Eindelijk had de kracht der jeugd gezegevierd,
en na lange weken kon Eugenie eindelijk weer van
haar ziekbed opstaan Langzaam keerden haar krach
ten terug, en had de goede God haar gebed om haar
tot Zich te nemen, niet verhoord, de arme weeze kon
zich nu toch weer verheugen in de liefde van Giulia
en van al haar gezellinnen. De lust tot de studie
en in de muziek werd weer levendig in haar. En
Donna Rebecca was nu zoo goed en vriendelijk!
Eugenie dacht aan de liefdevolle verpleging, die zij
gedurende haar ziekte had genoten. Zij zou het aan
de arme Laura vergelden: dat was de beste manier
om de directrice haar dankbaarheid te toonen. Met
geestdrift en opofferingsgezindheid wilde Eugenie
er aan arbeiden, het jammer genoeg zoo weinig
begaafde meisje voort te helpen.
„Zijt ge al weer aan het werk? vroeg de dokter,
toen hij haar eens met een boek in de hand overviel.
„De studie is mijn lust en mijn leven," antwoordde
het jonge meisje.
„Als ge zoo voortgaat, zult ge spoedig mee kunnen
spelen, nietwaar mevrouw de directrice?" ging de
arts voort.
„Zeker," hernam deze, „er wordt .slechts op haar
volledig herstel gewacht om het stuk „Esther en
Assuerus" op te voeren."
„Nu, studeer maar niet te veel, kind," waarschuwde
de vriendelijke dokter.
Eugenie zweeg. Alweer dat tooneelstuk, waarin zij
de hoofdrol zou moeten spelen. Waarom liet men
haar toch niet met rust I Met het overnemen dier
rol wachten haar nieuwe vermoeienissen. Maar donna
Rebecca dacht daaraan niet: Eugenie's triumfen
voldeden haar ijdelheid
„Herhaal dit gedeelte nog eens!" sprak de direc
trice met toornige) stem tot Eugenie, terwijl de anderen
zich uit de voeten maakten. Liet meisje gehoor
zaamde, maar met den besten wil kon ze den hollen,
declamatorischen toon niet vinden, dien donna Re
becca verlangde. Nogeens beproefde ze het, maar de
diepe stem der directrice nabootsen ze kon
het niet.
„Neen, zoo niet," hernam deze bits. Natuurlijk,
op de repetities hoort en ziet niemand je, he! Daar
door kun je het dan niet. De heele salon- moet vol
dames en heeren, en aller blikken op u gericht zijn
Eerst dan speelt Eugenie de Albertis hare rol als
koningin goed!"
Het arme meisje verbleekte. Was ze toch maar
niet meer beter geworden. Liever nog doodziek dan
die herhaalde diepe vernederingen en onbillijke
verwijten. Want wat gaf zij om den lof der toe
schouwers! Ze kende er immers bijna niemand van.
Als haar lief moedertje er nog bij had kunnen zijn,
dan zou ze wel haar uiterste best gedaan hebben
om deze te behageh
„Meent ge misschien, een mummie te moeten
voorstellen?" keef de directrice, terwijl Eugenie daar
onbeweeglijk stond. „Vooruit, nog eens
Gemma, die ook meespeelde, vroeg op ditoogen
blik donna Rebecca een kleine uitlegging, alleen om
haar vriendin tijd te geven, haar bedaardheid terug
te krijgen.
Op dit oogenblik trad juffrouw Giulia binnen. Ze
wierp eer snellen blik op Eugenie, zag aanstonds
den strijd dien het jonge meisje te voeren had en
knikte haar vriendelijk bemoedigend toe. Dat was
voldoende om het meisje in staat te stellen haar
rol verder te spelen, ondanks het herhaald hoofd
schudden der directrice.
„Natuurlijk, de juffrouw volgt töch haar eigen
hoofd 1 Of ik je al onderricht, dat baat niets. Wat
203
een stem, wat ëen houding! Als het niet aan den
vooravond der opvoering was, liet ik mijn nicht
Laura de rol nog overnemen!"
„O, als u dat zou willen doen," sprak Eugenie
oprecht, „dan had ik meer tijd om te studeeren."
Een onbeschrijflijk heftige scène volgde op deze
woorden. Een hagelbui van verwijten kwam op het
arme kind neer. Ze werd zoo bleek als een doek,
maar was vastbesloten om j egens haar, die in haar ziek te
haar zoo moederlijk had verzorgd, de verschuldigde
achting niet uit het oog te verliezen. Ze sprak geen
woord terug, maar volgde haar gezellinnen naar de
eetzaal. Haar vlammende oogen en bevende handen
verrieden hoezeer ze leed onder die nieuwe, onver
diende terechtwijzing.
De prachtig verlichte salon was dicht bezet. Allen
verwachtten in de grootste spanning de opvoering
van het drama: „Esther en Assuerus." De muziek
directeur hield de aanwezigen bezig met stukjes op
de piano.
Donna Rebecca's schoonheid kwam in hare
voorname kleeding nog des te meer uit. Waar
dig en fier reikte zij allen haar aristocratisch
blanke hand en was buitengewoon vriendelijk en
beleefd. Het deftige publiek beschouwde haar als
voor de opvoeding van jonge meisjes geboren. En
toen zij nu zelf van haar zegenrijken arbeid begon
te verhalen, steeg nog bij allen de achting voor een
vrouw, die zich zóo geheel aan haar leerlingen gaf.
Niemand vermoedde dat zij de haar toevertrouwden
niet opvoedde tot de deugd, maar integendeel de
hartstochten in haar leerlingen opwekte.
Zoo oordeelt de wereld naar den schijn.
Eindelijk rees het gordijn en op het tooneel zag
men het vorstelijk verblijf van koning Assuerus. Er
heerschte een diep stilzwijgen in de zaal. De heer
Camani, een der genoodigden, nam zijn kijker en
richtte dien vol verwachting op de'grrep daarvoor
hem. Waar bleef toch het meisje, over wie zoo druk
gesproken werd? Zou ze ziek zijn of zou ze misschien
als koningin optreden? Eindelijk weerklonk een
storm van toejuichingen door de zaal: Esther ver
scheen voor het voetlicht. Hoe gelukkig voelde ze
zich, geheel in de rol, die ze spelen moest, zich te
kunnen .inleven, zonder door het hoofdschudden en
de verwijtingen van donna Rebecca daarin gehinderd
te worden. Toen zij bij den kening binnentrad, werd
zij inderdaad bleek en voelde haar kracht door de
vrees bijna bezwijken. Het publiek was vol begees
tering over haar spel: driemaal werd Eugenie de
Albertis teruggeroepen.
De jonge advocaat Camani bleef zwijgend voor
zich uit staren. Al was hij karig met zijn lof, het
beeld van het schoone jonge meisje, dat zoo koel en
terughoudend bleef onder de toejuichingen van het
gezelschap, was hem diep in het hart geprent!...
Den volgenden morgeu kwam juffrouw Giulia, de
goede engel van het instituut, al vroeg in de studie
zaal. Zeer verbaasd stond ze, daar de goede Eugenie
al over haar boeken gebogen te vinden. Het jonge
meisje stond op en groette de onderwijzeres vrien
delijk.
„Maar kind, hoe vroeg ben je wel opgestaan?"
vroeg juffrouw Giulia ernstig: „En wie heeft gezegd,
dat je dat mocht!"
„Ik ben om vier uur opgestaan, juffrouw," was
het antwoord. „Op het examen zullen ze mij niet
vragen of ik mijn rol goed gespeeld heb, en ik moet
dus den verloren tijd inhalen."