189
'ft bijzondere oorzaak voor moest zijn, een geheel
ia R^ere dan vrees of beschroomdheid. En recht op
Jïh doel afgaande, vroeg hij:
melS jjls uw opstel aan de werkelijkheid ontleend?"
Pe ge „Ja," fluisterde Eugenie, hem een angstigen blik
ha» >ewerpend. De professor verstond haar.
jscheij I De waarheid is altijd schoon en gaat boven alle
Ie les' erdichting. Maar ge moet nooit vergeten, dat men
Lauf met de waarheid zeer onvoorzichtig kan zijn.
geloö1 kef mij uw werk eens."
Eugenie bracht haar opstel en de professor zag
vroeltt den dankbaren blik, dien zij op hem wierp,
H zo hem begrepen had, De nieuwsgierigheid der
tdere meisjes werd niet bevredigend. Professor
agen' ielmi begon zijn les zonder meer. Een half uur
f zienter kwam de directrice bii nen met haar nicht,
Sch eie ze den professor op het warmst aanbeval. Gelmi
'oolijf'as oprecht en wilde niet beloven, wat hij toch
''et doen kon. Daarom sprak hij vriendelijk;
zo« ^fot mijn leedwezen kan ik de lessen, die ik tot
'U toe aan de klasse gegeven heb, onmogelijk her-
'alen, daar ik het voorgeschreven programma moet
ij hel® fwerken. Maar Eugenie de Albertis zal in mijn
'laats het geleerde nog wel eens met uw nicht
'oormaken."
Donna Rebecca beet zich op de lippen en Laura
in. G' fok een gezicht als een echt bedorven kind. Eugenie
deen- j)rak eenvoudig: „Als Laura het wenscht, zal ik
aime»to,arne alles nog eens met haar heihalen!"
De directrice wees haar nicht een plaats aan,
toette den professor vluchtig en verliet de kamer.
„Ze is vandaag in haar slechtste luim," fluisterde
lemma, en de andere meisjes knkten.
„Hebt ge uw opstel gemaakt?" vroeg de profossor
i ha»!
leien
Luciid
sionS
ndeld
;eluk'4an Laura.
Neen.
beeE
>or dGf,,
;ft d»
de d»
n di®
haaf
leisje
aan'
ngefl-
a mei1
s on1
i om'
ISSCfli
ver
t, dat
waSi
;elde.
:t in'
s het
;n ef
i vaf
"OUW';
n.
haaf
i vaö
1 pro'
leer
«onj
oor.
apief
itste'
hie1
Goed, maak het dan nu maar. De anderen kunnen
kend1 laderwij 1 de volgende les bestudeeren."
iet ge' Allen gingen ze druk aan den arbeid en het was
arrei'toodstil in de kamer, terwijl de professor Eugenie's
ehteO lpstei doorlas. Van tijd tot tijd keek het jonge
Meisje op om den indruk te zien, dien haar werk
ar Uid n'3 ^en Pr°feS£or maakte. Zij vermoedde niet dat ze
ans in hem een besehermer had gevonden, die
'aar tegen menige onrechtvaardige vervolging zou
^schermen.
Toen het uur om was, wendde de professor zich
°t Laura en sprak„Laat me uw arbeid eens zien.
hellicht zal ik mij daaruit reeds een oordeel kunnen
ormen."
Het jonge meisje bracht haar opstel en de pro-
'essor begon te lezen. Hij fronste het voorhoofd en
'prak eindelijk op zachten toon: „Hoe zult gij ooit
'fvv diploma krijgen I"
Toen de les uit was, sprak hij fluisterend tot
Ugenie: „Ge moet haar maar niet te veel helpen;
voor dit jaar baat het toch niets meer."
Toen de professor weg was, barstte Laura in snik-
en los, en verklaarde dat ze hier niet, blijven wou.
klasse was in twee partijen verdeeld: de eene
erdedigde de houding van den leeraar, de andere
"prak ten gunste van het jonge meisje, in wien ze
''Qor alles de nicht der directrice zagen.
De woordenwisseling dreigde heftig te worden,
°en Eugenie, die tot nu toe gezwegen had, hare
stem verhief.
„Het past ons niet," sprak ze, „onze superieuren
beoordeelen." Allen zwegen verbluft. Juffrouw
^iulia, die de volgende les moest geven, had zich
v6rlaat en stond zeer verbaasd, toen ze de klasse in
*°o diep stilzwijgen vond.
Terwijl allen druk aan de studie waren, trad op-
6ens de directrice binnen.
„Juffrouw de Albertis," begon zij, „laat mij uw
opstel, dat meesterwerk, eens zien!"
Eugenie stond op en antwoordde heel vriendelijk:
„Neemt u me niet kwalijk, meneer Gelmi heeft het
meegenomen om het te corrigeeren."
„O, geef me dan uw schets maar."
„Die heb ik niet gemaakt
„Dat is gelogen, Eugenie!"
Het jonge meisje hief trotsch het hoofd omhoog.
Ze verbleekte en slechts met moeite beheerschte ze
haar verontwaardiging. Toch slaagde ze er in op
kalmen toon'te antwoorden: „Ik zeg nooit een on
waarheid."
Donna Rebecca kon aan de waarheid van haar
woorden niet langer twijfelen, maar daarom zag ze
nog niet van haar voornemen af. Tot iederen prijs
wilde ze weten, hoe Eugenie het thema: „Slechts
wie liefde aan strengheid paart, kan opvoeden", be
handeld had. Ze hield zich dus, alsof ze Eugenie's
laatste woorden niet gehoord had en ging voort:
„Wat hebt ge met uw schets gedaan?"
„Ik heb het opstel in eens in het net gemaakt
en heb geen andere copie."
„Dus schijnt de juffrouw de stof nog al gemak
kelijk gevonden te hebben?"
„Ja."
„Kunt ge mij misschien nog enkele gedeelten er
van meedeel en?"
„Neen, ik schrijf zoo snel, dat ik mijn zinnen
onmogelijk onthouden kan."
„Hoe aanmatigend!" verweet haar Donna Rebecca
boosaardig.
Laura schreide nog steeds. De directrice over
stelpte haar met bewijzen van teederheid en sprak
op haar beminnelijksten toon„Kom maar mee, arm
kind 1"
Eugenie keek strak vóór zich uit: ze kon niet
meer werken. Die onophoudelijke vervolging ver
bitterde haar en vergalde de weinige vreugde van
haar eenzaam leven. En toch wilde ze zoo graag die
vrouw liefhebben, die zich in haar ongeluk over
haar ontfermd had. Donna Rebecca had haar ge
legenheid gegeven haar studiën te voltooien en
wat in de directrice te bewonderen viel haar bij
alle hatelijkheden en onaangename bejegeningen
toch nooit deze weldaad voor de voeten geworpen.
Zou haar weldoenster dan toch beter zijn dan ze
zich voordeed?
Dien avond moest Eugenie lang werken om haar
schade in te halen en zich op den volgenden dag
voor te bereiden. Ze ontwaakte pas, toen de andere
meisjes al in de kerk waren. Ze bevond zich met
Laura alleen in de slaapzaal en haastte zich met
haar toilet, toen opeens de directrice binnen tl ad.
„Zult ge dan alle regels, die ik gesteld heb, met
voeten treden riep donna Rebecca haar boos toe.
Eugenie keek naar Laura, die ook nog niet klaar
was. En om de maat der onbillijkheid vol te meten,
wendde de directrice zich tot haar nicht met de
woorden
„Arme Laura, je bent zoo zwak en hebt gisteren
avond ook zoo'n verdriet gehadMaar gij, luiaard!"
Haar blikken zeiden nog meer dan haar woorden.
Eugenie kromp ineen als onder een zweepslag,
doch antwoordde niets op grove beleedigingen.
Vol droefheid dacht ze aan haar arme, gestorven
mama, die altijd zoo bezorgd voor haar geweest was
en die steeds zeide: „Slaap heeft mijn kind nog
meer noodig dan voedsel!" Dat wist donna Rebecca
toch ook I En zou zij dit haar kwelster nu niet mogen
verwijten?
Neen, nooit mocht ze vergeten, dat de directrice
haar weldoenster was.
(Wordt vervolgd.)