der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen.
Naaml. Venn. „Drukkerij de Spaarnestad."
De Brahmanen.
Thuiskomst,
Dit nummer behoort bij de
.Nieuwe Haarl. Courant" van 24 Juli.
KINDERHU1SVEST No. 29—31—33. HAARLEM.
Directeur: F. H. M. v. d. GSIENDT.
ADVEBTENTIEN:
Van 1 tot 6 regels f L20.
Elke regel meer 0.20.
Ingezonden mededeelingen tusschen den tekst ten
minste 6 regeis f 1.50elke regel meer 0.30.
Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124,)
ZONDAG 25 Juli. Achtste Zondag
na Pinksteren. H.
Jacobus, Apostel.
MAANDAG 26 Juli
DINSDAG 27 Juli.
WOENSDAG 28 Juli.
H. Anna, Moeder
van 0. L. Vrouw.
H. Marcellinus,
Belijder.
H.H. Nazariusen
Gezellen, Marte
laren.
DONDERDAG 29 Juli.H. Martha, Maagd.
VRIJDAG 30 Juli. H. Henricus, Be
lijder.
ZATERDAG 31 Juli. H. Ignatius, Be
lijder.
ACHTSTE ZONDAG NA
PINKSTEREN.
Les uit den brief van den H. apostel
Paulas aan de Romeinen, VIII, 12—17.
Broeders! Wij hebben eene schuld
te betalen, niet aan het vleesch,
dat wij naar het vleesch zouden
leven. Want indien gij naar het
vleesch leeft, zult gij sterven; doch
indien gij door den geest de werken
des ^vieesehes sterven doet, zult gij
leven. Want zoovelen door den
Geest Gods geleid worden, zijn
kinderen Gods. Immers hebt gij
niet ontvangen eenen geest van
knechtschap wederom in vrees,
maar gij hebt ontvangen eenen
.geest, van aanneming tot kinderen,
in welken wij roepenAbba, (Vader!).
De Geest zelf toch geeft getuigenis
aan onzen geest, dat wij kinderen
Gods zijn. Indien nu kinderen, dan
ook erfgenamen erfgenamen name
lijk van God en mede-erfgenamen
Van Christus.
Evangelie volgens den H. Lucas;
XVI, 1-9.
In dien tijd sprak Jesus tot zijne
leerlingen deze gelijkenisEr was
een rijk man, die eenen rentmeester
haden deze werd bij hem aange
klaagd als bad hij zijne goederen
verkwist. En hij riep hem en zeide
tot hem: Wat hoor ik dit van u?
Doe rekening van'uw rentmeester
schap want gij zult niet langer
rentmeester kunnen zijn. De rent
meester nu sprak bij zich zeiven
Wat zal ik doen, daar mijn heer
mij het rentmeesterschap ontneemt
Spitten kan ik niet, te bedelen
schaam ik mij. Ik weet wat ik doen
zal, opdat, wanneer ik van het
rentmeesterschap zal zijn afgezet,
zij mij in hunne huizen zullen ont
vangen. Hij riep dan de schulde
naars zijns heeren, een voor een,
bij zich en zeide tot den eerste
Hoeveel zijt gij mijnen heer schuldig?
L'eze zeide Honderd vat olie. En
hij zeide tot hem Neem uw hand
schrift, zet u terstond neder en
schrijf vijftig. Daarop zeide hij tot
eenen andere En gij, hoeveel zijt
gij schuldig? Deze zeide: Honderd
mud tarwe. En hij zeide tot hem
Neem uwen pachtbrief en schrijf
tachtig.
En de heer prees den onrecht-
vaardigen rentmeester, omdat deze
Voorzichtig gehandeld had. Want
•de kinderen dezer wereld zijn in
hun geslacht voorzichtiger dan de
kinderen des lichts. En Ik zeg u
maakt u vrienden uit den onrecht-
vaardigen Mammon, opdat, wanneer
gij zult bezwijken, zij u opnemen
in de eeuwige woontenten.
Ëvangelieverklaring.
Sste ZONDAG NA PINKSTEREN.
De parabel, in het Evangelie van
bezeil Zondag ons voorgesteld, is
zeker een van de moeilijkste van
allen, die door den Zaligmaker aan
Zijne hoorders werden voorgehou
den. De kerkelijke schrijvers merken
dan ook bij het bespreken van deze
parabel op, dat het gevaarlijk is op
Gk van de woorden een bijzonderen
öadruk te leggeD, en dat hij zich
aan verkeerde voorstelling schuldig
bsaken, die uit elke der vermelde
omstandigheden een gevolgtrekking,
op het christelijk leven toepasselijk,
zou willen maken. Om ons echter
Voor verkeerde opvattingen te behoe
den, is slechts noodig, dat wij goed
het doel in het oog houden, dat
Jesus met het voorstellen der gelij
kenis wilde bereiken. Dat doel was
blijkbaar geen ander dan dit: Hij
wilde aan Zijne hoorders, en in hen
aan ons alleD, leeren hoe wij door
een goed gebruik van tijdelijke goe
deren, door het geven van aalmoe
zen, eerst Gods Barmhartigheid ter
vergiffenis onzer zonden moeten
verwerven, en dan, door het ons ge
leende goed naar Gods wil te be
steden, de eeuwige zaligheid moeten
verdienen met behulp van de vrien
den die wij verworven en vooruit
gezonden hebben. Rekening hou
dende met dat doel zal het niet
moeilijk zijn den waren zin der ge
lijkenis te vatten, en de veelzijdige
toepassingen, daarin voor ons zede
lijk leven opgesloten, naar waarde
te doen uitkomen.
De, rijke man, waarvan het Evan
gelie spreekt, stelt God voor, de
Heer en Meester van al het gescha
pene. De rentmeester is het beeld
van ieder menscb, die al wat hij
het zijne noemt, slechts als rent
meester moet bestieren, en er een
maal rekenschap van zal moeten
afleggen. De rentmeester werd be
schuldigd dat hij de hem toever
trouwde goederen verkwist had. Een
ieder, die de goederen hem door
God geschonken, misbruikt zal eens
op die wijze beschuldigd worden.
Op de beschuldiging volgt het on
derzoek en het oordeel. „Wat hoor
ik van u. Doe rekenschap van uw
rentmeesterschap, want gij kunt
mijn rentmeester niet meer zijn."
Hij had de goederen van zijn
meester niet overeenkomstig diens
wil gebruikt, maar ze besteed tot
vermaak en ter voldoening zijner
hartstochten. Hy zal dus van zijne
bediening ontzet worden. Armoede
en gebrek wachten hem en hij wist
geen middel om die te ontkomen,
want arbeiden kon hij niet en om
te bedelen schaamde hij zich. Daar
om nam hij zijne toevlucht tot eeDe
onrechtvaardigheid, en kwam tot het
besluit de som der schulden van de
pachters zijns meesters te vermin
deren, opdat zij hem later uit dank
baarheid in huDne huizen ontvan
gen zouden, en hem helpen als hij
van zijn rentmeesterschap ontzet
was.
„En de heer prees den onrecht-
vaardigen rentmeester, omdat hij
voorzichtig gehandeld had." Het
kan aan geen twijfel onderhevig zijn
dat de heer geenszins de daad zelve
van zijn onrechtvaardigen dienaar
prees. Werd hij daardoor zelf niet
met een groot verlies bedreigd V Dit
te prijzen zou voor eiken eigenaar
onredelijk wezen. Neen, het eenige
wat die heer prees, was de voor
zichtige wijze waarop de rentmees
ter voor zijne toekomst gezorgd had.
Wanneer wij de slimheid van een
dief bewonderen, dan roemen wij
ook niet den diefstal zeiven, maar
slechts de slimme wijze waarop die
werd uitgevoerd. Bovendien als wij
ons herinneren dat God zelf door
dien heer wordt voorgesteld, dan
is het ons duidelijk dat de diefstal
zelve zeker niet geprezen wordt.
Jesus prijst in geenen\ieele het mis
dadig bedrijf van 'den- rentmeester,
dien Hij zelf den onrechtvaardigen
rentmeester noemde, maar alleen
diens sluw overleg en bezorgdheid
om zich vrienden te maken. Hij
stelt hem slechts aan Zijne hoorders
ten voorbeeld hoe ijverig en met
^felk een wijs beraad zij voor hunne
ware belangen moeten zorgen. Dit
wordt nog duidelijker door de vol
gende woorden van den goddelijken
Leermeester. „De kinderen dezer
wereld zijn in hun geslacht voor
zichtiger dan de kinderen des lichts."
De aardschgezinden, die geen hoo-
ger streven kennen dan te zorgen
voor hun tijdelijk welzijn, zij gedra
gen zich zeer voorzichtig, ontzien
geen moeite; in hun geslacht, in
hunne wijze van doen, betoonen zij
zich wijs en behoedzaam en winnen
het daarin van de kinderen des
lichts, die voor de hoogste belangen
hunner ziel en zaligheid veel minder
ijv6r aan den dag leggen. Zij zijn,
wil Jesus zeggen, niet ijverig ge
noeg, niet volhardend in hun zoe
ken. Hun ontbreekt die rustelooze
werkzuclit en al ras leggen zij de
handen in den schoot, wanende na
een eerste poging al zeer veel ge
daan te hebben. Eindelijk geeft Jesus
zelf de toepassing der parabel, en
wel met een klem en nadruk, die
ons de verkondiging van een zeer
belangrijke waarheid doen gissen.
„Ik zeg u: maakt u vrienden uit
den mammon der ongerechtigheid,
opdat, wanneer gij zult bezweken
zijn, zij u opnemen in de eeuwige
woningen." De Heer had het schran
der beleid van den rentmeester ge
prezen, nu geeft de goddelijke Leer-
aar een middel aan de hand om de
lofprijzing van God en een duur
zaam geluk ons te verzekeren. De
goederen der wereld zijn een mam
mon, zijn gelden van ongerechtig
heid, omdat zij dikwijls op onrecht
vaardige wijze worden verkregen,
of op onrechtvaardige wijze worden
gebruikt. Maakt u vrienden uit die
rijkdommen door het geven van
aalmoezen, of het doen van goede
werkeD, opdat wanneer gij bezwe
ken zijt, dat ik uit deze wereld ge
scheiden zijt, of wat beter in den
samenhang past, wanneer gij in uw
rentmeesterschap te kort geschoten
zijt, in het afleggen der rekenschap
op fouten betrapt zijt. zij uwe voor
sprekers zijn, eer uwe goede werkeu
u in de hemelsche zaligheid doen
binnengaan.
Uit een brief van een missionaris
in Engelsch-Indië aan de leden der
St. Jozefsvereeniging nemen wij het
volgende
„Alle menschen," zoo zegt ons
ergens Pater de Lacordaire, in één
zijner „conferenties", verlangen de
eene meer, de andere minder, naar
vereering, liefde, aanbidding. De
zucht naar het laatste vooral was
de oorzaak van de onmenschelijke
barbaarschheid, wreedheid en tyran
nic der dwingelanden. En toch zoo
gaat hij voort, „worden er betrek
kelijk nog maar weinig menschen
in de wereldgeschiedenis gevonden,
van wie die dwaze droom der hoo-
vaardij is verwezenlijkt geworden.
Weinigen hebben zich zelve als een
godheid aanbeden gezien. Het ge
slacht der Brahmanen alleen maakt
hierop eene uitzondering. Zij immers
hebben het zoover gebracht, dat zij
er in geslaagd zijn, zich zelve voor
een volk der godheid uit te geven,
terwijl zij bovendien aan hunne
vergoding eene duurzaamheid en
algemeenheid verzekeren, die men
bij de kortstondige godheid van een
Nabuchodönosor of van een Caligula
niet aantreft."
Men kent de grondspreuk van den
Brahmaan „Hij alleen komt voort
uit God". Daaruit volgt zijne ver
plichting, om eiken morgen bij zons
opgang in zich zelf te keeren en
zich innig te overtuigen van deze
waarheid, dat hij slechts éen wezen
uitmaakt met het Opperste Wezen.
„Ik ben God", zoo zegt hij, „er is
geen ander God dan mijn persoon.
Ik ben Brahma en geniet derhalve
het volmaaktste geluk, terwijl ik
zelfs aan geen verandering onder
hevig ben."
Het denkbeeld van hunne god
heid hebben zij gemakkelijk ingang
doen vinden in de harten der overige
casten, die natuurlijk ver beneden
hen staan. Hun leerstelling, die zij
voor het arme volk hebben uiteen
gezet, luidt beknopt aldus: „Het
heelal is in de macht der goden,
en deze wederom worden beheerscht
door de mantras (tooverformulen),
die slechts kunnen worden uitge
sproken door de Brahmanen, waar
uit volgt, dat zij, de Brahmanen,
goden zijn. Wat een ongerijmdheid!
Ze gaan nog verder, luistertWaai
de Brabmann zijn voet zet, herin
neren duizenden stemmen der na
tuur hem aan zijne goddelijke af
komst. Hij leest haar zoowel in de
kelken der bloem9n, als in de blauwe
wateren der groote meren Doch
het toppunt zijner onziunige dwaas-
beid bereikt hij, als hij verklaart,
dat zijn oorsprong in vurige letters
geschreven staat aan het uitspansel
des hemels. Volgens zijne meening
vertegenwoordigen de zeven sterren
van den Grooten Beer de zeven
Richis, of de zeven vaders der Brah
manen, die van de hoogte hunner
schitterende woningen met welge
vallen neerblikken op de Brahma
nen hunne kinderen.
Trotsch op deze verwantschap,
acht de Brahmaan zich natuurlijk
te hoog om met een sterfelijk we
zen in aanraking te komen. De na
dering van zoo'n schepsel bezoedelt
en bevlekt hem reeds. Ik geloof
niet, dat de witte hermelijn uit het
Noorden met meer- zorg de mod
derspatten vermijdt, die zijn huid
zouden kunnen besmeuren, dan de
Brahmaan de nabijheid vlucht van
een Soudra of Paria. Ook het aan
raken van verschillende soorten van
dieren is hem verboden. Slechts
enkele uitzondering worden hem
toegestaan. Hij mag zich neervlijen,
om te rusten, of te slapen op een
tijger of hertevel. Ja, een echte
Hindoe moet er zelfs altijd éen bij
zich dragen, om geen gevaar te
loopen op een onrein voorwerp te
moeten gaan zitten. Waarschijnlijk
erkent de arme sukkel nog geen
soort van verwantschap tusschen
hem en de beide dieren, zooals hij
die met de sterren meent te bezit
ten.
Men zal nooit een Brahmaan van
eep bord zien eten. De rijst wordt
hem opgedragen op verschgeplukte
bladeren van den banaanboom.
Evenmin zal hij gebruik maken
van vorken of lepels. Het kon im
mers gebeuren, dat een paria zoo'n
voorwerp had afgelikt, en o gruwel
o Brahma, o sterren van den Groo
ten Heer! De Bramaan was bezoe
deld, bevlekt ja, onteerd. Al de
wateren van de Heilige Rivier zou
den niet voldoende zijn, zulk een
smet af te wasschen! De gedachte
alleen aan zoo'n mogelijkheid doet
hem reeds de 1 laren te berge rijzen.
Denkt toch eens; de tegenwoordig
heid alleen van een Paria, Soudra,
of Europeaan belet den armen Brah
maan zijn voedsel aan den mond
te brengen. Dat alles ontheiligt.
Toen de eerste spoorlijn in 't zuiden
van Italië werd aangelegd, ver soch-
ten de Brahmanen afzonderlijke
wagons in de drie klassen, doch
hun dwaas hoogmoedig verzoek
werd natuurlijk verworpen. Zij be
sloten nu geen voet in den spoor
trein te zetten, doch kwamen hun
ne belofte niet na, maar kropen
weldra onopgemerkt de wagons in,
zelfs op gevaar af van tusschen twee
onreine parias plaats te moeten
nemen.
Bij elk groot station ziet men
een jongen man, die voorzien van
kruiken water en glazen, langs de
wagens wandelt en den reiziger een
frisschen dronk water aanbiedt. Bij
verlaagt zich niet met hun dezen
dienst te bewijzen, doch hij zou
sterven van schaamte, als een paria
zijn pink in 't glas water zou doo-
pen. Het is een Brahmaan, door
de maatschappij daarvoor bezoldigd.
Eens bevond ik mij in mijne
kamer met een Christen en een
Brahmaan. De hitte was ondrage
lijk. De Brahmaan verzocht mij
zijn dorst te mogen lesscheD. Een
kristalheldere flesch met friscb
water lachte hem toe. Op mijn toe
stemmend antwoord nam hij heel
plechtig het glas en wendde zich
naar de deur.
Halt! vriend, zeide ik.
OchPather, ik meende, dat u
mij toestond te drinken, antwoord
de hij zeer verwonderd.
Zeker, maar dat moet hier
gebeuren.
De Brahman was te beleefd, om
mij de reden van zijne verwijde
ring uit de kamer te bekennen,
maar dronk niet, vóór ik hem toe
stond de kamer te verlaten.
Men vraagt zich wellicht af,
hoe een Brahman, die bord noch
vork gebruikt, toch zijne lippen
aan een glas brengt. Op eene zeer
behendige wijze brengt hij dit ten
uitvoer, met het hoofd achterover
het glas een weinig van den mond
verwijderd, weet hij het vocht zoo
juist in zijn keel te gieten, dat niet
éen druppeltje verloren gaat. Meer
dan een Europeaan heeft zich dat
gebruik ook eigen gemaakt, daar
hij zich dikwijls in moeilijke geval
len bevindt, om zijn brandenden
dorst te kunnen lesschen. De afkeer
dien een Indiaan gevoelt, om in
tegenwoordigheid van zijne minde
ren iets te gebruiken, is zoo sterk,
dat in de zoogenaamde hotels nooit
een Soudra zal toegelaten worden
zoolang een Brahmaan aan tafel is.
Soortgelijk geval heb ik zelf on
dervonden met één mijner leerlin
gen, een jongeling uit één der
voornaamste casten der Soudras
Deze moest dikwijls tot laat iu den
namiddag wachten, vooraleer hij
zijn maaltijd kon nemen, om de
eenvoudige reden, dat de jeugdige
Brahmanen, die in dezelfde zaal
hun middagmaal gebruikten dik
wijls laat van tafel opstonden. Ik
zag dat zijne gezondheid er onder
leed en toonde hem mijne veront
waardiging over zulke dwaze, on
zinnige eischen. O, Father ant
woordde hij heel beleefd. U weet
toch, dat de Brahmanen onze meer
deren zijn en de arme jongeling
verkoos liever zijne gezondheid te
ondermijnen dan een Brahmaan,
tijdens zijn maaltijd onder de oogen
te komen, zoo ingeworteld is bij de
andere casten de gewoonte den
Brahmaan als een godheid te be
schouwen.
Men begrijpt, dat niettegenstaan
de alle mogelijke voorzorgen de
Brahmanen niet kunnen vermijden
zich op velerlei wijzen te bezoede
len, doch Manou heeft het geval
voorzien. Om zich van die dage
lij ksche vlekken te zuiveren,
schreef hij de baden voor. lederen
morgen juist op het oogenblik dat
de zon opkomt, moeten al de Brah
manen in de wateren van geheilg-
de vijvers of stroomen een bad ne
men. Dit moi gen bad wordt gedurende
den dag door verschillende andere
gevolgd. Het gezicht van een vij ver
is een onwederstaanbare bekoring
voor een Indiaan. Als hij geen tijd
heeft zich geheel en al in het water
te dompelen, zoo zal hij er niet
voorbijgaan zonder er tenminste
zijn voeten in gewasschen te heb
ben. Nu, deze bijgeloovigheid is
van groot nut voor zijne gezond
heid en bevordert niet weinig de
zindelijkheid, die over het algemeen
de hoofddeugd van den Indiaan
niet is. De Europeanen zijn even
eens verplicht de baden te gebrui
ken. Wanneer ik mij 's avonds naar
een badzaal begeef, weet ik, dat
mijn Brahmanen de hoogste ach
ting voor mij opvatten. En als ik
hun dan plechtig verklaar, dat dit
niet het eerste bad is, juichen zij
mij uitbundig toe. Men moet niet
met éen slag die koddige soort vaD
beschaving weg willen vagen, 't Is
juist door zich te schikken en te
plooien naar de gebruiken, die niets
om het lijf hebben, dat men ei toe
zal komen, den armen Hindou te
brengen tot het opgeven en verla
ten van gewoonten, die te veroor-
deelen zijn.
Novellette door E. RITA.
Van het dak der villa van meneer
Roder, welke buiten Ramburg op
een met groen bewassen heuvel
stond, langs welks voetf de Elbe
stroomde, wapperde de vlag. De
huisdeur was met een guirlande
versierd. In de hal liepen dienst
boden heen en weer. In heel het
huis Ueerschte bedrijvige drukte,
want Frits, de eenige zoon des
huizes werd terugverwacht. Op de
tweede verdieping in de kamer,
welke Frits als kind bewoonde, was
zijn oude kindermeid bezig alles
weer in orde te brengen, zooals het
vroeger was. L'aarop opende ze
zacht de deur naar het aangrenz.-nde
vertrek en trok daar de gordijnen
open zoodat het volle daglicht naar
binnen kon stroomen. Het was een
groote kamer met ouderwetsche
meubels. Aan den wand, recht
tegenover de deur, welke Daar de
kamer van Frits leidde, een ledikant
met donkere gordijnen. Dat een
voudige meubilair had de moeder
van Frits, de eerste vrouw vau
Heinrich Roder, uit haar ouderlijk
huis meegebracht. Hier bracht ze
de laatste jaren van haar leven door,
en hier stierf ze.
Haar portret hing in 't aangren
zend vertrek. Het stelde een fijn,
mager persoontje voor m een een
voudig gewaad. Het haar glad langs
de slapen, de gelaatstrekken spre
kende van zachtheid en geduld,
eeu flauw glimlachje om den mond.
Goedige oogen vol uitdrukking be-
heerschten volkomen met het gelaat,
dat nu juist niet schoon kon ge
noemd worden.
Heinrich Röder zat om dezen tijd
op zijn particulier kantoor en
rekende. Hij had heden vroeger dein
anders het algemeen kantoor ver
laten, maar ook thans wilden die
ellendige rijen cijfers welke hem
daar onafgebroken hadden bezigge
houden, niet uit zijn oogen geian.
Verdrietig wierp hij de pen weg.
Het was immers onzin, voor de
honderdste maal uit te rekenen, hoe
het met de firma Röder en Co. zou
staan, als Frits juist nu de uitbe
taling van zijn moederlijk erfdeel
vroeg.
Doch, waarom zou hij dat? Frits
kon immers niets beters doen dan
deelgenoot worden in de zaak van
zijn vader, daar hij lust en aanleg
voor het koopmansberoep had ge
toond en er sedert jaren in het
buitenland een opvoeding voor had
ontvangen. Tot dusver hadden vader
en zoon nog weimg aan elkander
gedacht. Röder was door zijn uit
gebreide zaken zoozeer in beslag
genomen, dat hij zich niet aan zijn
kind kon wijdeü, en de vrouw,
waarmede hij na deu dood zijner
eerste echtgenoote was getrouwd,
was al heel weinig geschikt voor de
opvoeding van den knaap. Daarom
deed men dezen op een kostschool
en later vormde hij zich in ver
schillende zaken tot koopman. De
vader bezocht hem daar elk jaar,
maar noodigde hem nooit uit om
eens thuis te komen. Het was alsof
hij zich schaamde zijn zoon eeu
blik in zijn huiselijk leven te laten
slaan, want Heinricti Röder was in
zijn tweede huwelijk niet gelukkig.
Eu daar de echt kinderloos bleef,
was hij een eenzaam man geworden.
Hij liep in zijn kantoor op en
neer, de grijzige gestalte een weiuig
gebogen. Telkens weer keek hij op
zijn horloge. Thans hoorde men het
getrappel van paardenhoeven en
gerol van radderen en toen Röder
naar het venster snelde, zag hij een
slanken jongen man uit het rijtuig
stappen. In een opwelling van
teederheid wilde zijn vader hem
tegemoet snellen, maar 't was of hij
eensklaps vastgehouden werd. Een
zonderling gevoel bekroop hem bij
den aanblik van zijn zoon, in wiens
blik geen vreugde over het weerzien
stond te lezen. Een oogenblik zagen
vader en zoon elkander zwijgend
aan en toen reikten ze elkaar afge
meten de hand.
Welkom thuis, zei de vader
nu en een diepe ontroering trilde
in zijn stem. Moge het vaderhuis,
dat je zoolang moest ontberen, nu
je thuis worden.
Daarover spreken we later
als het veroorloofd is.
Natuur ijk is het dat, maar je
moet eerst het stof vau de reis van
de kleeren schudden. Je vroegere
kamer is gereed: zal ik je erheen
brengen?
Dank u, ik herinner me den
weg nog heel nauwkeurig. Haastig
ging hij de deur uit en stormde de
trap op.
Wat verheugde de oude Marie
zich. Zij trok zijn hoofd naar be
neden en bedekte zijn gelaat met
tranen en kussen.
Hij dankte haar hartelijk voor
de trouwe liefde die ze in zoo ruime
mate had bewezen. Ze leidde hem
in zijn kamer rond. Daarop ging
hij in het aangrenzend vertrek en
daar bleef hij langen tijd voor het
portret zijner moeder staan.
De oude Marie riep hem weer tot
het tegenwoordige lerug. Terwfjl
zij zijn koffer opende, haalde hij uit
zijn binnenzak een portret. Het was
een knap, frisch meisjesgezicht met
vroolijke oogen, blond haar en
kuiltjes in de wangen.
Dat zal zeker je vrouw worden,
Frits
Ja spoedig richt ik een
eigen huishouding op haai mij mijn
twee kostbare schatten, mijn jonge
vrouw en de oude Marie. Maar
voorloopig blijf je toch hier
Hij maakte een beweging, alsof
hij iets van zich wilde schudden,
en antwoordde
Ik heb een zeer goed geheugen.
Men werd aan tafel geroepen en
Fnts zat tegenover zijn vader en
zijn stiefmoeder. Zilver en kristal
versierden de tafel, uitgezochte spij
zen worden rondgediend, maar nie
mand scheen het te smaken. Het
was werkelijk een veilossing, toen
DFFICIEELE KERKLIJST
UITGAVE VAN DE