der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen. Naaml. Venn. „Drukkerij de Spaarnestad." De Brahmanen. Thuiskomst, Dit nummer behoort bij de .Nieuwe Haarl. Courant" van 24 Juli. KINDERHU1SVEST No. 29—31—33. HAARLEM. Directeur: F. H. M. v. d. GSIENDT. ADVEBTENTIEN: Van 1 tot 6 regels f L20. Elke regel meer 0.20. Ingezonden mededeelingen tusschen den tekst ten minste 6 regeis f 1.50elke regel meer 0.30. Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124,) ZONDAG 25 Juli. Achtste Zondag na Pinksteren. H. Jacobus, Apostel. MAANDAG 26 Juli DINSDAG 27 Juli. WOENSDAG 28 Juli. H. Anna, Moeder van 0. L. Vrouw. H. Marcellinus, Belijder. H.H. Nazariusen Gezellen, Marte laren. DONDERDAG 29 Juli.H. Martha, Maagd. VRIJDAG 30 Juli. H. Henricus, Be lijder. ZATERDAG 31 Juli. H. Ignatius, Be lijder. ACHTSTE ZONDAG NA PINKSTEREN. Les uit den brief van den H. apostel Paulas aan de Romeinen, VIII, 12—17. Broeders! Wij hebben eene schuld te betalen, niet aan het vleesch, dat wij naar het vleesch zouden leven. Want indien gij naar het vleesch leeft, zult gij sterven; doch indien gij door den geest de werken des ^vieesehes sterven doet, zult gij leven. Want zoovelen door den Geest Gods geleid worden, zijn kinderen Gods. Immers hebt gij niet ontvangen eenen geest van knechtschap wederom in vrees, maar gij hebt ontvangen eenen .geest, van aanneming tot kinderen, in welken wij roepenAbba, (Vader!). De Geest zelf toch geeft getuigenis aan onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn. Indien nu kinderen, dan ook erfgenamen erfgenamen name lijk van God en mede-erfgenamen Van Christus. Evangelie volgens den H. Lucas; XVI, 1-9. In dien tijd sprak Jesus tot zijne leerlingen deze gelijkenisEr was een rijk man, die eenen rentmeester haden deze werd bij hem aange klaagd als bad hij zijne goederen verkwist. En hij riep hem en zeide tot hem: Wat hoor ik dit van u? Doe rekening van'uw rentmeester schap want gij zult niet langer rentmeester kunnen zijn. De rent meester nu sprak bij zich zeiven Wat zal ik doen, daar mijn heer mij het rentmeesterschap ontneemt Spitten kan ik niet, te bedelen schaam ik mij. Ik weet wat ik doen zal, opdat, wanneer ik van het rentmeesterschap zal zijn afgezet, zij mij in hunne huizen zullen ont vangen. Hij riep dan de schulde naars zijns heeren, een voor een, bij zich en zeide tot den eerste Hoeveel zijt gij mijnen heer schuldig? L'eze zeide Honderd vat olie. En hij zeide tot hem Neem uw hand schrift, zet u terstond neder en schrijf vijftig. Daarop zeide hij tot eenen andere En gij, hoeveel zijt gij schuldig? Deze zeide: Honderd mud tarwe. En hij zeide tot hem Neem uwen pachtbrief en schrijf tachtig. En de heer prees den onrecht- vaardigen rentmeester, omdat deze Voorzichtig gehandeld had. Want •de kinderen dezer wereld zijn in hun geslacht voorzichtiger dan de kinderen des lichts. En Ik zeg u maakt u vrienden uit den onrecht- vaardigen Mammon, opdat, wanneer gij zult bezwijken, zij u opnemen in de eeuwige woontenten. Ëvangelieverklaring. Sste ZONDAG NA PINKSTEREN. De parabel, in het Evangelie van bezeil Zondag ons voorgesteld, is zeker een van de moeilijkste van allen, die door den Zaligmaker aan Zijne hoorders werden voorgehou den. De kerkelijke schrijvers merken dan ook bij het bespreken van deze parabel op, dat het gevaarlijk is op Gk van de woorden een bijzonderen öadruk te leggeD, en dat hij zich aan verkeerde voorstelling schuldig bsaken, die uit elke der vermelde omstandigheden een gevolgtrekking, op het christelijk leven toepasselijk, zou willen maken. Om ons echter Voor verkeerde opvattingen te behoe den, is slechts noodig, dat wij goed het doel in het oog houden, dat Jesus met het voorstellen der gelij kenis wilde bereiken. Dat doel was blijkbaar geen ander dan dit: Hij wilde aan Zijne hoorders, en in hen aan ons alleD, leeren hoe wij door een goed gebruik van tijdelijke goe deren, door het geven van aalmoe zen, eerst Gods Barmhartigheid ter vergiffenis onzer zonden moeten verwerven, en dan, door het ons ge leende goed naar Gods wil te be steden, de eeuwige zaligheid moeten verdienen met behulp van de vrien den die wij verworven en vooruit gezonden hebben. Rekening hou dende met dat doel zal het niet moeilijk zijn den waren zin der ge lijkenis te vatten, en de veelzijdige toepassingen, daarin voor ons zede lijk leven opgesloten, naar waarde te doen uitkomen. De, rijke man, waarvan het Evan gelie spreekt, stelt God voor, de Heer en Meester van al het gescha pene. De rentmeester is het beeld van ieder menscb, die al wat hij het zijne noemt, slechts als rent meester moet bestieren, en er een maal rekenschap van zal moeten afleggen. De rentmeester werd be schuldigd dat hij de hem toever trouwde goederen verkwist had. Een ieder, die de goederen hem door God geschonken, misbruikt zal eens op die wijze beschuldigd worden. Op de beschuldiging volgt het on derzoek en het oordeel. „Wat hoor ik van u. Doe rekenschap van uw rentmeesterschap, want gij kunt mijn rentmeester niet meer zijn." Hij had de goederen van zijn meester niet overeenkomstig diens wil gebruikt, maar ze besteed tot vermaak en ter voldoening zijner hartstochten. Hy zal dus van zijne bediening ontzet worden. Armoede en gebrek wachten hem en hij wist geen middel om die te ontkomen, want arbeiden kon hij niet en om te bedelen schaamde hij zich. Daar om nam hij zijne toevlucht tot eeDe onrechtvaardigheid, en kwam tot het besluit de som der schulden van de pachters zijns meesters te vermin deren, opdat zij hem later uit dank baarheid in huDne huizen ontvan gen zouden, en hem helpen als hij van zijn rentmeesterschap ontzet was. „En de heer prees den onrecht- vaardigen rentmeester, omdat hij voorzichtig gehandeld had." Het kan aan geen twijfel onderhevig zijn dat de heer geenszins de daad zelve van zijn onrechtvaardigen dienaar prees. Werd hij daardoor zelf niet met een groot verlies bedreigd V Dit te prijzen zou voor eiken eigenaar onredelijk wezen. Neen, het eenige wat die heer prees, was de voor zichtige wijze waarop de rentmees ter voor zijne toekomst gezorgd had. Wanneer wij de slimheid van een dief bewonderen, dan roemen wij ook niet den diefstal zeiven, maar slechts de slimme wijze waarop die werd uitgevoerd. Bovendien als wij ons herinneren dat God zelf door dien heer wordt voorgesteld, dan is het ons duidelijk dat de diefstal zelve zeker niet geprezen wordt. Jesus prijst in geenen\ieele het mis dadig bedrijf van 'den- rentmeester, dien Hij zelf den onrechtvaardigen rentmeester noemde, maar alleen diens sluw overleg en bezorgdheid om zich vrienden te maken. Hij stelt hem slechts aan Zijne hoorders ten voorbeeld hoe ijverig en met ^felk een wijs beraad zij voor hunne ware belangen moeten zorgen. Dit wordt nog duidelijker door de vol gende woorden van den goddelijken Leermeester. „De kinderen dezer wereld zijn in hun geslacht voor zichtiger dan de kinderen des lichts." De aardschgezinden, die geen hoo- ger streven kennen dan te zorgen voor hun tijdelijk welzijn, zij gedra gen zich zeer voorzichtig, ontzien geen moeite; in hun geslacht, in hunne wijze van doen, betoonen zij zich wijs en behoedzaam en winnen het daarin van de kinderen des lichts, die voor de hoogste belangen hunner ziel en zaligheid veel minder ijv6r aan den dag leggen. Zij zijn, wil Jesus zeggen, niet ijverig ge noeg, niet volhardend in hun zoe ken. Hun ontbreekt die rustelooze werkzuclit en al ras leggen zij de handen in den schoot, wanende na een eerste poging al zeer veel ge daan te hebben. Eindelijk geeft Jesus zelf de toepassing der parabel, en wel met een klem en nadruk, die ons de verkondiging van een zeer belangrijke waarheid doen gissen. „Ik zeg u: maakt u vrienden uit den mammon der ongerechtigheid, opdat, wanneer gij zult bezweken zijn, zij u opnemen in de eeuwige woningen." De Heer had het schran der beleid van den rentmeester ge prezen, nu geeft de goddelijke Leer- aar een middel aan de hand om de lofprijzing van God en een duur zaam geluk ons te verzekeren. De goederen der wereld zijn een mam mon, zijn gelden van ongerechtig heid, omdat zij dikwijls op onrecht vaardige wijze worden verkregen, of op onrechtvaardige wijze worden gebruikt. Maakt u vrienden uit die rijkdommen door het geven van aalmoezen, of het doen van goede werkeD, opdat wanneer gij bezwe ken zijt, dat ik uit deze wereld ge scheiden zijt, of wat beter in den samenhang past, wanneer gij in uw rentmeesterschap te kort geschoten zijt, in het afleggen der rekenschap op fouten betrapt zijt. zij uwe voor sprekers zijn, eer uwe goede werkeu u in de hemelsche zaligheid doen binnengaan. Uit een brief van een missionaris in Engelsch-Indië aan de leden der St. Jozefsvereeniging nemen wij het volgende „Alle menschen," zoo zegt ons ergens Pater de Lacordaire, in één zijner „conferenties", verlangen de eene meer, de andere minder, naar vereering, liefde, aanbidding. De zucht naar het laatste vooral was de oorzaak van de onmenschelijke barbaarschheid, wreedheid en tyran nic der dwingelanden. En toch zoo gaat hij voort, „worden er betrek kelijk nog maar weinig menschen in de wereldgeschiedenis gevonden, van wie die dwaze droom der hoo- vaardij is verwezenlijkt geworden. Weinigen hebben zich zelve als een godheid aanbeden gezien. Het ge slacht der Brahmanen alleen maakt hierop eene uitzondering. Zij immers hebben het zoover gebracht, dat zij er in geslaagd zijn, zich zelve voor een volk der godheid uit te geven, terwijl zij bovendien aan hunne vergoding eene duurzaamheid en algemeenheid verzekeren, die men bij de kortstondige godheid van een Nabuchodönosor of van een Caligula niet aantreft." Men kent de grondspreuk van den Brahmaan „Hij alleen komt voort uit God". Daaruit volgt zijne ver plichting, om eiken morgen bij zons opgang in zich zelf te keeren en zich innig te overtuigen van deze waarheid, dat hij slechts éen wezen uitmaakt met het Opperste Wezen. „Ik ben God", zoo zegt hij, „er is geen ander God dan mijn persoon. Ik ben Brahma en geniet derhalve het volmaaktste geluk, terwijl ik zelfs aan geen verandering onder hevig ben." Het denkbeeld van hunne god heid hebben zij gemakkelijk ingang doen vinden in de harten der overige casten, die natuurlijk ver beneden hen staan. Hun leerstelling, die zij voor het arme volk hebben uiteen gezet, luidt beknopt aldus: „Het heelal is in de macht der goden, en deze wederom worden beheerscht door de mantras (tooverformulen), die slechts kunnen worden uitge sproken door de Brahmanen, waar uit volgt, dat zij, de Brahmanen, goden zijn. Wat een ongerijmdheid! Ze gaan nog verder, luistertWaai de Brabmann zijn voet zet, herin neren duizenden stemmen der na tuur hem aan zijne goddelijke af komst. Hij leest haar zoowel in de kelken der bloem9n, als in de blauwe wateren der groote meren Doch het toppunt zijner onziunige dwaas- beid bereikt hij, als hij verklaart, dat zijn oorsprong in vurige letters geschreven staat aan het uitspansel des hemels. Volgens zijne meening vertegenwoordigen de zeven sterren van den Grooten Beer de zeven Richis, of de zeven vaders der Brah manen, die van de hoogte hunner schitterende woningen met welge vallen neerblikken op de Brahma nen hunne kinderen. Trotsch op deze verwantschap, acht de Brahmaan zich natuurlijk te hoog om met een sterfelijk we zen in aanraking te komen. De na dering van zoo'n schepsel bezoedelt en bevlekt hem reeds. Ik geloof niet, dat de witte hermelijn uit het Noorden met meer- zorg de mod derspatten vermijdt, die zijn huid zouden kunnen besmeuren, dan de Brahmaan de nabijheid vlucht van een Soudra of Paria. Ook het aan raken van verschillende soorten van dieren is hem verboden. Slechts enkele uitzondering worden hem toegestaan. Hij mag zich neervlijen, om te rusten, of te slapen op een tijger of hertevel. Ja, een echte Hindoe moet er zelfs altijd éen bij zich dragen, om geen gevaar te loopen op een onrein voorwerp te moeten gaan zitten. Waarschijnlijk erkent de arme sukkel nog geen soort van verwantschap tusschen hem en de beide dieren, zooals hij die met de sterren meent te bezit ten. Men zal nooit een Brahmaan van eep bord zien eten. De rijst wordt hem opgedragen op verschgeplukte bladeren van den banaanboom. Evenmin zal hij gebruik maken van vorken of lepels. Het kon im mers gebeuren, dat een paria zoo'n voorwerp had afgelikt, en o gruwel o Brahma, o sterren van den Groo ten Heer! De Bramaan was bezoe deld, bevlekt ja, onteerd. Al de wateren van de Heilige Rivier zou den niet voldoende zijn, zulk een smet af te wasschen! De gedachte alleen aan zoo'n mogelijkheid doet hem reeds de 1 laren te berge rijzen. Denkt toch eens; de tegenwoordig heid alleen van een Paria, Soudra, of Europeaan belet den armen Brah maan zijn voedsel aan den mond te brengen. Dat alles ontheiligt. Toen de eerste spoorlijn in 't zuiden van Italië werd aangelegd, ver soch- ten de Brahmanen afzonderlijke wagons in de drie klassen, doch hun dwaas hoogmoedig verzoek werd natuurlijk verworpen. Zij be sloten nu geen voet in den spoor trein te zetten, doch kwamen hun ne belofte niet na, maar kropen weldra onopgemerkt de wagons in, zelfs op gevaar af van tusschen twee onreine parias plaats te moeten nemen. Bij elk groot station ziet men een jongen man, die voorzien van kruiken water en glazen, langs de wagens wandelt en den reiziger een frisschen dronk water aanbiedt. Bij verlaagt zich niet met hun dezen dienst te bewijzen, doch hij zou sterven van schaamte, als een paria zijn pink in 't glas water zou doo- pen. Het is een Brahmaan, door de maatschappij daarvoor bezoldigd. Eens bevond ik mij in mijne kamer met een Christen en een Brahmaan. De hitte was ondrage lijk. De Brahmaan verzocht mij zijn dorst te mogen lesscheD. Een kristalheldere flesch met friscb water lachte hem toe. Op mijn toe stemmend antwoord nam hij heel plechtig het glas en wendde zich naar de deur. Halt! vriend, zeide ik. OchPather, ik meende, dat u mij toestond te drinken, antwoord de hij zeer verwonderd. Zeker, maar dat moet hier gebeuren. De Brahman was te beleefd, om mij de reden van zijne verwijde ring uit de kamer te bekennen, maar dronk niet, vóór ik hem toe stond de kamer te verlaten. Men vraagt zich wellicht af, hoe een Brahman, die bord noch vork gebruikt, toch zijne lippen aan een glas brengt. Op eene zeer behendige wijze brengt hij dit ten uitvoer, met het hoofd achterover het glas een weinig van den mond verwijderd, weet hij het vocht zoo juist in zijn keel te gieten, dat niet éen druppeltje verloren gaat. Meer dan een Europeaan heeft zich dat gebruik ook eigen gemaakt, daar hij zich dikwijls in moeilijke geval len bevindt, om zijn brandenden dorst te kunnen lesschen. De afkeer dien een Indiaan gevoelt, om in tegenwoordigheid van zijne minde ren iets te gebruiken, is zoo sterk, dat in de zoogenaamde hotels nooit een Soudra zal toegelaten worden zoolang een Brahmaan aan tafel is. Soortgelijk geval heb ik zelf on dervonden met één mijner leerlin gen, een jongeling uit één der voornaamste casten der Soudras Deze moest dikwijls tot laat iu den namiddag wachten, vooraleer hij zijn maaltijd kon nemen, om de eenvoudige reden, dat de jeugdige Brahmanen, die in dezelfde zaal hun middagmaal gebruikten dik wijls laat van tafel opstonden. Ik zag dat zijne gezondheid er onder leed en toonde hem mijne veront waardiging over zulke dwaze, on zinnige eischen. O, Father ant woordde hij heel beleefd. U weet toch, dat de Brahmanen onze meer deren zijn en de arme jongeling verkoos liever zijne gezondheid te ondermijnen dan een Brahmaan, tijdens zijn maaltijd onder de oogen te komen, zoo ingeworteld is bij de andere casten de gewoonte den Brahmaan als een godheid te be schouwen. Men begrijpt, dat niettegenstaan de alle mogelijke voorzorgen de Brahmanen niet kunnen vermijden zich op velerlei wijzen te bezoede len, doch Manou heeft het geval voorzien. Om zich van die dage lij ksche vlekken te zuiveren, schreef hij de baden voor. lederen morgen juist op het oogenblik dat de zon opkomt, moeten al de Brah manen in de wateren van geheilg- de vijvers of stroomen een bad ne men. Dit moi gen bad wordt gedurende den dag door verschillende andere gevolgd. Het gezicht van een vij ver is een onwederstaanbare bekoring voor een Indiaan. Als hij geen tijd heeft zich geheel en al in het water te dompelen, zoo zal hij er niet voorbijgaan zonder er tenminste zijn voeten in gewasschen te heb ben. Nu, deze bijgeloovigheid is van groot nut voor zijne gezond heid en bevordert niet weinig de zindelijkheid, die over het algemeen de hoofddeugd van den Indiaan niet is. De Europeanen zijn even eens verplicht de baden te gebrui ken. Wanneer ik mij 's avonds naar een badzaal begeef, weet ik, dat mijn Brahmanen de hoogste ach ting voor mij opvatten. En als ik hun dan plechtig verklaar, dat dit niet het eerste bad is, juichen zij mij uitbundig toe. Men moet niet met éen slag die koddige soort vaD beschaving weg willen vagen, 't Is juist door zich te schikken en te plooien naar de gebruiken, die niets om het lijf hebben, dat men ei toe zal komen, den armen Hindou te brengen tot het opgeven en verla ten van gewoonten, die te veroor- deelen zijn. Novellette door E. RITA. Van het dak der villa van meneer Roder, welke buiten Ramburg op een met groen bewassen heuvel stond, langs welks voetf de Elbe stroomde, wapperde de vlag. De huisdeur was met een guirlande versierd. In de hal liepen dienst boden heen en weer. In heel het huis Ueerschte bedrijvige drukte, want Frits, de eenige zoon des huizes werd terugverwacht. Op de tweede verdieping in de kamer, welke Frits als kind bewoonde, was zijn oude kindermeid bezig alles weer in orde te brengen, zooals het vroeger was. L'aarop opende ze zacht de deur naar het aangrenz.-nde vertrek en trok daar de gordijnen open zoodat het volle daglicht naar binnen kon stroomen. Het was een groote kamer met ouderwetsche meubels. Aan den wand, recht tegenover de deur, welke Daar de kamer van Frits leidde, een ledikant met donkere gordijnen. Dat een voudige meubilair had de moeder van Frits, de eerste vrouw vau Heinrich Roder, uit haar ouderlijk huis meegebracht. Hier bracht ze de laatste jaren van haar leven door, en hier stierf ze. Haar portret hing in 't aangren zend vertrek. Het stelde een fijn, mager persoontje voor m een een voudig gewaad. Het haar glad langs de slapen, de gelaatstrekken spre kende van zachtheid en geduld, eeu flauw glimlachje om den mond. Goedige oogen vol uitdrukking be- heerschten volkomen met het gelaat, dat nu juist niet schoon kon ge noemd worden. Heinrich Röder zat om dezen tijd op zijn particulier kantoor en rekende. Hij had heden vroeger dein anders het algemeen kantoor ver laten, maar ook thans wilden die ellendige rijen cijfers welke hem daar onafgebroken hadden bezigge houden, niet uit zijn oogen geian. Verdrietig wierp hij de pen weg. Het was immers onzin, voor de honderdste maal uit te rekenen, hoe het met de firma Röder en Co. zou staan, als Frits juist nu de uitbe taling van zijn moederlijk erfdeel vroeg. Doch, waarom zou hij dat? Frits kon immers niets beters doen dan deelgenoot worden in de zaak van zijn vader, daar hij lust en aanleg voor het koopmansberoep had ge toond en er sedert jaren in het buitenland een opvoeding voor had ontvangen. Tot dusver hadden vader en zoon nog weimg aan elkander gedacht. Röder was door zijn uit gebreide zaken zoozeer in beslag genomen, dat hij zich niet aan zijn kind kon wijdeü, en de vrouw, waarmede hij na deu dood zijner eerste echtgenoote was getrouwd, was al heel weinig geschikt voor de opvoeding van den knaap. Daarom deed men dezen op een kostschool en later vormde hij zich in ver schillende zaken tot koopman. De vader bezocht hem daar elk jaar, maar noodigde hem nooit uit om eens thuis te komen. Het was alsof hij zich schaamde zijn zoon eeu blik in zijn huiselijk leven te laten slaan, want Heinricti Röder was in zijn tweede huwelijk niet gelukkig. Eu daar de echt kinderloos bleef, was hij een eenzaam man geworden. Hij liep in zijn kantoor op en neer, de grijzige gestalte een weiuig gebogen. Telkens weer keek hij op zijn horloge. Thans hoorde men het getrappel van paardenhoeven en gerol van radderen en toen Röder naar het venster snelde, zag hij een slanken jongen man uit het rijtuig stappen. In een opwelling van teederheid wilde zijn vader hem tegemoet snellen, maar 't was of hij eensklaps vastgehouden werd. Een zonderling gevoel bekroop hem bij den aanblik van zijn zoon, in wiens blik geen vreugde over het weerzien stond te lezen. Een oogenblik zagen vader en zoon elkander zwijgend aan en toen reikten ze elkaar afge meten de hand. Welkom thuis, zei de vader nu en een diepe ontroering trilde in zijn stem. Moge het vaderhuis, dat je zoolang moest ontberen, nu je thuis worden. Daarover spreken we later als het veroorloofd is. Natuur ijk is het dat, maar je moet eerst het stof vau de reis van de kleeren schudden. Je vroegere kamer is gereed: zal ik je erheen brengen? Dank u, ik herinner me den weg nog heel nauwkeurig. Haastig ging hij de deur uit en stormde de trap op. Wat verheugde de oude Marie zich. Zij trok zijn hoofd naar be neden en bedekte zijn gelaat met tranen en kussen. Hij dankte haar hartelijk voor de trouwe liefde die ze in zoo ruime mate had bewezen. Ze leidde hem in zijn kamer rond. Daarop ging hij in het aangrenzend vertrek en daar bleef hij langen tijd voor het portret zijner moeder staan. De oude Marie riep hem weer tot het tegenwoordige lerug. Terwfjl zij zijn koffer opende, haalde hij uit zijn binnenzak een portret. Het was een knap, frisch meisjesgezicht met vroolijke oogen, blond haar en kuiltjes in de wangen. Dat zal zeker je vrouw worden, Frits Ja spoedig richt ik een eigen huishouding op haai mij mijn twee kostbare schatten, mijn jonge vrouw en de oude Marie. Maar voorloopig blijf je toch hier Hij maakte een beweging, alsof hij iets van zich wilde schudden, en antwoordde Ik heb een zeer goed geheugen. Men werd aan tafel geroepen en Fnts zat tegenover zijn vader en zijn stiefmoeder. Zilver en kristal versierden de tafel, uitgezochte spij zen worden rondgediend, maar nie mand scheen het te smaken. Het was werkelijk een veilossing, toen DFFICIEELE KERKLIJST UITGAVE VAN DE

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1909 | | pagina 5