Openbare Godsdienstoefeningen in de R.K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen. tal, Venn, „Drukkerij de Spaarnestad." De Martelaren uan Gorkum. No. 92, 2e Jaargang Zondag 5 Juli e Gtatis voor de Abonne's van de „Nieuwe Haarl. Courant" DER ABONNEMENTSPRIJS: Per week6 Ot. Per Kwartaal40 Ct. Franoo per post per kwartaal60 Ct. UITGAVE VAN £E KINDERHUISVEST No. 29-31—33. HAARLEM. Directeur: F. H. M. v. d. GRIENDT. ADVERTENTIÈN: Van 1 tot 6 regels f L20. Elke regel meer0.20. Ingezonden mededeelingen tusschen den tekst ten minste 6 regels fl.50; elke regel meer 0.30. Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124,) 5 Juli. ZONDAG. (4de Zondag na Pink steren) H.fl. fionifacius en Gezellen,Martelaren. MAANDAG. Het Allerkostbaarst Bloed onzes Heeren. 7 DINSDAG. H. Michaël de Sanctis, Belijder. 8 WOENSDAG. H. Elisabeth, Koningin van Portugal, Weduwe. 9 DONDERDAG. H.H. Martelaren van Gorcum. ID VRIJDAG. H.H. Zeven Broeders en Gezellen, Martelaren. 11 ZATERDAG. H.H. Gyriilus en Metho dius, Bisschoppen en Belijders. VIERDE ZONDAG NA PINKSTEREN. Les uit den brief van den H. apostel Paules aan de Romeinen; VIII, 18—23. Broeder! Ik ben van gevoelen, dat het lijden van dezen tijd van geen waarde is bij de toekomstige heerlijkheid, die in ons zal geopen baard worden. Want de verwachting van het schepsel verwacht de open baarwording der kinderen Gods. Het schepsel immers werd der ijdel- heid onderworpen, niet J vrij willig, maar om Hem die het onderwierp, op hoop, dat ook het schepsel zelf van de slavernij des bederfs zal worden vrijgemaakt tot de vrijheid der heerlijkheid van Gods kinderen. Want wij weten, dat alle schepsel zucht en in barensnood is tot nu toe. En niet alleen dit, maar ook wij zeiven, die de eerstelingen des Geestes bezitten, ook wij zuchten in ons zei ven, verwachtend de aan neming tot kinderen Gods, de ver lossing onzes lichaams, in Christus jesus onzen Heer. Evangelie volgens den H. Lucas; V, 1—11, In dien tijd, toen de scharen op Jesus aandrongen om het woord Gods te hooren, stond Hij bij het meer Genesareth. En Hij zag twee schepen aan het meer liggen; de visschers nu waren er uitgegaan en reinigden de netten. En Hij klom in een der schepen, dat van Simon was, en verzocht dezen een weinig van land af te steken. En Hij zette zich neder en leerde de scharen uit het schip. Als Hij nu ophield met spreken, zeide Hij tot SimonVaar naar de diepte, en werpt uwe netten uit ter vangst. En Simon antwoordde en zeide HemMeester I den geheelen nacht door hebben wij gearbeid en niets gevangenmaar op uw woord zal ik het net uitwerpen. Toen zij dit nu gedaan hadden, vingen zij eene groote menigte visschenen hun net scheurde. En zij wenkten hunne gezellen, die in het andere schip waren, dat zij zouden komen en hen helpen. Deze nu kwamen; en zij vulden de beide schepen, zoo dat zij bijna zonken. Toen nu Simon Petrus dit zag, viel hij aan Jesus' knieën neder, zeggende: Heer! ga uit van mij 1 want ik ben een zon dig mensch. Want bij de vischvangst, die zij gedaan hadden, waren hij ©n allen die met hem waren door verbaasdheid bevangen, en evenzoo Jacobus en Joannes, de zonen van Zebedeüs, die de gezellen van Simon waren. Jesus nu sprak tot Simon: Vrees niet! van nu af zult gij men- schen vangen. En na de schepen op het land gebracht te hebben, verlieten zjj alles en volgden Hem. Evangelieverklaring. 4de ZONDAG NA PINKSTEREN. De goddelijke Leermeester had Zijne indrukwekkende Bergrede geëindigd, en zette Zijn apostolischen arbeid voort al predikend in de omstreken van Capharnaüm en van Bethsaïda. Op die reizen werd Hij voortdurend gevolgd door eene aanhankelijke en leergierige menigte. Van de gebeurtenissen daarbij voor gevallen maken de Evangelisten slechts melding wanneer zij de aandacht op een of andere handeling des Zaligmakers willen vestigen die een geheel bijzonder karakter droeg en een eigenaardige openbaring bevatte van Zijn Macht of Goedheid. Aan dat doel hebben wij waar schijnlijk het verhaal van die wonderbare vischvangst te danken, dat ons in het Evangelie van dezen Zondag wordt voorgesteld. Dat feit toch, om zich zelf reeds aller op merkzaamheid overwaardig, was eene voorspelling van de toekom stige zending der Apostelen, en te gelijk voor hen een dringende aansporing om nu voor goed met hun velleden te breken en voor altijd den Zaligmaker te volgeo. Waarschijnlijk had Jesus voor een korten tijd Zijne prediking onderbroken om Zich te Caphar naüm op te houden. De leerlingen die Hem Gp Zijne rondreis hadden vergezeld waren nog niet door Hem geroepen om aan hunne betrek kingen vaarwel te zeggen en hun bedrijf geheel te laten varen. Wij zien dan ook de twee broederparen, Petrus met Andreas en Jacobus met Joannes, bezig met hun ge wonen arbeid, en na den ganschen nacht gevischt te hebben, de netten afspoelen en schoonmaken. Aan den oever van het meer ontmoetten zij den goddelijken Meester, die Zijn onderricht wederom wilde aanvangen. De menigte die Hem omringde was zóó groot en drong zóó zeer op Hem aan dat Jesus Zich genoodzaakt zag in een der schepen, dat aan Petrus toebe hoorde, te stappen, en hem te verzoeken een weinig van wal te steken, ten einde ongehinderd Zijn volgelingen te kunnen toespreken. Na het einde van Zijn onderricht, dat wellicht tot den middag duurde en slechts afgebroken werd om aan het volk gelegenheid te geven tot het nemen van eenig voedsel, zeide Jesus tot Simon„Steek af naar de diepte en werp uwe netten uit ter vangst." Petrus gehoorzaamde, doch maakte tevens de opmerking „Meester den ganschen nacht door hebben wij gearbeid en niets ge vangen, doch op Uw woord (op uw bevel) zal ik het net uitwerpen." De klacht was geuit, maar zijn geloof aan Jesus Macht en het vertrouwen op Diens hulp bleken onwankelbaar. Jesus had gesproken, en de Apostel kende geen grooter zorg dan om al Zijn bedrevenheid en ervarenheid in het visschersbedrijf gevangen te geven voor het bevel van den Meester. Zijn belooning was buitengewoon groot en overtrof verre zijn stoutste verwachtingen „een groote menigte visschen sloten zij in en hun net scheurde. En zij wenkten hunne medegezellen die in het andere schip waren, dat zij komen zouden en hen helpen, en zij kwamen. En zij vulden beiden de schepen, zoodat zij bijna zonken." Ziedaar het eenvoudig, onopge maakt verhaal, zooals het ons door den H. Lucas gedaan wordt. De indruk, dien de gebeurtenis op Pe trus en zijne gezellen maakte, was dan ook zoo groot dat Petrus voor de voeten van Jesus nederviel en zeide„Heer ga weg van mij, want ik ben een zondig mensch." Maar het was den goddelijken Meester niet te doen geweest om Zijne Apostelen door vrees voor Zijne Almacht van zich te verwijderen; integendeel Hij had hen willen aan moedigen en aanwakkeren tot het moedig aanvaarden van de zware taak waartoe Hij hen had uitver koren, door hen in een zinnebeeld te doen zien hoevele vruchten die arbeid zou opleveren, als zij met zijne hulp verricht werd; daarom zeide Hij tot Simon: „vrees niet, van nu af zult gij menschen van gen." En op dat woord verlieten Petrus en zijne gezellen alles wat zij hadden, en volgden den Zalig maker om Hem niet meer te ver laten. Het Evangelie van dezen Zondag wordt door de geestelijke schrijvers ook toegepast op het leven van iederen mensch, en dan leert het ons hoe wij bij alles wat wij ver richten eene zuivere meening moe ten hebben, hoe wij alles wat wij doen moet8n doen met en voor God. Zoovelen verrichten hun ar beid, zooals Petrus hem eerst had gedaan, zonder God, zonder goede meening, en dan is die arbeid vruch teloos, dan zullen zij op het eind van hun leven gedwongen zijn. te erkennenwij hebben den geheelen nacht van ons aardsche leven ge arbeid en niets gevangen, het heeft ons niets geen vruchten voor de eeuwigheid opgeleverd. Maar daar entegen als wij arbeiden in naam en op bevel van God, als wij al ons werk met eene goede meening en ter eere Gods verrichten, dan zal die arbeid overvloedige vruch ten opleveren, dan zal ons meest gewone werk, de dagelij ksche be zigheden op zich zelf, door God op bijzondere wijze gezegend worden, dan zal alles wat wij doen en wer ken voor God worden, en ons dus recht geven door God er voor be loond te wordendan behoeven wij niet te vraezen dat wij met ledige handen voor God zullen ver schijnen, maar dan zullen rijke verdiensten ons voorgaan en ons de heerlijke belooning voor onzen ar beid, de eeuwige rust des hemels doen verdienen. (Uit het Fransch vertaald.) Op Zondag in het octaaf van den H. Sacramentsdag predikte Nicolaas vurig over de wezenlijke tegenwoor digheid van Jesus in het H. Sacra ment en eenige dagen later over de noodzakelijkheid om Onzen lieven Heer voor de menschen te belijden. De onderwerpen waren dubbel op de tijdsomstandigheden toepasselijk. De Geuzen bevonden zich reeds in de na burige stad Dordrecht. Het waren zijne laatste onderrichtingen. Binnen weinige dagen zou hij ze met zijn bloed bezegelen. Zoo was de geestelijkheid van Gor kum toen op 25 Juni 1572, de schild wachten de nadering van de Geuzen vloot aankondigden. De opsomming welke wij hebben gedaan, beantwoordt niet juist aan de lijst der soldalen van Jesus Christus, die wij in de schuur te Brielle zullen terugvinden. Op den weg naar den marteldood verlieten eenigen de gelederen van hun wapenbroeders, maar anderen namen de plaatsen in van hen, voor wie ze bestemd schenen te zijn. Op die wijze wordt het verschrikke lijke woord bewaarheidVelen wor den. geroepen maar weinigen uitver koren. God zelf vormt zijne marte laren. VIJFDE HOOFDSTUK. De Gevangenneming. Op Woensdag 25 Juni 1572 's mor gens ten acht ure kwam de vloot van de Geuzen in het gezicht van Gor kum, als vlag voerende de onvermij delijke kerkbanier. Zij bestond uit tien vaartuigen en was bemand met honderd en vijftig Geuzen onder bevel van den Zeeuw, Marinus Brant. De stad kon eene belegering door staan. De inwoners sinds lang door de ketterij en door de partij van den Prins van Orange bewerkt, waren over 't algemeen trouw aan den Koning en den godsdienst gebleven. Maar de partijgangers der Geuzen namen met veel list hunne maat regelen. Dank aan de inlichtingen, welke zij aan den vijand hadden ver schaft, waren de versterkingen kun nen worden voorkomen, welke de zoon.van den Stads-Commandantvan Graaf Bossu was gaan vragen. Zij trachtten thans den schrik te ver meerderen, welken de aankomst des vijands allerwege had doen ontstaan. Men deed de inwoners begrijpen, dat alle pogingen van tegenweer nutteloos waren en noodwendig verschrikkelijke wraakoefeningen zouden uitlokken. Overigens, de Geuzen kwamen niet als vijanden maar als bevrijders. Zij kwamen de stad bevrijden van het ondragelijke juk van den Hertog van Al va en van zijn vervloekte be lastingen. Ver van hun wreede ver volgers te zijn, gelijk men hen aan de bevolking had afgeschilderd, kwa men zij aan alle bewoners, leeken, priesters en monniken volle vrijheid verzekeren. Het is waar, weinigen hielden zich overtuigd, men beoordeelde zeeschui mers naar hunne gepleegde daden niet naar de verklaringen waarvan huichel achtig karakter in het oog sprong. Des niettegenstaande, verzwakte de moed van de bewoners van uur tot uur. Te vergeefsch gingen Leonardus en zijn ambtgenoot Nicolaas langs de groepen, iedereen bezwerende zijn plicht te doen. Men hoorde niet meer. Een bange menigte laat zich gemak kelijk bedriegen. De goeden, zelfs de besten vooral zijn weinig geneigd om argwaan te koesteren en zich moedig te verdedigen, wanneer het gelukt om valsche voorstellingen voor te spiege len. De twee priesters predikten in de woestijn. Van de onmogelijkheid hunner pogingen overtuigd, trokken zij zich in de citadel terug. Deze, gesteund door de stadsmuren en door de wateren der Merwede be sproeid, was in 1420 door Willem van Beieren gebouwd. Zij was, met hare wijde en diepe grachten, hare ophaal bruggen en loopgraven, een uitmun tende sterkte van de middeleeuwen. Het kasteel zelf verhief zich in het midden, waarvan het voornaamste ver dedigingspunt de „Blauwe toren" was, een toren beneden rond, boven recht hoekig en van een gaanderij en schiet gaten voorzien. De citadel diende aan den Com mandant tot verblijfplaats. In 1572 bekleedde Gaspard Turk een onder nemend man, trouw aan den Koning en overtuigd Katholiek, sedert 1558 dien rang. Wijl hij in gewone tijden slechts een twintigtal soldaten onder zijn bevel had, had hij zijn zoon naar Utrecht gezonden om den stadhouder over den ernstigen toestand in te lich ten en om ten spoedigste versterkin gen te zenden. In afwachting bood hij eene schuilplaats aan allen, die om hun tegenwoordigen toestand of hun verleden in het bijzonder aan de wreed heid van den vijand waren blootge steld. Tot dit getal behoorden behalve de twee pastoors, nog eenigen van de voornaamste leeken der stad en som migen, die het meest aan de partij gangers van de Geuzen hadden weer stand geboden, met name: Hessels van Est en zijn zoon Rutger, de vader en broeder van Estius; Theodorus Bom- mer, Arnoldus de Coninck en eenige an dere burgers. Sedert den avond waren zij op de citadel vereenigd met eenige nog in Gorkum verblijvende geeste lijken, onder wie wij reeds aanstonds bemerken den Kanunnik Pontius de Huijter, den aalmoezenier derAugus- tinessen Jan van Oosterwijk en Gode- fridus van Duynen. Op denzelfden Woensdag vereenigde de Overste zijne ordebroeders in het klooster der Fran ciscanen. In eenvoudige en bewogen taal zette hij helder het dreigende ge vaar uiteen en de plicht welke de omstandigheden ieder hunner opleg den. Indien het voor geestelijken on waardig was vervolging te vreezen, mochten zij toch God niet beproeven. Daarom waren allen vrij den raad des Heeren op te volgen. Als men u in een stad vervolgt, gaat dan in eene andere. Zeker men mocht niet door een algemeen vertrek vooraf den goeden wil der bewoners helaas hoe langer hoe zeldzamer geworden die nog aan de verde diging der stad dachten, ontmoedigen. De overste en eenigen van de kloos terlingen hadden daarom reeds be sloten in het klooster te blijven. Maar aller tegenwoordigheid werd niet ver- eischt om deze zedelijke uitwerking te verzekeren; zij die het wenschten konden alzoo in volle vrijheid van de toestemming gebruik maken, die de overste hun gaf, om voor hunne vei ligheid zorg te dragen. De paters en broeders hoorden deze rede aan. Allen weigerden zich van hun overste te scheiden. Deze achtte het niet noodig hen het te gebieden. Men stelde zich tevreden de biblio theek en de heilige vaten van het klooster naar de citadel te doen over brengen. De priesters uit de stad, in de citadel gevlucht, hadden reeds den zelfden voorzichtigheidsmaatregel ge nomen. Dit alles geschiedde op Woensdag avond. De nacht, in plaats van raad te verschaffen, bracht de ontmoedi ging van de bewoners ten top. Don derdag 's morgens 26 Juni werd het duidelijk, dat de partij, welke de over gave van de stad voorstond, de over hand zou krijgen. Het gevaar groeide van uur tot uur; en de ontmoediging werd algemeen. In het klooster riep de overste zijne medebroeders weder bijeen en herhaalde zijne woorden van den vorigen avond. Drong hij thans met meer kracht aan of wel begon eene natuurlijke vrees de kloosterlin gen te overwinnen? Zeker is het, dat verscheidenen van hen, ernstig over wogen om van de hun aangeboden vrijheid gebruik te maken. De vicaris of onder-overste Jeroem van Weert biedt zich aan om hen te vergezellen. Zij begaven zich naar.de stadspoort om naar 's Hertogenbosch te vertrek ken. Maar de poort was gesloten, en ondanks hun aandringen, konden zij haar niet ontsloten krijgen. Bedroefa maar onderworpen, kwamen zij in het klooster terug. En de overste door dit teekenend voorval nog beter begrijpend de grootte van het gevaar en al het gewicht van verantwoordelijkheid dat op hem rust te, besloot tot het onmiddellijk ver trek van allen naar de citadel. Het was tijd. Ten twee uur in den namiddag openden de bewoners zon der een schaduw van verdrag met den vijand, vrijwillig de poorten der stad. Een uur later door het luiden van de klokken op de Groote Markt bijeen gekomen, zweerde Gorkum's bevolking DE 0FFSC1EELE KËRKLIJST II tl II II II II

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1908 | | pagina 9