Openbare Godsdienstoefeningen in de R.K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen.
Naaml. Venn. „Drukkerij de Spaarnestad."
No 63, 2e faargang Gratis voor de Abonne's van „Nieuwe Haarl. Courant" en „Stad en Land." Zonda0" 15 December
DER
DERDE ZONDAG VAN DEN
ADVENT.
Evangelieverklaring.
3e ZONDAG VAN DEN ADVENT
Negentigste Conferentie.
DE OFFICIEELE KERKLIJST
ABONNEMENTSPRIJS:
Per week 6 Ct.
Per Kwartaal40 Ct.
Franco per post per kwartaal60 Ct.
UITGAVE VAN DE
KINDERHUISVEST No. 31—33. HAARLEM.
Directeur: F. H. M. v. d. GRIENDT.
AD VERTENTIËN:
Van I tot 8 regelsf 1.20.
Elke regel meer0.20.
Ingezonden mededeelingen tussdken den tekst ten
minste 5 regels fl.50; elke regel meer 0.30.
Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig dte wet van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124,)
Les uit den brief van den H. apostel
Paulus aan de PhiüppensenIV, 4—7.
Broeders 1 Verblijdt u in den Heer
te allen tijdenogmaals zeg ik u
verblijdt u 1 Uwe zedigheid zij allen
inenschen bekendde Heer is nabij.
Weest in niets bekommerd, maar
laat in alles door bidden en smee-
ken met dankzegging uwe begeerten
bekend worden bij God. En de vrede
Gods, die alle begrip te boven gaat,
beware uwe harten en uw verstand,
in Christus Jesus onzen Heer.
Evangelie volgens den H. Joannes,
1, 19—28.
in dien tijd zonden de Joden uit
Jeruzalem priesters en Levieten tot
Joannes, om hem te vragenWie
zijt gij Hij nu beleed en loochende
het niéten hij beleedIk ben de
Christus niet. En zij vroegen hem
Wat dan? zijt gij Elias? En hij zeide:
Ik ben het niet. Zijt gij de Profeet
En hij antwoorddeNeen. Zij zeiden
dan tot hemWie zijt gij opdat
wij antwoord geven aan degenen die
«ns "gezonden hebben; wat zegt gij
van u zeiven? Hij zeideIk ben de
stem eens roependen in de woestijn
maakt recht den weg des Pleeren 1
gelijk de profeet Isaias gezegd heeft.
De afgezondenen nu waren uit de
Pharizeën. En zij vroegen hem en
zeiden tot hemWat doopt gij dan,
indien gij de Christus niet zijt, noch
Elias, noch de Profeet? Joannes ant
woordde hun, zeggende: Ik doop
met water; doch midden onder u
staat Hij dien gij niet kent; Hij is
degene, die na mij komen zal, die
vóór mij geweest is, wiens schoen
riem ik niet waardig ben te ontbin
den. Dit is geschied te Bethania,
aan de overzijde van den Jordaan,
waar Joannes doopte.
Zagen wij den \origen Zondag
een gezantschap tot Jesus gaan om
Hem te ondervragen omtrent Zijne
Waardigheid en zending, heden wordt
een gezantschap met dezelfde vra
gen afgezonden tot Joannes, maar
het eerste was met goede bedoelin
gen, dit tweede daarentegen uit
nijd en afgunst gezonden. Hoorden
wij den vorigen Zondag de getuige
nis vanjezus over Joannes, heden zullen
wij de getuigenis van Joannes over zich
zeiven hoorenden vorigen Zondag
werd ons de grootheid, heden de nede
righeid van Joannes getoond. De H.
Joannes had door zijn prediken en
doopen een groote beweging onder
de Israëlieten verwekt, en door
zijn buitengewone strengheid van
leven een zoo grooten indruk op
aller harten gemaakt, dat velen
hem voor den Messias hielden. Daar
om zonden de leden van het San
hedrin of den hoogen raad een ge
zantschap tot Joannes om hem te
ondervragen omtrent zijn persoon en
zending. Zij hadden hiertoe het recht,
want de hooge raad was juist inge
steld om gewichtige vragen, die op
den godsdienst betrekking hadden
te onderzoeken en op te lossen.
Doch zij deden dit niet met die
goede meening, maar met de ver
keerde bedoeling om Joannes te doen
vallen in een strik dien zij hem
spanden, en zijn gezag bij het volk
te ondermijnen.
Zij vroegen hem dan„Wie zijt
gij En hij beleed en loochende het
niet, en hij beleed ik ben de Chris
tus niet." Eigenlijk hadden de afge
zondenen niet van den Messias ge-
gesproken, maar de bedoeling om te
vragen of hij de Messias was, was
gemakkelijk uit hnnne vraag op te
maken. Hij vergenoegde zich niet
met eene enkele ontkenning, tot drie
maal toe, in verschillende bewoor
dingen, wijst hij die eer af, en ver
klaart hij de Christus niet te zijn.
De toeleg der Phariseën was dus
verijdeld, zij konden Joannes niet
beschuldigen dat hij zich aanmatigde
te zijn wat hij niet was. Maar zij
gaven daarom hun plan niet op. Op
eene andere wijze zochten zij uit te
vorschen voor wien hij zich uitgaf,
welke waardigheid hij zich zeiven
toeschreef. Daarom vroegen zij ver
der: „Wat dan? Zijt gij Elias? En
hij zeideik ben het niet. Zijt gij
de propheet En hij antwoordde
neen." Algemeen werd door de Joden
Elias als voorlooper van den Mes
sias verwacht. Dit kwam door een ver
keerde opvatting van deprophetievan
Messias, waarvan de tweedekomst van
Christus, Zijn komst ten oordeel ge
sproken werd, en Elias genoemd
wordt als voorlooper van die komst.
Met dit antwoord van Joannes, dat
hij Elias niet is, is niet in strijd het
woord van Jesus op een andere plaats
in het Evangelie pat hij (Joannes)
Elias is die komen zou. De H. Gre
gorius zegt ons daaromtrent„Gelijk
Elias de tweede komst des Heeren
als voorlooper van den Rechter zal
voorafgaan, zoo is Joannes de eerste
komst des Heeren als Voorlooper
van den Verlosser voorafgegaan.
Joannes was aldus Elias naar den
geest, maar niet naar den persoon.
De Zaligmaker bevestigt het eerste,
Joannes ontkent het laatste." Joannes
kon zeggen dat hij Elias niet was,
omdat zij verschillende personen
waren, Jesus kon zijn Voorlooper
Elias noemen, omdat zij beiden
een gelijke zending te vervullen had
den. De nederigheid van den heili
gen Boetgezant had een tweede over
winning behaald op de sluwheid
zijner belagershij mocht zich Elias
noemen, maar zijne bescheidenheid
weigerde dien eerenaam. Even nede
rig toont zich Joannes in zijn ant
woord, toen de afgezanten hem
vroegen; zijt gij de propheet. Met
die vraag bedoelden de Joden den
propheet dien Mozes voorspeld had,
en waarmede de Christus was aan
geduid. Op die vraag moest dus Jo
annes een beslistneen, doen hoo
ren. Maar in dien zin vatten de on
dervragers de bedoelde prophetie
niet op. Zij meenden ten onrechte
dat Mozes een propheet naast den
Messias, een begeleider der Messias
bedoeld had, en die waardigheid had
Joannes zich met recht kunnen toe
kennen. maar weigerde hij uit nede
righeid.
Intusschen hadden de afgezanten
nog geen voldoend antwoord ont-
ontvangen. Hun bleef dan niets
anders over dan Joannes zeiven tot
eene verklaring te noodzaken van
hetgeen hij was. Zij drongen dus
aan en zeiden tot hem„Wie zijt
gij wat zegt gij van u zeiven opdat
wij een antwoord geven aan hen,
die ons gezonden hebben." Nu werd
den H. Joannes een verder verzwij
gen zijner zending en zijner volmacht
onmogelijk gemaakt, nu wordt hij
gedwongen te verklaren wat hij is,
welke waardigheid of zending hij
zich zeiven toeschrijft. Toch zal hij
het getuigenis der waarheid in over
eenstemming weten te brengen met
zijne nederigheid. Hij zal de een
voudigste uitdrukkingen bezigen,
waarin geen zweem van ingenomen
heid met zich zeiven te vinden is.
„Ik ben de stem eens roependen
in de woestijn maakt recht den weg
des Heeren, gelijk Isaias de propheet
gezegd heeft." Welk een nederig
heid. Hij had zich propheet, Rechter,
Heraut, Voorlooper van den Messias
kunnen noemen, maar in zijne nede
rige opvatting is hij niets meer dan
eene stem, een klank eens anderen,
die doon zijnen mond ter verbetering
van leven oproept, ter bekeering aan
maant. Aan die stem, die de pro
pheet Isaias weleer hoorde, en die
het volk opvorderde om voor den
God van Israel een weg te bereiden,
die zijn volk uit de Babylonische
gevangenschap wilde terugvoeren,
aan die s em ben ik gelijk, wilde
Joannes zeggen, en ik predik onder
het Joodsche volk in naam van Hem
die het aanspoort om hunne harten
te bereiden voor den Messias. De
afgevaardigden waren teleurgesteld
door de korte antwoorden van Jo
annes. Zij hadden verwacht dat hij
de hem gespannen strikken niet zou
ontkomen zijn, en nu staan zij daar
voor heel de menigte beschaamd en
vernederd. Het verwondert ons dan
ook niet dat zij hem deze bitse en
spijtige vraag voorwerpen„Wat
doopt gij dan, indien gij de Christus
niet zijt, noch Elias, noch de pro
pheet?" Zij gingen hierbij van deze
gedachte uitwij kennen een doop
sel dat door de propheten voorspeld
is en vergiffenis van zonden zal geven,
maar dat doopsel mag alleen door
dengene toegediend worden, die zich
de waardigheid en de zending van
een der drie genoemde personen
rechtens mag toeschrijven. En daarom
de vraaag: met welk gezag doopt
gij, als gij, volgens uw eigen beken
tenis, niet één van die drie personen
zijt Het antwoord op die vraag kon
Joannes niet zwaar vallen. Hij had
hun kunnen verklaren, dat hij de
boetvaardigheid predikte, en allen
trachtte over te halen om zijn boet-
doop te ontvangen, dat hij slechts
vermaande om door berouw en be
keering zich voor te bereiden tot
het ware Doopsel van den Messias.
Maar die uiteenzetting zou toch nut
teloos gebleven zijn voor die Joden,
die niet zijue verdediging, maar alleen
zijne beschuldiging zochten. Daarom
vergenoegde hij zich met te wijzen
op het groote onderscheid dat er
bestond tusschen zijn doopsel en dat
hetwelk de Christus geven zou. „Ik
doop met water, zeide hij, doch
midden onder u staat Hij, Dien gij
niet kent. Hij is het, die na mij ko
men zal, die voor mij geworden is,
wiens schoenriem ik niet waardig
ben te ontbinden!" Uit die weinige
woorden konden de afgezanten be
sluiten, vooreerst dat hij als wegbe
reider van den Messias zijn boetdoop
toediende, ten tweede tot de godde
lijke Waardigheid van Iletn wiens
komst Joannes aankondigde. Het
doopsel van Joannes was een doop
sel tot bekeering, het kon op zich
zelf geen vergiffenis van zonden
geven. Tegenover zijn doopsel stelt
de H. Joannes dat vanChristus, die
doopen zou met den H. Geest e*
met vuur, zóó dat de gedoopte den
H. Geest ontvangen, en door dien
H. Geest als door vuur van zijne
zonden gezuiverd zou worden.
Een heerlijk voorbeeld geeft de
H. Joannes ons in het Evangelie va»
dezen Zondag van de ware nederig
heid, die met groote gaven zeer goed
kan vereenigd zijn, en die aan God
alleen alle eer toeschrijft, ook al zou
God zich van onze medewerking be
dienen om groote dingen te doen.
Kr is niets aan te doen.
lo. Zeer
voorkomend woord.
Tegenover den maatschappelijke»! en godsdienstig'en
toestand van onze dagen, die niet zeer rooskleurig is,
hoor ik van verschillende ^kanten zeggener is niets
aan te doen. Het schijnt mij nuttig en zeer ten ge-
schikten tijde om over dat woord een oordeel te doen
hooren. HU, is zeer veel voorkomend, zeer gevaarlijk,
en zeer valsch. En vooreerst het komt zeer veel voor.
Het is het woord van zelfbedrog, van toorn, van ont
moediging en van werkeloosheid.
I. Er is niets aan te doen. Bij sonmigen is het zuiver
zelfbedrog. Zij beschouwen zich zeioen, en verbeelden zich
dat zij niets kunnen doen, dat zij te gering zijn, te
laag geplaatst, te weinig gezag hebbend om eenigen
invloed uit te oefenen. Zij zijn een onbemerkt rad in
het onmetelijk raderwerk, nog minder dan dat, zij zijn
een onbekend cijfer in de onmetelijke, som. De afzon
derlijke zandkorrel is slechts een nul tegenover het
strand dat zich tot den gezichteinder uitstrekt. De en
kele waterdroppel telt niet mede te midden van den
onbeperkten oceaan. Zij vergissen zich. Ieder mensch
hier op aarde is in staat een middelpunt te vormen.
De kruistochten beginnen niet altijd langs den weg
van het gezag van boven naar beneden; zij worden
dikwijls opgelegd door den weg van meesleeping van
beneden naar boven. De geringe eerzame en christelijke
werkman, de jeugdige kapelaan van een voorstad, de
dappere dorpspastoor zijn de nederige werklieden van
de maatschappelijke en godsdienstige opheffing, geen
enkele beroemdheid kan hen vervangen in die taak.
De zedelijke wereld berust evenals de physische wereld
op de menigte van oneindige kleinheden. Sommigen
vinden zich, als zij zich zeiven beschouwen, niet ge
schikt en onmachtin, en vei klaren dat er niets aan te
doen is. Dat is zelfbedrog.
Of wel zij beschouwen den tegenwoordig en toestand en
zij verbeelden zicb dat die van den grond uit slecht
is, dat alles verloren is, dat er niets aan te doen is:
waartoe dient het inderdaad zich te begeven aan een
onderneming die niet tot een goed einde kan komen,
en pogingen te doen die zonder resultaat zullen zijn?
Men zaait zijn koren niet langs een weg waar alle
voorbijgangers het met de voeten zullen vertreden.
Wanneer een zieke dood is, roept men niet degenees-
heeren tot een consult. Zoo is hun redeneering. Zij
vergissen zich. Zij vergissen zich dubbel, want lo. zelfs
toegegeven dat de toestand zoo slecht is als zij zeggen,
zij is niet ongeneeslijk. Het goede en het ware zijn
onsterfelijk. Zij kunnen voor het oogenbük verduisterd
worden, zij gaan niet voor goed ten onder, Als de
slag heden verloren is, wij hebben morgen den tijd een
anderen te winnen. En vervolgens 2o. laten wij de ge
varen van het huidig oogenbiik niet overdrijven. De
katholieken zijn geen niet meetellend getal onder het
volk. Zij zijn talrijk, zij hebben overtuiging. Zij hebben
volstrekt niet dë meening hun geloof ai te zweeren.
En nevens hen vormen de christelijke vrouwen eene
geweldige kracht. Hoort een woord van Fr. Coppée:
„Als ik op het laatst van mijn leven een christen ge
worden ben, wel is waar een zeer middelmatig en een
zeer onvolmaakt christen, maar die den moed van zijn
overtuiging heeft, dan is het omdat mijne vereerde
moeder de namen van Jesus en Maria vereenigd heeft
met mijn eerste gestamelde woorden." Men kan ver-
Douwen hebben in de toekomst van een land, waar
christelijke moeders blijven. Als dus sommij en, zich
zei ven of den toestand beschouwende, verklaren dat er
niets aan te doen is, dan vergissen zij zich. Zij zien
niet of zij zien verkeerd. Zij zijn in zelfbedrog.
II. Er is niets aan te doen. Bij sommige anderen is
het een beweging van toorn.
Zij hebben getracht de waarheid te zeggen en goed te
doen. Zij hebben slechts weerstand en ondankbaarheid
ondervonden. En nevens hen hebben zij een buurman
gezien, een lummel, een man zonder eer en zonder
moed, een ezel die slechts zijn pralerij had om zijn
grove onwetendheid te omsluieren, en die zij in alles
zagen slagen en de geheele wereld bij den neus leiden.
Hij sprak en al zijn woorden waren als het woord van
het Evangelie; zonder ooit iets te doen voor het volk,
was hij er de meester en de opperste heer van; ver
acht door allen was hij gevreesd en gevleid door allen.
En zij werden in dien tijd niet gehoord, men betaalde
hunne diensten door hen zwart te maken. Zulk een
schouwspel verhit het bloed in hunne aderen. En zij
roepen op eea toornigen toon uit: er is niets aan te
doen. Zij hebben ongelijk.
De toorn is nergens goed voor, en heeft er velen ten
onder gebracht. Azijn schrijnt de wonde in plaats van
ze te genezen. Wanneer een mensch zich gaat verdrin
ken, dan redt men hem niet door hem te vervloeken
of door hem steenen toe te werpen, maar wel door hem
goeden raad te geven en hem een stok toe t« steken.
Neen, de school van dien toorn is niet de goede school
en toen de Apostelen het vuur van den hemel wilden
afroepen over de ongetrouwe steden, weet gij ho»
Jesus hun toevoegde: „dwazen, gij weet niet van wel
ken geei t gij zijt". Voorzeker als men ons aanvalt in
het genot van onze wettigste en heiligste rechten e»
de wet ons niet verdedigt, dan hebben wij het recht
en zelfs den plicht om ons te verdedigen. Maar wij
hebben niet het recht <>m aan te vallen, om de wraak
te stellen ten dienste der waarheid. Laten wij niet be
zwijken voor de bekoring tot toorn. Laten wij nemen
en genieten het edel genoegen om ondankbaren te
maken. Laten wij tot hen die weigeren ons te hooren
en ons dank te brengen, zeggen als Augustus tot Cinna:
„Gij verraadt mijne weldaden, ik wil ze verdubbelen.
Ik had er u mede overladen: ik ga er u onder be
delven." Toonen wij na de misrekening en de vergis
sing een nog lachender gelaat en meer voorkomende
manieren. Laten wij na de verwerping en de beleedi-
ging de weerspannige harten nog bestrijden door de
volharding van onze toewijding en de voortzetting van
onze weldaden.
Er is niets aan te doen, zeggen sommigen met bitter
heid en toorn. Zij hebben ongelijk. Men komt met de
dwaling en met het kwaad niet tot een goed eind»
door toorn, maar wel door moed. ijver, opottering, en
om alles in één woord te zeggen, door christelijke liefde.