186 Kerstmis in den Hemel. Jozef was de zoon van een armen houthakker. Op zijn vijfde jaar was hij van een stapel hout ge vallen en nooit meer opgestaan. „De ruggegraat is gekwetst, en hij zal wel zijn heele leven half lam blijven", had de dokter gezegd. Én op zachten toon had hij den armen vader toe gefluisterd: „Groot wordt hij toch niet. Zijn hart slag is te zwak". Toen werd Jozefs vader zeer bedroefdzijn vrouw was bij de geboorte van zijn tweede kind, de kleine Marie, gestorven en nu was er niemand om den knaap te verzorgen. Hij moest dus in's hemelsnaam maar voor de tweede maal in het huwelijk treden en zijn keus viel op een meisje, dat beloofde, trouw voor Marietje en den armen Jozef te zorgen. Maar toen eenige jaren later zes levenslustige kinderen om de jonge vrouw heen sprongen, kreeg d ze de handen te vol om zich nog dikwijls met het arme stiefkind te bemoeien. En de stakkerd lag dan ook meestal moederziel alleen in zijn zolder kamertje. Toch was hij opgeruimd en had tijdver drijf genoeg. Van uit zijn bedje kon hij een groot stuk van den blauwen hemel zien, die er eiken dag anders uitzag. Het meest in zijn schik was Jozef echter 's mid dags, als de school uit was. Dan kwam kleine Marie om hem voor te lezen uit de boeken, die meneer op school haar voor den zieken broer meegaf. Marie was intusschen twaalf jaar geworden en Jozef al haast veertien. Vandaag nu was het den heelen dag geen school geweest: het was de vooravond van Kerstmis. Vroe ger dan anders was Marietje boven gekomen met een groot boek, waaruit ze echter maar slecht lezen kon, omdat het zulke vreemde letters waren. „Lees dat nog eens voor van den Kerstnacht, Marie," vroeg Jozef haar. En zusje las: „In dep Kerstnacht gebeurt er op aarde iets won derlijks, ter gedachtenis aan dien verheven nacht, toen de Heiland mensch geworden is om ons allen te redden. Midden in de stilte van dien heiligen nacht gaat de Hemel open. Dezelfde Hemelsche heerscharen, die eens in de velden van Bethlehem zongen, zwe ven weer over de aarde, en met luider stemme klinkt het dan: „Glorie zij aan God in den Hooge, en op" aarde vrede aan de menschen, die van goeden wille zijn." I)an treedt uit de geopende deur des Hemels de heilige maagd Maria te voorschijn, met het Christuskind op den arm. Het draagt reeds Zijn doornenkroon en heft de handjes op om alle men schen te zegenen. En dan gebeurt het wonderbare. Dan worden de hardste harten van de menschen, die ook maar nóg zoo weinig van goeden wil zijn, week, levenslange vijanden verzoenen zich en groote zondaars beweenen hunne misdaden door de liefde van het Christuskind. Het hart der menschen is dan vervuld van den vrede, dien de Kerstnacht brengt. De dingen dezer aarde zijn vergeten, en allen zien ze omhoog naar den Hemel, waar eindelooze rijen van zaligen de Maagd met het Christuskind volgen Marietje hield een oogenblik op en keek haar broeder aan. „Zeg Jozef", sprak ze, „als we dat eens beleven konden Maar Jozef antwoordde niet; hij had de oogen gesloten. Toen dacht het zusje, dat hij zacht inge slapen was en ze sloop stil naar beneden om haar moeder te helpen. Jozef echter sliep niet. Machtig voelde hij zich aangegrepen door wat hij gehoord had, en had geen woord weten te zeggen. Zoo bleef hij geruimen tijd stil liggen. Eindelijk opende hij de oogen weer en zag eenl purperroode streep langs den Hemel. „Dat moeSH de brug zijn", dacht Jozef, waarover de H. Maagd op aarde zou komen. Misschien zou hij haar straks zien, als hij wakker bleef tot middernacht. Als in een droom at de stakkerd het brood op. I dat zijn moeder hem brachh Daarna kwamen de broertjes, die het kamertje met hem deelden, en gingen naar bed. Daarna werd het doodstil in huis. Eindelijk sloeg het elf uur; nu moest het Kerst-1 kindje spoedig komen. Nii lang wachten hoorde Jozef de oude klok in de huiskamer twaalf uur slaanhij wilde de oogen openen, maar vreemd genoeg, hij kon niet. En toch zag hij door zijn gesloten oogleden heen alles zoo duidelijk. De lucht was als in wonderbare beweging en vervuld met een heerlijken lichtglans. Overal vlogen in het wit gekleede engeltjes en met zoete stem "zongen ze: „Gloria in excelsis Deol" Eindelijk, daar trad uit een gouden deur de H. Maagd Maria, heerlijk schoon als de zon, te voor schijn. Op haar arm droeg ze het goddelijk Kind, dat 'de doornenkroon op het Hoofdje droeg en over de gansche wereld zegenend de handjes uitstrekte. E# Jozef zag duidelijk, hoe vriendelijk het Goddelijk kindje hem aankeek. Zijn hart klopte hoorbaar: een siddering van heilige vreugde ging hem door de leden en het scheen hem toe, dat hij plotseling weer ge zond geworden was en weer kon loopen en springen, zooals in vroeger dagen. Het venstertje van zijn kamer werd opengeduwd, een schoone engel zweefde naar binnen en sprak zacht, om de broertjes niet wakker te maken: „Kom mee, Jozef." En Jozef stond op en volgde den engel. Hij kwam op een groote weide, waarop het licht uit den He mel in rijken overvloed neerstraalde. Daar kwam een wonderschoor.e vrouw in een smetteloos wit kleed op hem af. Ze droeg een gouden kroon en toen ze voor hem stond, zag hij dat het zijn eigen lieve moeder was. Hij viel haar om den hals en zij kuste en liefkoosde hem. „Moeder," smeekte Jozef, „laat mij met u naar den Hemel gaan, ik verlang zoo om bij het Kindje Jezus te zijn en op aarde ben ik toch tot niets nut." De moeder zeide niets, maar trok hem naar zich toe en kuste hem op het voorhoofd. Toen voelde hij opeens een hevige koude en zijn hart deed hem zulk een pijn, dat hij meend te gaan sterven. „Uwe oogen hebben God aanschouwd", sprak de moeder plechtig, „nu is de tijd voorbij en de eeuwig heid begint. Maar nu moet ik mij haasten. Dadelijk slaan de klokken der aarde één uur. Dan moeten alle zaligen weer bo^en in den Hemel zijn bij den goeden Goden wordt de deur des Hemels weer gesloten. Ga jij nu snel naar huis, lief kindl" Ze wenkte met de hand en verdween in de zil veren luchten. Vol verlangen keek Jozef haar na. Op hetzelfde oogenblik hoorde hij dicht bij zich een klok één uur slaan, en zonderling! het leek juist de oude hangklok bij zijn vader in de buis kamer. Tegelijk drong er een lichtstraal in zijn oogen en zijn hart klopte, alsof het zou bersten. Het koude zweet brak hem aan alle kar ten uit, en Jozef beval zijn ziel aan den goeden God. Opeens hoorde hij zijn vaders stem vlak bij zich, en met verbazing bemerkte hij, dat hij niet buiten op de weide was, maar in zijn bed boven in het zoldertje lag. Zijn vader stond met de lamp in de hand voor het bed van het bed van zijn broertjes om hen te wekken voor de nachtmis. Jozef zuchtte diep

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1907 | | pagina 20