Ee.i ureeselijk oogenblik. k GiJ 164 Marianne zweeg en zocht wellicht een troostende ingeving; maaï de kapitein vsrinderde plotseling van houding en van gesprek en zeide „Ik heb weer een schadepost te boekeneen onzer agenten, tot nog toe nog onbekend, heeft ons ver raden. Het verlaten van deze zoutmijn is voor onze een belangrijk verlies en de hoop, die ik koesterde om weldra met een voldoend kapitaal naar den vreemde te vertrekken is vervlogen." Marianne was als aan den grond genageld. „Daarenboven zijt gij hier niet veilig meer, want die ellendeling kan mijn verblijf en 'tgeheim mijner geboorte ontdekt hebben. Gij zult dus nu ten spoedigste dit huisje moeten verlaten." „Lieve hemel, en waar moeten we dan naar toe?" „De voorzichtigheid gebiedt u over de grenzen te brengen maar ik moet tot mijn schande beken nen, dat ik daartoe de kracht niet gevoel. Raymonde is mijn leven en ik moet haar nu en dan zien, al was 't ook slechts voor een uur Zoo zult ge dan alle kostbaarheden verbergen in den kelder, dien ik achter het huis heb laten graver, daarna zult ge zorgvuldig alle deuren en vensters sluiten en naar Parijs vertrekken." „Parijs!" herhaalde Marianne, verbaasd over het bevel dat zij kreeg. „Ja en daar zult ge zeer teruggetrokken leven. En vooral Marianne, waak over haar, verlaat haar geen oogenblik." „Maar heer ridder," onderbrak hem Marianne, die zich bij deze woorden half beleedigd gevoelde, „moet ge mij zulke diDgen dan nog zeggen? Mij, door uw heilige en geëerde moeder met zooveel goedheid op gevoed 1" „Pardon Marianne, ik geloof evenzeer aan uw toewijding als gij aan mijn dankbaarheid; ik weet het, gij zult niet ophouden een bewaarengel voor haar te zijn. Maar er is geen tijd te verliezen; hierin staat in bijzonderheden omschreven wat gij te doen zult hebben", en hij overhandigde haar een enveloppe. „Ik hoor den tred van Raymonde, eerst wanneer ik vertrokken zal zijn, moogt gij haar mijn beschik kingen mededeelen." „Gaat ge vandaag alweder weg?" vroeg Marianne droevig. (Wordt vervolgd). Olivier Cromwell, de geweldenaar, deinsde voor de grootste wreedheden niet terug, om hen te straf fen, die hem den minsten tegenstand boden. Kolonel Mayfair, pas 30 jaar oud, had talrijke gevechten bijgewoond en werd om zijn moed en dapperheid algemeen geacht; hij moest dus gelukkig zijn. Wat is er dan toch met hem gebeurd? Waarom heerscht er zulke verslagenheid in zijn hart en in dat zijner echtgenoote? Het was in den winter; de avond was gedaald: buiten woedden de storm en de ijzige koude, binnen bewaarde men een droef zwijgen. De kolonel en zijn jeugdige vrouw zaten hand in hand bij het vuur. Zij hadden te zamen gebeden en nu bleef hun slechts één ding te doen over: wachten. Niet lang onge twijfeld; de vrouw beefde, als zij er aan dacht. Zij hadden slechts één kind, een meisje, Alice geheeten, hun oogappel. Als iederen avond kwam zij haar ouders omhelzen. „Laten wij onze tranen drogen, om der wille van ons kind," zei de kolonel tot zijn vrouw. „Laat haar niets van ons ongeluk vermoeden." Een lief meisje van ongeveer zeven jaar hupp «er de de kamer binnen en klauterde op de knieën ha1 «i Cro: vaders, die haar onstuimig aan zijn hart drukte. „Papa, papa, houd u mij niet zoo stevig vast', - doet mij zeer," riep de kleine, terwijl zij zich \\4' erven. losmaken uit haars vaders armen. „Vertel u ml liever wat." „Goed," sprak de vader, „ik begin al." „Kom mama, geef mij de hand. Nu, begin, vade' Pür en .."Zij zi zal d 11 plaat 1 0 - - o 7o5 „Er waren eens drie kolonels. In een velds' begingen zij een fout tegen de krijgstucht, die e' ter geen noodlottige gevolgen haa, want door 1' c dapperheid behaalden de republikeinen de overtf' V, da ning. De opperbevelhebber was echter zeer vertoo' 0. -rr^poedi en heeft hen naar Londen ontboden om gevonkt Alic te worden." „De opperbevelhebber, dat is Cromwell, niet w" vader?" „Ja." x. „Ik ken hem wel, ik heb hem eens gezien. 1de P hij op zijn groot paard aan het hoofd der troef 'J's ons voorbijgaat, is iedereen bang voor hem, maar ik 1> Sereen niet bevreesd, hij kijkt mij altijd zoo goedig aa' „Kleiue babbelaarster I De kolonels zijnteLon<l gevangen gezet. Voor de laatste maal heeft men wa' öaarn; «"zonke .üBrenj; !hreed "ti den Pieën e ,)>Ik ki ,i 'et.1' Ben vi stroe vergund, hun gezinnen te bezoeken. Van morfV- He: zijn zij hier aangekomen." „Maar papa, is 't dan een ware geschiedenis?' „Ja zeker. Maar waarom weent mama?" „Ik denk aan die arme gezinnen." „Schrei niet mama, 't zal goed afloopen. En is er nu van morgen met hen gebeurd?" „Eerst leidde men ze naar den Tower. Daar 'V." dervroegen de rechters hen, oordeelden hen schul' en alle drie werden ze ter dood veroordeeld." „Maar moedertje, weent gij nu nog? Zij zul '0 oud niet sterven, dat zult ge zien. Maar komaan p» 'iJa, ik »Dan 1 tk iiZek er vertel ons den afloop. Kent gij die drie kolonel' !8ene." „Ja, lieve." >)Gij h „Ik zou ze ook wel willen kennen, ik houd V °Ghtertj van kolonels. Zouden zij wel willen, dat ik hen o P mij" helsde?" „Een hunner vooral zou het gaarne willen,J/'-~ de kolonel met bevende stem. „Omhels mij voor he' At gy „Ja, en daarna ook voor de beide anderen, en ik ze zag zou ik zeggen: „Mijn papa is ook dapper kolonel, die gedaan zou hebben, wat gij daan hebt. Gij behoeft u dus niet te schalij Luister 1 Luister!" „De wind? Neen." „In naam van Cromwell. Opcnl" „Papa, het zijn soldaten, ik zal ze de deur opeiA Haastig liep zij naar de deur, opende ze en r> „Komt binnen, komt binnen. Papa, het zijn I nadiers." De soldaten traden binnen, met de wapens if hand; de officier groette, de kolonel beantwooJ'1 den groet. Zijn arme vrouw drong zich tegen l1 aan en trachtte haar smart zooveel mogelijk te dwingen. Het kind keek verbaasd dit schouw' 'l aanw aan. >i0, w: De vader omhelsde zijn vrouw langdurig, daf °oi! In zijn dochter. „Naar den Tower 1 Voorwaarts!" Toen verliet de kolonel aan het hoofd der sold1' "f zijn woning. „Ach mama, wat loopt papa fier! Hij gaat den Tower, om ze te bezoeken." „Arme kleine, kom hier, kom!" Den volgenden morgen was de arme moeder in staat haar bed te verlaten. Alice had bevel kregen buiten te gaan spelen om haar moeder te wekken. Zij vermaakte zich voor het hui' dacht dat zij goed zou doen, indien zij haar v' ging vertellen, dat moeder ongesteld was. Een liet ve >>Ik za V gee 'j zulh );Ja d: 'el mij :>Gaarn 11 aan i lief, voor jk zal .Het Vp it fP zij Alic •i "O; zv. Jr mij Hen ofï eerbie* •Jen zij °e Pr ,j«öe s« 'te en .'iNeen, ."'Pnen schij c'Maar' Ver i it köaooif •'i nas ■«tid li j Vende? V-s, Hij w

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1907 | | pagina 14