Gelouterd
Allocutie van
Z. H, Paus Pius X.
Staten-Generaal.
Wat anderen zeggen.
Van Overal.
Vorsten en de pers.
Gewisselde Stukken.
FEUILLETON,
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT
De allocutie, door Z. H. den Paus
bij het jongste Consistorie tot het
H. College gericht, waarvan wij
reeds een uitvoerig uittreksel gaven,
wordt door de „Msb." aldus in haar
geheel meegedeeld:
Eerwaarde broeders!
Toen Christus de Heer de Kerk,
die Hij door Zijn bloed had gewonnen
verlaten ging, om uit deze wereld
naar den Vader terug te keeren
heeft Hij herhaaldelijk en zeer
duidelijk ons von-zegd, dat wij van
de aanvallen onzer vijanden onaf
gebroken zouden te lijden hebben,
en dat het ons op deze aarde nooit
aan tegenstanders zou ontbreken.
Wat den Bruidegom was geschied
zou ook Zijne Bruid te beurt vallen
evenals tot hem was gezegd, „te
regeeren temidden uwer vijanden" l)
zoo zou ook zij temidden van
vijanden en onafgebroken strijd
heerschen van zee tot zee, totdat
zij, eenmaal het land van belofte
binnengegaan, de eeuwige rust in
vrede zal genieten.
l.'eze voorzegging van den godde-
lijken Verlosser, zien wij ten allen
tijde, maar op heden zeker letterlijk
in vervulling gaan. Hier wordt de
strijd gevoerd met open vizier, elders
in verdekte stelling, maar overal
toch zien wij de Kerk aar g ^vallen.
Haar rechten worden belaagd en
verkracht; hare wetten zelfs veracht
door degenen, die het gezag dier
wetten moesten hooghoudenen
door een goddelooze en onzuivere
vloedgolf van dagbladen wordt de
heiligheid des geloofs en de glans
der goede zeden bevlekt tot groot
nadeel van de zielen, en itiet minder
tot schade voor en vei storing van
de burgerlijke maatschappij.
Dit alles hebt gij, en niet nu
voor het eerst, met eigen oogen
kunnen aanschouwen.
Doch een nog veel ernstiger kwaad
bedreigt ods: een alomverspreide
zucht naar nieuwigheden, die alle
tucht en alle gezag wil afwerpen,
die de leer der Kerk en de waarheid
door God zeiven geopenbaard aan
randt .en den heiligen godsdienst
van zijn grondslagen wil rukken
Zoover laten zij zich voeren (ware
hun getal niet zoo groot!) dat zij
blindelings geloof slaan aan de ge
waagde meeningen van hetgeen men
gewoon is wetenschap, critiek, voor
uitgang en humaniteit te noemen.
Met veronachtzaming van het gezag
van den H. Stoel en der bisschoppen
propageeren zij den verdérfelijksten
methodischen twijfel omtrent de
grondslagen zelve des geloofs; en
namelijk als zy geestelijken zijn,
putten zij hun wijsbegeerte, socio
logische en letterkundige kennis uit
vergiftige bronnen, terwijl zij de
studie der katholieke theologie ver-
waarloozen; een soort leeken-bewust-
zijn, tegen den geest der Kerk in,
luide verkondigen, an zich het recht
opeischen en den plicht opleggen
het katholieke bewustzijn te vor-
beteren en te hervormen.
Het zou zeker te bejammeren zijn,
wanneer dergelijke menschen den
schoot der Kerk verlieten en naar
de rijen van haar verklaarde vij
anden overliepenmaar nog meer
is het te betreuren, dat ze zóó ver
blind geworden zijn, dat zij zich zelf
nog voor zonen der Kerk houden
en uitgeven, hoewel zij toch door
1) I's. CIX. 2
2) Tim. 13.
daden, zoo niet al door woorden,
den eed van geloof-trouw, bij het
doopsel afgelegd,verbroken hebben.
7.00 nemen zij, door een valsche
gerustheid van geweten geleid, deel
aan de godsdienstige plechtigheden
der Christenen, ontvangen het Al
lerheiligste Lichaam van Chris
tus, ja zelfs naderen zij wat wel
zeer schrikwekkend is, tot het
altaar om te offeren terwijl toch
hetgeen zij prediken en met de
grootste stijfhoofdigheid nastreven
bewijst, dat zij het geloof verlaten
en smadelijk schipbreuk geleden
hebben, waar zij beweren, dat zij
nog in 't scheepje gezeten zijn.
Op het voorbeeld van onze
voorgangers, die met de uiterste
waakzaamheid en met grootste
volharding de ware leer beschermd
hebben, zorgend, da', zij niet door
vlekken zou worden besmet, hebben
ook Wij gedachtig aan de aposto
lische verplichting, „om het toe
vertrouwde goed te bewaken"-)
onlangs het decreet „Lamentabili"
gegeven en spoedig daarop de
Encycliek „Pascendi dominici gre-
gis", en hebben Wij de bisschoppen
allerernstigst aangeraden, dat zij
behalve de andere door Ons gegeven
voorschriften vooral allerij verigst
zouden toezien op de seminaries
en zouden zorgen, dat de jongeling
schap, die daar opgevoed wordtin
de hoop op het Heilig Priesterschap,
niet in 't minst nadeel lijden zou
hetgeen Wij zeggen ditinblijd
schap door de meesten met
welwillend gemoek aangenomen en
ijverig ten uitvoed gebracht werd.
Hoe echter die vaderlijke zorg
om de afgedwaalde zielen te ver
beteren, door die dwalenden zelf
beantwoord is, zal u niet onbekend
wezen, Eerbiedwaardige Broeders.
Eenigen „in huichelachtigheid leu
gentaal sprekende", hebben beweerd,
dat hetgeen Wij zeiden, niet op hen
sloeg en hebben met sluwe argu
mentaties gepoogd zich aan de
oplettendheid te onttrekken. Ande
ren echter hebben met onbeschaam-
den trots en tot smart -van alle
goeden, openlijk weerstand geboden.
aarom waren wij ten slotte ge
dwongen, na vruchteloos alles te
hebben aangewend, wat de liefde
ingaf, kanonieke straffen op te
leggen, zij het met de grootste
droefheid in het hart.
Maar Wij hebben niet opgehou
den God, Vader van lich en barm
hartigheid, met den grootsten
aandrang te smeeken, dat Hij de
dwalenden weer terug wil brengen
tot den weg van rechtvaardigheid.
Vurig wenschen Wij Eerbiedwaar
dige Broeders, dat dit ook door U
geschiedde; en Wij twijfelen er
allerminst aan, dat Gij met Ons
alle moeite in 't werk zult stellen
om die pest van dwalingen zoo
goed mogelijk te voorkomen.
Een medewerker der „Tribune"
schrijft hierover een interessant
stukje. Het woord van Keizer Wil
helm over de Amerikaansche jour
nalisten, die hij, zooals bekend is,
commandeerende generaals noemde,
bewijst voldoende, dat hij de macht
der pers niet onderschat; vooral
voor de Amerikaansche pers heeft
men in Berlijn altijd bijzondere be
langstelling getoond.
Toen gedurende den Spaansch-
Amerikaanschen oorlog aan de
andere zijde van den Oceaan een
verbitterde stemming tegen Duitsch-
land ontstond, liet de Keizer onder
zoekingen instellen over de beteeke-
nis, den omvang, de richting en de
financiële kracht der Amerikaansche
couranten.
Het zorgvuldig geordende inlich-
tingenmaterieel bevat alle belang
rijke of kenmerkende opgaven over
privaatleven enz., niet alleen van
den uitgever, maar ook van alle
eenigszins belangrijke medewerkers
en redacteurs.
Voor de moderne vorsten is de
pers een onontbeerlijke barometer,
die de volksstemming aanwijst en
geen der Europeesche vorsten kan
zich aan de verauderde omstandig
lieden onttrekken. De Czaar heefi
den vertegenwoordiger van de
Amerikaansche „Associated Press"
zeer vaak in bijzondere audiëntie
ontvangen en zich bemoeid met de
regeling van het telegraafwezen vooi
de pers. Bekend is, dat de Koning
van België voortdurend relaties me:
de pers aanhoudt.
Koning Eduard heeft, als ver
stan lig politicus, reeds als kroonprins
levendig zich voor de journalistiek
geïnteresseerd en persoonlijk voeling
met de belangrijkste Londensche
uitgevers nooit verloren.
.Vele journalisten hebben tot den
intiemen kring van den monarch
behoord en behooren er nog toe.
Een 25 tal uitgevers zijn nog in den
tijd van koningin Victoria geadeld,
en meestal was het de toenmalige
prins van Wales, die deze onder
scheidingen voorstelde en doorzette;
na zijn troonsbestijging is ook dit
aantal nog belangrijk vermeerderd.
Vele couranten-uitgevers kregen
den titel van baronet, en drie van
hen, lord Cienesk. lord Burnham en
lord Northcliffe, zijn zelfs tot deu
hoogsten adelstand verheven.
Hoogere bevelvoering enz
De minister van oorlog heeft gear t*
woord op het sectie-verslag der Tweed
Kamer, de vorige week verschenen,
omtrent het wetsontwerp tot wijziging
van Hoofdstuk Oorlog der Staatsbe-
grooting 1908.
De minister erkent dat de verschil
lende maatregelen, welke het wetsont
werp heoogt, niet alle in onafscheide
lijk verband tot elkander staan, maar
zet uiteen dat zij echter hierin over
eenkomen en daaid» tot éénzelfde
stelsel behooren, dafzij allen ten doel
hebben de bevelvoering over de leven
de strijdkrachten voor den tijd van
oorlog te verbeteren en den overgang
van vredesvoet op voet van oorlog te
vereenvoudigen. De minister merkt al
dadelijk intusscben op dat de meening
als zou de betrekking van hoofdoffi
cier van het reservekader worden op
geheven, op een misverstand berust.
Zij blijft behouden, zelfs in zooveel
mogelijk meer zelfstandigen werk
kring.
Naar aanleiding van klachten over
te gebrekkige toelichting, zet de min.
uitvoerig nader zijn bedoeling uiteen,
in de eerste plaats ten aanzien van de
hoogere bevelvoering met een verwij
zing naar de dezer dagen door middel
van het Recueil Militair ter algemeene
kennis gebrachte wijzigingen in de
vredesorganisaties enz.
De minister blijft er, ten einde de
uitvoering zijner voornemens niet te
veel te vertragen, bijzonder prijs op
stellen indien het wetsvoorstel gelijk
tijdig met begrooting kan behandeld
worden.
De minister betwist zeer bepaald dat
de instelling van de betrekking van
commandant van het veldleger be
schouwd zou mogen worden als een
stap na onvoldoende voorbereiding
gedaan.
Ten aanzien van de verhoudingen
waarin verschillende autoriteiten tot
elkaar en tot het Dep. van oorlog
zullen staan, doet de minister uitvoe
rige mededeelingen, waaruit onder
meer blijkt dat de commandant van het
veldleger, de chef van den generalen
staf en de stellingcommandanten naast
elkander en allen onmiddelijk onder
de bevelen van den minister van oorlog
staan; de divisie-commandanten, als
mede de commandant der cavalerie en
der bereden artillerie staan rechtstreeks
onder de bevelen van den comman
dant van bet vedleger; de overige
chefs van wapens en dienstvakken,
staan onder de onmiddelijke bevelen
van den min. van oorlog. De com
mandanten der korpsen, tot de divisies
behoorende, staan onder de bevelen
van den betrokken divisie-comman
dant; die der bijzondere korpsen en
inrichtingen van het veldleger onder
den met het rechtstreeks toezicht be
last zijnden chef. Het ligt in de be
doeling, de commandanten van de
regimenten vestingartillerie, van het
korps torpedisten en van de instructie
compagnie te stellen onder de bevelen
van den commandant der vesting-ar
tillerie, terwijl de directeur der artil
lerie-inrichtingen, als chef der techni
sche aangelegenheden van het wapen,
rechtstreeks onder den minister komt
te staan.
De techniek der wapens zal voortaan
behartigd worden door de korpscom
mandanten, door de divisie-comman
danten of den commandant met het
rechtstreeks toezicht belast, door den
commandant van het veldleger, wien
voor het wapen der infanterie een af
zonderlijk technisch adviseur wordt
toegevoegd, en verder door het Depar
tement van Oorlog.
Verder bestrijdt de minister de mee
ning, .dat door de opheffing van de
inspectie der infanterie eenheid van
behandeling ten aanzien van oefening,
kaderopleiding, bewapening, kleeding,
voeding, huisvesting enz. zou gaan
ontbreken, en hij meent op goede
gronden, te mogen beweren, dat de
regeling der bevoegdheden, zooals deze
thans is vastgesteld, den inspecteur
der infanterie feitelijk overbodig maakt
Dat heeft de minister altijd gemeend
voor hem bestond alleen de moeilijk
heid om zoodanige regeling te treffen,
dat de technische belangen van het
wapen der infanterie volkomen veilig
waren. Hij meent te kunnen verzeke
ren, daarin tlians geslaagd te zijn.
Ten aanzien van de inspectie der
artillerie geldt hetzelfde, gelijk de min.
nader uiteenzet, aan het eind van
welk betoog hij verder meent dat
scheiding van de officierenkorpsen
der bereden en niet bereden artillerie
stellig niet noodig is.
In het verdere deel zijner Memorie
van Antwoord verdedigt de minister
nog het volkomen gerechtvaardigde
van de plaatsing van een hoofdofficier
en een kapitein der artillerie in de
staven van de commandanten der voor
naamste verdedigingsliniën, en zet hij
uiteen dat het bijkomstige voordeel
van de ontworpen regeling, dat nl.
de bevorderingskansen der subalterne
officieren er in hooge mate door worden
gebaat, niet de eerste plaats heeft in
genomen bij het ontwerpen van het
voorstel. Meer bepaald steunen de
voorstellen in hoofdzaak op de belan
gen van mobilisatie en bevelvoering.
Het aanbevolen middel om tot ver
beterde verhoudingen in het officiers-
korps te komen door inkrimping van
het aantal beroepsluitenants, is ook
bij den minister in overweging, en hij
zal niet in gebreke blijven, om in dien
zio, evenzeer te doen wat zonder schade
voor het leger mogelijk zal blijken,
onder herhaling echter dat door het
incompleet een feitelijke inkrimping
reeds bestaat.
Een plaatselijke commandant te Am
sterdam i«, naar 's ministers meening,
noodig wegens velerlei bezigheden
welke de plaatselijke commandant in
de hoofdstad des rijks, zoowel in vre-
des- als in oorlogstijd te vervullen
heeft. Daar zij dan bij mobilisatie
blijven bestaan, kunnen zij niet aan
een ander hoofdofficier, wien bij mo
bilisatie een andere werkkring wordt
opgedragen, worden toevertrouwd.
De minister deelt nog naar aanlei
ding van een uitgetrokken verhooging
mede, dat deze alleen betrekking heeft
op de rangsverhooging van den com
mandant der Nieuwe Hollandsche
Waterlinie, omdat de commandant der
stelling van Amsterdam, die thans den
generaal-majoorsrang bekleedt, in den
loop van 1908 niet voor bevordering
in aanmerking komt.
Het Katholieke
kiesrechtrapport.
Een zeer verstandig woord het
meest juiste o. i. dat we nog lazen
schrijft het Centrum over het
katholieke kiesrechtrapport:
„Voor en boven alles hadden wij
noodig voldoend materiaal, een be
hoorlijke voorlichting, opdat een
vruchtbare discussie mogelijk zou zijn.
Dit is thans verkregen. En terecht
vraagt dan ook de Commissie, of,
wat aan vijf personen niet is mogen
gelukken, niet verwezenlijkt zou kun
nen worden door anderen? „Waarom
uit de besprekingen in de pers, het
debat op de vergadering, de officieuse
rapporten, die mogelijk elders zullen
volgen, niet zou kunnen worden ge
boren, wat nu nog niet kon worden
geschonken
Inderdaad, de eenige conclussie,
welke uit het rapport te trekken
valt is deze: dat de bestudeering van
het kiesrecht vraagstuk onder ons
dringend noodig was, want dat wij
blijkbaar niet gereed waren, om tegen
over dat vraagstuk positie te nemen.
Dat dit openbaar is geworden achten
wij eer een voordeel dan een nadeel.
Struisvogel-politiek was nimmer
profijtelijk.
En bovendien hebben wij thans ons
verzekerd, wat verschillende katho
lieke kiesvereenigingen daartoe
aangespoord door artikelen in ver
schillende katholieke bladen en
het bestuur van den Algemeenen Bond
voor een vruchtbare bespreking van
de quaestie verlangden: een nauw
keurige studie en een uitvoerig
rapport".
„De Tijd" zegt naar aanleiding van
het rapport:
„Of de uitkomst aan de bestede
moeite beantwoordt?
De commissie zelf geeft ons op deze
vraag een rondborstig en eerlijk be
scheid. Het doet haar leed,
„dat de werkelijke resultaten van
haren arbeid zijn gebleven beneden
de verhoopte. Een en andermaal en
nogmaals is beproefd elkanders af
standen te verkleinen, elkanders in
zichten onder één formule te brengen,
maar gelukken mogen is het niet.
De persoonlijk beleden beginselen
waren zóó afwijkend, het perspectief
der historie deed zich zóó verschillend
voor, de meeningen omtrent de eischen
der opportunileit bleken zóó uiteen
loopend, dat slechts op ondergeschikte
punten en haast niet op de hoofdzaken
eenstemmigheid, ja meerstemmigheid
is bereikt geworden."
Wij voor ons hadden niet anders
verwacht. Bij alle inschikkelijkheid
en buigzaamheid, kon geen eenstemmig
advies verwacht worden van een com
missie, waarin de vertegenwoordigers
van de zeer uiteenloopende zienswijzen
omtrent het kiesrechtvraagstuk onder
de Katholieken zitting hadden.
Ten zeerste zou het ons bevreemd
hebben, indien de onderlinge bespre
king, hoe welwillend en vredelievend
overigens ook, radicale bekeeringen
had bewerkt bij personen, die vroeger
ongetwijfeld reeds ernstig over het
kiesrechtvraagstuk hadden nagedacht
en in de hoofdpunten tot een vast
staand oordeelen gekomen waren. Als
ons iets verwondert, dan is 't, dat de
leden tot eenstemmigheid geraak
ten omtrent meerdere punten, waar
over onder de Katholieken allerminst
zoo eenstejnmig gedacht wordt.
En verder;
Niemand zal beweren, dat dit rap
port ons verd r de moeite bespaart
om over het kiesrechtvraagstuk na te
denken, of dat de veelbesproken
„quaestie" voor de Katholieken thans
hare oplossing nabij is. De commissie
hoopt evenwel, dat door eene bespre-
e*s
king in de pers en op vergadering
(alsook door „officieuse rapportei
het door haar begonnen werk zal v
tooid worden.
Die bespreking zal ongetwijfeld ni
achterwege blijven; of deze even a
betere resultaten zal opleveren dan
arbeid der commissie, dient afgewacl
Men zal echter j uist met 't oog
dien betrekkelijk onvruchtbaren e
beid goed doen zich hieromtre
geene illusies te maken, aangezl
eene behandeling in beperkten krii
en in niet-polemischen vorm zek
meer waarborgen biedt voor eene rv
tige, degelijke en onpartijdige beapi
king, welke tot overeenstemming ki
leiden, dan een openlijk debat in
bladen of op volksvergaderingen.
En dan mag vooral niet uit het o>
verloren, dat ten slotte enkel
Kamerleden, die voeling houden m
de verschillende partijen en met
eischen van opportuniteit en practise
staatsbeleid moeten en kunnen, rek
nen, hier het laatste woord hebbe
Wanneer de zaak urgent wordt
wat voorloopig nog niet 't geval schy
zullen onze politieke voorma- ni
niet nalaten ernstig te streven na
de eenstemmigheid, welke thans ni
bereikt werd en langs dezen wi
eigenlijk ook onbereikbaar is. Vo<
het licht, dat de commissie, de pe
en de volksvergaderingen over d
ingewikkeld vraagstuk doen opgaa
zullen zij hunne oogen stellig ni
gesloten houden, maar anderziji
mogen wij niet verlangen, dat de ve
antwoordelijke personen, die alle*
dit terrein zoo vol klemmen en Voe
angels goed kunnen overzien, zich do-
wat pers en volksvergadering uitm
ken, gebonden achten."
En „Het Huisgezin"
Nu vindt men de opiniën, ond
de onzen over de kwestie bestaand
in het rapport uitgedrukt.
Niet alleen uitgedrukt: men vin
ze ook door bevoegden verdedigt
toegelicht.
Dit lijkt ons de groote verdiens
van het rapport.
Wie een eigen meening over h
vraagstuk hebben, kunnen ze aan
aangevoerde argumenten toetsen, w
allicht dezen of genen aanleiding z
geven tot revisie.
Wie tot dusver geen meening ha
den, kunnen zich thans een meenii
vormen.
Men ziet hetStudiemateriaal, ge*
oplossing.
Zoo is de algemeene opinie, die oc
door bladen als Maasbode en R
sidentiebode wordt aanvaard.
Wij komen in een artikel, dat g
reed ligt, de volgende week op h
rapport-overzicht terug.
De Druce-Portland-zaak.
Het is nu zoo goed als uit, dun)
ons, met de befaamde Portland-zaa
waarvan we zoo uitvoerig in o>
Zondagsblad vertelden, dat in h
bizonder met Hollamby, den austr*
lischen timmerman, die zin hee
om Hertog van Portland te vro
den.
Men weet dat Hollamby slech
gebruikt werd door een maatschaj
py, waarin honderden gelukzoeke
aandeelen hebben genomen, ee
maatschappij tot het voeren va
dit proces tegen den erfgenaam vs
dm ouden Druce.
Welnu, voor die maatscbapp
zijn donkere dagen aangebroken.
Herinnert men zich den oude
Caldwell, die uit Amerika overg
komen is om als eerste getuige i
deze zaak te dienen? Hij hee
verteld, de heele sehijnbegrafen
van den bazaarhouder Druce i
naam van den Hertog van Portlan
te hebben geregeld. Hij was d
voornaamste getuige ten gunste va
het Hollamby-syndikaat.
Welnu tegen hem is een vervo
ging wegens meineed ingedienc
Naar het Duitsch van Karl En. Klopfer.
36.
Mijn opzichter te St. Petersburg heeft
reeds den last om ten spoedigst mijne
goederen en datgene wat mijn broeder,
wiens eenigste erfgename was, mij heeft
nagelaten te verkoopen, daar ik toch
nooit meer denk terug te keei-en."
„Gij bewaart geene aangename herin
neringen ran uw vaderlandi" antwoordde
Olfers bescheiden. Hij herinnerde zich,
wat hij van Koloff over het afschuwelijke
karakter van prinses Murawin's broeder
gehoord had.
Olga antwoordde slechts met een zucht
en een gebaar van afschuw. Toen haastte
zij zich op een ander onderwerp te ko
men. „Wat ik zeggen wilde, Mijnheer
Olfers, uw naam komt mij niet geheel
onbekend voor, hoewel gij mij zelf vol
strekt onbekend zijt. Ho# is dat te ver
klaren
Olfers verbl ekte een weinig, maar toen
richtte hjj zich op en nam een plotseling
besluit.
„Ja ik ben u eene duidelijke verklaring
schuldig. Gij moet weten, met wien gij
te dom hebt, wat men mij ten laste kan
'eggen welke omstandigheden mij ech
ter ook een zachter oordeel waardig kun-
hen maken. Wanneer mijn naam u te
bt. Petersburg mocht zijn bekend gewor
den, dan kati het slechts door die ge
beurtenissen geschied zijn, waarvoor ik
als straf het lijden mijner gevangenschap
met liet meeste geduld gedragen heb."
En nu deed hij met vlugge woorden
de Vorstin het verhaal van de verschrik
kelijke omstandigh den, die met den dood
van graaf Ludeskoy eindigden. In één
ademtocht schilderde hij zijn vroeger
leven, zijne familieverhoudingen, alles, tol
aan zijne vlucht uit St. Petersburg en wat
er van af dien tijd gebeurd was. Nu be
greep de Vorstin eerst den eigenlijken
samenhang der gebeurtenissen, die Olfers
in plaats van Koloff I adden gesteld en
die hem tot offer had gemaakt der wraak
van haren broeder. Met ontzetting en in
nig medegevoel vernam zij het nameloozc
lijden van een naar Siberië verbannene
dingen, waarvan zij slechts weinig ge
hoord had en dat weinige nog voor erg
overdreven gehouden had. Olfers vertelde
van zijn werkzaamheden, van zijne uit
vinding in de gevangenis en kwam er
eindelijk ook toe, haar de twijfelingen
bloot te leggen, die hem deden vermoe
den, dat hij onschuldig was aan den dood
van graaf Fedor Davidowitsch, en de
redenen, die deze twijfelingen hadden
doen ontstaan.
„Deze "verpletterende overtuiging," ging
hij in verrukking voort, „is sede t den
tijd, dat ik weder de vrijheid gonii t, voort
durend levendiger geworden. Vrij ben ik,
dat is waar, maar nu drijft mij het ver
langen ook mijn geweten van het bewust
zijn van schuld vrij te spreken. Gij zult
begrijpen, Olga Petrowna! wat het voor
mij te beteekenen heeft, deze vrijheid
te verkrijgen, als gij weet, dat in mijne
vaderland een mij dierbaar meisje, dat
m mij treurt en op mij wacht,..." Hjj
moest afbreken; de ontroering verstikte
hem hier de stem.
Het meisje naderde hein na eene kleine
pauze met vriendelijk uitgestrekte hand.
,,Ik hoop, dat het u gelukt, dat doel te
bereiken. Oscar Gawirlowitsch. Maar ge
loof niet, dat ik u veroordeelen zou, zelfs
indien gij de daad werkelijk bedreven
hadt. Gij hebt uwe schuld rijkelijk geboet
door de ellende, die gij ih deze twee jaren
nebt doorstaan. En bovendien ben ik u
dank schuldig, omdat gij onder den naam
van Koloff' het verschrikkelijke lat van
den waren Koloff' op u genomen hebt.
Wanneer gij toenmaals dadelijk te Wilna
de dwaling der overheid had opgehelderd,
zou het u zeker beter gegaan zijn, want
uwe daad zou ongetwijfeld tot een zach
tere straf hebben geleid, dan de verden
king van Nihilisme en de wraakgierige
hand van mijn broeder zou Koloff nog
bereikt hebben."
Daar Olfers natuurlijk niet begreep,
hoe zij dat eigenlijk bedoelde, was zij tot
eene nadere verklaring genoodzaakt. Zij
zeide slechts zooveel, als zij noodzakelijk
achtte, maar juist de manier, waarop zij
iets zocht te verbergen, bracht Olfers tot
nadenken. Hare verwarring,, die hare
schoonheid nog vermeerderde, dwong hem
zelfs een glimlach af.
„Neen, ik bezweer het u," verzekerde
de jonge prinses met vuur, de beteeke-
nis van den glimlach begrijpende, terwijl
zij nog sterker bloosde. „Ik heb er geens
zins spijt van, dat de toeleg, om Koloff
te bevrijden, ten uwen gunste is uitge
vallen. Ik ben overtuigd, een Gode wel
gevallig werk verricht te hebben, toen ik
u den terugkeer in de beschaafde maat
schappij mogelijk heb gemaakt en u het
uitzicht op een leven van nuttigen arbeid
bezorgen kon. Gij spraakt daar van eene
som gelds, die gjj vau uwe reis overge
houden hebt. Heel-goed, Mijnheerl ik wil
u niets schenken. Integendeel, ik sta er
zelfs op, dat gij mij alles teruggeeft, wat
ik in geld voor u uitgegeven heb, van
den eersten roebel af, die in de handen
van gedienstige beambten viel, tot. den
prijs voor het rijtuig, dat u met dr. Clo-
very hierheen heeft gebracht en gij moogt
mij gelooven, dat het een aardig somme
tje bedraagt."
„O, freule!" zuchtte Olfers in kluchtige
wanhoop, daar hij gelooven mocht dat zij,
op dien toon sprekende, zich over hem
slechts vroolijk wilde maken. „Ik zou
gaarne zoo spoedig mogelijk aan al mijne
verplichtingen willen voldoen, als ik maar
de mogelijkheid inzag..."
„Zoo. en uwe uitvinding dan?"
„O ja, mijn hoogoven! Ik kan wel met
vertrouwen beweren,, dat het-succes schit
terend zal zijn, maar..."
„Neen mijn vriend, ik sta er op!" viel
zij hem met voorgewende hebzucht in
de rede, alsof zij een sciiuldeischer was,
die onbarmhartig zijnen eisch doorzet.
„Ik verlang mijn aandeel in den winst.
Gij zoudt nooit van uwe uitvinding voor
deel hebben getrokken, als ik u niet de
vrijheid verschaft had; nu wil ik mij voor
alle verliezen schadeloos stellen. Ik moet
al mijne goederen en eigendommen in
Rusland ver onder de waarde verkoopen
wie weet of ik hier mijn vermogen wel
met zekerheid kan beleggen; kortom, ik
grijp de gelegenheid aan, mijne toekomst
te verzekeren De groot-industrie hier te
lande heeft veel aantrekkelijks voor mij.
Oscar Gawirlowitsch, gij kunt het niet
weigeren, als ik deel wil hebben in de
voordeelen uwer uitvinding door uw com
pagnon te worden."
„O, freule!" riep hij toen ten tweeden
male. Nu begreep hij hare goedheid en
de slimme wijze, waarop zij hem hare
weldaden wilde doen aannemen, in de
eerste plaats, om hem in de gelgcnhoid
te stellen, zijn uitvinding vruchtbaar te
doen worden, doch ook om hem schade
loos te stellen voor het vreeselijke lot,
dat hem in plaats van Koloff" had ge
troffen.
„Maar ge kent immers de waarde van
mijn plan tot hier toe slechts uit mijn
eigen verzekeringen," zeide hij. „Wie staat
er u borg voor, dat ik mij niet vergis?"
„Dat is spoedig verholpen," antwoordde
zij na eenig nadenken. „Gij zegt immers,
dat ge uw plan kant en klaar hebt. Goed,
wij zullen er allereerst door tusschen-
komst van Dr. Clovery patent op laten
nemen. Gij ziet, ik ben nog zoo onprac-
tisch niet in zaken, als men zou kunnen
gelooven. Zoodra wij uw uitvinding door
de wet beschermd hebben, leggen wij
haar aan de bekwaamste ingenieurs van
Engeland ter goedkeuring. Ik stel ver
trouwen in u en ben overtuigd dat het
resultaat bevredigend zal zijn. Welaan,
in dit geval schiet ik in onze gemeen
schappelijke onderneming gaarne het
geld voor, dat er toe noodig is en dat
met de reeds voorgeschoten sommen de
waarde van uw denkbeeldig kapitaal uit
maakt. Dus de Olfers en Co. is geves
tigd?"
Oscar stond verpletterd over zooveel
edele groootmoedigheid.
„Gij handelt met mij als de Voorzienig
heid," zeide hij getroffen. „Geve God, dat
ik in staat ben u te bewijzen, dat gij uwe
goedheid aan geen ondankbare bewijst.
Indien er iets is, dat ik voor u doen kan
welnu, aarzel dan niet, uwen wensch
daartoe uit te spreken, en gjj zult in my
een man gevonden hebben, die lijf
ziel voor u in de waagschaal zal stelle
Gij zult mij gelukkig maken met zul
eene opdracht en ik zal u toonen, ds
het geen ijdele woorden zijn, die ik spreek.
Weder kleurde de jonge Prinses ee
weinig. Zij geloofde zyne woorden te b«
grijpen en schaamde zich, dit te late
merken. Toen trad Olfers in zeer besche
den houding naar haar toe.
„Freule 1 vergun mij een vrijmoedi,
woord 1" begon hij op zachten toon „D
buitengewone omstandigheden, die onz
kennismaking in het leven hebben g«
roepen, verontschuldigen wel de veim*
telheid, u om vertrouwen te bidden, ds
gij in. een ander geval aan een ma
wiens naam gij eerst sedert een uur wei
onmogelijk zoudt kunnen schenken. Doi
men is immers in dringende gevallen oo
bereid aan een onbekenden arts of at
vokaat de teederste geheimen toe te vei
trouwen.
En ik geloof, dat er in uw belang iel
kan gedaan worden, waarin ik u beter
diensten kan bewijzen, dan die Dr. 01*
very, hoe prijzenswaardig zijn ijver, zjjn
voorzichtigheid en zyne stilzwjjgendhei*
ook zijn mogen."
„Hoe bedoelt gij dat!" lispelde zij, tei
wijl zij, bleef steken en met den kante
zakdoek tusschen hare vingers speeld*
Olfers haalde opnieuw adem en ging toe
voort, op een toon sprekende alsof h
een geheel ander onderwerp wilde aai
roeren.
Wordt vêrxëlyd