Openbare Godsdienstoefeningen in de R.K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen. Naaml. Yenn. „Drukkerij de Spaarnestad." De Martelaren uan Gorkum. Boek- en Kunsthandel Henri Coebergh Ged. Oude Gracht 74, Telefoon 1041, No. 84, 2e Jaargang Zondag 10 Mei. Giatis voor de Abonne's van „Nieuwe Haarl. Courant" en „Stad en Land. DER ABONNEMENTSPRIJS: Per week6 Ct. Per Kwartaal40 Ct. Franco per post per kwartaal50 Ct. UITGAVE VAN JE KINDERHUISVEST No. 31—33. HAARLEM. Directeur: F. H. M. v. d. GRIENDT. ADVERTENTIE N: Elke regel meer0.20. Ingezonden mededeelingen tusschen den tekst ten minste 5 regels fl.50; elke regel meer 0.30. Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124,) 10 Kei. ZONDAG. (3de na Passhen) Beschermfeest v. d. H. Jozef. li MAANDAG. N. Gregorius van Nazianze, Bisschap Belijder en Kerkleeraar 12 DINSDAG. H. H. Nereus enAehil- les, Martelaren. 13 WOENSDAG. H. Antonius, Bisschop en Belijder. 14 DONDERDAG. H. Egbertus, Belijder. 15 VRIJDAG. H. Joannes Baptist de la Salie, Belijder. 6 ZATERDAG. B. Joannes Nepomu- cenus, Martelaar. DERDE ZONDAG NA PASCHEN. les uit den eersten brief v*n den H. apostel Petrus; II, 1119. Zeer geliefden Ik bid u, als uit- landigen en vreemdeliDgerr, dat gij u onthoudt van de vleeschelijke begeerlijkheden, die strijd voeren tegen de ziel; leidt eenen goeden levenswandel onder de heidenen, opdat deze om datgene waarom zij u als kwaaddoeners lasteren, wan neer zij u uit de goede werken gadeslaan, God mogen verheerlijken op den dag der bezoeking. Weest dus om God onderdanig aan alle menschelijke overheid, heizij aan den koning, als aan den opperste, hetzij aan de landvoogden, als die door hem gezonden zijn tot. straf der boosdoeners en tot Jof der goe den; want aldus is het de wil van God, dat gij door goed te doen, de onwetendheid van dwaze mensehen tot zwijgen brengtals die vrij zij t, doch de vrijheid niet bezigt tot een dekmantel der boosheid, maar als dienstknechten van God. Eert allen; hebt de broederschap lief; vreest God; eert den koning! Gij dienst knechten, weest in alle vreeze on derdanig aan uwe heeren, niet alleen aan die goed en bescheiden, maar ook aan die hard zijn. Want dit is loffelijk, in Christus Jesus onzen Heer. Evangelie volgens den H. Joannes; In dien tijd sprak Jesus tot zijne leerlingenEen weinig tij ds, en gij zult Mij niet meer zien; en weder om een weinig tijds, en gij zult Mij zien; want Ik ga tot den Vader. Sommigen dan van zijne leerlingen zeiden tot elkander: Wat is dit: hetgeen Hij ons zegt: Een weinig tijds en gij zult Mij Diet zien; en Wederom een weinig tijds en gij zult Mij zien; en: Want Ik ga tot den Vader? Zij zeiden dan: Wat is dit, hetgeen Hij zegt": een weinig tijds? wij weten niet wat Hg spreekt. Jesus nu wist, dat zij Hem wilden ondervragen en zeide tot hen: Gij vraagt onder elkander daarover, dat Ik gezegd hebEen weiDig tijds en gij zult Mij niet zien; en wederom een weinig tijds, en gij zult Mij zien. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: gij zult schreien en weenen, doch de tvereld zal zich verheugengij ech ter zult in droefheid zijn; maar üwe droefheid zal in vreugde ver anderen. Eene vrouw, wanneer zij haart, beeft droefheid, dewijl haar Uur gekomen is; maar als zij het kind gebaard heeft, denkt zij niet meer aan de kwelling, wegens de vreugde, dat er een mensch ter wereld geboren is. Ook gij dan hebt nu wel droefheid; doch Ik zal u wederom zien, en uw hart zal zich verheugen, en niemand zal u uwe vreugde ontnemen. Evangelieverklaring. DERDE ZONDAG NA PASCHEN. Het Evangelie dat de H. Kerk ons dezen Zondag voorhoudt, is ontleend aan de afscheidsrede die Jesus den avond voor Zijn Dijden hield tot Zijne Apostelen, en waar in Hij de liefde van Zijn minnend Hart openbaarde. „Een luttel tijds, zoo sprak Jesus tot hen, en gij zult Mij niet meer zien, en wederom een luttel en gij zult Mij zien." De schriftverklaar ders gevtn ons verschillende uit leggingen van die woordende een voudigs e schijnt wel de volgende. Door het luttel tijds dat de Apos telen Hem niet zouden zien worden verstaan de weinige dagen, die ver liepen tusschen Jesus begrafenis en den dag dat Hij na Zijne Verrijzenis Zich weder aan hen vertoonde. Daarop zagen zij Jesus wederom gedurende veertig dagen, een weinig langeren maar toch ook nog korten tijd, die afgesloten werd door Zijne Hemelvaart, door Jesus aangeduid met de woorden: „want Ik ga tot den Vader.Doch ook deze ver klaring geeft deu zin van Jesus woorden niet met voldoende zeker heid en duidelijkheid te kennen. Ook de Zaligmaker weidde er niet verder over uit. Waarschijnlijk on derbrak Hij hier voor eenige oogen- blikken Zijne rede, om aan de leer lingen gelegenheid te geven met elkander het gehoorde te bespreken. Doch welke moeite zij ook aan wendden. de woerden van hun Leer meester bleven voor hen onver staanbaar, en dewijl hun beteekenis hun begrip te boven giDg, zeiden zij tot elkander: „Wat is dit wat Hij zegt: een luttel tijds? Wij weten niet wat hij zegt." Jesus nu door Zijne Alwetendheid er mede bekend dat zij Hem over den zin van Zijn gezegde wilde ondervragen, voor komt hen, maar zonder Zijne woor den nader te verklaren. Met opzet, naar het schijnt, liet Hij hen, en dus ook ons, in het onzekere om trent Zijne bedoeling. Hij gaf slechts te kennen dat hunne moeilijkheid Hem niet onbekend was, en zeide daarom: vraagt gij onder elkander dat Ik u gezegd hebeen luttel tijds en gij zult Mij niet meer zien en wederom een lutffi en gij zult Mij zien." Dit was zijn eenig antwoord, verder liet Hij zich niet uit, den sluier der geheimzinnigheid lichtte Hij niet op om redenen die voor ons verborgen zijn en door ons moe ten geëerbiedigd worden. Toch wilde Jesus meer openbaren dan tot dus verre hun gezegd was. Mochten zij Jesus bedoeling met de gesprokene woorden niet kennen, Hij voorspelde wat hun zoude overkomen tenge volge van het niet zien en van het wederom zien. Voorwaar, voorwaar Ik zeg u, aldus vervolgde Jesus Zijne toe spraak, gij, gij zult schreien en wee nen, maar de wereld zal zich ver beugen; gij zult bedroefd zijn, maar uwe droefheid zal in blgdschap veranderen." De Apostelen wisten nu dat hunne droefheid in felle tegenspraak met dien der wereld- lingen zijn zou, en van den anderen kant dat welke droefheid hen ook zoude kwellen een blijde toekomst voor hen, maar Diet voor die ande ren, in het verschiet was gesteld. Zeker velen waren de redenen waarom de Apostelen grooto droef heid zouden hebben. I e II. Joan nes noemt er twee op. De eerste dat Jesus van hen zou weggaan, niet langer zichtbaar yoor hunne Oogen met hen verkaereu zou. Jesus was alles voor hen: L'er- meester in hunne onwetendheid, voorbeeld ter navolging, troost bij alle moedeloosheid, kracht in huune zwakheid, en Hem zouden zij wel dra moeten missen. Reden genoeg tot droefheid. Een tweede oorzaak hunner droefheid was gelegen in de voorspelling van het lyden dat over hen komen zou. Dit mag ons niet bevreemden. Van nature hebben wij allen vrees voor het lijden. Zelfs de Verlosser wilde die vrees niet onderdrukken, en gaf aan die vrees van zijne roenschheid uitdrukking in de bede: „Vader, indien het mogelijk is, laat dezen kelk mij voorbijgaan." Jesus voor spelde hun allen lijden en vervolging, die hun detl zouden zijn, en hun zwakke menicheljjke natuur was daarover zeer bedroefd. Terwijl zij bedroefd waren, zal de wereld zich verheugen. Jesus was gekomen om de wereld door Zijn leer en voor beeld en door Zijn zoendood zalig te maken, maar die ondankbare wereld zou zieh verheugen als Jesus van haar was weggegaan, als zij het beschamend woord Zijner pre diking niet meer behoefde te hoo- ren. Tegelijk met de voorspelling hun ner droefheid, geeft Jesus aan Zijne Apostelen en ook aan ons, want ook tot ons zijn die woorden ge sproken, een bron van troost, die al het lijden van deze wereld drage lijk en zelfs dierbaar maakt. „Gq zult bedroefd zijn, maar uwe droef heid zal in vreugde veranderen." De zekerheid dat de droefheid om wille van den Verlosser geleden in vreugde zal verkeeren, maakt den christen onoverwinnelijk in zijne lijdzaamheid. Door een duidelijk voorbeeld drukte de minnende Jesus Zijne gedachte nog duidelijker uit. Wanneer eene vrouw op het punt staat motder te worden, heeft zij groote droefheid omdat haar uur gekomen is en zij het lijden vreest. Die smarten zijn een gelijkend beeld van hetgeen elke christen gedurende zijne leven ondergaan moet, om de eeuwige zaligheid te verwerven. Ook zijne smarten zijn fel en door vlijmend, maar kortstondig en snel voorbijgaand. De zwakke mensche lijke natuur lijdt er onder, zij zucht en klaagt onder dien last, maar de tijd van beproeving is niet lang, hoogstens eenige jaren, en dan is het voorbij. Toch is dat lijden noo- dig ter komende verheerlijking. Eene vrouw kau de moedervreugde niet smaken vóór dat zij hare smar ten heeft geleden, een christen zal de vreugde des hemels niet binnen treden, tenzq hij door het louterend vuur des lijdens en der boetvaar digheid is doorgegaan. De droefheid der Apostelen ver anderde in vreugde toen Christus zegepralend uit Zijn graf opstond, ook bij alle ware dienaren van Christus zal de droefheid in vreugde veranderen. Eerstens gedurende hun leven reeds hier op aarde, daar God een schat van genaden en een overvloed van vertroosting in hunne zielen uitstort, waardoor zij te mid den van alle verdrukking den zoet- aten vrede smaken, die naar het woord van den H. Paulus alle be grip te boven gaat, Vooral even wel verkeert alle droefheid iu vreug de wanneer volgens Jesus woord de glorie des hemels voor Zijne getrouwen zal geopenbaard worden, die glorie die niemand hen ooit meer ontnemen kau. Trachten wij dus door het ge duldig dragen van de beproevingen van dit leven die eeuwige vxeugde deelachtig te worden, trachten wij door te deelen in de droefheid der Apostelen ook deel te hebben in hunne vertroosting, denken wij steeds dat de beproevingen dezer wereld slechts een korten tgd duren en dat de vreugde des hemels, die wij door ze geduldig te dragen ver dienen kunnen, zonder eind zijn zal. Uit het Franeeh vertaald.) (vervolg.) Ten einde onzen arbeid tegen het verwijt van partijdigheid te beschut ten, hebben wij ons ten taak gesteld, om het zonder ophouden door de ge tuigenis van protestantsche geschied schrijvers te doen bevestigen. De ver vulling van dien plicht bewaarde ons ook voor moeilijkheden en misvattin gen. De geleerde pater Kronenburg had ons in zijne inleiding van den „Heiligen van Nederland in latere eeuwen" gewaarschuwd dat het smar telijk drama, dat te Brielle is afge speeld stil is voorbijgegaan of wel nauwelijks wordt genoemd in het meerendeel van de vaderlandsche ge schiedeniseen. Hetzelfde kan gezegd worden van geschiedschrijvers van de Hervorming in de Nederlanden, die bij het behandelen van dit speciaal tijdperk, eene zoo gewichtige gebeur tenis een ruimere plaats hadden moe ten afstaan. Wij hebben ons kunnen overtuigen dat de verbazing van den Hollandschen Heiligen beschrijver slechts al te grond is. Om deze soberheid van bijzonder heden te verklaren, gelooven wij niet dat het noodig noch billijk is, bij de protestantsche schrijvers een soort van stilzwijgende samenspanning te ver onderstellen, door een partij-besluit en met eene gemakkelijk te gissen bedoeling in 't leven geroepen. Wij meenen dichter bij de waarheid te zijn als wij dat stilzwijgen en de verminkingen toeschrijven aan eene neiging, welke den mensch is aange boren en die hem er toebrengt om vluchtig over herinneringen te gaan, die zijne partij niet tot eere strekken. Die neiging wordt nog te overheer- schender wanneer de schande van het veiledene op voorouders moet terug vallen, waarop men overigens met recht trotsch is. De lezer die een weinig op de hoogte is van de vaderlandsche geschiedenis heeft zich slechts te herinneren dat de medewerking van de Watergeuzen voor Willem van Oranje, d6n Vader des vaderlands een niet gering te schat ten steun was; en hij zal gemakkelijk de veriegenheid des schrijvers begrij pen, wanneer zij verplicht zijn hèn als onmenschelijke beulen te schand vlekken, die de voornaamste bewer kers van de nationale onafhankelijk heid waren. Het is dus door den drang der om standigheden dat wij onze meest nauw keurige voorlichters moeten zoeken onder Katholieke schrijvers. Een is er onder hen, die op uitmuntende wijze alle waarborgen biedt, die de strengste kritiek kan vorderen. Hij is genaamd Willem Hessels van Est in de letterkundige geschiedenis beter beksnd onder den Latijnschen naam „Estins". Het zij ons vergund in weinige woorden den man en zijn werk aan den lezer voor te l tellen. Estius, tijdgenoot van onze marte laren, bekleedde te Leuven een leer stoel in de Wijsbegeerte. In 1582, ging hij tot de sedert kort gestichte Hooge- school van Douai over, waarvan hij eenmaal Kanselier zou zijn, en waar hij gedurende dertig jaren leeraar was in de Heilige schrift. Hij stierf daar in den ouderdom van een en zeventig jaren, den 20 September 1613. In ons verhaal,kunnen wij slechts zijr. geschrif ten opsommen over Pierre Lombard en over de „Summa Theologica" van den H. Thomas van Aquine, alsmede zijn uitleggingen van de Evangeliën van den H. Paulus. Die werken, het laatste vooral, worden thans nog hoog geacht, en naar het zeggen van de beste specialiteiten, hebben zij niets vin hunne waarde verloren ondanks den lateren voortgang der wijsbegeerte en bijbeluitlegging. De verdienste van zijne werken en de glans die zijn onder wijs afwierp rechtvaardigen de uit nemende plaats welke hij in de ge schiedenis van de twee beroemde hooge- scholen van Vlaanderen bekleedde alsmede den titel van „Doctor funda- tissimis" zooals Benedictus XIV hem heeft genoemd. Maar hoe de uitlegger der schriften en van godgeleerde leerstellingen aan spraak zal kunnen maken op een geheel bijzondere bevoegdheid, welke men van een geschiedschrijver ver wacht? Dat zullen ons de volledige levensopgaven aantoonen. De geleerde professor van Leuven en Douai was afkomstig van Gorkum. Hij werd aldaar in 1542 geboren, dertig jaren vóór de gebeurtenissen welke in zijne „Geschiedenis der Mar telaren" zijn verhaald. Zijn vader Willem Hessels van Est, was gehuwd me t Maria Pieek, een eigen zuster van Nicolaas Pieck, een van de uitmuntendsta onder de mar telaren. Uit dat huwelijk werden vier zonen geboren. De oudste, even als zijn vader Willem genaamd, is onze geschiedschrijver. De tweede, Rutger, zal in ons verhaal ook eene plaats innemen. De twee anderen omhelsden den geestelijken staat. Arnold zal zijn oom van moederszijde in de orde van den H. Franciscus volgen en de jongste, Adrian us zal het kleed der Premon stratenzers aannemen, dat twee zonen van den H. Norbertus hadden verhee- lijkt in den nacht van 8 op 9 Juli 1572. Willem Estius bracht zijne jeugd in zijne geboortestad door en was met de geestelijkheid zeergoed belei d. De stand van zijne familie, eene der voor naamste van Gorkum, zijn nauwe bloedverwantschap met deu overste van het klooster van den H. Francis cus en zijn wenscii om zelf ook den geestelijken staat te omhelzen, maakten zijne betrekkingen met de priesters en kloosterlingen van de stad gemakkelijk Groote keuze: Leesboeken, - Kerkboeken, Kozenkranzen, Religieuze Gravures voor de Eerste H. Communie. Aanbevelend. DE OFFICIEELE KERKL1JST XVI, 16-22.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1908 | | pagina 7