DAGBLAD voor NOORD- en ZUID-HOLLAND.
I)e Bergmolen.
j«).
enschelijk opzicht.
8€indes»ftKfiiswest 31-33, Haarlem
BUITENLAND.
'NSDAC 21 JANUARI 1908.
32»*® Jaargang. No. 6791.
Bureaux van Redactie en Administratie:
Interes. Telefoonnummer 1426.
Dat is een uitdrukking, die wij
dholieken vooral kennen, en ten
Ue begrijpen.
Is dat, omdat onder ons, Katho-
ken, 't mensehelijk opzicht
"aas maar al te zeer wordt
jonden
:^iet onwaarschijnlijk.
Een geloovig Protestant, die zich
t zijn christelijk geloof schaamt,
dt men niet dikwijls, een
raai, die niet voor zijn liberale
eën openlijk uitkomt, zal men
chteloos zoeken, maar Roomschen
in het publiek angstvallig ervoor
passen, als Katholiek bekend te
an, die zijn er maar al te
al.
Ook in ODze dagen nog!
[Nu is dat mensehelijk opzicht
storisch verklaarbaar.
Wij, Katholieken, hebben jaren
Hg in het openbare leven niets
beteekeuen gehad, zijn uitgesïo-
1 geweest om wille van ons geloof,
'bben vervolging geleden en min-
hting moeten dragen, juist om
it we Katholiek waren. En dat
tze voorvaderen dus vanzelf hun
Mholiciteit ongevraagd niet in
't volle licht der openbaarheid
tten, dat was mensehelijk en
rdedigbaar. De kleinhandel en
nkelierstand in ons land is ook
%der de Republiek voor een goed
'el in Katholieke handen geweest,
'deeltelijk juist daarom, omdat
?u alle openbare betrekkingen de
jatholieken waren uitgesloten en
S dus elders hun energie en gaven
tijd moesten benutten.
Dat die kSeine kooplui in den
'Verdraagzamen tijd der hervor-
ings-overheersching met hun
atholiek geloof buitenshuis niet
'govraagd te koop liepen, dat was
t 'den tijd der zolderkerkjes en
liskapelletjes een begrijpelijk
hg.
En dat werkt nu nog na.
De neiging om de Roomsche
öuw en 't Katholieke geloof ook
liten de deur te toonen, is bij
fat weinigen onder ons nog altijd
hing.
„Te koop loopen" met het geloof
et dat, ten onrechte.
Want de tijd is voorhij, dat in
is land Roomsch-zijn identiek was
et burgerlijk minderwaardig, en
zijn de dagen ontwassen, waar
in pater liendrichs verhaalde,
Eu men versteld stond van de
floofsbelijdenis van een Alber-
tegk Tbijm, die te Gent tot groote
n bazing van iedereen in een ver
kering van een geleerd geuoot-
:hap openlijk durfde bekennen
U hij Katholiek was.
Intusscheni mensehelijk op-
teht, dat als een van de ergste
Va)én van onzen tijd hier wel
lbs mag gebrandmerkt worden,
no'f méér, dan dit historisch
overblijfsel van Roomsche schuch
terheid naar tuiten.
Het is liet willens en wetens
zich laten doorgaan voor n i e t-
Katholiek, het zich dwaselijk zijner
Katholiciteit schamen, het niet-
uitkomen voor geloof of beginsel,
waar dat moet.
En daarover nu een woordje.
Wie kent haast niet een exemplaar
van die Katholieken, die angstvallig
alles doen om zich voor anderen
niet als Roomschen voor te doen,
die in hun clubjes en onder hun
(liberale!) kennissen meespotten met
alles wat geloof en Kerk en goede
zeden betreft, die op vastendagen
de kerkelijke wetten breken om
maar niet te hooren: „o ben je
soms Roomsch en die als het erop
aan komt kleur te bekennen, durven
beweren dat ze, nu ja, wel Katho
liek zijn van origine, maar dat ze
het overigens, „zoo nauw niet ermee
nemen!"
De exemplaren van die treurige
soort zijn helaas onder onze jongeren
niet zelden aan te wijzen.
In hun hart zijn ze weliswaar zoo
kwaad niet, en ze meenen het ook
zoo niet, maar de vrees, óm hun
Katholiciteit niet voor „vol" te wor
den aangekeken, en de angst voor
spot, brengt hen ertoe.
D&t is het mensehelijk opzicht.
En het ergste is: ze komen op
die wijze van kwaad tot erger,
Want wie eerst alleen uit vrees
voor spot zijn Roomsch geloof niet
durfde bekennen in het openbaar le
ven, komt er zoo licht toe om uit on
verschilligheid het ook zonder directe
aanleiding iinksch te laten liggen,
en hij, wordt zoodoende eerst met
recht „neutraal" de grootste
plaag en de ergste bezoeking die
het Katholiek leven kan overko
men.
Want een vijand die met open
vizier eerlijk den strijd voert, is
niet zoo gevaarlijk als een vriend
op wien men niet kan rekenen, en
die u verloochent, om „neutraal" te
blijven.
En helaas, zooals we al zeiden,
die onverschilligheid, bewust of on
bewust uit mensehelijk opzicht ge
boren, is een maar te veel verbreide
kwaal, óók in onze stad en onze
provincie, moeten we met eenigen
schroom, doch om der eerlijkheids
wille, bekennen!
Niet alleen onder de jongeren is
daarenboven die gevaarlijke neu
traliteit inheemsch, maar zelfs onder
de ouderen komt ze voor, als een
neutraal-blijven, zoodra het aankomt
op iets méér te doen, dan de strikte
Katholiekenplichtvan Zondags kerk-
gaan en den Vrijdag-houden voor
schrijft.
Dat het Roomsche leven toch in
waarheid niet kan bestaan zonder
Roomsche actie naar buiten, dat
wordt te vaak vergeten
En persoonlijke verontschuldi
gingen worden dan te dikwijls nog
ingeroepen, die niet anders dan
vermomd „menschelijkopzicht"zijnI
Verlevendiging van den echt-Ka
tholieken geest is daartegen het
middel.
Maar die verlevendiging moet
steunen op kennis, op een degelijken
ondergrond van Katholiciteit.
Want die dwaze verlegenheid,
dat zich schamen voor zijn geloof,
gaat zoo dikwijls gepaard met een
gevoel van zich niet te kunnen
verdedigen, van zwak-staan op de
hoofdpunten, een bewustzijn van
minderheid in kennis en slagvaar
digheid ten opzichte van geloofs
zaken. 't Mensehelijk opzicht is niet
zelden zelfs indirect een gevolg vante
weinig degelijke kennis omtrent
geloofszaken.
Voor zoover dit laatste een reden
kon zijn, dat 't mensehelijk opzicht
in ons Haarlem zich vertoonde,
hopen we dat we er eerlang anders
vóór zullen staan
Dat kan!
Want de vereeniging tot bevor
dering van geloof en wetenschap
beide, die verleden week onder zoo
gunstige voorteekenen is opgericht,
neemt deze verontschuldiging
om het zoo eens te noemen weg.
„G en W" geeft jvnst de kennis
van Katholieke beginéelen, de slag
vaardigheid tegen bezwaren en op
werpingen, den degelijken onder
grond van het geloof, die in onzen
modernen tijd zoo noodig is.
Tegen dat mensehelijk opzicht,
zoo het bij iemand ten onzent mocht
steunen op onvoldoende kennis of
te weinig onderlegdheid, is „Gen W"
het middel bij uitnemendheid.
Dat „G en W" ook in dit opzicht
haar werk ten volle mag doen,
hopen we van harte.
Wie daartoe kan medewerken,
hij ontzegge zijn steun niet aan dit
mooie Roomsche werk
Algemeen Overzicht.
In derde lezing is het wetsont
werp tot kneveling van Polen
door den Pruisischen landdag aan
genomen, zoo schreven we in
onze drieregelberichten gisteren.
Ja, dat is gebeurd.
De wet die duizenden hectaren
aan Polen toebehoorenden grond
eenv. onteigenen doet te behoeve van
de Pruisische overheersching en die
elk eenigzins voor rechtvaardigheid
toegankelijk gemoed moet tegen
staan, is er om politieke redenen
doorgedreven, door de voorstanders
zelfs tegen hun zin, maar als „uiterste
middel", zooals von Bulow, zeide.
Doch niet dan nadat de Polen,
bij monde von den oudsten afge
vaardigde Szuman, een plechtig en
indrukwekkend protest hadden
afgelegd.
„Tegenover eeD wetsontwerp als
dit, zoo sprak deze Pool, een
tragische figuur, zooals heel dit volk
een tragisch figuur is in heel zijn
levensloop dat in strijd is met
de grondwet en de rechtsbeginselen
in Pruisen en in het Duitsche rijk
en tot een meedoogenlooze over
weldiging van de Poolsche bevol
king in Pruisen leidt; dat die
bevolking in hare verhevenste en
edelste gevoelens van aanhankelijk
heid aan de plek van hare baker
mat ten diepste en gevoeligste treft
en krenkt; dat de eerste rechten
van de burgersamenleving en de
grondslagen van elke maatschappe
lijke orde en van eiken geordenden
staat schokt en ondermijnt
weigeren wij, verder aan de be
raadslaging deel te nemen.
„Wij verheffen hier en voor de
gansche beschaafde wereld plechtig
onze stem en teekenen plechtig
verzet aan tegen de geweldddaad,
die in dit wetsontwerp belichaamd
is. Het bittere en onmeedoogende
onrecht, dat de regeering en de
m( erderheid van di.t huis op het
punt staan, een weerlooze minder
heid in dezen staat aan te do6n,
zal en moet zich aan zijn geeste
lijke vaders en bevorderaars van
zelf wreken. Wij zullen, met onge-
temden moed, den thans aange-
kondigden strijd voor onzen vader
lijken grond, waarin het gebeente
van onze vaderen rust en waaraan
do herinneringen van ons geschied
kundig verleden verbonden zijn,
aanvaarden. Het bewustzijn van
voor een goede, edele en rechtaaar-
dige zaak te strijden en het ver
trouwen op het bestier van een
goddelijke Voorzienigheid, welke
boven de machthebbers dezer wereld
staat, zullen ons kracht en moed
schenken, om ook dezen nieuwen
onspoed zegenrijk te overwinnen.
Wat wij als volk zijn, willen en
zullen wij blijven."
Een waardig woord
Doch de roofwet is er niet door
verhinderd.
Maarde toekomst zal leeren,
of Pruisen het met zulke middelen
tegen recht en orde in zal winnen
Na de „laïcisatie" de verwereld
lijking, zooals het heetvan het
groote Parijsche hospitaal
volgt de verwereldlijking der
zieken
De Fransche kranten hebben er
een prachtig verhaal over.
Een arme kerel, die pas in het gast
huis te Parijs was opgenomen wegens
tuberculose, had bij de verdrijving
de geestelijke zusters zijn spijt be
toond en „leve de zusters" geroepen.
Dadelijk heeft de (administratie van
het hospitaal, overtuigd dat er wer
kelijke tuberculoselijder „slechts lee-
ken-gevoelens kan uiten, gemeend
dat 's mans tuberculose toch &1 te reli
gieus moest zijn. Jo bent clericaal,
waarde vriend? Wel, dan heb je
geen tuberculose!"
En zonder zich er over te be
kommeren waar de zieke heen moest,
zondei te onderzoeken of hij hulp
middelen had, zette men hem op
straat 1
Ziedaar de nieuwerwetsche Fran
sche geneeskundede verplichte
alieïsatie der zieken!
Stel dat de heer Clemenceau het
hospitaal was komen bezoeken, en
een zieke had in enthousiasme „leve
Clémenceau!" geroepen, zou men
hem ook buiten de deur gezet
hebben? Voortaan zal men dus in
Frankrijk in de ziekenhuizen niet
vragen: wat mankeer je? maar:
„wat is je politieke gezindheid?"
Na de verwereldlijking der zieken
verpleegsters, nu de verwereldlijking
der zieken!
Zoo spotte de Fransche kranten
Maar in ernst is het droevig ge
noeg
't Gaat in het tegenwoordig Frank
rijk wel schrikkelijk er aan toe!
Over 't Parijsche hospitaal ge
sproken, de eerw. zusters Augus-
tinessen hebben nog voor hun uit
drijving uit het groote gasthuis een
protest aan den directeur der „as
sistance publique" doen toekomen,
dat dat hier wel een plaatsje mag
vinden.
„Op het punt staande het gasthuis,
de wieg van onze congregatie en
getuige, gedurende meer dan 12
eeuwen van de bewonderenswaar
dige toewijding aan de arme zieken
door deze talrijke geslachten van
Augustinessen, in wier voetstappen
wij trachti n te treden en wier
voorbeeld wy wenschen na te volgen
te verfateD, moet ik u onze diepe
droefheid betuigen, nu wij wegge
rukt worden van al onze vrome
herinneringen en van onze zorgen
voor onze beminde armen.
Gij weet evengoed als ik, mijnheer
de directeur, dat wij slachtoffers
zijn van een door niets gerecht
vaardigden maatregel.
Uwe getuigenis ea de getuigenis
sen ons door eerbiedwaardige dok
ters, onze chefs uitgereikt, bewijzen
volkomen, dat wij niet heneden
onze taak waren.
Alleen dus om ons geheiligd
karakter en de heilige overleverin
gen, die wij met ons voeren, heeft
men ons verwijderd van den peluw
onzer zieken.
Wy vertrekken met gebroken hart,
maar met de zekerheid onzen plicht
gedaan te hebben en onze uitdrij-
vers vergevende.
Wanneer, mijnheer de directeur-
generaal, de storm gestild zal zijn,
zullen wij terugkeeren, om bij onze
dierbare zieken weer de plaats in
te nemen, die wij nooit zouden
hebben willen verlaten en ons op
nieuw toe te wijden aan het volk
van Parijs, waarvan wij altijd de
nederige dienaren zijn en blijven."
't Stuk spreekt voor zichzelf. En
de kerk vervolgers en godsdienst
haters moeten dan toch zichzelf
wel schamen, wanneer zij dezen brief
lezen I
Een ijselijke m ij n r a m p, alweer
door het z.g. „grauwvuur" veroor
zaakt, heeft in België schrik en
ontzetting gebracht.
Te Quaregnon, in de steenkolen
mijnen der „Ooustant de Flenu"
dicht bij Bergen, had de ramp
plaats,
Het „Hand. van Antw." van
gisteravond meldt daaromtrent o.m.
Het noodsein werd 'teerstgegeven
door 17 werklieden, die op 788 M.
werkten. Zij voelden eene hevige
luchtverplaatsing en een ongeluk
vermoedende, deden zij zich aan
stonds ophalen, om te vertellen wat
er gebeurd was.
Bijna op hetzelfde oogenblik klonk
de noodbel van de galerijen op
800 meters. Een werkman, Leon
Duez, was door de luchtverplaatsing
omvergeworpen, evenals twee van
<ljne gezellen; zij namen aanstonds
plaats in den ophaalbak en vertel
den, toen zij boven kwamen, dat
er een mijngasontploffing had plaats
gehad en er slachtoffers moesten
gevallen zijn. Er werd aanstonds
hulp ingericht en een ploeg redders
daalde naar beneden Daar lag alles
dooreengeworpen en kermende
werklieden lagen op den grond.
Dadelijk vond men zes dooden
en zeven ernstig gekwetsten. Vier
andere werklieden hadden lichte
wonden. Twee waren geheel onge
deerd en konden onder 't rooken
hunner pijp naar huis terugkeeren.
De lijken zijn niet verminkt. Allen
zijn gestikt, enkel aan armen en
gelaat dragen zij eenige brandwon
den.
De geredden herinneren zich niet
veel. Zij hebben enkel een groot
gerucht gehoord en zyn ten gronde
geworpen. Hoe zjj uit die hel zijn
geraakt, wie hen gered heeft, daar
van herinneren zij zich niets, wegens
de hevige ontroering.
Voor zoover men tot op het
oogenblik kan nagaan, zijn er 10
personen gedood en 28 gewond.
Nieuwtjes in drie regels.
rf,Aj£l_L£- i UN.
(Naar het Duitsch.)
OWE HmRLEMSCHE courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Por 8 mannden voor Haarlem fl.86
Voor de plaatsen, waar een agent is gevestigd (kom der gemeente) 1.85
Voor de overige plaatsen in Nederland franco per post 1,81
Afzonderlijke nummers0.05
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Van I6 regelsf0.60 (contant)f 0.50
Elke regel meer „0.10
Groote letters naar plaatsruimte.
Dienstaanbiedingen 25 cent per advertentie i contant.
En voor het lidmaatschap van
zftlk een vereeniging als deze be
hoeft men zieh allesbehalve te scha
men: staat de kennis van het ge
loof er vóorop daarnevens, en
volstrekt niet op den tweeden rang,
staat de bevordering der weten
schap! En een wetenschap die er
zijn mag!
De Duitsche vlootvereeniging is uit
eengespat. DeBeijeren hebben gisteren
unaniem voor 't lidmaatschap bedankt.
In Rio Janeiro zijn drie Italiaan-
scheanarchisten gevatdie op deoorlog-
schepen der VS. 'n aanslag wilden doen.
Z. H. de Paus heeft een paar dagen
aan zicht-aanvallen geleden. De laatste
berichten melden dat Z. H.
.Spreek dat niet zoo half en koud uit 1"
hfj uit. „Ik hou meer van jou dan
'ft wie ook. Gij kunt een gelukkigen
1 een braven mensch van mij maken,
ook een ongelukkigen en een slech
ten. Jou to verliezen, dat zou mijn dood
In. Geloof me, zoo'n slag zou ik niet te
'ven komen. In elk toekomstbeeld, dat
in mijn geest vorm, bent gij ten
bigste betrokken. Zou ik van jou los
rukt moet worden, dan had ik alle
'Uvast en levensdoel verloren. Ge moet
tiken, dat ik geen ouders, geen familie
'fcer heb. Mijn pleegvader ja. Maar die
ruw en afgetrokken tegen me. En mijn
it'egmoeder, zeker, het zou ondankbaar
n het niet te willen erkennen, ze Z01.gt
.•I voor roe, maar die liefde van een
-:en moeder kan zij mij toch niet toe-
Ken»
t)o eenige, die werkelijk an me houdt,
I Elsa, het dochtertje van myn pleeg-
'klers.
Maar zij ja, als ik in jou oogen kijk,
1 het alsof het me vergund was een blik
1 den Hemel te werpen. Ik zou met
Ie ten, wat er van mijn worden zou, als
i je van mij zoudt afwenden. Beloof me,
M je het niet zult doen!"
„Ja, it beloof het je, maar laat menu
tol Grootmoeder roept alweer. Laat m®
h gaan
Ze liet zijn hand los en liep zoo hard
ze loepen kon den molen in.
„Wat doe je toch zoo lang buiten in
de kou?" vroeg de oude op verdrietigen
toon.
„Lieve Hemel, u weet toch, dat ik Pe
ter achterna ben geloopen."
„Die is al lang hier. Hier ligt hij op de
bank bjj de kachel."
„Waarachtigl"
Dan had ik zoo lang niet behoeven te
zoeken. Nu, zooveel te beter! Welterus
ten, grootmoeder! Ik ben moe en u ze
ker ook."
„Kom even hier dicht bij me, heel
dicht."
„Wat wilt u nog?"
„Ik wil de waarheid weten! Waarom
loop je zoo dikwijls in den laten avond
en door de kou buiten, dan onder dit,
dan onder dat voorwendsel weer Ik ge
loof, dat het met jou ook niet erg recht
zit, meisje. In 't vervolg blijf je bin
nen
„Ik voer niets uit, wat niet mag en
laat my niet aan banden leggen 1"
„Geloof nu niet, datje met je trotschen
kop door den muur kunt loopen. Meisje,
meisje, dat zeg ik je schande hebben we
al genoeg beleefd; doe jij mij nu ten
minste ook nog geen schande aan
„Ik zal u geen schande aandoen, daar
behoeft u niet bang over te zijn," ant
woordde Eva kortweg en haar hand,
waaraan de ring glom, verborg ze vlug
in den zak van haar schort. Grootmoeder
.!Tel 'm,f blind, maar ze zag toeh
dikwijls heel goed, wat ze niet zien
mooht.
„Ga voor mij part naar bed!" snauwde
de oude vrouw haar toe.
„Morgen zullen we elkaar nader spie
ken."
„Goeden naeht," herhaalde het meisje
en sloop op haar teenen in de kamer,
wn„ar Margriet reeds lang op haar lag te
wachten. Daar stak ze een lampje aan,
bekeek den ring van alie kanten en hing
hem daarna aan een lintje om haar
hals.
Want grootmoeder mocht hem niet
zien, anders zou er aan vragen en uit-
vorschen geen einde gekomen zijn.
III.
Nog lang staarde Walter naar de ramen
van den molen, achter welker roode gor
dijntjes een zwak licht te zienwag. Daar
achter was dat goede, lieve meisje. De
schaduw van hare slanke gestalte kon
men op de gordijntjes zien. Nu deed zij
zeker haar mooie haren los, die als een
gouden mantel om hare schouders vielen.
Zoo haar volgend en in gedachten ver
diept, leunde de jonge man op den knor-
rigen stam van een prachtigen reuzen-
den. Met geweld moest hij zich van deze
plaats losrukken en ijlde toen, in storm
pas dwars door 't woud en naar de hout
vesterij toe. Daar zou hij zeker niet zoo
kostelijk begroet worden.
Andries Dohme, een ruwe, zeer robuste,
grauwharige man ontving zijn pleeg zoon
boos, men had hem veel vroeger bij het
avondeten verwacht en zjju tijd had hy
steeds op de minuut af ingedeeld en on
geregeldheid kon hjj niet uitstaan.
„Weet g(j niet meer wat hier d» regels
van 't huis zjjn en wanneer er gegeten
wordt 1" voegde hjj Walter toe. „Reeds
anderhalf uur lang laat gy on» wachten.
Dat i» gaan manier van doen getuigt al
van zeer weinig respect voor uw pleeg
ouders."
„Neem me nu niet kwalijk," veront
schuldigde de jonge man. „Ik vergiste me
ik daeht, dat het nog veel vroeger
was. Oude, lieve, bekende plaatsjes zocht
iK op en vergat toen te kijken, hoe laat
het was. Het zal niet meer gebeuren."
„Ik heb het je al zoo dikwijls gevraagd.
Ge komt slechts thuis als je wiit en dan
verstoor je alleen maar den regel in het
huishouden. Denk je soms, dat je be
ter bent dan wij zijn en denk je, dat je
niets misdaan cebt? Dan heb ik er spijt
van je destijds als mijn zoon te hebben
aangenomen en je een vrye keuze te
hebben gelaten welk een beroep je zoudt
nemen. Moet nu dat erfdeel, dat je van
een ver familielid gekregen hebt, zóó
aangewend worden."
„Vader, wat denkt u nu van mij toch,
nu ik me toevallig wat verlaat hebt?
Heb ik u dan ooit aanleiding gegeven
te vermoeden, dat ik ondankbaar en on
eerbiedig jegens u ben?"
„Laat het nu maar uit zijn, Andries 1"
zei Renata, terwijl ze een bord soep op
schepte, „Walter heeft vergeten wanneer
we gewoon zijn te gaan eten."
„Dan moet hij daar dan maar aan den
ken. Als ik als jongen zoo vergeetachtig
geweest was, dan zou myn vader mij buiten
de deur gegooid hebben, en hij had gelijk
gehad.
„Ik ben werkelijk niet uit stijfhoofdig
heid of minachting onnauwkeurig," ver
zekerde de jonge man. Maar op den toon,
waarop hy dat zei, kon men duidelijk
merken, dat hij zijn boosheid moeielijk
kon onderdrukken „Nog eens; het doet
my leed, dat ik zoo verlaat bon, doob
gedane dingen nemen geen keer."
„En met dezen machtster aan moet
nu zeker alles maar vergeten en verge
ven worden. Ge vindt liet zelfs hefel ver
standig, dat ik maar dadelijk mijn mond
houd?"
„Ja, vader, want als ge nu werkelijk
nog langer op mij boos blijft, dan ga ik
zoo naar het station en vertrek met den
laatste» trein."
O, zoo! Brutale jongen, gauw naar bo
ven! Doe, wat je wilt!"
„Toe, vdertje, ben nu niet zoo norsch,"
bad de kleine Elsa, terwijl hij haar zacht
kindergezichtje tegen zijn ruwe, doer een
S'ekeligen baard verontsierde wangen aan
vlijde. Het is toch nog zoo laat niet. God
weet alleen hoezeer ik dagen te voren
al verlangd heb naar do paar dagen, die
Walter bij ons zou doorbrengen. En nu
moet u niet zoo wreed zijn en zijn ge
noegen verstoren. Wees nu vriendelijk
tegen hem, ik bid het u! En gij, Walter,
ga aan tafel zitten. Vadertje heeft het
niet zoo kwaad bedoeld. Als Walter weg
gaat, dan schrei ik den heelen nacht."
En zij wreef met haar kleine hand in
de oogen, die blonken van tranen.
„Nu, ja, wat mij betreft, moet de zaak
dan maar uit zyn." bromde Dohme. „Laat
ons er maar niet meer over spreken. Ga
zitten en eet en d.ink. En nu geen ïee-
bjk gezicht meer, als ik je vragen mag!
Ik zal niets meer vragen en niet meer
opspelen Het is nu goed! Ben maar weer
vroolyk, Elsje. En trek maar zoo'n leeljjk
gezicht niet, als een klein kind!"
En vroolyk lachend sprong zij van zyn
schoot, trok haar grooten broeder want
zoo noemde zij Walter, aan zijn licht krul
lende haren, dreigde hem met haar klei»e
vuist sloeg toen haar beide armen om
zijn hals en juicht»: „Wat ban ikblyenl
gelukkig, dat jij weer hier bentNu mag
niets meer dezen prsttigen avond komen
vergallen I"
Elsa was 15 jaren oud, maar zag er
nog heelemaal uit als een kind, zoo on
schuldig en rein, temidden van vroolijk-
heid en opgewektheid. Zij was een zeld
zaam zacht kind met bruino lokken,
bruine oogen en ze had een allerliefst
figuurtje. Wie niet wist hoe oud ze was,
zou 12 jaar geraden hebben.
Dohme, anders zoo ruw en barsch,
stond heel aardig onder de asschepoet-
ster-pantoffeltjes der kleine. Hij weigerde
haar niets, zij was zyn lieveling, zijn
schat. Hij hing aan haar en aan anders
niets.
Dadelijk na haar geboorte liad 't kind
een zware ziekte gekregen en men dacht,
dat 't kind alleen op de wereld was ge
komen om haar zoo spoedig mogelijk
weer te verlaten. Maar 't zwakke levens
lichtje ging niet it. Doordat 't schep
seltje zooveel hulp behoefde, werd het
den harden boschman zoo dierbaar. Hij
voelde iets weeks in zich, waarvan hij te
voren nooit iets gemerkt had en dat er
by den krachtigen, kerngezondeu, blo
zenden knaap nooit ingekomen was.
„Pas maar goed op Elsje," vermaande
hij steeds, en „Leeft zij nog?" was zyn
eerste vraag, als hij binnenkwam.
Het aardige wezentje, dat er werkelijk
als een Elfenkind in de leelijk geverfde
wieg uitzag, bleef leven en kon vader
weldra toelachen. Zij was heelemaal niet
bang voor den dikwijls zoo barschen m»H.
(Wordt vtrvoli/d.)