(L Leuend begrauen. Zelden heeft een vrouw zulk een vreeselijken tijd doorgebracht als mevrouw Amalia Schopfer, een Zwitsersche dame, die te Louche-es Bains logeerde, en daar op nog geen steenworp afstand van haar echtgenoot nauwelijks den hongerdood ontkwam. Het was op den eersten Augustus. Mevrouw Schopfer ^fas gaan wandelen langs de oevers der Dala. Door de grootschheid van het landschap overweldigd, ging de wandelaarster verder dan zij aanvankelijk Voornemens geweest was. Eindelijk keerde zij Geinig vermoedend hoe nabij het vreeselijk ge- Vaar was langs den oever van het riviertje terug naar het dorp, waar zij met haar man logeerde. Wat er in de volgende seconden gebeurde, daarvan ion mevr. Schopfer zich naderhand nog maar weinig herinneren. Opeens voelde ze dat ze de diepte inging. Verschrikt door den hevigen schok, maar nog wel Ui staat te voelen, dat zij behalve een paar schram den ongedeerd was, bemerkte de dame dat zij op den bodem eener rotskloof lag. Ongeveer zes meter hoven haar zag zij den rand der kloof en daarboven ion ze nog juist even de spits van de dorpskerk zien. Met dunne straaltjes liep het ijskoude water langs de wanden der kloof. Mevrouw Schopfer be proefde de steile helling te beklimmen, maar voort durend gleed ze op den met mos begroeiden rots- Wand uit. Nog eens beproefde ze het en nog eens, maar telkens tevergeefs. Tot haar vreeselijken angst bemerkte de arme vrouw, dat zij een gevangene was. Vol afschuw voor den ontzettenden toestand, waarin ze zich bevond, staarde mevr. Schopfer naar den toren der dorpskerk. Ze zag in den geest het hotel voor zich, dat ze dien morgen verlaten had, en haar echt genoot, die haar ongetwijfeld wel spoedig angstig zoeken zou. Een paar stukken chocolade die ze bij zich had, Was alles wat ze had om haar honger te stillen; Water was er natuurlijk in overvloed. De zon begon te dalen en een afschuwelijke nacht volgde. Zoo ging het dagen achtereen. Toen haar kleine voorraad chocolade opgeteerd was, rukte ze het mos af, dat tegen de wanden van haar gevangenis groeide, en at het gretig op. Het was walgelijk voedsel, maar haar honger werd er ten minste door gestild. Zoo duurde het twintig lange dagen; het vree- selijkst waren de Zondagen: dan hoorde ze de kerkklok in vredige rust kleppen; zelfs klonk tot haar in de frissche berglucht het gezang der geloo- vigen, en dat alles terwijl zij daar in zulk een wan- hopigen toestand neerlag. Te denken dat ze geld genoeg bij zich had voor duizenden brooden en dat ze al dat geld gaarne zou geven voor een enkele harde korst! Intusschen had de heer Schopfer een heel leger van gidsen gehuurd om de be-gen te doorzoeken. En reeds had hij de hoop opgegeven zijn lieve jonge Vrouw nog ooit terug te zieo, toen (op den een en twintigsten dag nadat zij verdwenen was) een der gidsen uitgeput naar het hotel kwam, een bijna stervend menschelijk wezen in de armen dragende. Van zijn vermoeienis bekomen, vertelde de gids dat hij aan den oever van de Dala een zwak gekreun had gehoord. Hij was neergedaald in de rotskloof, Waaruit het geluid scheen voort te komen en had daar de arme dame gevonden. De heer Schopfer kon nauwelijks gelooven, dat de vermagerde vrouw daar voor hem, met dieplig gende oogen en bijna zilverwit haar, zijn echtgenoote Was. In de diepste ontroering nam hij haar van den gids over en droeg haar, het verzwakte lichaam teeder aan zijn borst drukkend, naar haar kamer, Ï$S waar rust en versterkend voedsel de arme als door een wonder aan den greep des dooods ontrukten. Een ureeselijk half-uur. Een der onaangenaamste dingen is voor de meeste menschen een bezoek bij den tandarts. Da gedachte er aan vervult menigeen al met schrik, terwijl we als we de kamer van dezen gevreesden man verlaten, püs tot de overtuiging komen, dat hij lang het vree- selijke wezen niet is, dan wij te voren in hem zagen. Bij een Franschman echter, die zich voor eenigen tijd te Vincennes een kies wilde laten trekken, ging het juist andersom. Terwijl hij zich moeite gaf om den tandarts de juiste plaats aan te wijzen van de kies, die hij verwijderd wilde hebben, stond deze zijn bezoeker met de handen op den rug en met een zonderlinge uitdrukking in de oogen aan te staren. Eindelijk hief hij de hand op, om zijn patiënt het zwijgen op te leggen. „Al wel," sprak hij met eigenaardigen nadruk, „ik begrijp de zaak volkomen, en ik zal ze er binnen een paar minuten alle uit hebben." „Alle? Maar ik wou er alleen die eene uit hebben, waar ik over sprakl" protesteerde de patiënt, terwijl hij zijn gelaat tot een glimlach dwong. De tandarts ging naar zijn kast en nam er een paar instrumenten uit. Zijn gelaat was hooggekleurd en er straalde een vreemd, onheilspellend licht uitzijn oogen. Hij mompelde eenige onsamenhangende woorden en wendde zich tot zijn patient, „Doe uw mond maar eens open," sprak hij op ruwen toon en met zijn tangetje zwaaiend. „Maar alleen die eene asjeblieft," sprak de bezoeker eenigszins zenuwachtig, meer om de wijze, waarop de tandarts tot hem sprak dan uit vrees voor de pijn die zou volgen. „Ja ja, allemaal," mompelde de tandarts, en nu sprong de bezoeker toch wezenlijk verschrikt uit zijn stoel op. Maar eensklaps week hij achteruit. Een koude rilling ging hem door het lichaam, toen hij een revolverloop voor zich zag. „Als ge u verroert terwijl ik u behandel," sprak de arts met, een vreeselijke stem, „schiet ik u neer." De patiënt begreep nu met ontzetting dat hij zich in de macht van een krankzinnige bevond. De mee- doogenlooze blik van die oogen daar achter de revolver bewees duidelijk, dat tegenstand nutteloos'zou zijn. Hij moest öf zijn tanden of zijn leven opofferen. De patiënt koos het laatste en met een zegevierenden kreet trok de krankzinnige de eerste tand. Daarna greep hij de tweede, vervolgens de derde. acht tanden trok de vreeselijke man zijn bezoeker achter eenvolgens uit. En deze durfde ondanks de vreese lijke pijnen en den ontzettenden schrik, zich -niet bewegen, uit vrees dat de krankzinnige zijn revolver weer op hem richten zou. Eindelijk hield de waanzinnige op. Werd hij ver moeid? Een schemering van hoop lichtte in de oogen van den ongelukkigen patiënt, en zijn hart sprong op van vreugde, toen de tandarts zijn instrument wegwierp en doodkalm zeide: „Ziezoo, het is genoeg. Ge hebt goed stil gezeten." En met een vriendelijk glimlachje hield hij de hand op, met de woorden: „Drie gulden asjeblieft, waarde heerl" Een half uur later drongen eenige politieagenten de woning van den tandarts binnen, en na een wan- hopigen tegenstand werd de gek overmand en naar een krankzinnigengesticht gebracht.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1907 | | pagina 17