wat, op uw leeftijd zoudt ge geen eerzucht hel
ben, verlangt ge niet eenmaal te bevelen?"
„Zeker, kapitein, dat verlang ik vurig, maar nol
iets anders
Or
®n mas
ie met
DE BEVELEN VAN DEN KAPITEIN.