172
mee, want zij rekende het zich tot een eereschuld,
haar kostjuffrouw des avonds te helpen in de huis
houding, wanneer ze althans geen dringenden arbeid
van het redactie-bureau had meegebracht.
Door dit vele werk werd Marie's gezondheid lang
zamerhand ondermijnd. Maar ze hield niet op met
werken en zwoegen vóór haar gezondheid en geest
kracht gebroken waren.
Als redactrice der dames-rubriek voldeed ze goed,
maar dat beteekende niet zooveel als men wel zou
denken. Het werk werd slecht betaald en er was
weinig kans op vooruitgang. Dat merkte Marie spoe
dig, maar ze gaf het niet op en ontzei zich zelfs het
noodzakelijkste om wat op zij te kunnen leggen
voor de groote reis naar het verre Colorado,
Aanvankelijk kwamen Charles' brieven geregeld
in, en Marie zond even regelmatig haar brieven aan
haar vader, die ze dan naar Denver stuurde. Van
haar arbeid te New-York durfde Marie haar man
nog niets te vertellen, uit vrees dat de zorgen om
haar zijn herstel zouden vertragen. Bovendien las ze
in zijn brieven tusschen de regels, dat met hem ook
alles niet zoo goed ging als hij het voorgaf. Marie
werkte nog harder en zond zelfs geld naar Denver
om het haar Charles aan niets te doen ontbreken.
Als het ongeluk komt, komt het zelden alleen.
Twee jaar had het jonge vrouwtje te New-York
voortgetobd, toen ze onverwachte bericht kreeg, dat
haar vader overleden was. Hij was door een beroerte
getroffen en had nauwelijks de laatste H. H. Sacra
menten meer kunnen ontvangen. Marie's spaarpen
ningen waren in den tegenspoed der laatste maanden
opgeteerd, en toch wilde ze zoo graag haar vader
nog eenmaal zien. Ze onderdrukte haar trots en
schreef aan haar stiefmoeder om reisgeld, maar was
volstrekt niet verbaasd dat ze zelfs geen antwoord
ontving.
De brieven van haar echtgenoot bleven nu uit.
Marie zond hem een hartelijk schrijven, zoo opge
wekt als het haar mogelijk was,tevergeefs. Dagen
gingen voorbij en er kwam geen antwoord. De arme
vrouw bestormde den hemel met gebeden. Half
krankzinnig van angst, schreef Marie telkens weer.
Eindelijk kwamen haar brieven ongeopend terug.
Niemand te Denver en in haar geboortedorp, tot
wien ze zich ook wendde, bleek in staat haar iets
omtrent de verblijfplaats van haar echtgenoot mede
te deelen. Het eenige wat zij vernam, was dat hij
ongeveer toen zijn schoonvader stierf zijn be
trekking te Denver opgezegd en de stad verlaten had.
Marie's krachten dreigden haar te verlaten. lederen
dag sleepte ze haar moede leden voort naar den
arbeid, omdat zij en Charlotte toch eten moesten,
maar het kon zöè toch niet lang meer duren. Ze
leverde haar copie niet op tijd en niet nauwkeurig
af: ze maakte ernstige fouten in namen en datums.
„Neem een maand vacantia," rieden haar de col
lega's.
Ze haalde de schouders op.
„Maar ge doet alles verkeerd," was het antwoord.
„Als ge zoo nog een week voortgaat, krijgt ge stellig
uw ontslag."
Dien nacht sliep de jonge vrouw niet. Had dan
zelfs de Hemel haar verlaten? En bij niemand kon
ze haar verdriet uitstorten: juffrouw Wall had het
te druk met haar andere commensaals, en Charlotte
was nog te jong. En toch had het arme vrouwtje
zoo dringend troost noodig: ze voelde dat ze op het
punt was te bezwijken, en dat een groote ramp niet
lang meer kon uitblijven.
Een paar dagen iater,' toen ze 's morgens wilde
opstaan, viel ze half bewusteloos achterover. Haar
ledematen waren zwaar als lood, haar hoofd brandde
als vuur.
„Maatje, wat zégt u?" vroeg Charlotte slaperig.
„Niets, kind," was het antwoord. De moeder
wist niet, dat zij ijlde.
„Blijf maar stil liggen tot ik je boterham klaar
heb," ging de arme moeder vermoeid voort.
Charlotte, verstandig boven haar jonge jaren,
staarde haar moeder oplettend aan. Deze was er in
geslaagd zich op te richten en sleepte zich met
moeite door de kamer voort. Maar na een paar
stappen zakte ze bewusteloos ineen.
Charlotte liep op haar bloote voetjes de gang in
en riep zoo hard ze kon: „Juffrouw Wall! Moe is
zoo ziek, komt u eens gauw kijken I"
Een half uur later, toen de dokter kwam, lag Char
lotte's moeder in een zware ijlkoorts te bed.
„Het is waarschijnlijk typhus," sprak de genees
heer. „Ze moet dadelijk naar het ziekenhuis. Heeft
ze ook verwanten hier
„Alleen haar dochtertje," sprak de goedhartige juf
frouw Wall met tranen in de oogen. „Maar als ze
naar het ziekenhuis moet, blijft de arme kleine
bij mij
Dien middag kwam de ambulance, en Charlotte
zag in bittere tranen haar moeder wegvoeren.
„Schrei maar niet, hartje," troostte juffrouw Wall
haar. Maar het arme kind was niet tot bedaren te
brengen.
Eenigen tijd geleden had Marie haar dochtertje
voorgelezen van een meisje, dat met haar moeder
op een zolderkamertje woonde en op een winter
avond uitgegaan was om lucifers te verkoopen en
zóó haar ziek moedertje te helpen. Dat verhaaltje
had op Charlotte een diepen indruk gemaakt, en
ze sprak er nu met juffrouw Wall over.
„Ik ga ook lucifers verkoopen," zei ze eindelijk.
Marie Madigan bleek zeer zwaar ziek. De dokters
gaven weinig hoop op herstel. Het maandenlange
zwoegen had haar geheel uitgeput, en de beleedigde
natuur weigerde thans tot haar herstel mede te
werken. Dokters en verpleegsters deden wat ze kon
den, maar het baatte niet. Charlotte en juffrouw
Wall mochten slechts een enkele maal de zieke zien.
„We zullen voor haar doen wat kunnen," sprak
de vriendelijke directeur, „maar er is weinig kans
dat ze er door komt."
Charlotte verzamelde lucifers en lucifersdoosjes,
die zij in haar moeders linnenkast voor juffrouw
Wall's oog verborg. Op een avond, toen ze een
flinken vqorraad bijeen had, sloop ze met haar voor
raad in een kist gepakt de deur uit. Ze zag er vreemd
uit, het vijfjarige kind. Haar kleertjes waren netjes,
al stond haar hoed achterste voren en al was haar
manteltje scheef toegeknoopt. Om haar hals hing
het kleine gouden kruisje.
„LucifersI Lucifers!" riep de arme kleine met
schrille stem. Er waren niet veel menschen op straat
en die door den kouden mist heen moesten, haastten
zich naar huis. Eindelijk kocht een man een doosje
lucifers van haar.
„Waar is je moeder?" vroeg hij.
„In het ziekenhuis," antwoordde Charl tte, en de
man gaf haar een stuiver. Maar hij was ook de
i eenige, die wat van de arme kleine kocht.
Voortgaande, kwam zij in de drukkere winkel
straten der groote stad.
„Zeg eens, waar moet dat heen vroeg een zware
stem.
Het was een politieagent en evenals de meeste
kinderen was Charlotte erg bang voor dienders.
Toch sprak ze moedig, schoon met bevend stem
metje:
„Koopt u wat lucifers van mij
„Wel nu nog mooier," lachte de agent.
Uit een restaurant trad een net gekleed heer op
hen toe. Hij zag bleek, en zijn gelaat droeg nog de
sporen van doorgestaan lijden.