DAGBLAD voor NOORD- en ZUID-HOLLAND. I)e Bergmolen. j«). enschelijk opzicht. 8€indes»ftKfiiswest 31-33, Haarlem BUITENLAND. 'NSDAC 21 JANUARI 1908. 32»*® Jaargang. No. 6791. Bureaux van Redactie en Administratie: Interes. Telefoonnummer 1426. Dat is een uitdrukking, die wij dholieken vooral kennen, en ten Ue begrijpen. Is dat, omdat onder ons, Katho- ken, 't mensehelijk opzicht "aas maar al te zeer wordt jonden :^iet onwaarschijnlijk. Een geloovig Protestant, die zich t zijn christelijk geloof schaamt, dt men niet dikwijls, een raai, die niet voor zijn liberale eën openlijk uitkomt, zal men chteloos zoeken, maar Roomschen in het publiek angstvallig ervoor passen, als Katholiek bekend te an, die zijn er maar al te al. Ook in ODze dagen nog! [Nu is dat mensehelijk opzicht storisch verklaarbaar. Wij, Katholieken, hebben jaren Hg in het openbare leven niets beteekeuen gehad, zijn uitgesïo- 1 geweest om wille van ons geloof, 'bben vervolging geleden en min- hting moeten dragen, juist om it we Katholiek waren. En dat tze voorvaderen dus vanzelf hun Mholiciteit ongevraagd niet in 't volle licht der openbaarheid tten, dat was mensehelijk en rdedigbaar. De kleinhandel en nkelierstand in ons land is ook %der de Republiek voor een goed 'el in Katholieke handen geweest, 'deeltelijk juist daarom, omdat ?u alle openbare betrekkingen de jatholieken waren uitgesloten en S dus elders hun energie en gaven tijd moesten benutten. Dat die kSeine kooplui in den 'Verdraagzamen tijd der hervor- ings-overheersching met hun atholiek geloof buitenshuis niet 'govraagd te koop liepen, dat was t 'den tijd der zolderkerkjes en liskapelletjes een begrijpelijk hg. En dat werkt nu nog na. De neiging om de Roomsche öuw en 't Katholieke geloof ook liten de deur te toonen, is bij fat weinigen onder ons nog altijd hing. „Te koop loopen" met het geloof et dat, ten onrechte. Want de tijd is voorhij, dat in is land Roomsch-zijn identiek was et burgerlijk minderwaardig, en zijn de dagen ontwassen, waar in pater liendrichs verhaalde, Eu men versteld stond van de floofsbelijdenis van een Alber- tegk Tbijm, die te Gent tot groote n bazing van iedereen in een ver kering van een geleerd geuoot- :hap openlijk durfde bekennen U hij Katholiek was. Intusscheni mensehelijk op- teht, dat als een van de ergste Va)én van onzen tijd hier wel lbs mag gebrandmerkt worden, no'f méér, dan dit historisch overblijfsel van Roomsche schuch terheid naar tuiten. Het is liet willens en wetens zich laten doorgaan voor n i e t- Katholiek, het zich dwaselijk zijner Katholiciteit schamen, het niet- uitkomen voor geloof of beginsel, waar dat moet. En daarover nu een woordje. Wie kent haast niet een exemplaar van die Katholieken, die angstvallig alles doen om zich voor anderen niet als Roomschen voor te doen, die in hun clubjes en onder hun (liberale!) kennissen meespotten met alles wat geloof en Kerk en goede zeden betreft, die op vastendagen de kerkelijke wetten breken om maar niet te hooren: „o ben je soms Roomsch en die als het erop aan komt kleur te bekennen, durven beweren dat ze, nu ja, wel Katho liek zijn van origine, maar dat ze het overigens, „zoo nauw niet ermee nemen!" De exemplaren van die treurige soort zijn helaas onder onze jongeren niet zelden aan te wijzen. In hun hart zijn ze weliswaar zoo kwaad niet, en ze meenen het ook zoo niet, maar de vrees, óm hun Katholiciteit niet voor „vol" te wor den aangekeken, en de angst voor spot, brengt hen ertoe. D&t is het mensehelijk opzicht. En het ergste is: ze komen op die wijze van kwaad tot erger, Want wie eerst alleen uit vrees voor spot zijn Roomsch geloof niet durfde bekennen in het openbaar le ven, komt er zoo licht toe om uit on verschilligheid het ook zonder directe aanleiding iinksch te laten liggen, en hij, wordt zoodoende eerst met recht „neutraal" de grootste plaag en de ergste bezoeking die het Katholiek leven kan overko men. Want een vijand die met open vizier eerlijk den strijd voert, is niet zoo gevaarlijk als een vriend op wien men niet kan rekenen, en die u verloochent, om „neutraal" te blijven. En helaas, zooals we al zeiden, die onverschilligheid, bewust of on bewust uit mensehelijk opzicht ge boren, is een maar te veel verbreide kwaal, óók in onze stad en onze provincie, moeten we met eenigen schroom, doch om der eerlijkheids wille, bekennen! Niet alleen onder de jongeren is daarenboven die gevaarlijke neu traliteit inheemsch, maar zelfs onder de ouderen komt ze voor, als een neutraal-blijven, zoodra het aankomt op iets méér te doen, dan de strikte Katholiekenplichtvan Zondags kerk- gaan en den Vrijdag-houden voor schrijft. Dat het Roomsche leven toch in waarheid niet kan bestaan zonder Roomsche actie naar buiten, dat wordt te vaak vergeten En persoonlijke verontschuldi gingen worden dan te dikwijls nog ingeroepen, die niet anders dan vermomd „menschelijkopzicht"zijnI Verlevendiging van den echt-Ka tholieken geest is daartegen het middel. Maar die verlevendiging moet steunen op kennis, op een degelijken ondergrond van Katholiciteit. Want die dwaze verlegenheid, dat zich schamen voor zijn geloof, gaat zoo dikwijls gepaard met een gevoel van zich niet te kunnen verdedigen, van zwak-staan op de hoofdpunten, een bewustzijn van minderheid in kennis en slagvaar digheid ten opzichte van geloofs zaken. 't Mensehelijk opzicht is niet zelden zelfs indirect een gevolg vante weinig degelijke kennis omtrent geloofszaken. Voor zoover dit laatste een reden kon zijn, dat 't mensehelijk opzicht in ons Haarlem zich vertoonde, hopen we dat we er eerlang anders vóór zullen staan Dat kan! Want de vereeniging tot bevor dering van geloof en wetenschap beide, die verleden week onder zoo gunstige voorteekenen is opgericht, neemt deze verontschuldiging om het zoo eens te noemen weg. „G en W" geeft jvnst de kennis van Katholieke beginéelen, de slag vaardigheid tegen bezwaren en op werpingen, den degelijken onder grond van het geloof, die in onzen modernen tijd zoo noodig is. Tegen dat mensehelijk opzicht, zoo het bij iemand ten onzent mocht steunen op onvoldoende kennis of te weinig onderlegdheid, is „Gen W" het middel bij uitnemendheid. Dat „G en W" ook in dit opzicht haar werk ten volle mag doen, hopen we van harte. Wie daartoe kan medewerken, hij ontzegge zijn steun niet aan dit mooie Roomsche werk Algemeen Overzicht. In derde lezing is het wetsont werp tot kneveling van Polen door den Pruisischen landdag aan genomen, zoo schreven we in onze drieregelberichten gisteren. Ja, dat is gebeurd. De wet die duizenden hectaren aan Polen toebehoorenden grond eenv. onteigenen doet te behoeve van de Pruisische overheersching en die elk eenigzins voor rechtvaardigheid toegankelijk gemoed moet tegen staan, is er om politieke redenen doorgedreven, door de voorstanders zelfs tegen hun zin, maar als „uiterste middel", zooals von Bulow, zeide. Doch niet dan nadat de Polen, bij monde von den oudsten afge vaardigde Szuman, een plechtig en indrukwekkend protest hadden afgelegd. „Tegenover eeD wetsontwerp als dit, zoo sprak deze Pool, een tragische figuur, zooals heel dit volk een tragisch figuur is in heel zijn levensloop dat in strijd is met de grondwet en de rechtsbeginselen in Pruisen en in het Duitsche rijk en tot een meedoogenlooze over weldiging van de Poolsche bevol king in Pruisen leidt; dat die bevolking in hare verhevenste en edelste gevoelens van aanhankelijk heid aan de plek van hare baker mat ten diepste en gevoeligste treft en krenkt; dat de eerste rechten van de burgersamenleving en de grondslagen van elke maatschappe lijke orde en van eiken geordenden staat schokt en ondermijnt weigeren wij, verder aan de be raadslaging deel te nemen. „Wij verheffen hier en voor de gansche beschaafde wereld plechtig onze stem en teekenen plechtig verzet aan tegen de geweldddaad, die in dit wetsontwerp belichaamd is. Het bittere en onmeedoogende onrecht, dat de regeering en de m( erderheid van di.t huis op het punt staan, een weerlooze minder heid in dezen staat aan te do6n, zal en moet zich aan zijn geeste lijke vaders en bevorderaars van zelf wreken. Wij zullen, met onge- temden moed, den thans aange- kondigden strijd voor onzen vader lijken grond, waarin het gebeente van onze vaderen rust en waaraan do herinneringen van ons geschied kundig verleden verbonden zijn, aanvaarden. Het bewustzijn van voor een goede, edele en rechtaaar- dige zaak te strijden en het ver trouwen op het bestier van een goddelijke Voorzienigheid, welke boven de machthebbers dezer wereld staat, zullen ons kracht en moed schenken, om ook dezen nieuwen onspoed zegenrijk te overwinnen. Wat wij als volk zijn, willen en zullen wij blijven." Een waardig woord Doch de roofwet is er niet door verhinderd. Maarde toekomst zal leeren, of Pruisen het met zulke middelen tegen recht en orde in zal winnen Na de „laïcisatie" de verwereld lijking, zooals het heetvan het groote Parijsche hospitaal volgt de verwereldlijking der zieken De Fransche kranten hebben er een prachtig verhaal over. Een arme kerel, die pas in het gast huis te Parijs was opgenomen wegens tuberculose, had bij de verdrijving de geestelijke zusters zijn spijt be toond en „leve de zusters" geroepen. Dadelijk heeft de (administratie van het hospitaal, overtuigd dat er wer kelijke tuberculoselijder „slechts lee- ken-gevoelens kan uiten, gemeend dat 's mans tuberculose toch &1 te reli gieus moest zijn. Jo bent clericaal, waarde vriend? Wel, dan heb je geen tuberculose!" En zonder zich er over te be kommeren waar de zieke heen moest, zondei te onderzoeken of hij hulp middelen had, zette men hem op straat 1 Ziedaar de nieuwerwetsche Fran sche geneeskundede verplichte alieïsatie der zieken! Stel dat de heer Clemenceau het hospitaal was komen bezoeken, en een zieke had in enthousiasme „leve Clémenceau!" geroepen, zou men hem ook buiten de deur gezet hebben? Voortaan zal men dus in Frankrijk in de ziekenhuizen niet vragen: wat mankeer je? maar: „wat is je politieke gezindheid?" Na de verwereldlijking der zieken verpleegsters, nu de verwereldlijking der zieken! Zoo spotte de Fransche kranten Maar in ernst is het droevig ge noeg 't Gaat in het tegenwoordig Frank rijk wel schrikkelijk er aan toe! Over 't Parijsche hospitaal ge sproken, de eerw. zusters Augus- tinessen hebben nog voor hun uit drijving uit het groote gasthuis een protest aan den directeur der „as sistance publique" doen toekomen, dat dat hier wel een plaatsje mag vinden. „Op het punt staande het gasthuis, de wieg van onze congregatie en getuige, gedurende meer dan 12 eeuwen van de bewonderenswaar dige toewijding aan de arme zieken door deze talrijke geslachten van Augustinessen, in wier voetstappen wij trachti n te treden en wier voorbeeld wy wenschen na te volgen te verfateD, moet ik u onze diepe droefheid betuigen, nu wij wegge rukt worden van al onze vrome herinneringen en van onze zorgen voor onze beminde armen. Gij weet evengoed als ik, mijnheer de directeur, dat wij slachtoffers zijn van een door niets gerecht vaardigden maatregel. Uwe getuigenis ea de getuigenis sen ons door eerbiedwaardige dok ters, onze chefs uitgereikt, bewijzen volkomen, dat wij niet heneden onze taak waren. Alleen dus om ons geheiligd karakter en de heilige overleverin gen, die wij met ons voeren, heeft men ons verwijderd van den peluw onzer zieken. Wy vertrekken met gebroken hart, maar met de zekerheid onzen plicht gedaan te hebben en onze uitdrij- vers vergevende. Wanneer, mijnheer de directeur- generaal, de storm gestild zal zijn, zullen wij terugkeeren, om bij onze dierbare zieken weer de plaats in te nemen, die wij nooit zouden hebben willen verlaten en ons op nieuw toe te wijden aan het volk van Parijs, waarvan wij altijd de nederige dienaren zijn en blijven." 't Stuk spreekt voor zichzelf. En de kerk vervolgers en godsdienst haters moeten dan toch zichzelf wel schamen, wanneer zij dezen brief lezen I Een ijselijke m ij n r a m p, alweer door het z.g. „grauwvuur" veroor zaakt, heeft in België schrik en ontzetting gebracht. Te Quaregnon, in de steenkolen mijnen der „Ooustant de Flenu" dicht bij Bergen, had de ramp plaats, Het „Hand. van Antw." van gisteravond meldt daaromtrent o.m. Het noodsein werd 'teerstgegeven door 17 werklieden, die op 788 M. werkten. Zij voelden eene hevige luchtverplaatsing en een ongeluk vermoedende, deden zij zich aan stonds ophalen, om te vertellen wat er gebeurd was. Bijna op hetzelfde oogenblik klonk de noodbel van de galerijen op 800 meters. Een werkman, Leon Duez, was door de luchtverplaatsing omvergeworpen, evenals twee van <ljne gezellen; zij namen aanstonds plaats in den ophaalbak en vertel den, toen zij boven kwamen, dat er een mijngasontploffing had plaats gehad en er slachtoffers moesten gevallen zijn. Er werd aanstonds hulp ingericht en een ploeg redders daalde naar beneden Daar lag alles dooreengeworpen en kermende werklieden lagen op den grond. Dadelijk vond men zes dooden en zeven ernstig gekwetsten. Vier andere werklieden hadden lichte wonden. Twee waren geheel onge deerd en konden onder 't rooken hunner pijp naar huis terugkeeren. De lijken zijn niet verminkt. Allen zijn gestikt, enkel aan armen en gelaat dragen zij eenige brandwon den. De geredden herinneren zich niet veel. Zij hebben enkel een groot gerucht gehoord en zyn ten gronde geworpen. Hoe zjj uit die hel zijn geraakt, wie hen gered heeft, daar van herinneren zij zich niets, wegens de hevige ontroering. Voor zoover men tot op het oogenblik kan nagaan, zijn er 10 personen gedood en 28 gewond. Nieuwtjes in drie regels. rf,Aj£l_L£- i UN. (Naar het Duitsch.) OWE HmRLEMSCHE courant ABONNEMENTSPRIJS: Por 8 mannden voor Haarlem fl.86 Voor de plaatsen, waar een agent is gevestigd (kom der gemeente) 1.85 Voor de overige plaatsen in Nederland franco per post 1,81 Afzonderlijke nummers0.05 PRIJS DER ADVERTENTIËN: Van I6 regelsf0.60 (contant)f 0.50 Elke regel meer „0.10 Groote letters naar plaatsruimte. Dienstaanbiedingen 25 cent per advertentie i contant. En voor het lidmaatschap van zftlk een vereeniging als deze be hoeft men zieh allesbehalve te scha men: staat de kennis van het ge loof er vóorop daarnevens, en volstrekt niet op den tweeden rang, staat de bevordering der weten schap! En een wetenschap die er zijn mag! De Duitsche vlootvereeniging is uit eengespat. DeBeijeren hebben gisteren unaniem voor 't lidmaatschap bedankt. In Rio Janeiro zijn drie Italiaan- scheanarchisten gevatdie op deoorlog- schepen der VS. 'n aanslag wilden doen. Z. H. de Paus heeft een paar dagen aan zicht-aanvallen geleden. De laatste berichten melden dat Z. H. .Spreek dat niet zoo half en koud uit 1" hfj uit. „Ik hou meer van jou dan 'ft wie ook. Gij kunt een gelukkigen 1 een braven mensch van mij maken, ook een ongelukkigen en een slech ten. Jou to verliezen, dat zou mijn dood In. Geloof me, zoo'n slag zou ik niet te 'ven komen. In elk toekomstbeeld, dat in mijn geest vorm, bent gij ten bigste betrokken. Zou ik van jou los rukt moet worden, dan had ik alle 'Uvast en levensdoel verloren. Ge moet tiken, dat ik geen ouders, geen familie 'fcer heb. Mijn pleegvader ja. Maar die ruw en afgetrokken tegen me. En mijn it'egmoeder, zeker, het zou ondankbaar n het niet te willen erkennen, ze Z01.gt .•I voor roe, maar die liefde van een -:en moeder kan zij mij toch niet toe- Ken» t)o eenige, die werkelijk an me houdt, I Elsa, het dochtertje van myn pleeg- 'klers. Maar zij ja, als ik in jou oogen kijk, 1 het alsof het me vergund was een blik 1 den Hemel te werpen. Ik zou met Ie ten, wat er van mijn worden zou, als i je van mij zoudt afwenden. Beloof me, M je het niet zult doen!" „Ja, it beloof het je, maar laat menu tol Grootmoeder roept alweer. Laat m® h gaan Ze liet zijn hand los en liep zoo hard ze loepen kon den molen in. „Wat doe je toch zoo lang buiten in de kou?" vroeg de oude op verdrietigen toon. „Lieve Hemel, u weet toch, dat ik Pe ter achterna ben geloopen." „Die is al lang hier. Hier ligt hij op de bank bjj de kachel." „Waarachtigl" Dan had ik zoo lang niet behoeven te zoeken. Nu, zooveel te beter! Welterus ten, grootmoeder! Ik ben moe en u ze ker ook." „Kom even hier dicht bij me, heel dicht." „Wat wilt u nog?" „Ik wil de waarheid weten! Waarom loop je zoo dikwijls in den laten avond en door de kou buiten, dan onder dit, dan onder dat voorwendsel weer Ik ge loof, dat het met jou ook niet erg recht zit, meisje. In 't vervolg blijf je bin nen „Ik voer niets uit, wat niet mag en laat my niet aan banden leggen 1" „Geloof nu niet, datje met je trotschen kop door den muur kunt loopen. Meisje, meisje, dat zeg ik je schande hebben we al genoeg beleefd; doe jij mij nu ten minste ook nog geen schande aan „Ik zal u geen schande aandoen, daar behoeft u niet bang over te zijn," ant woordde Eva kortweg en haar hand, waaraan de ring glom, verborg ze vlug in den zak van haar schort. Grootmoeder .!Tel 'm,f blind, maar ze zag toeh dikwijls heel goed, wat ze niet zien mooht. „Ga voor mij part naar bed!" snauwde de oude vrouw haar toe. „Morgen zullen we elkaar nader spie ken." „Goeden naeht," herhaalde het meisje en sloop op haar teenen in de kamer, wn„ar Margriet reeds lang op haar lag te wachten. Daar stak ze een lampje aan, bekeek den ring van alie kanten en hing hem daarna aan een lintje om haar hals. Want grootmoeder mocht hem niet zien, anders zou er aan vragen en uit- vorschen geen einde gekomen zijn. III. Nog lang staarde Walter naar de ramen van den molen, achter welker roode gor dijntjes een zwak licht te zienwag. Daar achter was dat goede, lieve meisje. De schaduw van hare slanke gestalte kon men op de gordijntjes zien. Nu deed zij zeker haar mooie haren los, die als een gouden mantel om hare schouders vielen. Zoo haar volgend en in gedachten ver diept, leunde de jonge man op den knor- rigen stam van een prachtigen reuzen- den. Met geweld moest hij zich van deze plaats losrukken en ijlde toen, in storm pas dwars door 't woud en naar de hout vesterij toe. Daar zou hij zeker niet zoo kostelijk begroet worden. Andries Dohme, een ruwe, zeer robuste, grauwharige man ontving zijn pleeg zoon boos, men had hem veel vroeger bij het avondeten verwacht en zjju tijd had hy steeds op de minuut af ingedeeld en on geregeldheid kon hjj niet uitstaan. „Weet g(j niet meer wat hier d» regels van 't huis zjjn en wanneer er gegeten wordt 1" voegde hjj Walter toe. „Reeds anderhalf uur lang laat gy on» wachten. Dat i» gaan manier van doen getuigt al van zeer weinig respect voor uw pleeg ouders." „Neem me nu niet kwalijk," veront schuldigde de jonge man. „Ik vergiste me ik daeht, dat het nog veel vroeger was. Oude, lieve, bekende plaatsjes zocht iK op en vergat toen te kijken, hoe laat het was. Het zal niet meer gebeuren." „Ik heb het je al zoo dikwijls gevraagd. Ge komt slechts thuis als je wiit en dan verstoor je alleen maar den regel in het huishouden. Denk je soms, dat je be ter bent dan wij zijn en denk je, dat je niets misdaan cebt? Dan heb ik er spijt van je destijds als mijn zoon te hebben aangenomen en je een vrye keuze te hebben gelaten welk een beroep je zoudt nemen. Moet nu dat erfdeel, dat je van een ver familielid gekregen hebt, zóó aangewend worden." „Vader, wat denkt u nu van mij toch, nu ik me toevallig wat verlaat hebt? Heb ik u dan ooit aanleiding gegeven te vermoeden, dat ik ondankbaar en on eerbiedig jegens u ben?" „Laat het nu maar uit zijn, Andries 1" zei Renata, terwijl ze een bord soep op schepte, „Walter heeft vergeten wanneer we gewoon zijn te gaan eten." „Dan moet hij daar dan maar aan den ken. Als ik als jongen zoo vergeetachtig geweest was, dan zou myn vader mij buiten de deur gegooid hebben, en hij had gelijk gehad. „Ik ben werkelijk niet uit stijfhoofdig heid of minachting onnauwkeurig," ver zekerde de jonge man. Maar op den toon, waarop hy dat zei, kon men duidelijk merken, dat hij zijn boosheid moeielijk kon onderdrukken „Nog eens; het doet my leed, dat ik zoo verlaat bon, doob gedane dingen nemen geen keer." „En met dezen machtster aan moet nu zeker alles maar vergeten en verge ven worden. Ge vindt liet zelfs hefel ver standig, dat ik maar dadelijk mijn mond houd?" „Ja, vader, want als ge nu werkelijk nog langer op mij boos blijft, dan ga ik zoo naar het station en vertrek met den laatste» trein." O, zoo! Brutale jongen, gauw naar bo ven! Doe, wat je wilt!" „Toe, vdertje, ben nu niet zoo norsch," bad de kleine Elsa, terwijl hij haar zacht kindergezichtje tegen zijn ruwe, doer een S'ekeligen baard verontsierde wangen aan vlijde. Het is toch nog zoo laat niet. God weet alleen hoezeer ik dagen te voren al verlangd heb naar do paar dagen, die Walter bij ons zou doorbrengen. En nu moet u niet zoo wreed zijn en zijn ge noegen verstoren. Wees nu vriendelijk tegen hem, ik bid het u! En gij, Walter, ga aan tafel zitten. Vadertje heeft het niet zoo kwaad bedoeld. Als Walter weg gaat, dan schrei ik den heelen nacht." En zij wreef met haar kleine hand in de oogen, die blonken van tranen. „Nu, ja, wat mij betreft, moet de zaak dan maar uit zyn." bromde Dohme. „Laat ons er maar niet meer over spreken. Ga zitten en eet en d.ink. En nu geen ïee- bjk gezicht meer, als ik je vragen mag! Ik zal niets meer vragen en niet meer opspelen Het is nu goed! Ben maar weer vroolyk, Elsje. En trek maar zoo'n leeljjk gezicht niet, als een klein kind!" En vroolyk lachend sprong zij van zyn schoot, trok haar grooten broeder want zoo noemde zij Walter, aan zijn licht krul lende haren, dreigde hem met haar klei»e vuist sloeg toen haar beide armen om zijn hals en juicht»: „Wat ban ikblyenl gelukkig, dat jij weer hier bentNu mag niets meer dezen prsttigen avond komen vergallen I" Elsa was 15 jaren oud, maar zag er nog heelemaal uit als een kind, zoo on schuldig en rein, temidden van vroolijk- heid en opgewektheid. Zij was een zeld zaam zacht kind met bruino lokken, bruine oogen en ze had een allerliefst figuurtje. Wie niet wist hoe oud ze was, zou 12 jaar geraden hebben. Dohme, anders zoo ruw en barsch, stond heel aardig onder de asschepoet- ster-pantoffeltjes der kleine. Hij weigerde haar niets, zij was zyn lieveling, zijn schat. Hij hing aan haar en aan anders niets. Dadelijk na haar geboorte liad 't kind een zware ziekte gekregen en men dacht, dat 't kind alleen op de wereld was ge komen om haar zoo spoedig mogelijk weer te verlaten. Maar 't zwakke levens lichtje ging niet it. Doordat 't schep seltje zooveel hulp behoefde, werd het den harden boschman zoo dierbaar. Hij voelde iets weeks in zich, waarvan hij te voren nooit iets gemerkt had en dat er by den krachtigen, kerngezondeu, blo zenden knaap nooit ingekomen was. „Pas maar goed op Elsje," vermaande hij steeds, en „Leeft zij nog?" was zyn eerste vraag, als hij binnenkwam. Het aardige wezentje, dat er werkelijk als een Elfenkind in de leelijk geverfde wieg uitzag, bleef leven en kon vader weldra toelachen. Zij was heelemaal niet bang voor den dikwijls zoo barschen m»H. (Wordt vtrvoli/d.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1908 | | pagina 1