Gelouterd.
Stadsnieuws.
Een reuzen-tocht.
Wat anderen zeggen.
Van Overal,
Ter eere van den Zoeten
Naam.
Een mooi en lofwaardig Katho
liek gebruik begint onder onze
Aoomsche stadgenooten meer en
meer ingang te vinden: in tal van
Hoomsehe huisgezinnen vindt men
in de huiskamer, in de gelagkamer,
in den winkel, aan den muur een
mooi-uitgevoerden, artistiek-ontwor-
pen „tegel", althans een tegelvormig
tableau, door onzen katholieken
kunstenaar Cuijpers geteekend,
daarop in Gothische letters het
naamcijfer van „Onzen Heer Jezus
Christus" en 'n toepasselijke spreuk,
ter eere van den Zoeten Naam.
En wanneer die Zoete Naam
ba het huisgezin wordt uitgesproken,
dan buigt men het hoofd eerbiedig
bi de richting van deze voorstelling,
gedachtig daardoor aan het woord
der H. Schrift dat „in den naam
van Jezus alle knieën zullen worden
gebogen", en wanneer er soms
een onvertogen woord valt, een
Vloek wordt geuit, dan wordt met
®ea blik op het naamcijfer des
Heeren in stilte een schietgebedje
geuit, dat den naam des Heeren
zegent en eerherstel brengt.
Zoo zijn al vele huisgezinnen in
Haarlem geteekend met den naam
Onzes Heeren.
En de Zoete Naam wordt door
dit pieuze gebruik door zeer velen
®aet den dag méér vereerd^
We hebben deze week in onze
courant kunnen melden, dat door
de St. Vincentius-vereeniging aan
de kinderen der bezochte jgezinnen
met een Kerstmisgave ook een
zoodanig tegeltableau met den Zoe
ten Naam werd medegegeven: de
vereering van den H. Naam wordt
op deze wijze ook door de Sint
Vincentius-vereeniging krachtig be
vorderd.
Het leek ons goed, die vereering
deze aardige en beteekenisvolle
TVijfce nu eens wat nader bekend
te maken.
Haar zijn al mooie staaltjes te
melden van den goeden invloed,
die er van deze zinrijke en popu
laire manier om den H. Naam te
gedenken is uitgegaan.
Vooralhet vloeken wordt op
krachtige wijze door deze zichtbare
Waarschuwing, den H. Naam niet
te onteeren, tegengegaan en ook
daarvan zouden we frappante staal
tjes kunnen aanhalen!
Het godvruchtig gebruik, om den
Zoeten Naam in de huiskamer aan
te brengen, is trouwens in ons
Vaderland niets nieuws. De letters
1. H. S. boven deur- en raam ko
enen of boven den schoorsteen
mantel zien we herhaaldelijk in tal
Van oude huisjes, en vooral in som
mige streken van ons vaderland is
dat oude gebruik nü nog algemeen.
Het dit tegeltableau (dat zijn ont
staan dankt aan de voortvarende
geestdrift van een onzer bekende
katholieke stadgenooten, den voor
zitter van den Vriendenkring van
het H. Sacrament") wordt nu voor
iedereen mogelijk, het oude pieuze
gebruik om de huiskamer, gelag
kamer of winkel met den H. Naam
te teekenen en te heiligen, weer
m eere te herstellen. Mogen deze
enkele regelen daartoe bijdragen,
en in en om Haarlem spoedig geen
enkel huisgezin meer wordeD ge-
v nden, waar.niet de Zoete Naam
0 deze wijze daadwerkelijk wordt
geëerd
De voruitgang van Japan.
Te snelle ontwikkeling van het
rijk der opkomende zon wordt zeer
duidelijk veraanschouwelijkt door
den 2len jaargang van het statis
tieke jaarboek over Japan voor
1907.
De 21e jaargang dezer zeer vol
ledig bewerkte Statitiek is in de
Japansche en Franscbe taal ver
schenen en behoeft voor geen
enkele Europeesr he statistiek onder
te doen. Bemerking verdient, dat
ook over het eerst sinds 1895 tot
Japan behoorende eiland Taiwan
(Formosa) uitgebreide statistieke
gegevens worden versteekt.
Wat den economiscben toestand
betreft toont de statistiek aan, dat
van 1898 tot 1904 een regelmatig
een belangrijke stijging der loonenis
waar te nemen. Die stijging blijft zel
den beneden 25 pCt. en bedraagt zeer
dikwijls meer dan 50 pCt. Men
heeft hieruit reeds willen afleiden,
dat het gevrar der Japansche con
currentie op de Europeesche markt
goeddeels denkbeeldig is.
Dit lijkt ons echter een zeer
voorbarige conclusie,
Want men dient in het oog te
houden, dat in ditzelfde 6-jarig
tijdperk ook de loonen in Europa
aanzienlijk gestegen zijn; als we
ons niet vergissen in minstens even
belangrijke mate als de Japansche
statistiek aangeeft.
Bovendien zal het zeer zeker nog
langen tijd duren vooraleer in Japan
een loonstandaard is bereikt, die
ook maar in de verste verte met
den Europeeschen kan vergeleken
worden.
Ondanks den lagen loonstandaard
ziet de statistiek over het 'sparen
er lang niet ongunstig uit. want
bij de spaarbanken is door 5,898,485
inleggers ycor een bedrag van 85
millioen yen belegd (1 yen is f 1.20)
Gemiddeld dus ongeveer f 18per
man, wat voor Japan veel is, terwijl
bij de postspaarbanken nog onge
veer 50 millioen yen was belegd
door 5 millioen inleggers.
Men dient in 't oog te houden,
dat deze cijfers afkomstig zijn uit
bet jaar vóór den oorlog tegen
Rusland. Sedert zal de kapitaalkracht
der bewoners wel eenigszins ver
minderd zijn.
Van belang is, dat bij de' post
spaarbanken ook 540.120 scholieren
en studenten inleggers zijn. Ten
onzent zijn studenten doorgaans
niet de beste spaarders!
Buitengewoon is de letterkundige
werkzaamheid, waarvan de Statistiek
blijk geeft. In 1904 verschenen niet
minder dan 25.577 werken, die op
alle gebied van menscbelijkekennis
betrekking hadden. Over justitie en
staatkunde handelden 1514 werken
over landbouw 2448, over handel
1878, over godsdienst .1384.
Het proces-Harden.
Int ons Eerste Blad wordt de
afloop gemeld van 't veelbesproken
tweede proces-Harden, waarover we
bier nu niet verder willen uitweiden.
Bekend is nu, dat de publicist
Harden tegen Generaal von Moltke
verscbrikkelijkebe8chuldigingen lan
ceerde die gebleken zijn volkomen
onwaar te zijn, en alleen uitgeput
waren uit de leugenachtige getui
genis van Moltke's eerste geschei
den vrouw, die nu hoffelijk een
bijsterica heet.
Ziehier hoe de ambtenaar van
het O. M. bet echtpaar Moltke in
zijn requisitoir teekende
„In alle beschaafde kringen is
het tot nu toe gebruik geweest,
dat, wanneer een echtpaar zich niet
verstaat en scheiden wil, beide
deelen zoo stil mogelijk uiteengaan.
Dit eischt het fatsoen. Graaf
Moltke heeft aan dit fatsoensvoor-
FEUILLETON-
Naar het Duitsch van Karl. Ed. Klopfer.
46.
zeggen, iNaiuaue i'aulowua, wanneer een
toeval dien onschuldige eens in het leven
terugriep?"
Wordt terir '3d,)
NIEUWE HAARLEttSCHE COURANT TJKHKïLÏÏHiP
PEKINGPARIJS.
Een reuzentocht zoo mag men
zonder overdrijving den tocht noemen,
dien vier automobielen op initiatief van
Le Matin dezen zomer glansrijk hebben
volbracht van Peking naar Parijs
16000 K.M.
Thans hebben de deelnemers aan
dezen reuzentocht, bekomen van de
bemoeienissen, hun ervaringen te boek
gesteld. En deze onopgesmukte ver
halen lezende, boeiender dan Aimard
of Cooper er ooit een verzinnen kon,
staat men verbaasd, dat het zóó ge
weest is.
Het belangwekkendste, èn om vorm
èn om inhoud, is het boek van Barzini,
den Milaneeschen journalist, die met
Prins Borghese den tocht in de „Itala"
maakte.
Ziehier hoe het zwijgen der Gobi
beschrijft:
Aan de bron van Pang-Kiang werden
we verwacht. He kleine Chineesche
telegraafambtenaar, wien dit station is
toevertrouwd, kwam ons uit zijn tuintje
tegemoet en ontving ons met leven
dige betuigingen zijner blijdschap.
Het spijt mij, dat mij de naam niet
meer wil te binnen schieten van dezen
held, die leeft in de woestijn om het
Westen en het Oosten in staat te stel
len met elkaar in verbinding te treden.
Kalgan, de naaste stad, is bijna 300
K.M., Oerga 800 K.M. hier vandaan.
Wat ook dezen man mocht overko
men, hij kan nergens hulp zoeken.
De onmetelijkheid der ruimte is het
zelfde als een gevangenis. Om met de
wereld in aanraking te komen moet
deze man een reis van 8 dagen, van
de eëne bron naar de andere onder
nemen. Niemand kan hem helpen. De
eenzaamheid van wie in de cel zit is
minder verschrikkelijk: de gevangene
heeft het bewustzijn, dat de wereld
leeft om hem heen; echo's dringen
tot hem door, waarmede hij zijn ge
dachten kan bezighouden. Het ont-
zettendste in de woestijn is de stilte.
Men herinnert zich dat de „Itala"
bij den overtocht van een der kleine
riviertjes in de omgeving van het
Baikalmeer, door de brug zakte. Zie
hier hoe Barzini dit avontuur be
schrijft:
Het wasteen klein, ruw afgewerkt
bruggetje, ongeveer '20 meter lang en
drie meter breed. Toen zij ervoor ston
den zagen de reizigers dadelijk dat het
niet zonder gevaar was de zware auto
hierop te wagen. Doch zij moesten
erover heen. Heel langzaam en voor
zichtig reden zij op de losliggende
planken, die kraakten en veerden onder
hun gewicht Toch waren zij nog niets
ongerust: zy bedden zooveel dergelijke
bruggetjes gepasseerd.
Doch in die oogenblikken ondervindt
men steeds een, niet te omschrijven
gewaarwording van bangej afwachting
en spanning; ^aandachtig volgt men
den gang der machine en men con
centreert al de kracnt zijPer gedachten
als wilde men de energie des geastes
toevoegen aan den arbeiil der materie
om met alle wilskracht te helpen,
tegen te houden, voort te duwen en
in 't rechte spoor te houden. Ik her
inner mij niet dat wij in zulke oogen-
blikken ooit een woord hebben ge
sproken.
Het voorste gedeelte der auto was
reeds over het midden van de brug
en bevond zich op enkele meters al-
stand van den met gras begroeiden
oever. Het gevaar scheen voorbij
maar opeens hoorde men een ont
zettend gekraak! De planken waren
onder het gewicht van het acfcterste
deel der machine bezweken; ze braken
en splinterden in tweeën: de neele
brug opende zich en viel in eikaar.
De motor zweeg. De wagen reed,
op hetzelfde oogenblik dat zij bleet'
stilstaan, plotseling en log achteruit
en sloeg met doen nderkant tegen het
afgebroken gedeelte van de brug
Daarop hief zij, nog niet tot stilstand
komen, de voorwielen in de lucht ter
wijl het achterdeel naar omlaag zakte
en de heele wagen, met een snellen
zwaai, een loodrechten stand innam.
Zij viel tot op den grond en sleepte
allen met zich mee onder een ontzet
tend lawaai. En toen nog bleef zij niet
stilstaan maar wentelde met het voorste
deel nogeens om tot zij met den rug
tegen den anderen kant van de brug
stiet en een balk, die niet bezweken
was, haar tegenhield. Zoo bleef zij
liggen, op haar rug, de wielen in de
lucht. Het was het werk van enkele
seconden. oe automobiel had met de
gratie van een oliefant een halve salto-
mortale achterwaarts uitgevoerd.
Ik had dwars op de bagage gezeten
en viel dus het diepste zoo verhaalt
Barzini. Toen ik het eerste gekraak
hoorde, geloofde ik aan een gedeeltelijk
doorzakken van de auto, een vastraken
van een wiel in de spleet van een ge
scheurde plank, en aan een lastige en
vermoeiende panne denkend riep ik:
„Nu, daar nebben we het!"
Een oogenblik later bevond ik mij
onder de brug, in een plotseling, on
heilspellend halfdonker, mij vastklem
mend aan de touwen waarmee de
bagage op den wagen gebonden was.
De automobiel zonk steeds dieper en
brak hoe langer hoe meer hout af. Ik
had een gevoel of wij nooit den bodem
zouden bereiken. Ik liet me meetrek
ken, in elkaar gekromd onder een regen
van planken, die op mijn rug en schou
ders vielen en onder toenemend tumult
en onophoudelijk gekraak omlaag
stortten. Ik herinner mij, dat ik niet
zonder blijdschap constateerde, dat ik
geen erge pijn had, en dat meermalen
de gedachte bij mij opkwam: „Tot
gaat alles goedl" Ik hield ons ai voor
gered toen ik zag dat de zware rug
der auto, die nog boven het water
uitstak, zich langzaam naar achteren
boog. De oliehouder, die zich aan de
voeten van den chaffeur bevindt, hing
nu loodrecht boven mijn hoofd en
overgoot mij met een stortvloed van
warme olie. Ik werd door en door nat
en voelde de olie over mijn gezicht
loopen. Op dit oogenblik bemerkte
ik, dat de zitplaatsen welke nog een
minuut tevoren de prins en Ettore
hadden ingenomen, leeg waren.
Op gevaar af verpletterd te worden,
probeerde ik mij los te maken. Maar
dit bleek mij onmogelijk; ik zat tus-
schen de bagage en de naar beneden
gevallen planken in geklemd. Tever
geefs spande ik al mijn krachten in.
Tot mijn geluk had een reddende bank
de auto in haar langzame bringbewe-
ging gestuit. Boven mij hoorde ik den
prins smartelijk gilien. Ik zag zijn ge
laarsde beenen, die in vertwijfeling
boven mij heen en weer zwaaiden en
ook al dreven van de olie. Opeens
zweeg hij. Tegelijkertijd verscheen
Ettore naast mij en riep mij toe
„Kom hier, eruit 1"
„Ik kan met", antwoordde^ik.
„Kom gauw ["„herhaalde hij angstig.
„Gauwl als de balk breekt ben je
dood!"
„Ik kan niet I" herhaalde ik. „Help
me, trek me eruit I"(
Hij greep mij stevig onder mijn
schouders en trok mij uit mijn be
nauwde positie. Nu stonden we alle
drie op enze beenen, vroegen elkaar
en wisselden uitingen van de hoogste
tevredenheid. Toen wij de automobiel
zagen hangen, riepen wij
„Het is ongelooflijk 1 Wij zijn als
door een wonder gered
Prins Borghese had zich, toen de
wagen naar beneden stortte, met een
instinctmatige beweging omgedraaid
en aan een balk vastgeklemdin deze
positie was hij blijven hangen, tot de
machine bij naar omwenteling tegen
zijn rug aan kwam. Nu zat hij tus-
schen de balken en het voorstuk van
de auto gekneld, plat gedrukt, bijna
gestikt. Toen Ifad hij den kreet uit-
gestooten, die Barzini deed naar boven
kijken. Met de reuzenkracht, welke
de mensch vindt wanneer hij in levens
gevaar is, had hij een oogenblik de
automobiel kunnen terugduwen en
zich vrijmaken. Hoe hij zich van zijn
zitplaats had kunnen losmaken om
zich aan de brug vast te klemmen,
kon hij zich niet meer herinneren
Hetgeen er gebeurd was in die be
slissende seconden was uit zijn geheu
gen weggewischt. De zware knelling
had hem twee ernstige kwetsuren op
de borst en op de rug bezorgdals hij
diep ademhaalde had hij vreeseiijke
pijnen. Zonder drukte sprak hij als
zijn meening uit dat hij een paar van
de onderste ribben links gebroken had.
Ettore (de chauffeur) kwam er met
een ontvelling af. Hij was op zijn
plaats blijven zitten en had zich aan
het stuurrad vastgeklemd, tot ten slotte
zijn hoofd naar beneden hing en zijn
beenen in de lucüt stonden. Toen had
hij zich door het gat in de brug laten
vallen. Om zich heen ziende had hij
Barzini in zijn gevaarlijke positie ont
dekt en hem gered.
Deze had bij den val letsel opge-
loopen, waarvan hij den omvang niet
kende. Bij de minste beweging had
hij pijnen in den rug. en zijn beenen
kon nij niet meer geheel opneffenzij
weigerden den dienst en hij moest
zich voetje voor voetje voortsleepen.
Den volgenden dag moest hij zich
laten dragen. Twee weken lang heeft
hij niet dan met de grootste inspan
ning en dan nog slechts sieepend zich
kunnen voortbewegen.
Zeg ik te veel, wanneer ik meen dat
het alleen een gelukkig toeval geweest
is, dat alle reizigers levend thuis zijn
gekomen van dezen tocht?
De wagen werd met behulp van
touwen eu balken uit haar benarde
positie getrokken, en voortaan vloog
men de bouwvallige bruggen over met
de grootste snelheid zoodat zij geen tijd
hadden in te storten.
Van dit alles bevat het boek tal
van hoogst merkwaardige foto's.
In die dagen was tiet ook dat zij
langs de spoorbaan reden om zooveel
mogelijk de spoorbruggen te gebruiken.
Een paar dagen na het boven be
schreven ongeluk deden ze dit ook
weer, toen een baanwachter hun tege
moet kwam, schreeuwend:
„Van de baan af! De trein komt
eraan 1 Hij is van Tanchoi vertrokken."
De automobiel moest naast het baan -
wachtershuisje van den spoordijk af
rijden maar daar lagen juist de dwars
liggers bloot. De wielen bleven steken
en hoe de motor ook haar best deed,
ze kon den wagen met van haar plaats
krijgen. De menschen duwden tever
geefs. Men had de machine eruit moe
ten tillen. Keeds hoorden we het ge
fluit van den trein, die nader kwam,
door een kromming van den weg voor
onze blikken verborgen. Er viel geen
tijd te verliezen. Met oude dwarslig
gers, die aan den kant van de spoor-
naan opgehoopt lagen, trachtten we
in^ koortsachtige haast den wielen
kleine scheeve heuinkjes te geven,
die den wagen het losraken zouden
vergemakkelijken. De motor werkte
zwaar. Onderwijl hoorden we het ge
dreun van den trein en zagen den rook
al in de verte tusscben de boomen.
Don Öcipione riep mij toe:
„Ga jij er nu af, want zij kan niet
springen I Ga er nu afl"
Maar mijn beenen weigerden opeens
hun bescheiden, noodigen dienst.
Gelukkig bracht een laatste gemeen
schappelijke inspanning de automo
biel uit de kuilen eu buiten gevaar.
Over Nieuwjaars-
rekeningen.
De LimburgerKoerier schrijft over
Nieuwjaarsrekeningen
't Is aanstonds weer de tijd, dat de
rekeningen komen.
Zijt ge allen klaar om te betalen
Betalen
Natuurlijk; de rekeningen worden
niet gezonden om opgeborgen te wor
den. De winkelier, die ze zendt, wacht
dan ook op betaling.
Er is ditmaal nog meer reden dan
andere jaren om zoo spoedig mogelijk
de schulden van het jaar te voldoen.
Want, moet het nog eens worden ge
zegd, dat het geld duur is, en dat
het uitstellen van betaling aan den
winkelier dus nog meer geld kost
dan anders?
Wij spraken over deze kwestte
onlangs met een welgesteld winkelier,
die het geval al heel luchtig opnam.
Wel, zeide hij, 'tis nu eenmaal de
gewoonte, en wat zullen wij eraan
doen
De gewoonte uitroeien.
Onmogelijk 1
Zonder moeite niet, maar met ver
eende en ingespannen Krachten wel.
Gij kunt dat nu misschien doen:
zooveel geld, als uwe jaarrekeningen
bedragen, renteloos voorschieten aan
uwe klanten; maar hoeveel anderen
kunnen dat niet. En overigens geeft
gij toch jaarlijks dat renteverlies ook
niet voor uw pleizier aan uwe klanten
cadeau
Waarachtig niet.
Een vraaghoe hoog loopt wel het
bedrag uwer nieuwjaarsrekeningen?
De ander glimlachte ironisch, als
wilde hij zeggendat gaat je nu eens
niets aan.
Welnu, hernamen we, nemen we
eens een willekeurig cijfer: f 10,000.
Dan verliest ge jaarlijks aan rente
toch minstens f400.
Veel meer, riep onze vriend uit,
veel meer! Want eerstens kan ik als
handelsman meer van mijn geld
maken dan vier procent, en voorts
moet ik velen mijner klanten meer
geven dan een jaar crediet. Bijvoor
beeld. Iemand kocht 10 Januari 1907
bij me voor f 100 goederen. Dan krijgt
hij zijn rekening pas in Januari 1908
Inplaats echter van dadelijk de meid
te sturen met het geld, legt hij de
rekening we* en vergeet ze. Stuur je
dan na drie maanden een maand-
briefje, dan heb je kans, dat je klant
uitroept. „Meent de vent, dat ik met
het geld zal wegloopen? Vertrouwt
hij mij niet Hier is het geld en zeg
hem, dat ik nu nooit meer in den
winkel kom." Dan ben ik den klant
kwijt. Daarom stuurt men in den
regel geen maandbriefje en wacht
geduldig, tot het Zijne Majesteit den
klant behage te betalen. Best moge
lijk, dat de man het volgend jaar
nog niet betaald heeft.
Nu gelooven we graag, dat deze
vriend een beetje overdreef. Want de
winkeliers zijn zoo schuchter niet meer
als vroeger, en voorts zijn de klanten
door het geschrijf in de bladen wel
een beetje schappelijker geworden.
Maar toen, het kwaad bestaat nog wel
degelijk en bestrijding er van behoort
nog steeds op het program van den
middenstand.
Intusschen hebben wij hier met
een kwaad .te doen, waartegen geen
wettelijke maatregelen noodig zijn,
en dat wij door onderlinge samen
werking best uit de wereld kunnen
helpen.
„De meeste klanten zijn niet onwillig,
maar zitten aan de borggewoonten
vastgekleefd. Zij behoeven slechts in
te zien, dat het billijk is hun schulden
te betalen en niet méér te koopen, dan
wat zij dadelijk kunnen voldoen. En
de winkeliers moeten langzamerhand
allen contante betaling invoeren.
Daar verliezen we klanten mee, zeg
gen sommigen.
Gekheid 1 hebben de groote maga
zijnen, de bazaars zooveel minder
klanten te eischen?
En hebben de winkeliers, die in
den laatsten tijd contante betaling
hebben ingevoerd, daarmee verloren?
Wij hoorden nog nooit, dat een win
kelier, die eenmaal met het jcontante
systeem begonnen is, ermee is opge-
hcuden, wijl het hem schade zou heb
ben gedaan. Die er eens mee begon,
zet het door. De meesten zorgen echter,
niet dadelijk van het eene uiterste in
het andere te vallen,' beginnen met
het aanbieden van korting voor con
tante betaling. Een overgangsmaat
regel, die meestal succes heeft.
Tenslotte, nog eenshet geld is pe
perduur, en voor losgeld moeten door
den middenstand fabelachtig hooge
prijzen worden betaald.
Gjj weet, dat hij, van wien gij daar
spraakt, die man, dien een onza ig toeval
°P <>nzen weg bracht, voor den moorde-
na"Tr aangezien werd
-viu Vertoonde zich weder die pijnlijke
ontroering 0p het ontstelde gelaat der
vrouw.
,,Osóar Offers 1" kwam het trillend over
hare lippen.
„Oscar Gawirlowitsch Olfers, zeer juist.
Verwijt uw geweten u niets omtrent dien
onschuldige",
Nathalie keerde zich omweder scheen
het, afyof het zenuwtoeyal, dat haar.straks
bedreigde, haar geheel zou overmeesteren.
Doch zij verhief zich met kracht en wierp
het hoofd omhoog.
„Ik weet het, die jonge man is dood
ik heb hem in den dood gedreven. En
- gij moogt het weten, misschien zal
'dat iets beter over mij doen denken,
dat heeft mij met wroeging vervuld,
die mij bijna waanzinnig maakte. Maar
daaromtrent behoef ik mij tegenover u
niet te .verantwoorden! Dat'is een zaak
tusschenmü en mijta" geweten. Geen
vechter kan mij zjjn dood verwijten, dus
nog veel4 minder gij, die zèlfe niet den
vechter vervangt."
„Zijn dood niet, doch' wel, dat gij die
vreeselfjke beschuldiging op hem hebt
ten rusten. Maar wat zoudt gij wel
„Eene kinderachtigejjvraag- Moet Ik u
daarop antwoorden? Verlaat mij toch
eindelijk! Ik heb niets met u te maken.
Zijn het misschien „ook van uwen kant
gewetenswroegingen over de niet te
voorziene gevolgen van onze daad die u
tot mij drijven?"
„Ja, doch niet alleen de wroeging,
maar ook het verlangen, om die gevolgen
zooveel mogelijk ongedaan te maken, en
den onschuldige in zjjn eer te herstellen.
In één woord, Oscar Offers is niet dood,
hij leeft. Hij is toen ontkomen, daar het
toeval heeft gewild, dat men aan zelf
moord geloofde, en nu nu eisch ik
van u in zijn naam de bekentenis, die
ook ik reeds afgelegd heb, dat hij on
schuldig is aan den dood vau den Graaf."
„Hjj leeft?" riep Nathalie. Toen liep zij
als waanzinnig op Koloff toe en riep nog
luider: „Leeft hij?"
„Ja! Zijt gij nu tot vrijwillige bekente
nis van uwe daad bereid?"
„Of ik wil? Of ik wil? Maar weet gij
dan niet wat Oscar Olfers voor mij is
AchDwaasheidI Leugen! Leugen 1 Gij
speelt met mij comedie, wie weet waaroml
Denkt gij met een krankzinnige te doen
te hebben? Nog niet, mijn beste vriend,
nog nietl"
Zjj ging met woest gebaar ter zijde en
liep met hijgenden adem door de kamer.
Daar zag zij opeens een tweede mannen-
gestalte uit het donker van de openstaande
salondeur te voorschijn komen en op
den drempel dier deur verschijnen.
„Ach, schandelijk boevenspel," riep zij
woedend uit. „De dokter was er nog;
hij heeft daar buiten geluisterd; gij Hebt
heu tot getuige gemaakt
Koloff ontweek onwillekeurig de vrs>uw,
die hem met de klauwen eens tijgers
scheen aan te vallen.
Doch eensklaps ontsnapte haar een
scherpe gil.
„Oscar Olfers
Zij sprak geen woord meer. Eenige
oogenblikken ontstond er eene ademlooze
stilte tusschen die drie personen toen
brak de vrouw in een krampachtig lachen
uit en viel op een stoel neder.
De beide mannen lieten haar den tijd
hare zenuwen tot bedaren te doen komen.
Koloff ging de kamerdeur sluiten, om
de tusschenkomst van de oude huis
houdster -te beletten, want hij begreep,
dat nu alle geheimen zouden opgehelderd
worden. Olfers nam intusschen tegenover
Nathalie plaats met de bedaardheid van
een man, ^-die met zijn besluit tot in de
geringste oijzonderheden klaar was. En
zie weder was het die bedaardheid, die
op de zennwlijdere8 een goeden invloed
had. Haar lachen verstomde, haar oog
appels werden grooter en richten zich
met een onbeschrijfelijke uitdrukking
van liijfde op het onbewegelijke gelaat
van den jongen. Zoo vond Koloff haar,
toen deze naderbij kwam.
„Weet gij, dat Oscar Olfers mijn halve
broeder is?" fluisterde zij plotseling. De
mannen wisselden eenen blik, waaruit de
vrees sprak, dat deze vrouw door een
plotselingen overgang tot waanzin, geheel
onvoorziene bezwaren zou kunnen ver
oorzaken, om hun doel te bereiken.
„Wacht!" En Nathalie stond snel op,
door eeu herinnering aangegrepen, liep
zij naar een commode en haalde uit de bo
venste Jade eeu portret met een fluwee-
len lijst, dat zij aan Olfers overreikte.
„Wie ziju dat?"
„Mijn ouders!" riep Olfers verbaasd.
„Het is*het portret, dat mijn vader aan
mijnheer Ströinholt ha, kijk, Gregor
Dimitrijewitsch, op de keerzijde de op
dracht en den datum van de hand mijns
vaders! Nathalie Paulowna, hoe komt gij
aan dit portret
„Zijn ouders!" stamelde de vrouw, met
bevende handen steun zoekende aan de
leuning van haren stoel. „Zij ouders
Het is dus waar! En die oogen, zijn ze
niet die van onze moeder?"
Olfers stond ontroerd op. Zeker, die
vrouw was gek hoe kwam toch bij haai
de zonderlinge gedachte op, met hem in
zulk een nauwe bloedverwantschap te
staanMaar dat portret!
Nathal e had intusschen ook het kleine
portretu it de openstaande lade te voor
schijn gehaald en vergeleek met vlugge,
vurige blikken het beeld daarop met het
gelaat van Oifers.
„Hare oogen ja hare oogen!" zeide
zij nog als in een droom verkeerende.
Toen strekte zij de hand naar hem uit
om hem ook dit portret over te geven.
„Hier het portret van Simon Napo-
alinska"
„Waarachtig, dat is de naam mij nar
moeder!"
Olfers nam het portret aan en verzonk
in diep gepeins. Ook Koloff was als voor
het hooft! geslagen door deze zonderlinge
ontknooping en keek met verbaasde oogen
naar de beide portretten in Olfers han
den. Toen werden zij eensklaps door een
hevig gedruisch verschrikt. Nathalie was
voor Olfers op de knieën gevallen. Mij n
broeder, broederkwam het snikkend
uit haren mond. Zij drukte de vuisten
tegen de slapen en staarde den jongen
man onophoudelijk aan, totdat de tranen
haren blik verduisterden.
Olfers kon het niet van zich verkrijgen,
haar naderbij te komen. Nog stond hij
geheel versuft over het ongelooflijk be
richt.
„Hoe kunt gij mijn zuster zijn?" riep
hij haar toe. „Leg ons dat eens uit!"
Hij hielp haar op en bracht haar op
de canapé. „Ja, ja, inderdaad 1" fluisterde
zij, zich over het voorhoofd wrijvende
en keek om zich heen, als uit een slaap
ontwakende. „Hij kan er immers wel
niets van weten
Toen begon zij, hare gedachten niet
zonder moeite bijeen brengende, met het
verhaal, dat zij de dochter van den groot
handelaar Paul Heijberg uit Reval was;
dat hare moeder Simona Napólinska na
diens dood met den landeigenaar Olfers
was gehuwd. Wanneer broeder en zuster
nu nog aan elkander getwijfeld hadden,
dan zou die twijfel thans verdwenen zijn:
bij hem door de duidelijke uiteenzetting
der familieverhouding; bij haar door het
aanschouwen van die bekende gelaats
trekken, die de volle overtuiging uitdruk
ten, waarmede hij naar haar luisterde.
Nathalie vertelde verder. Zij was vroeg
wees geworden, daarna op een kostschool
opgevoed, en had eenige jaren tot aan
hare meerderjarigheid in het huis van
haren voogd te Reval gewoond. Zij had
weinig genegenheid van dien haar bjjna
geheel vreemden voogd ondervonden en
werd slechts geduld als de rijke erfge
name haars vaders. i
„Ik was schoon, schoon als mijne moe
der is geweest, zeide men, „vervolgde
Nathalie, „Dat gelooft gij niet. wel? Mijne
tegenwoordig uiterlijk schijnt dit te lo-
genstraffen. Doch geduld maar, ook dit
verklaar ik u. Ik liet mij door dien schurk
verbinden. Misschien verleiden mij ook
zijn rang en titel. Ik luisterde niet naar
de waarschuwingen van welmeenende
vrienden, bij wie ik slechts wangunst
meende te bespeuren, en nu om hen
te bewijzen, dat ik de gansche wereld
wilde trotseeren, volgde ik hem naar
Wesenburg, waar ons een geestelijke in
den echt verbond. En zoo werd ik gravin
Ludeskoy."
„Gravin Ludeskoy?" riepen Olfers en
Koloff als uit één mond.
Ja het was de beruchte graaf Ludeskoy,
die de rijke Duitsche koopmansdochter
gehuwd had. Nathalie was meerderjarig
voor de wet en vrije meesteres over zich
zelve en over het vaderlijk vermogen.
In het eerst leefde zij met haar man te Kiew.
In nauwelijks twee jaren tijds had de
graaf door zijn levenswijze het vermogen
van Nathalie voor een goed deel er door
gebracht. Hij kon het te Kiew niet meer
houdenmen schreef hem reeds allerlei
slechte dingen toe en zoo trokken zij
naar St. Petersburg, waar hij met de rest
van het vermogen zijner vrouw een nieuw
leven beginnen wilde. En nieuw mocht
dit leven voor Nathalie wel heeten, die
nu naast de armoede en ellende, die
haar overvielen, ook nog het juk had te
tossen van eene vrouw, die leven moest
aan de zijde van een achteloozen, nietigen,
ontrouwen man, die in m&chteloozen
toorn over het hem lastig wordende hu
welijk, dagelijks ruwer en onbeschofter
werd.