Gelouterd. Stadsnieuws. Een reuzen-tocht. Wat anderen zeggen. Van Overal, Ter eere van den Zoeten Naam. Een mooi en lofwaardig Katho liek gebruik begint onder onze Aoomsche stadgenooten meer en meer ingang te vinden: in tal van Hoomsehe huisgezinnen vindt men in de huiskamer, in de gelagkamer, in den winkel, aan den muur een mooi-uitgevoerden, artistiek-ontwor- pen „tegel", althans een tegelvormig tableau, door onzen katholieken kunstenaar Cuijpers geteekend, daarop in Gothische letters het naamcijfer van „Onzen Heer Jezus Christus" en 'n toepasselijke spreuk, ter eere van den Zoeten Naam. En wanneer die Zoete Naam ba het huisgezin wordt uitgesproken, dan buigt men het hoofd eerbiedig bi de richting van deze voorstelling, gedachtig daardoor aan het woord der H. Schrift dat „in den naam van Jezus alle knieën zullen worden gebogen", en wanneer er soms een onvertogen woord valt, een Vloek wordt geuit, dan wordt met ®ea blik op het naamcijfer des Heeren in stilte een schietgebedje geuit, dat den naam des Heeren zegent en eerherstel brengt. Zoo zijn al vele huisgezinnen in Haarlem geteekend met den naam Onzes Heeren. En de Zoete Naam wordt door dit pieuze gebruik door zeer velen ®aet den dag méér vereerd^ We hebben deze week in onze courant kunnen melden, dat door de St. Vincentius-vereeniging aan de kinderen der bezochte jgezinnen met een Kerstmisgave ook een zoodanig tegeltableau met den Zoe ten Naam werd medegegeven: de vereering van den H. Naam wordt op deze wijze ook door de Sint Vincentius-vereeniging krachtig be vorderd. Het leek ons goed, die vereering deze aardige en beteekenisvolle TVijfce nu eens wat nader bekend te maken. Haar zijn al mooie staaltjes te melden van den goeden invloed, die er van deze zinrijke en popu laire manier om den H. Naam te gedenken is uitgegaan. Vooralhet vloeken wordt op krachtige wijze door deze zichtbare Waarschuwing, den H. Naam niet te onteeren, tegengegaan en ook daarvan zouden we frappante staal tjes kunnen aanhalen! Het godvruchtig gebruik, om den Zoeten Naam in de huiskamer aan te brengen, is trouwens in ons Vaderland niets nieuws. De letters 1. H. S. boven deur- en raam ko enen of boven den schoorsteen mantel zien we herhaaldelijk in tal Van oude huisjes, en vooral in som mige streken van ons vaderland is dat oude gebruik nü nog algemeen. Het dit tegeltableau (dat zijn ont staan dankt aan de voortvarende geestdrift van een onzer bekende katholieke stadgenooten, den voor zitter van den Vriendenkring van het H. Sacrament") wordt nu voor iedereen mogelijk, het oude pieuze gebruik om de huiskamer, gelag kamer of winkel met den H. Naam te teekenen en te heiligen, weer m eere te herstellen. Mogen deze enkele regelen daartoe bijdragen, en in en om Haarlem spoedig geen enkel huisgezin meer wordeD ge- v nden, waar.niet de Zoete Naam 0 deze wijze daadwerkelijk wordt geëerd De voruitgang van Japan. Te snelle ontwikkeling van het rijk der opkomende zon wordt zeer duidelijk veraanschouwelijkt door den 2len jaargang van het statis tieke jaarboek over Japan voor 1907. De 21e jaargang dezer zeer vol ledig bewerkte Statitiek is in de Japansche en Franscbe taal ver schenen en behoeft voor geen enkele Europeesr he statistiek onder te doen. Bemerking verdient, dat ook over het eerst sinds 1895 tot Japan behoorende eiland Taiwan (Formosa) uitgebreide statistieke gegevens worden versteekt. Wat den economiscben toestand betreft toont de statistiek aan, dat van 1898 tot 1904 een regelmatig een belangrijke stijging der loonenis waar te nemen. Die stijging blijft zel den beneden 25 pCt. en bedraagt zeer dikwijls meer dan 50 pCt. Men heeft hieruit reeds willen afleiden, dat het gevrar der Japansche con currentie op de Europeesche markt goeddeels denkbeeldig is. Dit lijkt ons echter een zeer voorbarige conclusie, Want men dient in het oog te houden, dat in ditzelfde 6-jarig tijdperk ook de loonen in Europa aanzienlijk gestegen zijn; als we ons niet vergissen in minstens even belangrijke mate als de Japansche statistiek aangeeft. Bovendien zal het zeer zeker nog langen tijd duren vooraleer in Japan een loonstandaard is bereikt, die ook maar in de verste verte met den Europeeschen kan vergeleken worden. Ondanks den lagen loonstandaard ziet de statistiek over het 'sparen er lang niet ongunstig uit. want bij de spaarbanken is door 5,898,485 inleggers ycor een bedrag van 85 millioen yen belegd (1 yen is f 1.20) Gemiddeld dus ongeveer f 18per man, wat voor Japan veel is, terwijl bij de postspaarbanken nog onge veer 50 millioen yen was belegd door 5 millioen inleggers. Men dient in 't oog te houden, dat deze cijfers afkomstig zijn uit bet jaar vóór den oorlog tegen Rusland. Sedert zal de kapitaalkracht der bewoners wel eenigszins ver minderd zijn. Van belang is, dat bij de' post spaarbanken ook 540.120 scholieren en studenten inleggers zijn. Ten onzent zijn studenten doorgaans niet de beste spaarders! Buitengewoon is de letterkundige werkzaamheid, waarvan de Statistiek blijk geeft. In 1904 verschenen niet minder dan 25.577 werken, die op alle gebied van menscbelijkekennis betrekking hadden. Over justitie en staatkunde handelden 1514 werken over landbouw 2448, over handel 1878, over godsdienst .1384. Het proces-Harden. Int ons Eerste Blad wordt de afloop gemeld van 't veelbesproken tweede proces-Harden, waarover we bier nu niet verder willen uitweiden. Bekend is nu, dat de publicist Harden tegen Generaal von Moltke verscbrikkelijkebe8chuldigingen lan ceerde die gebleken zijn volkomen onwaar te zijn, en alleen uitgeput waren uit de leugenachtige getui genis van Moltke's eerste geschei den vrouw, die nu hoffelijk een bijsterica heet. Ziehier hoe de ambtenaar van het O. M. bet echtpaar Moltke in zijn requisitoir teekende „In alle beschaafde kringen is het tot nu toe gebruik geweest, dat, wanneer een echtpaar zich niet verstaat en scheiden wil, beide deelen zoo stil mogelijk uiteengaan. Dit eischt het fatsoen. Graaf Moltke heeft aan dit fatsoensvoor- FEUILLETON- Naar het Duitsch van Karl. Ed. Klopfer. 46. zeggen, iNaiuaue i'aulowua, wanneer een toeval dien onschuldige eens in het leven terugriep?" Wordt terir '3d,) NIEUWE HAARLEttSCHE COURANT TJKHKïLÏÏHiP PEKINGPARIJS. Een reuzentocht zoo mag men zonder overdrijving den tocht noemen, dien vier automobielen op initiatief van Le Matin dezen zomer glansrijk hebben volbracht van Peking naar Parijs 16000 K.M. Thans hebben de deelnemers aan dezen reuzentocht, bekomen van de bemoeienissen, hun ervaringen te boek gesteld. En deze onopgesmukte ver halen lezende, boeiender dan Aimard of Cooper er ooit een verzinnen kon, staat men verbaasd, dat het zóó ge weest is. Het belangwekkendste, èn om vorm èn om inhoud, is het boek van Barzini, den Milaneeschen journalist, die met Prins Borghese den tocht in de „Itala" maakte. Ziehier hoe het zwijgen der Gobi beschrijft: Aan de bron van Pang-Kiang werden we verwacht. He kleine Chineesche telegraafambtenaar, wien dit station is toevertrouwd, kwam ons uit zijn tuintje tegemoet en ontving ons met leven dige betuigingen zijner blijdschap. Het spijt mij, dat mij de naam niet meer wil te binnen schieten van dezen held, die leeft in de woestijn om het Westen en het Oosten in staat te stel len met elkaar in verbinding te treden. Kalgan, de naaste stad, is bijna 300 K.M., Oerga 800 K.M. hier vandaan. Wat ook dezen man mocht overko men, hij kan nergens hulp zoeken. De onmetelijkheid der ruimte is het zelfde als een gevangenis. Om met de wereld in aanraking te komen moet deze man een reis van 8 dagen, van de eëne bron naar de andere onder nemen. Niemand kan hem helpen. De eenzaamheid van wie in de cel zit is minder verschrikkelijk: de gevangene heeft het bewustzijn, dat de wereld leeft om hem heen; echo's dringen tot hem door, waarmede hij zijn ge dachten kan bezighouden. Het ont- zettendste in de woestijn is de stilte. Men herinnert zich dat de „Itala" bij den overtocht van een der kleine riviertjes in de omgeving van het Baikalmeer, door de brug zakte. Zie hier hoe Barzini dit avontuur be schrijft: Het wasteen klein, ruw afgewerkt bruggetje, ongeveer '20 meter lang en drie meter breed. Toen zij ervoor ston den zagen de reizigers dadelijk dat het niet zonder gevaar was de zware auto hierop te wagen. Doch zij moesten erover heen. Heel langzaam en voor zichtig reden zij op de losliggende planken, die kraakten en veerden onder hun gewicht Toch waren zij nog niets ongerust: zy bedden zooveel dergelijke bruggetjes gepasseerd. Doch in die oogenblikken ondervindt men steeds een, niet te omschrijven gewaarwording van bangej afwachting en spanning; ^aandachtig volgt men den gang der machine en men con centreert al de kracnt zijPer gedachten als wilde men de energie des geastes toevoegen aan den arbeiil der materie om met alle wilskracht te helpen, tegen te houden, voort te duwen en in 't rechte spoor te houden. Ik her inner mij niet dat wij in zulke oogen- blikken ooit een woord hebben ge sproken. Het voorste gedeelte der auto was reeds over het midden van de brug en bevond zich op enkele meters al- stand van den met gras begroeiden oever. Het gevaar scheen voorbij maar opeens hoorde men een ont zettend gekraak! De planken waren onder het gewicht van het acfcterste deel der machine bezweken; ze braken en splinterden in tweeën: de neele brug opende zich en viel in eikaar. De motor zweeg. De wagen reed, op hetzelfde oogenblik dat zij bleet' stilstaan, plotseling en log achteruit en sloeg met doen nderkant tegen het afgebroken gedeelte van de brug Daarop hief zij, nog niet tot stilstand komen, de voorwielen in de lucht ter wijl het achterdeel naar omlaag zakte en de heele wagen, met een snellen zwaai, een loodrechten stand innam. Zij viel tot op den grond en sleepte allen met zich mee onder een ontzet tend lawaai. En toen nog bleef zij niet stilstaan maar wentelde met het voorste deel nogeens om tot zij met den rug tegen den anderen kant van de brug stiet en een balk, die niet bezweken was, haar tegenhield. Zoo bleef zij liggen, op haar rug, de wielen in de lucht. Het was het werk van enkele seconden. oe automobiel had met de gratie van een oliefant een halve salto- mortale achterwaarts uitgevoerd. Ik had dwars op de bagage gezeten en viel dus het diepste zoo verhaalt Barzini. Toen ik het eerste gekraak hoorde, geloofde ik aan een gedeeltelijk doorzakken van de auto, een vastraken van een wiel in de spleet van een ge scheurde plank, en aan een lastige en vermoeiende panne denkend riep ik: „Nu, daar nebben we het!" Een oogenblik later bevond ik mij onder de brug, in een plotseling, on heilspellend halfdonker, mij vastklem mend aan de touwen waarmee de bagage op den wagen gebonden was. De automobiel zonk steeds dieper en brak hoe langer hoe meer hout af. Ik had een gevoel of wij nooit den bodem zouden bereiken. Ik liet me meetrek ken, in elkaar gekromd onder een regen van planken, die op mijn rug en schou ders vielen en onder toenemend tumult en onophoudelijk gekraak omlaag stortten. Ik herinner mij, dat ik niet zonder blijdschap constateerde, dat ik geen erge pijn had, en dat meermalen de gedachte bij mij opkwam: „Tot gaat alles goedl" Ik hield ons ai voor gered toen ik zag dat de zware rug der auto, die nog boven het water uitstak, zich langzaam naar achteren boog. De oliehouder, die zich aan de voeten van den chaffeur bevindt, hing nu loodrecht boven mijn hoofd en overgoot mij met een stortvloed van warme olie. Ik werd door en door nat en voelde de olie over mijn gezicht loopen. Op dit oogenblik bemerkte ik, dat de zitplaatsen welke nog een minuut tevoren de prins en Ettore hadden ingenomen, leeg waren. Op gevaar af verpletterd te worden, probeerde ik mij los te maken. Maar dit bleek mij onmogelijk; ik zat tus- schen de bagage en de naar beneden gevallen planken in geklemd. Tever geefs spande ik al mijn krachten in. Tot mijn geluk had een reddende bank de auto in haar langzame bringbewe- ging gestuit. Boven mij hoorde ik den prins smartelijk gilien. Ik zag zijn ge laarsde beenen, die in vertwijfeling boven mij heen en weer zwaaiden en ook al dreven van de olie. Opeens zweeg hij. Tegelijkertijd verscheen Ettore naast mij en riep mij toe „Kom hier, eruit 1" „Ik kan met", antwoordde^ik. „Kom gauw ["„herhaalde hij angstig. „Gauwl als de balk breekt ben je dood!" „Ik kan niet I" herhaalde ik. „Help me, trek me eruit I"( Hij greep mij stevig onder mijn schouders en trok mij uit mijn be nauwde positie. Nu stonden we alle drie op enze beenen, vroegen elkaar en wisselden uitingen van de hoogste tevredenheid. Toen wij de automobiel zagen hangen, riepen wij „Het is ongelooflijk 1 Wij zijn als door een wonder gered Prins Borghese had zich, toen de wagen naar beneden stortte, met een instinctmatige beweging omgedraaid en aan een balk vastgeklemdin deze positie was hij blijven hangen, tot de machine bij naar omwenteling tegen zijn rug aan kwam. Nu zat hij tus- schen de balken en het voorstuk van de auto gekneld, plat gedrukt, bijna gestikt. Toen Ifad hij den kreet uit- gestooten, die Barzini deed naar boven kijken. Met de reuzenkracht, welke de mensch vindt wanneer hij in levens gevaar is, had hij een oogenblik de automobiel kunnen terugduwen en zich vrijmaken. Hoe hij zich van zijn zitplaats had kunnen losmaken om zich aan de brug vast te klemmen, kon hij zich niet meer herinneren Hetgeen er gebeurd was in die be slissende seconden was uit zijn geheu gen weggewischt. De zware knelling had hem twee ernstige kwetsuren op de borst en op de rug bezorgdals hij diep ademhaalde had hij vreeseiijke pijnen. Zonder drukte sprak hij als zijn meening uit dat hij een paar van de onderste ribben links gebroken had. Ettore (de chauffeur) kwam er met een ontvelling af. Hij was op zijn plaats blijven zitten en had zich aan het stuurrad vastgeklemd, tot ten slotte zijn hoofd naar beneden hing en zijn beenen in de lucüt stonden. Toen had hij zich door het gat in de brug laten vallen. Om zich heen ziende had hij Barzini in zijn gevaarlijke positie ont dekt en hem gered. Deze had bij den val letsel opge- loopen, waarvan hij den omvang niet kende. Bij de minste beweging had hij pijnen in den rug. en zijn beenen kon nij niet meer geheel opneffenzij weigerden den dienst en hij moest zich voetje voor voetje voortsleepen. Den volgenden dag moest hij zich laten dragen. Twee weken lang heeft hij niet dan met de grootste inspan ning en dan nog slechts sieepend zich kunnen voortbewegen. Zeg ik te veel, wanneer ik meen dat het alleen een gelukkig toeval geweest is, dat alle reizigers levend thuis zijn gekomen van dezen tocht? De wagen werd met behulp van touwen eu balken uit haar benarde positie getrokken, en voortaan vloog men de bouwvallige bruggen over met de grootste snelheid zoodat zij geen tijd hadden in te storten. Van dit alles bevat het boek tal van hoogst merkwaardige foto's. In die dagen was tiet ook dat zij langs de spoorbaan reden om zooveel mogelijk de spoorbruggen te gebruiken. Een paar dagen na het boven be schreven ongeluk deden ze dit ook weer, toen een baanwachter hun tege moet kwam, schreeuwend: „Van de baan af! De trein komt eraan 1 Hij is van Tanchoi vertrokken." De automobiel moest naast het baan - wachtershuisje van den spoordijk af rijden maar daar lagen juist de dwars liggers bloot. De wielen bleven steken en hoe de motor ook haar best deed, ze kon den wagen met van haar plaats krijgen. De menschen duwden tever geefs. Men had de machine eruit moe ten tillen. Keeds hoorden we het ge fluit van den trein, die nader kwam, door een kromming van den weg voor onze blikken verborgen. Er viel geen tijd te verliezen. Met oude dwarslig gers, die aan den kant van de spoor- naan opgehoopt lagen, trachtten we in^ koortsachtige haast den wielen kleine scheeve heuinkjes te geven, die den wagen het losraken zouden vergemakkelijken. De motor werkte zwaar. Onderwijl hoorden we het ge dreun van den trein en zagen den rook al in de verte tusscben de boomen. Don Öcipione riep mij toe: „Ga jij er nu af, want zij kan niet springen I Ga er nu afl" Maar mijn beenen weigerden opeens hun bescheiden, noodigen dienst. Gelukkig bracht een laatste gemeen schappelijke inspanning de automo biel uit de kuilen eu buiten gevaar. Over Nieuwjaars- rekeningen. De LimburgerKoerier schrijft over Nieuwjaarsrekeningen 't Is aanstonds weer de tijd, dat de rekeningen komen. Zijt ge allen klaar om te betalen Betalen Natuurlijk; de rekeningen worden niet gezonden om opgeborgen te wor den. De winkelier, die ze zendt, wacht dan ook op betaling. Er is ditmaal nog meer reden dan andere jaren om zoo spoedig mogelijk de schulden van het jaar te voldoen. Want, moet het nog eens worden ge zegd, dat het geld duur is, en dat het uitstellen van betaling aan den winkelier dus nog meer geld kost dan anders? Wij spraken over deze kwestte onlangs met een welgesteld winkelier, die het geval al heel luchtig opnam. Wel, zeide hij, 'tis nu eenmaal de gewoonte, en wat zullen wij eraan doen De gewoonte uitroeien. Onmogelijk 1 Zonder moeite niet, maar met ver eende en ingespannen Krachten wel. Gij kunt dat nu misschien doen: zooveel geld, als uwe jaarrekeningen bedragen, renteloos voorschieten aan uwe klanten; maar hoeveel anderen kunnen dat niet. En overigens geeft gij toch jaarlijks dat renteverlies ook niet voor uw pleizier aan uwe klanten cadeau Waarachtig niet. Een vraaghoe hoog loopt wel het bedrag uwer nieuwjaarsrekeningen? De ander glimlachte ironisch, als wilde hij zeggendat gaat je nu eens niets aan. Welnu, hernamen we, nemen we eens een willekeurig cijfer: f 10,000. Dan verliest ge jaarlijks aan rente toch minstens f400. Veel meer, riep onze vriend uit, veel meer! Want eerstens kan ik als handelsman meer van mijn geld maken dan vier procent, en voorts moet ik velen mijner klanten meer geven dan een jaar crediet. Bijvoor beeld. Iemand kocht 10 Januari 1907 bij me voor f 100 goederen. Dan krijgt hij zijn rekening pas in Januari 1908 Inplaats echter van dadelijk de meid te sturen met het geld, legt hij de rekening we* en vergeet ze. Stuur je dan na drie maanden een maand- briefje, dan heb je kans, dat je klant uitroept. „Meent de vent, dat ik met het geld zal wegloopen? Vertrouwt hij mij niet Hier is het geld en zeg hem, dat ik nu nooit meer in den winkel kom." Dan ben ik den klant kwijt. Daarom stuurt men in den regel geen maandbriefje en wacht geduldig, tot het Zijne Majesteit den klant behage te betalen. Best moge lijk, dat de man het volgend jaar nog niet betaald heeft. Nu gelooven we graag, dat deze vriend een beetje overdreef. Want de winkeliers zijn zoo schuchter niet meer als vroeger, en voorts zijn de klanten door het geschrijf in de bladen wel een beetje schappelijker geworden. Maar toen, het kwaad bestaat nog wel degelijk en bestrijding er van behoort nog steeds op het program van den middenstand. Intusschen hebben wij hier met een kwaad .te doen, waartegen geen wettelijke maatregelen noodig zijn, en dat wij door onderlinge samen werking best uit de wereld kunnen helpen. „De meeste klanten zijn niet onwillig, maar zitten aan de borggewoonten vastgekleefd. Zij behoeven slechts in te zien, dat het billijk is hun schulden te betalen en niet méér te koopen, dan wat zij dadelijk kunnen voldoen. En de winkeliers moeten langzamerhand allen contante betaling invoeren. Daar verliezen we klanten mee, zeg gen sommigen. Gekheid 1 hebben de groote maga zijnen, de bazaars zooveel minder klanten te eischen? En hebben de winkeliers, die in den laatsten tijd contante betaling hebben ingevoerd, daarmee verloren? Wij hoorden nog nooit, dat een win kelier, die eenmaal met het jcontante systeem begonnen is, ermee is opge- hcuden, wijl het hem schade zou heb ben gedaan. Die er eens mee begon, zet het door. De meesten zorgen echter, niet dadelijk van het eene uiterste in het andere te vallen,' beginnen met het aanbieden van korting voor con tante betaling. Een overgangsmaat regel, die meestal succes heeft. Tenslotte, nog eenshet geld is pe perduur, en voor losgeld moeten door den middenstand fabelachtig hooge prijzen worden betaald. Gjj weet, dat hij, van wien gij daar spraakt, die man, dien een onza ig toeval °P <>nzen weg bracht, voor den moorde- na"Tr aangezien werd -viu Vertoonde zich weder die pijnlijke ontroering 0p het ontstelde gelaat der vrouw. ,,Osóar Offers 1" kwam het trillend over hare lippen. „Oscar Gawirlowitsch Olfers, zeer juist. Verwijt uw geweten u niets omtrent dien onschuldige", Nathalie keerde zich omweder scheen het, afyof het zenuwtoeyal, dat haar.straks bedreigde, haar geheel zou overmeesteren. Doch zij verhief zich met kracht en wierp het hoofd omhoog. „Ik weet het, die jonge man is dood ik heb hem in den dood gedreven. En - gij moogt het weten, misschien zal 'dat iets beter over mij doen denken, dat heeft mij met wroeging vervuld, die mij bijna waanzinnig maakte. Maar daaromtrent behoef ik mij tegenover u niet te .verantwoorden! Dat'is een zaak tusschenmü en mijta" geweten. Geen vechter kan mij zjjn dood verwijten, dus nog veel4 minder gij, die zèlfe niet den vechter vervangt." „Zijn dood niet, doch' wel, dat gij die vreeselfjke beschuldiging op hem hebt ten rusten. Maar wat zoudt gij wel „Eene kinderachtigejjvraag- Moet Ik u daarop antwoorden? Verlaat mij toch eindelijk! Ik heb niets met u te maken. Zijn het misschien „ook van uwen kant gewetenswroegingen over de niet te voorziene gevolgen van onze daad die u tot mij drijven?" „Ja, doch niet alleen de wroeging, maar ook het verlangen, om die gevolgen zooveel mogelijk ongedaan te maken, en den onschuldige in zjjn eer te herstellen. In één woord, Oscar Offers is niet dood, hij leeft. Hij is toen ontkomen, daar het toeval heeft gewild, dat men aan zelf moord geloofde, en nu nu eisch ik van u in zijn naam de bekentenis, die ook ik reeds afgelegd heb, dat hij on schuldig is aan den dood vau den Graaf." „Hjj leeft?" riep Nathalie. Toen liep zij als waanzinnig op Koloff toe en riep nog luider: „Leeft hij?" „Ja! Zijt gij nu tot vrijwillige bekente nis van uwe daad bereid?" „Of ik wil? Of ik wil? Maar weet gij dan niet wat Oscar Olfers voor mij is AchDwaasheidI Leugen! Leugen 1 Gij speelt met mij comedie, wie weet waaroml Denkt gij met een krankzinnige te doen te hebben? Nog niet, mijn beste vriend, nog nietl" Zjj ging met woest gebaar ter zijde en liep met hijgenden adem door de kamer. Daar zag zij opeens een tweede mannen- gestalte uit het donker van de openstaande salondeur te voorschijn komen en op den drempel dier deur verschijnen. „Ach, schandelijk boevenspel," riep zij woedend uit. „De dokter was er nog; hij heeft daar buiten geluisterd; gij Hebt heu tot getuige gemaakt Koloff ontweek onwillekeurig de vrs>uw, die hem met de klauwen eens tijgers scheen aan te vallen. Doch eensklaps ontsnapte haar een scherpe gil. „Oscar Olfers Zij sprak geen woord meer. Eenige oogenblikken ontstond er eene ademlooze stilte tusschen die drie personen toen brak de vrouw in een krampachtig lachen uit en viel op een stoel neder. De beide mannen lieten haar den tijd hare zenuwen tot bedaren te doen komen. Koloff ging de kamerdeur sluiten, om de tusschenkomst van de oude huis houdster -te beletten, want hij begreep, dat nu alle geheimen zouden opgehelderd worden. Olfers nam intusschen tegenover Nathalie plaats met de bedaardheid van een man, ^-die met zijn besluit tot in de geringste oijzonderheden klaar was. En zie weder was het die bedaardheid, die op de zennwlijdere8 een goeden invloed had. Haar lachen verstomde, haar oog appels werden grooter en richten zich met een onbeschrijfelijke uitdrukking van liijfde op het onbewegelijke gelaat van den jongen. Zoo vond Koloff haar, toen deze naderbij kwam. „Weet gij, dat Oscar Olfers mijn halve broeder is?" fluisterde zij plotseling. De mannen wisselden eenen blik, waaruit de vrees sprak, dat deze vrouw door een plotselingen overgang tot waanzin, geheel onvoorziene bezwaren zou kunnen ver oorzaken, om hun doel te bereiken. „Wacht!" En Nathalie stond snel op, door eeu herinnering aangegrepen, liep zij naar een commode en haalde uit de bo venste Jade eeu portret met een fluwee- len lijst, dat zij aan Olfers overreikte. „Wie ziju dat?" „Mijn ouders!" riep Olfers verbaasd. „Het is*het portret, dat mijn vader aan mijnheer Ströinholt ha, kijk, Gregor Dimitrijewitsch, op de keerzijde de op dracht en den datum van de hand mijns vaders! Nathalie Paulowna, hoe komt gij aan dit portret „Zijn ouders!" stamelde de vrouw, met bevende handen steun zoekende aan de leuning van haren stoel. „Zij ouders Het is dus waar! En die oogen, zijn ze niet die van onze moeder?" Olfers stond ontroerd op. Zeker, die vrouw was gek hoe kwam toch bij haai de zonderlinge gedachte op, met hem in zulk een nauwe bloedverwantschap te staanMaar dat portret! Nathal e had intusschen ook het kleine portretu it de openstaande lade te voor schijn gehaald en vergeleek met vlugge, vurige blikken het beeld daarop met het gelaat van Oifers. „Hare oogen ja hare oogen!" zeide zij nog als in een droom verkeerende. Toen strekte zij de hand naar hem uit om hem ook dit portret over te geven. „Hier het portret van Simon Napo- alinska" „Waarachtig, dat is de naam mij nar moeder!" Olfers nam het portret aan en verzonk in diep gepeins. Ook Koloff was als voor het hooft! geslagen door deze zonderlinge ontknooping en keek met verbaasde oogen naar de beide portretten in Olfers han den. Toen werden zij eensklaps door een hevig gedruisch verschrikt. Nathalie was voor Olfers op de knieën gevallen. Mij n broeder, broederkwam het snikkend uit haren mond. Zij drukte de vuisten tegen de slapen en staarde den jongen man onophoudelijk aan, totdat de tranen haren blik verduisterden. Olfers kon het niet van zich verkrijgen, haar naderbij te komen. Nog stond hij geheel versuft over het ongelooflijk be richt. „Hoe kunt gij mijn zuster zijn?" riep hij haar toe. „Leg ons dat eens uit!" Hij hielp haar op en bracht haar op de canapé. „Ja, ja, inderdaad 1" fluisterde zij, zich over het voorhoofd wrijvende en keek om zich heen, als uit een slaap ontwakende. „Hij kan er immers wel niets van weten Toen begon zij, hare gedachten niet zonder moeite bijeen brengende, met het verhaal, dat zij de dochter van den groot handelaar Paul Heijberg uit Reval was; dat hare moeder Simona Napólinska na diens dood met den landeigenaar Olfers was gehuwd. Wanneer broeder en zuster nu nog aan elkander getwijfeld hadden, dan zou die twijfel thans verdwenen zijn: bij hem door de duidelijke uiteenzetting der familieverhouding; bij haar door het aanschouwen van die bekende gelaats trekken, die de volle overtuiging uitdruk ten, waarmede hij naar haar luisterde. Nathalie vertelde verder. Zij was vroeg wees geworden, daarna op een kostschool opgevoed, en had eenige jaren tot aan hare meerderjarigheid in het huis van haren voogd te Reval gewoond. Zij had weinig genegenheid van dien haar bjjna geheel vreemden voogd ondervonden en werd slechts geduld als de rijke erfge name haars vaders. i „Ik was schoon, schoon als mijne moe der is geweest, zeide men, „vervolgde Nathalie, „Dat gelooft gij niet. wel? Mijne tegenwoordig uiterlijk schijnt dit te lo- genstraffen. Doch geduld maar, ook dit verklaar ik u. Ik liet mij door dien schurk verbinden. Misschien verleiden mij ook zijn rang en titel. Ik luisterde niet naar de waarschuwingen van welmeenende vrienden, bij wie ik slechts wangunst meende te bespeuren, en nu om hen te bewijzen, dat ik de gansche wereld wilde trotseeren, volgde ik hem naar Wesenburg, waar ons een geestelijke in den echt verbond. En zoo werd ik gravin Ludeskoy." „Gravin Ludeskoy?" riepen Olfers en Koloff als uit één mond. Ja het was de beruchte graaf Ludeskoy, die de rijke Duitsche koopmansdochter gehuwd had. Nathalie was meerderjarig voor de wet en vrije meesteres over zich zelve en over het vaderlijk vermogen. In het eerst leefde zij met haar man te Kiew. In nauwelijks twee jaren tijds had de graaf door zijn levenswijze het vermogen van Nathalie voor een goed deel er door gebracht. Hij kon het te Kiew niet meer houdenmen schreef hem reeds allerlei slechte dingen toe en zoo trokken zij naar St. Petersburg, waar hij met de rest van het vermogen zijner vrouw een nieuw leven beginnen wilde. En nieuw mocht dit leven voor Nathalie wel heeten, die nu naast de armoede en ellende, die haar overvielen, ook nog het juk had te tossen van eene vrouw, die leven moest aan de zijde van een achteloozen, nietigen, ontrouwen man, die in m&chteloozen toorn over het hem lastig wordende hu welijk, dagelijks ruwer en onbeschofter werd.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1908 | | pagina 1