ft-
A
VOGELVRIJ.
•5)-
17?
„Over een paar uur vertrek ik naar Parijs, om
er één grooten slag'te slaan. Moge ik in mijn plannen
slagen 1"
Op dit oogenblik werd er bescheiden op de deur
geklopt. De kapitein haastte zich op ie staan en zijn
dochter tegemoet te snellen.
.De ónrustige en smartvolle uitdrukking die hij
op 't gelaat droeg, terwijl hij tot Marianne sprak
was verdwenen en toen hij zijn dochter opendeed,
had hij een glimlach op de lippen.
•- ,;'Goeden morgen, lieveling," zei hij met die gemaakte
vroolijfcheid, waaronder hij zijn.droefheid zoo goed
voor zijn dochter wist te verbergen, „waarom zijt
ge zoo vroeg opgestaan?"
„Om u vroeger en langer te zien."
Hij kuste haar teeder.
„Ik zal eens in de keuken gaan zien of Cateau
wel voor 't ontbijt "zorgt," zei Marianne.
„Dat is een goed idéé," riep de kapitein uit, „ik
gevoel reeds een verbazenden eetlust."
Het was niet noodig Cateau aan te sporen; ondanks
het vroege ochtenduur verspreidde zich reeds een
aangename geur van uit de keuken, en de gasten lieten
zich de gerechten, die zij opdiende, goed smaken.
Raymönde was in de hoop, dat haar vader nog vele
dagen bij haar zou verblijven, buitengewoon vroolijk
en opgewekt.
Groot was dan ook haar teleurstelling, toen Morénas
's ochtends tegen 10 uur aankondigde, dat het voor
hem tijd was om te vertrekken.
„Ach," zuchtte het meisje bitter, „vertrekken, altijd
vertrekken."
„Heb geduld, lieveling, misschien breekt de dag
die ons vereenigen moet eerder aan, dan gij wei
denkt, of dan ik zelf durf hopen."
„Dat God uw wensch vervulle, vader," zei zij op
een toon zoo droevig, dat 't gemakkelijk te zien was,
hoe zij begon te wanhopen.
Steeds gekweld door de gedachte, dat men hem
gevolgd kon zijn, gebood Morénas Sylvère zijn paard
naar de naastbij zijnde stad te brengen en het te
stallen bij een burger, den heer Marlicoude, die met
dé bende bevriend was, en waar de kapitein het af
zou halen.
„En gij dan, kapitein" vroeg Sylvère.
„ik," antwoordde Morénas en hij keek naar een
dagloonersplunje, die Marianne hem kwam brengen,
„ik ga te voet en zonder mij te haasten. Verwittig
Marlicoude van mijn aankomst en van de vermom
ming, die ik zal aandoen'."
Sylvère was te zeer aan de voorzorgsmaatregelen
gewoon, die de kapitein telkenmale, dat hij het huisje
verliet, nam, om er zich ook maar in 't minst over
té verwonderen, en hij nam noode afscheid van het
huisje, waar hij gehoopt had nog eenige genoeglijke
dagen door te brengen.
Een half uur later verliet kapitein Morénas zijn
huisje met de groene luiken; hij was armoedig ge
kleed en aan een groven stok droeg hij over zijn
schouder'een zwaar pak.
Ondanks het gewicht zijner beslagen schoenen was
zijn gang, boewei langzaam, toch- regelmatig. En bij
at met smaak van, een stuk zwart brood, zooals het
een rüwen landbouwer eer zou hebben aangedaan.
DE ONNOOZELHEID VAN PATRICE.
ZEVENDE HOOFDSTUK. te ond
dacht
2ich in
Op een frisschen en helderen avond reed op ongeu
veer een uur afstand van Bellec een ruiter op eeiL rele
vrij goed onderhouden weg. 'tWas den man aan t* ^®r, 1
zien dat hij de rijkunst zeer wel verstond en hij scheeim,"
zeer gehaast.
Na een afstand die gewoonlijk vier of vijf dagei|e
vereischt in 3 dagen te hebben afgelegd, voelde hi.'
een onweerstaanbaar verlangen den nacht in een goed'^-
herberg door te brengen en hij streelde zich reeds mek
de gedachte er te Bellec een te zullen vinden. Ook he|e °P
paard scheen rust noodig hebben, want als het op eenle .es<
hoewel zachte glooiing gekomen was, verminderd* t^'1ss
direkt zijn snelheid en zijn meester had daar niets oi^ ens
tegen. .j
Waarom zou hij zulk een goed dienaar onnoodilL: ,e 1
voortgejaagd hebben? 21
't Was immers zeker niet later dan half acht enreedv oen
op een kleinen afstand verhief zich de stad. Nogeeij r 2
weinig geduld en hij zou ze reeds bereikt hebben^f,env';
„Verwenschte reis," mompelde hij in zelf, zijn paarCA Pan
streelend, ,,'t is mij onmogelijk eenig nieuws omtrenj A m*
monseigneur te vernemen; en ik begon mij ongerusL m
over hem te maken. Wat zou hem toch overkomeiL mel
zijn? Reeds drie dagen zijn verloopen sinds diei] j,Tma
vreeselijken nacht dat wij op den weg naar ToulousA
van elkaar zijn gescheiden en nog niet 't geringst^ fV
nieuws. O, wat was dat een nacht! wat een storm b p. 'l
Het paard was langzamerhand stapvoets gaart e v
Ioopen, hetgeen het dus best scheen bevallen te zijnL."
zijn meester, in gedachten verdiept, had dit niet een* ,21-'
opgemerkt en liet het zijn gang g ian, terwijl hij ziji]aV. aa
ongerustheid nog steeds in half luide, onderbroken zink
nenuitsprak. „Vergeefsch wasalmijn zoeken en vrageij, -1
om inlichtingen," zeide hij tot zichzelf, „en dat alles 1S
moest met de meest mogelijke voorzorg geschieden^' 10
omdat monseigneur absoluut incognito wil blijvert
reizen; niemand heeft in de omstreken van Sainty^ c
Gaudiens een edelman te paard of te voet gezien^- 8
die aan zijn signalement beantwoordt. Ik zelf het^J p1
den volgenden dag het geheele bosch en de dalefl
doorzocht, zonder echter iets te vinden dan eenigtj e
lompen, half vergaan door den regen. Wat het paar<L zel,
van den hertog betreft, ik heb zijn sporen gevolge prg?
tot op eenige honderden meters; toen verdwenen z%ejp.
in een week en modderig terrein. Wat ;ou ik nir -J
dit alles gewonnen hebben met nog langer ti en
wachten pZ^
Niets, en hoe meer ik over het geval nadenk, t<j "p8, j
meer komt 't mij voor dat 't beste was naar Parijs k, a
te gaan; want een van beide is zeker: èf wel moniVe0(13.
seigneur is niet meer van deze wereld, hetgeen Go<j0e r 2JJ
verhoede; öf te Parijs, maar alleen te Parijs zal itL,
tijdingen van monseigneur kunnen ontvangen." ?nj
Na zich aldus in zijn besluit ten spoedigste dij- Jn,
groote stad te bereiken te hebben gesterkt, brachjw e,
de reiziger zijn paard weder op een sukkeldrafje et\y. *er^
overdacht hoe welkom een vermoeid reiziger eeljjeedn
herberg is, voorzien van vette kippeboutj es, parelen
den wijn en donzige bedden.
„Wel
1 »Ja",
In dien vreeselijken nacht had de trouwe en betan
scheiden reisgezel van Frangcis de Vendóme, nada'
hij een tijdlang in den storm had rondgedoold, zicg
reeds overgelukkig geacht, toen hij de hut van eeri^" ,e'
houthakker ontdekte, waarin men hem liefdevo?
had ontvangen. L n
Eensklaps hoorde de Martilly vlak bij zich derL^
galop van een paard, en toen hij zich omwenddei|ei)
zag hij een prachtig dier, door een met zorg gekleej)ejcjZ00
den ruiter bereden. Zeo meende het de Martilly tenhf^-^p
minste; maar het was hem onmogelijk geweest d* j,
trekken van den pijlsnel voorbijrijdenden onbekend*h0o^a^