Openbare Godsdienstoefeningen in de R.K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen.
Kaaml. Yenn. „Drukkerij de Spaarnestad."
No. 81, 2e Jaargang
Zondag 19 April.
G»at5s voor de Abonne's van „Nieuwe Haarl. Courant" en „Stad en Land.
DER
ABONNEMENTSPRIJS:
Per week6 Ot.
Por Kwartaal40 Ct.
Franco per post per kwartaal50 Ct.
UITGAVE VAN DE
K1NDERHUISVEST No. 31—33. HAARLEM.
Directeur: F. H. M. v. d. GRIENDT.
AD VERTENTIËN:
Van 1 tot 6 regelst 1.20.
Elke regel meer0.20.
Ingezonden mededeelingen tussehen den tekst ten
minste 5 regels fl.50; elke regel meer 0.30.
Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124,)
19 Apr. ZONDAG Hoogfeest van Paschen.
28 MAANDAG 2de Paaschdag (te vie
ren als Zondag),
21 DINSDAG Van den dag.
22 WOENSD. H. H. Soter en Cajns.
Pausen en Martelaren.
23 DONDERD. H. Ge rgius Martelaar.
24 VRIJDAG H. Fideiis van Sigma
ringen Martelaar.
25 ZATDERD. Van deii dag.
PASCHEN.
Les uit den eersten brief van den H.
Apostel Paulus aan de Korinthiërs;
V, 7, 8.
Broeders! Zuivert den ouden zuur-
densern weg, opdat gij een nieuw deeg
naoogt wezen, gelijk gij ongedeesemden
zijt. Want ook onsPaascblam, Christus,
is geslacht. Laat ons derhalve feest
vieren, niet met den ouden zuurdee-
sem noch met zuurdeesem van ondeugd
en boosheid, maar met ongedeesemde
brooden van oprechtheid en waarheid
Evangelie volgens den H. Marcus;
XVI, 1—7.
In dien tijd kochten Maria Magda
lene en Maria van Jacobus, en Salome
specerijen, om Jesus te gaan balsemen.
Én zeer vroeg op den eersten dag der
week kwamen zij bij het graf, toen
de zon reeds was opgegaan. Zij nu
zeiden tot elkander: Wie zal ons den
steen van den ingang des grafs afwen
telen? doch opziende, zagen zij den
steen afgewentelddeze nu was zeer
groot, En in de grafspelonk binnen
gaande, zagen zij ter rechterzijde een
jongeling zitten, bekleed met een lang
wit gewaad; en zij ontstelden. Doch
hij sprak tot haar: Weest niet ver
schrikt I Gij zoekt Jesus, den Nazare-
ner, den gekruisigde; Hij is verrezen;
Hij is niet hier! ziet de plaats, waar
men hem nederlegde! Maar gaat, zegt
aan zijne leerlingen en aan Petrus,
dat Hij u voorgaat naar Galilea; daar
zult gij Hem zien, gelijk Hij u gezegd
heaft.
PAASCH-MAANDAG.
Les uit de Handelingen der Apostelen
X, 37—43.
In die dagen stond Petrus te mid
den des volks en sprakMannen broe
ders Gij weet het woord, dat geschied
is door geheel Judea, te beginnen
namelijk van Galilea na het doopsel,
dat Johannes predikte; hoe God Jesus
van Nazareth gezalfd heeft met den
Heiligen Geest en met kracht. Hem,
die rondtrok weldoende en alleD, welke
d»or den duivel overweldigd waren
genezend, omdat God met Hem was.
En wij zijn getuigen van al hetgeen
zij gedaan heeft in het land der Joden
in te Jeruzalem, Hij, dien zij aaneen
heut gehangen en gedood hebben. Hem
heeft God ten derden dage opgewekt
en verleend geopenbaard te worden,
niet aan al het volk, maar aan door
God voorbestemde getuigen, aan ons,
die met Hem gegeten en gedronken
hebben, nadat Hij van den doode ver
rezen was.
Ens ons heeft Hij bevolen den volke
te prediken en te betuigen, dat Hij
degene is, die door God gesteld is
tot Rechter van levenden en dooden.
Van Hem getuigen al de Profeten,
dat allen die in Hem gelooven, door
zijnen naam vergiffenis van zonden
verwerven.
Evangelie volgens den H. Lucas;
In dien tijd gingen twee van Jesus'
leerlingen op denzelfden dag naar een
vlek, dat op zestig stadiën afstands
van Jeruzalem lag, Eu maus geheeten.
En zij spraken met elkander over al
hetgeen er gebeurd was. Het geschied
de nu, terwijl zij in gesprek waren
en elkanders gevoelen vroegen, dat
Jesus zelf naderde en met hen voort
ging; echter werden hunne oogen
weerhouden, opdat zij Hem niet zou
den herkennen. Hij nu zeide tot hen
Welke gesprekken zijn het, die gij
wandelend met elkander wisselt, en
waarom zijt gij treurig? En de eene,
wiens naam Kleophas was, antwoord
de en sprak tot Hem: Zijt gij alléén
vreemdeling in Jeruzalem, en weet gij
niet wat aldaar in deze dagen geschied
is Hij zeide tot henWat En zij
zeiden: Aangaande Jesus, den Naza-
rener, die een Profeet was, machtig
in werk en woord voor God en al het
volk; en hoe onze opperpriesters en
oversten Hem gekruisigd hebben. Wij
echter hoopten dat Hij het was, die
Israël verlossen zoude; maar bij dit
alles is het nu de derde dag, sinds
deze dingen geschied zijn. Doch ook
hebben eenige vrouwen uit de onzen,
die voor het daglicht bij het graf ge
weest zijn, ons doen ontstellen daar
zij namelijk zijn lichaam niet vonden,
zijn zij gekomen, zeggende, dat zij
ook eene verschijning gezien hebben
van engelen, die zeggen dat Hij leeft.
En eenigen uit de onzen zijn naar
het graf gegaan en hebben het aldus
bevonden, gelijk de vrouwen gezegd
haddenmaar Hem zeiven hebben zij
niet gevonden. Hij sprak nu tot hen:
O gij onverstandigen en tragen van
hart om alles te gelooven, wat de Pro
feten voorzegd hebbenMoest dan de
Christus dit niet lijden en aldus in
zijne heerlijkheid binnengaan? Ed
met Mozes en al de Profeten begin
nend, gaf Hij hun in alle Schriften
verklaring van hetgeen Hem betrof.
Zij nu naderden het vlek, waar zij
heengingen, en Hij hield Zich als
wilde Hij verder gaan. Doch zij dwon
gen Hem en zeiden: Blijf bij onsl
want het wordt avond, en de dag is
reeds gedaald. En Hij trad met hen
binnen. Het geschiedde nu, terwijl
Hij met hen aanzat, dat Hij het brood
nam en het zegenende en brak en
hun toereikte.
En hunne oogen werden geopend
en zij herkenden Hemdoch Hij ver
dween uit hunne oogen. En zij zeiden
tot elkander: Was ons hart niet bran
dend in ons, terwijl Hij op den weg
sprak en ons de Schriften verklaarde?
En ter zelfder ure stonden zij op en
keerden naar Jeruzalem terug; en zij
vonden de elf en degenen, welke met
hen waren, vergaderden deze zeiden
De Heer is waarlijk verrezen en aan
Simon verschenen! Zij nu verhaalden
wat er op den weg voorgevallen was,
en hoe zij Hem in het breken des
broods herkend hadden.
Evangelieverklaring.
OP HET HOOGFEEST VAN
PASCHEN.
Jubelzangen stijgen over geheel
de wereld ten Hemel op dezen pleeh-
tigen feestdag. AllelujaDe Heer
is waarlijk verrezen, zoo juicht de
Kerk in duizenden talen en tong
vallen. Vreugde en blijdschap
heerscht alom, want de God met
ons, de Emmanuel, is uit Zijna
vernedering opgestaan om in glorie
en heerlijkheid eeuwig te leven.
Op den morgen van dezen dag,
den derden dag nadat Jesus op het
kruis gestorven en begraven was,
waren drie vrome vrouwen, die ons
met name in het Evangelie genoemd
worden, omdat zij de eerste getuigen
van Jesus opstanding mochten zijn.
Maria Magdalena, de zondares die
de vergiffenis van vele zonden ver
kregen had omdat zij veel bemind
bad, Maria, de moeder van Jacobus,
en Salome, naar het graf van den
Verlosser gegaan om Zijn heilig
Lichaam te balsemen, volgens de
gewoonte der Joden. Zij hadden
zoolang gewacht omdat op den dag
Zijner begrafenis de zon reeds was
ondergegaan toen Hij van het kruis
genomen werd, en de daarop vol
gende drg een Sabbatbdag was.
Maar nu, zoodra zij konden en
mochten, nu haastten zij zich ©m
zich van dien vromen plicht te
kwijten, zoodat zij reeds bij het
opgaan der zon aan het graf ge
komen waren.
Onderweg hadden zij reeds tot
elkander gezegd wie zal ons den
steen van het graf wentelen, want
zij wisten dat een zware steen voor
den ingang van het graf gelegd was,
en dat zij, zwakke vrouwen, dieD
niet konden wegnemen. Hoe groot
was dus hunne verbazing, toen zij
bij het graf gekomen bemerkten
dat die steen reeds was weggenomen.
Zij traden dan de grafspelonk,
binnen en daar vonden zij, niet het
Lichaam van hunnen Meester, dat
zij kwamen zoeken, maar een
joDgeling, bekleed met een wit
gewaad. Zij ontstelden op dat ge
zicht.
Maar de Engel, want dat was de
jongeling, stelde hen gerust met do
woorden: „weest niet ontsteld; gij
zoekt Jesus den Nazarener, den
Gekruisigde Hij is verrezen, Hij is
hier niet, ziedaar de plaats waar zij
Hem gelegd hebben." In die woor
den wordt het groote geheim der
Verrijzenis voor de eerste maal
gepredikt, en van af dat oogenblik
herhaalt de Kerk door al bare
predikers diezelfde blijde tijding
Hij is verrezen gelijk Hij voorzegd
heeft. Vanaf dat oogenblik juichen
millioenen met haar in onwrikbaar
geloof: de Heer is waarlijk ver
rezen Alleluja.
Maar omdat niet die vrouwen,
hoezeer ook door Jesus bemind,
waren uitverkoren om het Evan
gelie aan de wereld te verkondigen,
daarom volgt het bevel„Maar
gaat, zegt aan Zijne leerlingen en
aan PetrusHij gaat u voor naar
Galilea, aldaar zult gij Hem zien
gelijk Hij u gezegd heeft." Petrus
en de zijnen, zij moesten de blijde
tjjding aan de wereld bekend maken,
maar daarom moesten zij ook zelf
den verrezen Heiland zien om ge
tuigenis van Zijne verrijzenis te
kunnen afleggen. In Galilea zouden
de meeste verschijningen plaats
hebben, omdat de Apostelen daar
minder van den haat der Joden te
vreezen hadden dan in Jerusalem.
De verrijzenis van Jesus is ons
een onderpand dat ook wij eenmaal
verrijzen zullen, zooals de Apostel
Paulus zegt„wij weten dat Hij
die Jesus heeft opgewekt, ook ons
met Jesus zal opwekken," maar als
wij met Jesus in glorie willen ver
rijzen, dan moeten wij ook hier op
aarde met Hem deelen in de ver
nedering en het kruis, opdat als wij
met hem geleden hebben wy ook
met Hem verheerlijkt worden.
Over de groote vraagstuk
ken van onzen tijd.
Het antwoord van dm christen.
Nadat wij dus gezien hebben dat
noch de pantheïst, die alles tot God
maakt,noch de atheïst die God loochent,
noch de Darwinist, die ons bestaan
door natuurlijke ontwikkeling ver
klaart, ons een bevredigend en den
mensch waardig antwoord geven op
de allereerste, belangrijkste vraag naar
den oorsprong van ons bestaan, zul
len wij heden zien wat de christen
daarvan zegt, en dan geeft een kind
reeds ons het duidelijke, eenvoudige
en alles verklarende antwoordalles
wat bestaat en dus ook de menseh,
is door God geschapen, door God uit
het niet te voorschijn geroepen door
Zijne Almacht. Dus God heeft niet,
alleen alles gevormd, de gedaante
gegeven die het nu heeft, maar Bij
heeft het ook geschapen, dat wil
zeggende stof waaruit het gevormd
is uit het niet te voorschijn geroepen.
Vooreerst als wij zoo zeer een God
noodig hebben om de stóf te vormen,
zooals wij reeds bij de bespreking van
het antwoord van den atheïst gezien
hebben, dan is het ook natuurlijk te
denken dat Hij die stof geschapen
heeft, want anders zou Hij gebouwd
hebben op den grond van een ander,
en met materialen die Hem niet toe-
behooren, wat weinig passend zou
geweest zijn. Bovendien zoowel in ons
lichaam als in het heelal is de vorm
veel meer waard dan de stof, het
eerste aan God toestaan en het laatste
Hem weigeren, zou dus een dwaze
zuinigheid zijn.
Vervolgens als God de stof waaruit
alles gemaakt is niet geschapen heeft,
dan moet zij eeuwig en noodzakelijk
zijn, en als wij dat aannemen, dan
komen wij tot onvermijdelijke dwaas
heden.
Als de stof noodzakelijk is,
moet in haar begrip zelf reeds het
bestaan liggen opgesloten, moet ik
ze mij dus niet kunnen voorstellen
als niet-bestaande, hetzij ik ze in haar
geheel of in haar kleinste deelen be
schouw. Deze zin dus: de muggen,
die daar rondvliegen, zouden ook
niet kunnen bestaan, zou even dwaas
wezen als de zineen cirkel kan ook
vierkant zijn.
Bovendien als de stof noodzakelijk
was, dan zouden ook hare gedaanten,
zonder welke men ze zich niet kan
voorstellen, even noodzakelijk, even
onveranderlijk zijn als haar wezen,
omdat zij uit kracht van hetzelfde
beginsel bestaan. Dan zou al die strijd
tussehen leven en dood, al die ont
wikkeling en volmaking, die wij op
de wereld zien plaats hebben, een niet
te verklaren verschijnsel zijn.
Als de stof eeuwig was, dan
zouden hare veranderingen ook eeuwig
zijn, en daar ieder van die verande
ringen door een eenheid kan worden
uitgedrukt, zouden wij de dwaasheid
moeten aannemen van een werkelijk
bestaande oneindige reeks van eindige
eenheden.
Eindelijk het noodzakelijk Wezen
is zonder twijfel het volmaakste van
alle Wezens, want daar niets ban
bestaan dan door dat Wezen, zijn de
volmaaktheden, die dat Wezen niet
bezit, ook onmogelijk en onbestaan
baar. Als de stof dus noodzakelijk
was, dan zouden wij daaraan alle
mogelijke volmaaktheden, leven, ge
voel, verstand, vrijheid enz. moeten
toeschrijven. Nu zijn er wei philc-
sophen geweest, bijvoorbeeld Locke
(gestorven in 1704,) die twijfelden of
de organisatie aan de stof niet het
vermogen om te denken zou kunnen
geven, maar wij gelooven niet dat er
ooit geweest zijD, dom genoeg om te
zeggen dat de stof van nature het
opperste verstand is, van waar alle
verstand voortkomt, en dat er in een
keisteen b.v. evenveel verstandelijke
kracht schuilt als in het hoofd van
een Napoleon of Newton.
Wat stellen degenen die de eeuwige
stof verdedigen tegenover de dwaas
heden, die uit hun princiep volgen?
Hooren wij wat een Broussais zegt in
zijn: „dévèloppement de mon opinioD
et expression de ma foi."
„Ik gevoel, gelijk zoovele anderen,
dat een verstandelijk wezen alles
gevormd heeftik onderzoek of ik
ook mag besluiten dat het alles
geschapen heeftmaar dat mag
ik niet, omdat de ondervinding mij
geen voorstelling geeft van een absolute
scheppiDg. Men kan mij zeggende
natuur kan niet zich zelve gemaakt
hebben, dus heeft een met verstand
begaafde macht ze gemaakt. Ik ant
woord daarop goed, maar ik kan mij
geen voorstelling vormen van die
macht."
Is die redeneering niet - overmate
duidelijk? In den loop van zijn tal
rijke onderzoekingen heeft Broussais
nooit een atoom (een allerkleinst
stofdeeltje) uit het niet zien te voor
schijn komen, nooit heeft hij- op zija
weg de scheppende Macht ontmoet,
hij zou ze ziph dus niet kunnen voor
stellen. zich geen beeld van die macht
kunnen vermen, hoe wilt gij dan dat
die macht bestaan kan?
Overigens geeft Broussais in het
zelfde geschrift nog meer wonderbare
proeven van zijne redeneerkunst, onder
anderen: „Ik vrees niets en ik hoop
niets van een ander leven, omdat ik
het mij niet kan voorstellen." Dat is
als de redeneering van iemand die
ter dood veroordeeld weigeren zou ia
hooger beroep te gaan, hoewel ieder
een hem het welslagen daarvan ver
zekert, op deze gronden: ik ben nog
nooit gehangen geworden, heb ook
nog nooit iemand zien ophangen, em
kan het mij niet voorstellen, ik ben
dus overtuigd dat het een hersen
schim is.
Wanneer Broussais zegt dat hij ziek
geen denkbeeld kan vormen van de
scheppende Macht, dan bedoelt hy
daarmede geen tastbaar denkbeeld en
nietgeen afgetrokken denkbeeld,
want daar hij spreekt van de schep
ping, moet hij toch eenige gedachte
aan dat woord verbinden, anders zou
hij moeten toegeven dat hij niet weet
wat hij zegt. De gedachte of liever
het begrip van schepping bevat de
ideeën: zijn, niet-zijn, en de overgang
van den eenen toestand tot den an
deren. Als men zou zeggen dat die
drie ideeën ontoegankelijk zijn voor
den mensehelijken geest, dan zo*
men alle begrippen moeten ontken
nen. Het is waar dat wij dat begrip
niet in geheel zijn uitgebreidheid kea-
maar om al de Almacht in al
nen,
zijn uitgebreidheid te kennen zouden
wij de Almacht zelve moeten zijn. Tot
dergelijke dwaasheden komen alle
atheïsten. Als men al hun schijnbare
argumenten wederlegd heeft, zullen
zij nooit nalaten te zeggen: weina,
toon ons uwen God, zeg ons hoe Hij er
uitziet, doe ons den hemel en de hel
zien, en wij zullen er aan gelooven.
Men kan hun daarop antwoorden:
„daar gij in de onmogelijkheid zijt
iets te zien dat niet onder het be
reik der zintuigen valt, en daar wat gij
niet ziet volgens u ook niet bestaat,
zult gij moeten bekennen dat gij ook
geen verstand bezit, want ook dat
hebt gij nooit gezien."
De rede of het verstand is het ver
mogen om iets te zien wat de zin
tuigen niet zien. Mijn hond kan met
mij den Triomfboog te Parijs bezoe
ken, hij ziet daar alles wat ik kan
zien, maar niet Napoleon dien ik in
den geest zie als ik den triomfboog,
ter eere van hem opgericht, beschouw.
Gelijk er geen atoom in het zicht
baar heelal bestaat, die niet wijst op
een scheppenden God, zoo is ook geen
feit in de zedelijke wereld, dat diea-
zelfden God niet aantoont aan ieder
die nadenkt. Maar laten we hier kort
zijn. Onze eeuw van vooruitgang staat
op zeer gespannen voet met de boven
natuurkunde, misschien wel omdat
men daar geen goud- of zilvermijnen
vindt. Dus sleehts eenige korte aan
wijzingen omtrent dit punt.
Het eindige, het onvolmaakte be
staat, hoe zou dan het volmaakte niet
bestaan
Wij hebben een begrip van een on
eindige volmaaktheid, dus bestaat zij,
want als zij niet bestond, dan zouden
wij er geen begrip van hebben.
God is mogelijk, zelfs volgens de
atheïsten, dus bestaat Hij, want het
begrip van God sluit zijn bestaan in,
het is onmogelijk Hem als niet be
staande te begrijpen of te denken.
Wat verstaat men door God? Het
hoogste Wezen, het Wezen der wezens,
Die alleen zeggen kan: Ik ben die is.
Het bestaan van dit Wezen loochenen
zon dus hetzelfde zijn als zeggen: Hij
die is, bestaat niet.
DE OFFICIEELE KERKLIJST
XXIV, 13-35.
VI.