Gelouterd Allocutie van Z. H, Paus Pius X. Staten-Generaal. Wat anderen zeggen. Van Overal. Vorsten en de pers. Gewisselde Stukken. FEUILLETON, NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT De allocutie, door Z. H. den Paus bij het jongste Consistorie tot het H. College gericht, waarvan wij reeds een uitvoerig uittreksel gaven, wordt door de „Msb." aldus in haar geheel meegedeeld: Eerwaarde broeders! Toen Christus de Heer de Kerk, die Hij door Zijn bloed had gewonnen verlaten ging, om uit deze wereld naar den Vader terug te keeren heeft Hij herhaaldelijk en zeer duidelijk ons von-zegd, dat wij van de aanvallen onzer vijanden onaf gebroken zouden te lijden hebben, en dat het ons op deze aarde nooit aan tegenstanders zou ontbreken. Wat den Bruidegom was geschied zou ook Zijne Bruid te beurt vallen evenals tot hem was gezegd, „te regeeren temidden uwer vijanden" l) zoo zou ook zij temidden van vijanden en onafgebroken strijd heerschen van zee tot zee, totdat zij, eenmaal het land van belofte binnengegaan, de eeuwige rust in vrede zal genieten. l.'eze voorzegging van den godde- lijken Verlosser, zien wij ten allen tijde, maar op heden zeker letterlijk in vervulling gaan. Hier wordt de strijd gevoerd met open vizier, elders in verdekte stelling, maar overal toch zien wij de Kerk aar g ^vallen. Haar rechten worden belaagd en verkracht; hare wetten zelfs veracht door degenen, die het gezag dier wetten moesten hooghoudenen door een goddelooze en onzuivere vloedgolf van dagbladen wordt de heiligheid des geloofs en de glans der goede zeden bevlekt tot groot nadeel van de zielen, en itiet minder tot schade voor en vei storing van de burgerlijke maatschappij. Dit alles hebt gij, en niet nu voor het eerst, met eigen oogen kunnen aanschouwen. Doch een nog veel ernstiger kwaad bedreigt ods: een alomverspreide zucht naar nieuwigheden, die alle tucht en alle gezag wil afwerpen, die de leer der Kerk en de waarheid door God zeiven geopenbaard aan randt .en den heiligen godsdienst van zijn grondslagen wil rukken Zoover laten zij zich voeren (ware hun getal niet zoo groot!) dat zij blindelings geloof slaan aan de ge waagde meeningen van hetgeen men gewoon is wetenschap, critiek, voor uitgang en humaniteit te noemen. Met veronachtzaming van het gezag van den H. Stoel en der bisschoppen propageeren zij den verdérfelijksten methodischen twijfel omtrent de grondslagen zelve des geloofs; en namelijk als zy geestelijken zijn, putten zij hun wijsbegeerte, socio logische en letterkundige kennis uit vergiftige bronnen, terwijl zij de studie der katholieke theologie ver- waarloozen; een soort leeken-bewust- zijn, tegen den geest der Kerk in, luide verkondigen, an zich het recht opeischen en den plicht opleggen het katholieke bewustzijn te vor- beteren en te hervormen. Het zou zeker te bejammeren zijn, wanneer dergelijke menschen den schoot der Kerk verlieten en naar de rijen van haar verklaarde vij anden overliepenmaar nog meer is het te betreuren, dat ze zóó ver blind geworden zijn, dat zij zich zelf nog voor zonen der Kerk houden en uitgeven, hoewel zij toch door 1) I's. CIX. 2 2) Tim. 13. daden, zoo niet al door woorden, den eed van geloof-trouw, bij het doopsel afgelegd,verbroken hebben. 7.00 nemen zij, door een valsche gerustheid van geweten geleid, deel aan de godsdienstige plechtigheden der Christenen, ontvangen het Al lerheiligste Lichaam van Chris tus, ja zelfs naderen zij wat wel zeer schrikwekkend is, tot het altaar om te offeren terwijl toch hetgeen zij prediken en met de grootste stijfhoofdigheid nastreven bewijst, dat zij het geloof verlaten en smadelijk schipbreuk geleden hebben, waar zij beweren, dat zij nog in 't scheepje gezeten zijn. Op het voorbeeld van onze voorgangers, die met de uiterste waakzaamheid en met grootste volharding de ware leer beschermd hebben, zorgend, da', zij niet door vlekken zou worden besmet, hebben ook Wij gedachtig aan de aposto lische verplichting, „om het toe vertrouwde goed te bewaken"-) onlangs het decreet „Lamentabili" gegeven en spoedig daarop de Encycliek „Pascendi dominici gre- gis", en hebben Wij de bisschoppen allerernstigst aangeraden, dat zij behalve de andere door Ons gegeven voorschriften vooral allerij verigst zouden toezien op de seminaries en zouden zorgen, dat de jongeling schap, die daar opgevoed wordtin de hoop op het Heilig Priesterschap, niet in 't minst nadeel lijden zou hetgeen Wij zeggen ditinblijd schap door de meesten met welwillend gemoek aangenomen en ijverig ten uitvoed gebracht werd. Hoe echter die vaderlijke zorg om de afgedwaalde zielen te ver beteren, door die dwalenden zelf beantwoord is, zal u niet onbekend wezen, Eerbiedwaardige Broeders. Eenigen „in huichelachtigheid leu gentaal sprekende", hebben beweerd, dat hetgeen Wij zeiden, niet op hen sloeg en hebben met sluwe argu mentaties gepoogd zich aan de oplettendheid te onttrekken. Ande ren echter hebben met onbeschaam- den trots en tot smart -van alle goeden, openlijk weerstand geboden. aarom waren wij ten slotte ge dwongen, na vruchteloos alles te hebben aangewend, wat de liefde ingaf, kanonieke straffen op te leggen, zij het met de grootste droefheid in het hart. Maar Wij hebben niet opgehou den God, Vader van lich en barm hartigheid, met den grootsten aandrang te smeeken, dat Hij de dwalenden weer terug wil brengen tot den weg van rechtvaardigheid. Vurig wenschen Wij Eerbiedwaar dige Broeders, dat dit ook door U geschiedde; en Wij twijfelen er allerminst aan, dat Gij met Ons alle moeite in 't werk zult stellen om die pest van dwalingen zoo goed mogelijk te voorkomen. Een medewerker der „Tribune" schrijft hierover een interessant stukje. Het woord van Keizer Wil helm over de Amerikaansche jour nalisten, die hij, zooals bekend is, commandeerende generaals noemde, bewijst voldoende, dat hij de macht der pers niet onderschat; vooral voor de Amerikaansche pers heeft men in Berlijn altijd bijzondere be langstelling getoond. Toen gedurende den Spaansch- Amerikaanschen oorlog aan de andere zijde van den Oceaan een verbitterde stemming tegen Duitsch- land ontstond, liet de Keizer onder zoekingen instellen over de beteeke- nis, den omvang, de richting en de financiële kracht der Amerikaansche couranten. Het zorgvuldig geordende inlich- tingenmaterieel bevat alle belang rijke of kenmerkende opgaven over privaatleven enz., niet alleen van den uitgever, maar ook van alle eenigszins belangrijke medewerkers en redacteurs. Voor de moderne vorsten is de pers een onontbeerlijke barometer, die de volksstemming aanwijst en geen der Europeesche vorsten kan zich aan de verauderde omstandig lieden onttrekken. De Czaar heefi den vertegenwoordiger van de Amerikaansche „Associated Press" zeer vaak in bijzondere audiëntie ontvangen en zich bemoeid met de regeling van het telegraafwezen vooi de pers. Bekend is, dat de Koning van België voortdurend relaties me: de pers aanhoudt. Koning Eduard heeft, als ver stan lig politicus, reeds als kroonprins levendig zich voor de journalistiek geïnteresseerd en persoonlijk voeling met de belangrijkste Londensche uitgevers nooit verloren. .Vele journalisten hebben tot den intiemen kring van den monarch behoord en behooren er nog toe. Een 25 tal uitgevers zijn nog in den tijd van koningin Victoria geadeld, en meestal was het de toenmalige prins van Wales, die deze onder scheidingen voorstelde en doorzette; na zijn troonsbestijging is ook dit aantal nog belangrijk vermeerderd. Vele couranten-uitgevers kregen den titel van baronet, en drie van hen, lord Cienesk. lord Burnham en lord Northcliffe, zijn zelfs tot deu hoogsten adelstand verheven. Hoogere bevelvoering enz De minister van oorlog heeft gear t* woord op het sectie-verslag der Tweed Kamer, de vorige week verschenen, omtrent het wetsontwerp tot wijziging van Hoofdstuk Oorlog der Staatsbe- grooting 1908. De minister erkent dat de verschil lende maatregelen, welke het wetsont werp heoogt, niet alle in onafscheide lijk verband tot elkander staan, maar zet uiteen dat zij echter hierin over eenkomen en daaid» tot éénzelfde stelsel behooren, dafzij allen ten doel hebben de bevelvoering over de leven de strijdkrachten voor den tijd van oorlog te verbeteren en den overgang van vredesvoet op voet van oorlog te vereenvoudigen. De minister merkt al dadelijk intusscben op dat de meening als zou de betrekking van hoofdoffi cier van het reservekader worden op geheven, op een misverstand berust. Zij blijft behouden, zelfs in zooveel mogelijk meer zelfstandigen werk kring. Naar aanleiding van klachten over te gebrekkige toelichting, zet de min. uitvoerig nader zijn bedoeling uiteen, in de eerste plaats ten aanzien van de hoogere bevelvoering met een verwij zing naar de dezer dagen door middel van het Recueil Militair ter algemeene kennis gebrachte wijzigingen in de vredesorganisaties enz. De minister blijft er, ten einde de uitvoering zijner voornemens niet te veel te vertragen, bijzonder prijs op stellen indien het wetsvoorstel gelijk tijdig met begrooting kan behandeld worden. De minister betwist zeer bepaald dat de instelling van de betrekking van commandant van het veldleger be schouwd zou mogen worden als een stap na onvoldoende voorbereiding gedaan. Ten aanzien van de verhoudingen waarin verschillende autoriteiten tot elkaar en tot het Dep. van oorlog zullen staan, doet de minister uitvoe rige mededeelingen, waaruit onder meer blijkt dat de commandant van het veldleger, de chef van den generalen staf en de stellingcommandanten naast elkander en allen onmiddelijk onder de bevelen van den minister van oorlog staan; de divisie-commandanten, als mede de commandant der cavalerie en der bereden artillerie staan rechtstreeks onder de bevelen van den comman dant van bet vedleger; de overige chefs van wapens en dienstvakken, staan onder de onmiddelijke bevelen van den min. van oorlog. De com mandanten der korpsen, tot de divisies behoorende, staan onder de bevelen van den betrokken divisie-comman dant; die der bijzondere korpsen en inrichtingen van het veldleger onder den met het rechtstreeks toezicht be last zijnden chef. Het ligt in de be doeling, de commandanten van de regimenten vestingartillerie, van het korps torpedisten en van de instructie compagnie te stellen onder de bevelen van den commandant der vesting-ar tillerie, terwijl de directeur der artil lerie-inrichtingen, als chef der techni sche aangelegenheden van het wapen, rechtstreeks onder den minister komt te staan. De techniek der wapens zal voortaan behartigd worden door de korpscom mandanten, door de divisie-comman danten of den commandant met het rechtstreeks toezicht belast, door den commandant van het veldleger, wien voor het wapen der infanterie een af zonderlijk technisch adviseur wordt toegevoegd, en verder door het Depar tement van Oorlog. Verder bestrijdt de minister de mee ning, .dat door de opheffing van de inspectie der infanterie eenheid van behandeling ten aanzien van oefening, kaderopleiding, bewapening, kleeding, voeding, huisvesting enz. zou gaan ontbreken, en hij meent op goede gronden, te mogen beweren, dat de regeling der bevoegdheden, zooals deze thans is vastgesteld, den inspecteur der infanterie feitelijk overbodig maakt Dat heeft de minister altijd gemeend voor hem bestond alleen de moeilijk heid om zoodanige regeling te treffen, dat de technische belangen van het wapen der infanterie volkomen veilig waren. Hij meent te kunnen verzeke ren, daarin tlians geslaagd te zijn. Ten aanzien van de inspectie der artillerie geldt hetzelfde, gelijk de min. nader uiteenzet, aan het eind van welk betoog hij verder meent dat scheiding van de officierenkorpsen der bereden en niet bereden artillerie stellig niet noodig is. In het verdere deel zijner Memorie van Antwoord verdedigt de minister nog het volkomen gerechtvaardigde van de plaatsing van een hoofdofficier en een kapitein der artillerie in de staven van de commandanten der voor naamste verdedigingsliniën, en zet hij uiteen dat het bijkomstige voordeel van de ontworpen regeling, dat nl. de bevorderingskansen der subalterne officieren er in hooge mate door worden gebaat, niet de eerste plaats heeft in genomen bij het ontwerpen van het voorstel. Meer bepaald steunen de voorstellen in hoofdzaak op de belan gen van mobilisatie en bevelvoering. Het aanbevolen middel om tot ver beterde verhoudingen in het officiers- korps te komen door inkrimping van het aantal beroepsluitenants, is ook bij den minister in overweging, en hij zal niet in gebreke blijven, om in dien zio, evenzeer te doen wat zonder schade voor het leger mogelijk zal blijken, onder herhaling echter dat door het incompleet een feitelijke inkrimping reeds bestaat. Een plaatselijke commandant te Am sterdam i«, naar 's ministers meening, noodig wegens velerlei bezigheden welke de plaatselijke commandant in de hoofdstad des rijks, zoowel in vre- des- als in oorlogstijd te vervullen heeft. Daar zij dan bij mobilisatie blijven bestaan, kunnen zij niet aan een ander hoofdofficier, wien bij mo bilisatie een andere werkkring wordt opgedragen, worden toevertrouwd. De minister deelt nog naar aanlei ding van een uitgetrokken verhooging mede, dat deze alleen betrekking heeft op de rangsverhooging van den com mandant der Nieuwe Hollandsche Waterlinie, omdat de commandant der stelling van Amsterdam, die thans den generaal-majoorsrang bekleedt, in den loop van 1908 niet voor bevordering in aanmerking komt. Het Katholieke kiesrechtrapport. Een zeer verstandig woord het meest juiste o. i. dat we nog lazen schrijft het Centrum over het katholieke kiesrechtrapport: „Voor en boven alles hadden wij noodig voldoend materiaal, een be hoorlijke voorlichting, opdat een vruchtbare discussie mogelijk zou zijn. Dit is thans verkregen. En terecht vraagt dan ook de Commissie, of, wat aan vijf personen niet is mogen gelukken, niet verwezenlijkt zou kun nen worden door anderen? „Waarom uit de besprekingen in de pers, het debat op de vergadering, de officieuse rapporten, die mogelijk elders zullen volgen, niet zou kunnen worden ge boren, wat nu nog niet kon worden geschonken Inderdaad, de eenige conclussie, welke uit het rapport te trekken valt is deze: dat de bestudeering van het kiesrecht vraagstuk onder ons dringend noodig was, want dat wij blijkbaar niet gereed waren, om tegen over dat vraagstuk positie te nemen. Dat dit openbaar is geworden achten wij eer een voordeel dan een nadeel. Struisvogel-politiek was nimmer profijtelijk. En bovendien hebben wij thans ons verzekerd, wat verschillende katho lieke kiesvereenigingen daartoe aangespoord door artikelen in ver schillende katholieke bladen en het bestuur van den Algemeenen Bond voor een vruchtbare bespreking van de quaestie verlangden: een nauw keurige studie en een uitvoerig rapport". „De Tijd" zegt naar aanleiding van het rapport: „Of de uitkomst aan de bestede moeite beantwoordt? De commissie zelf geeft ons op deze vraag een rondborstig en eerlijk be scheid. Het doet haar leed, „dat de werkelijke resultaten van haren arbeid zijn gebleven beneden de verhoopte. Een en andermaal en nogmaals is beproefd elkanders af standen te verkleinen, elkanders in zichten onder één formule te brengen, maar gelukken mogen is het niet. De persoonlijk beleden beginselen waren zóó afwijkend, het perspectief der historie deed zich zóó verschillend voor, de meeningen omtrent de eischen der opportunileit bleken zóó uiteen loopend, dat slechts op ondergeschikte punten en haast niet op de hoofdzaken eenstemmigheid, ja meerstemmigheid is bereikt geworden." Wij voor ons hadden niet anders verwacht. Bij alle inschikkelijkheid en buigzaamheid, kon geen eenstemmig advies verwacht worden van een com missie, waarin de vertegenwoordigers van de zeer uiteenloopende zienswijzen omtrent het kiesrechtvraagstuk onder de Katholieken zitting hadden. Ten zeerste zou het ons bevreemd hebben, indien de onderlinge bespre king, hoe welwillend en vredelievend overigens ook, radicale bekeeringen had bewerkt bij personen, die vroeger ongetwijfeld reeds ernstig over het kiesrechtvraagstuk hadden nagedacht en in de hoofdpunten tot een vast staand oordeelen gekomen waren. Als ons iets verwondert, dan is 't, dat de leden tot eenstemmigheid geraak ten omtrent meerdere punten, waar over onder de Katholieken allerminst zoo eenstejnmig gedacht wordt. En verder; Niemand zal beweren, dat dit rap port ons verd r de moeite bespaart om over het kiesrechtvraagstuk na te denken, of dat de veelbesproken „quaestie" voor de Katholieken thans hare oplossing nabij is. De commissie hoopt evenwel, dat door eene bespre- e*s king in de pers en op vergadering (alsook door „officieuse rapportei het door haar begonnen werk zal v tooid worden. Die bespreking zal ongetwijfeld ni achterwege blijven; of deze even a betere resultaten zal opleveren dan arbeid der commissie, dient afgewacl Men zal echter j uist met 't oog dien betrekkelijk onvruchtbaren e beid goed doen zich hieromtre geene illusies te maken, aangezl eene behandeling in beperkten krii en in niet-polemischen vorm zek meer waarborgen biedt voor eene rv tige, degelijke en onpartijdige beapi king, welke tot overeenstemming ki leiden, dan een openlijk debat in bladen of op volksvergaderingen. En dan mag vooral niet uit het o> verloren, dat ten slotte enkel Kamerleden, die voeling houden m de verschillende partijen en met eischen van opportuniteit en practise staatsbeleid moeten en kunnen, rek nen, hier het laatste woord hebbe Wanneer de zaak urgent wordt wat voorloopig nog niet 't geval schy zullen onze politieke voorma- ni niet nalaten ernstig te streven na de eenstemmigheid, welke thans ni bereikt werd en langs dezen wi eigenlijk ook onbereikbaar is. Vo< het licht, dat de commissie, de pe en de volksvergaderingen over d ingewikkeld vraagstuk doen opgaa zullen zij hunne oogen stellig ni gesloten houden, maar anderziji mogen wij niet verlangen, dat de ve antwoordelijke personen, die alle* dit terrein zoo vol klemmen en Voe angels goed kunnen overzien, zich do- wat pers en volksvergadering uitm ken, gebonden achten." En „Het Huisgezin" Nu vindt men de opiniën, ond de onzen over de kwestie bestaand in het rapport uitgedrukt. Niet alleen uitgedrukt: men vin ze ook door bevoegden verdedigt toegelicht. Dit lijkt ons de groote verdiens van het rapport. Wie een eigen meening over h vraagstuk hebben, kunnen ze aan aangevoerde argumenten toetsen, w allicht dezen of genen aanleiding z geven tot revisie. Wie tot dusver geen meening ha den, kunnen zich thans een meenii vormen. Men ziet hetStudiemateriaal, ge* oplossing. Zoo is de algemeene opinie, die oc door bladen als Maasbode en R sidentiebode wordt aanvaard. Wij komen in een artikel, dat g reed ligt, de volgende week op h rapport-overzicht terug. De Druce-Portland-zaak. Het is nu zoo goed als uit, dun) ons, met de befaamde Portland-zaa waarvan we zoo uitvoerig in o> Zondagsblad vertelden, dat in h bizonder met Hollamby, den austr* lischen timmerman, die zin hee om Hertog van Portland te vro den. Men weet dat Hollamby slech gebruikt werd door een maatschaj py, waarin honderden gelukzoeke aandeelen hebben genomen, ee maatschappij tot het voeren va dit proces tegen den erfgenaam vs dm ouden Druce. Welnu, voor die maatscbapp zijn donkere dagen aangebroken. Herinnert men zich den oude Caldwell, die uit Amerika overg komen is om als eerste getuige i deze zaak te dienen? Hij hee verteld, de heele sehijnbegrafen van den bazaarhouder Druce i naam van den Hertog van Portlan te hebben geregeld. Hij was d voornaamste getuige ten gunste va het Hollamby-syndikaat. Welnu tegen hem is een vervo ging wegens meineed ingedienc Naar het Duitsch van Karl En. Klopfer. 36. Mijn opzichter te St. Petersburg heeft reeds den last om ten spoedigst mijne goederen en datgene wat mijn broeder, wiens eenigste erfgename was, mij heeft nagelaten te verkoopen, daar ik toch nooit meer denk terug te keei-en." „Gij bewaart geene aangename herin neringen ran uw vaderlandi" antwoordde Olfers bescheiden. Hij herinnerde zich, wat hij van Koloff over het afschuwelijke karakter van prinses Murawin's broeder gehoord had. Olga antwoordde slechts met een zucht en een gebaar van afschuw. Toen haastte zij zich op een ander onderwerp te ko men. „Wat ik zeggen wilde, Mijnheer Olfers, uw naam komt mij niet geheel onbekend voor, hoewel gij mij zelf vol strekt onbekend zijt. Ho# is dat te ver klaren Olfers verbl ekte een weinig, maar toen richtte hjj zich op en nam een plotseling besluit. „Ja ik ben u eene duidelijke verklaring schuldig. Gij moet weten, met wien gij te dom hebt, wat men mij ten laste kan 'eggen welke omstandigheden mij ech ter ook een zachter oordeel waardig kun- hen maken. Wanneer mijn naam u te bt. Petersburg mocht zijn bekend gewor den, dan kati het slechts door die ge beurtenissen geschied zijn, waarvoor ik als straf het lijden mijner gevangenschap met liet meeste geduld gedragen heb." En nu deed hij met vlugge woorden de Vorstin het verhaal van de verschrik kelijke omstandigh den, die met den dood van graaf Ludeskoy eindigden. In één ademtocht schilderde hij zijn vroeger leven, zijne familieverhoudingen, alles, tol aan zijne vlucht uit St. Petersburg en wat er van af dien tijd gebeurd was. Nu be greep de Vorstin eerst den eigenlijken samenhang der gebeurtenissen, die Olfers in plaats van Koloff I adden gesteld en die hem tot offer had gemaakt der wraak van haren broeder. Met ontzetting en in nig medegevoel vernam zij het nameloozc lijden van een naar Siberië verbannene dingen, waarvan zij slechts weinig ge hoord had en dat weinige nog voor erg overdreven gehouden had. Olfers vertelde van zijn werkzaamheden, van zijne uit vinding in de gevangenis en kwam er eindelijk ook toe, haar de twijfelingen bloot te leggen, die hem deden vermoe den, dat hij onschuldig was aan den dood van graaf Fedor Davidowitsch, en de redenen, die deze twijfelingen hadden doen ontstaan. „Deze "verpletterende overtuiging," ging hij in verrukking voort, „is sede t den tijd, dat ik weder de vrijheid gonii t, voort durend levendiger geworden. Vrij ben ik, dat is waar, maar nu drijft mij het ver langen ook mijn geweten van het bewust zijn van schuld vrij te spreken. Gij zult begrijpen, Olga Petrowna! wat het voor mij te beteekenen heeft, deze vrijheid te verkrijgen, als gij weet, dat in mijne vaderland een mij dierbaar meisje, dat m mij treurt en op mij wacht,..." Hjj moest afbreken; de ontroering verstikte hem hier de stem. Het meisje naderde hein na eene kleine pauze met vriendelijk uitgestrekte hand. ,,Ik hoop, dat het u gelukt, dat doel te bereiken. Oscar Gawirlowitsch. Maar ge loof niet, dat ik u veroordeelen zou, zelfs indien gij de daad werkelijk bedreven hadt. Gij hebt uwe schuld rijkelijk geboet door de ellende, die gij ih deze twee jaren nebt doorstaan. En bovendien ben ik u dank schuldig, omdat gij onder den naam van Koloff' het verschrikkelijke lat van den waren Koloff' op u genomen hebt. Wanneer gij toenmaals dadelijk te Wilna de dwaling der overheid had opgehelderd, zou het u zeker beter gegaan zijn, want uwe daad zou ongetwijfeld tot een zach tere straf hebben geleid, dan de verden king van Nihilisme en de wraakgierige hand van mijn broeder zou Koloff nog bereikt hebben." Daar Olfers natuurlijk niet begreep, hoe zij dat eigenlijk bedoelde, was zij tot eene nadere verklaring genoodzaakt. Zij zeide slechts zooveel, als zij noodzakelijk achtte, maar juist de manier, waarop zij iets zocht te verbergen, bracht Olfers tot nadenken. Hare verwarring,, die hare schoonheid nog vermeerderde, dwong hem zelfs een glimlach af. „Neen, ik bezweer het u," verzekerde de jonge prinses met vuur, de beteeke- nis van den glimlach begrijpende, terwijl zij nog sterker bloosde. „Ik heb er geens zins spijt van, dat de toeleg, om Koloff te bevrijden, ten uwen gunste is uitge vallen. Ik ben overtuigd, een Gode wel gevallig werk verricht te hebben, toen ik u den terugkeer in de beschaafde maat schappij mogelijk heb gemaakt en u het uitzicht op een leven van nuttigen arbeid bezorgen kon. Gij spraakt daar van eene som gelds, die gjj vau uwe reis overge houden hebt. Heel-goed, Mijnheerl ik wil u niets schenken. Integendeel, ik sta er zelfs op, dat gij mij alles teruggeeft, wat ik in geld voor u uitgegeven heb, van den eersten roebel af, die in de handen van gedienstige beambten viel, tot. den prijs voor het rijtuig, dat u met dr. Clo- very hierheen heeft gebracht en gij moogt mij gelooven, dat het een aardig somme tje bedraagt." „O, freule!" zuchtte Olfers in kluchtige wanhoop, daar hij gelooven mocht dat zij, op dien toon sprekende, zich over hem slechts vroolijk wilde maken. „Ik zou gaarne zoo spoedig mogelijk aan al mijne verplichtingen willen voldoen, als ik maar de mogelijkheid inzag..." „Zoo. en uwe uitvinding dan?" „O ja, mijn hoogoven! Ik kan wel met vertrouwen beweren,, dat het-succes schit terend zal zijn, maar..." „Neen mijn vriend, ik sta er op!" viel zij hem met voorgewende hebzucht in de rede, alsof zij een sciiuldeischer was, die onbarmhartig zijnen eisch doorzet. „Ik verlang mijn aandeel in den winst. Gij zoudt nooit van uwe uitvinding voor deel hebben getrokken, als ik u niet de vrijheid verschaft had; nu wil ik mij voor alle verliezen schadeloos stellen. Ik moet al mijne goederen en eigendommen in Rusland ver onder de waarde verkoopen wie weet of ik hier mijn vermogen wel met zekerheid kan beleggen; kortom, ik grijp de gelegenheid aan, mijne toekomst te verzekeren De groot-industrie hier te lande heeft veel aantrekkelijks voor mij. Oscar Gawirlowitsch, gij kunt het niet weigeren, als ik deel wil hebben in de voordeelen uwer uitvinding door uw com pagnon te worden." „O, freule!" riep hij toen ten tweeden male. Nu begreep hij hare goedheid en de slimme wijze, waarop zij hem hare weldaden wilde doen aannemen, in de eerste plaats, om hem in de gelgcnhoid te stellen, zijn uitvinding vruchtbaar te doen worden, doch ook om hem schade loos te stellen voor het vreeselijke lot, dat hem in plaats van Koloff" had ge troffen. „Maar ge kent immers de waarde van mijn plan tot hier toe slechts uit mijn eigen verzekeringen," zeide hij. „Wie staat er u borg voor, dat ik mij niet vergis?" „Dat is spoedig verholpen," antwoordde zij na eenig nadenken. „Gij zegt immers, dat ge uw plan kant en klaar hebt. Goed, wij zullen er allereerst door tusschen- komst van Dr. Clovery patent op laten nemen. Gij ziet, ik ben nog zoo onprac- tisch niet in zaken, als men zou kunnen gelooven. Zoodra wij uw uitvinding door de wet beschermd hebben, leggen wij haar aan de bekwaamste ingenieurs van Engeland ter goedkeuring. Ik stel ver trouwen in u en ben overtuigd dat het resultaat bevredigend zal zijn. Welaan, in dit geval schiet ik in onze gemeen schappelijke onderneming gaarne het geld voor, dat er toe noodig is en dat met de reeds voorgeschoten sommen de waarde van uw denkbeeldig kapitaal uit maakt. Dus de Olfers en Co. is geves tigd?" Oscar stond verpletterd over zooveel edele groootmoedigheid. „Gij handelt met mij als de Voorzienig heid," zeide hij getroffen. „Geve God, dat ik in staat ben u te bewijzen, dat gij uwe goedheid aan geen ondankbare bewijst. Indien er iets is, dat ik voor u doen kan welnu, aarzel dan niet, uwen wensch daartoe uit te spreken, en gjj zult in my een man gevonden hebben, die lijf ziel voor u in de waagschaal zal stelle Gij zult mij gelukkig maken met zul eene opdracht en ik zal u toonen, ds het geen ijdele woorden zijn, die ik spreek. Weder kleurde de jonge Prinses ee weinig. Zij geloofde zyne woorden te b« grijpen en schaamde zich, dit te late merken. Toen trad Olfers in zeer besche den houding naar haar toe. „Freule 1 vergun mij een vrijmoedi, woord 1" begon hij op zachten toon „D buitengewone omstandigheden, die onz kennismaking in het leven hebben g« roepen, verontschuldigen wel de veim* telheid, u om vertrouwen te bidden, ds gij in. een ander geval aan een ma wiens naam gij eerst sedert een uur wei onmogelijk zoudt kunnen schenken. Doi men is immers in dringende gevallen oo bereid aan een onbekenden arts of at vokaat de teederste geheimen toe te vei trouwen. En ik geloof, dat er in uw belang iel kan gedaan worden, waarin ik u beter diensten kan bewijzen, dan die Dr. 01* very, hoe prijzenswaardig zijn ijver, zjjn voorzichtigheid en zyne stilzwjjgendhei* ook zijn mogen." „Hoe bedoelt gij dat!" lispelde zij, tei wijl zij, bleef steken en met den kante zakdoek tusschen hare vingers speeld* Olfers haalde opnieuw adem en ging toe voort, op een toon sprekende alsof h een geheel ander onderwerp wilde aai roeren. Wordt vêrxëlyd

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1907 | | pagina 5