der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen. \1> ff tl Maaml. Yenn. „Drukkerij de Sp&unduL" VERZOEND. Dit nummer behoort [bij de .Nieuwe Haarl. Courant" van 4 Sept. KINDERHUISVEST No. 29—31—33. HAARLEM. Directeur: F. H. IC. r. d. GRIENDT. ADVSETSHTIBH: Tan 1 tot 8 regelsf L20, EUte regel meer 0.20. Ingezonden mededeelingen tusschen den tekst ten minste 5 regeis f 1.50; elke regel meer 0.30. Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124,) ifl ZONDAG 5 Sept. 14e Zondag na Pinksteren. Octaaf van het feest der H.H. Engelbewaar ders. MAANDAS C H. Rosalia, Maagd. DINSDAG 7 Van den dag. WOENSDAG t Feest der Ge boorte van 0. L. Vrouw. Verplichting om de H. Mis te hooren. DONDERDAG f Van het Octaaf der Geboorte van 0. L. Vrouw. VRIJDAG 10 H.NicoIaus van Tolentijn, Be lijder. ZATERDAG 11 Van het Octaaf der Geboorte van 0. L.Vrouw. VEERTIBNDE ZONDAG NA PINKSTEREN. Let sit dea fcrief van den H. apoitel Paulus saB de GalatenV, lé—24. Broeders 1 Wandelt naar den geest, en gij zult de begeerten des vlee- sches niet volbrengen. Want het vleesch begeert tegen den geest, en de geest tegen het vleesch; deze toch wederstreven elkander, opdat gij niet doet al wat gij wilt. Doch indien gij door den Geest geleid wordt, zijt gij onder de Wet. Be kend nu zijn de werken des vlee- sches, welke zijn; ontucht, onrein heid, oneerbaarheid, wellust, afgo dendienst, tooverijen, vijandschap pen, twist, afgunst, toorn, gekijf, tweedracht, scheuringen, nijd, moord, dronkenschap, brasserijen en dergelijke; ten aanzien waarvan ik u vooraf zeg, gelijk ik het vooraf gezegd heb, dat zij die zulke din gen doen, het Rijk Gods niet zullen verwerven. Maar de vrucht des Geestes is liefde, blijdschap, vrede, geduld, goedertierenheid, goedheid, lankmoedigheidzachtzinnigheid trouw, bescheidenheid, ingetogen heid, kuiscbheid. Tegen de zooda- nigen is de Wet niet. Zij nu, die Christus toebehooren, hebben hun vleesch met ondeugden en begeer lijkheden gekruisigd. Evangelie valgeni den H. Matthefis In dien tijd sprak Jesus tot zijne leerlingenNiemand kan twee hee- ren dienenimmers zal hij óf den eenen haten en den anderen liefhebben, óf den eenen aanhan gen en den anderon veronachtza men. Gij kunt niet God dienen en den Mammon. Daarom zeg Ik u: Weest niet angstig bezorgd voor uw leven, wat gij zult eten, noch voor uw lichaam, waarmede gij u zult kleeden. Is het leven niet meer dan het voedsel, en het lichaam niet meer dan de kleeding Aanschouwt de vogelen des hemels, dat zij niet zaaien noch maaien noch in schu ren verzamelen; en uw hemelsche Vader voedt ze. Zijt gij niet veel voortreffelijker dan zij En wie van u kan, met peinzen, aan zijne lengte •éne el toevoegen? En wat zijt gij voor kleeding bezorgd? Beschouwt de leliën des velds, hoe zij groeien zij arbeiden en spinnen niet; en toch zeg Ik u, dat zelfs Salomon in al zijn heerlijkheid niet gekleed was gelijk eene van deze. Indien nu God het gewas des velds, dat heden is en morgen in den oven geworpen wordt, aldus kleedt, hoe veel te meur u, kleingeloovigen 1 Weest dan niet beangstigd, zeggen de wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmede zullen wij ons kleeden? Want om dit alles bekommeren zich de hei denen; want uw Vader weet dat gij dit alles noodig hebt. Zoekt dan eerst het Rijk Gods en zijne ge rechtigheid, en dit alles zal u toe geworpen worden. Evangelieverklaring. 14de ZONDAG NA PINKSTEREN. Op zeer duidelijke wijze worden wij in het Evangelie van dezen Zondag gewaarschuwd tegen de dwa ling dat wij twee heeren tegelijk kunnen dienen, en daaraan wordt de vermaning verbonden, dat wq niet overdreven bezorgd moeten zijn voor onze tijdelijke belangen. Door die twee heeren worden verstaan, twee met elkander in strijd zijnde beginselen, zooals de Zalig maker zelf later verduidelijkend laat volgen„gij kunt niet God dienen en den mammon", (den geld god der Syriërs of de overdreven zucht naar tijdelijke goederen). Door dienen wordt hier verstaan het zich toewijden aan een persoon en de geestelijke vermogens der ziel zoo als de krachten des lichaams hem ten dienste stellen. Niemand kan in dien zin God en den mammon te gelijk dienen, want zij geven tegenstrijdige bevelen en beoogen een geheel verschillend doel. Ons hart is zóó geschapen, dat het nood zakelijk de voorkeur geeft aan den eenen boven den anderen, dat het onder de inwerking der genade naar God zich getrokken voelt of den drang der natuur volgend naar het zinnelijke overhelt. Wie God boven al liefheeft, zooals hij verplicht is, haat de bedorven wereld; wie de bedorven wereld voorstaat, veracht de geboden van God. De Zaligmaker waarschuwt ech ter alleen tegen de overdreven zucht naar aardsche goederen, daar een gepaste zorg er voor niet alleen geoorloofd, maar zelfs verplichtend is. Overdreven echter is die zorg, vooreerst wanneer wq haken naar het een of ander dat door 's men- schen macht niet bereikbaar is, en diensvolgens aan God alleen moet overgelaten worden. „Wie Van u kan, vroeg Jesus, met bezorgd te zijn ééne el aan zijne lengte toe voegen?" Overdreven is die zorg vervolgens wanneer zij als het eenig doel van alle werkzaamheid geldt, als of geena Voorzienigheid over 's menschen leven waakt. Dit noem de de Zaligmaker een zoeken als dat der heidenen. Vervolgens geeft Jesus de beweegredenen aan, die ons van zulk een overdreven zorg voor het aardsche moeten vrijma ken. Vooreerst God is goed, almach tig, even wijs als alwetend. Hij heeft ons het meerdere gegeven, Hij zal ons ook het mindere niet onthouden. Het lichaam is meer waard dan het voedsel en de klee ding. Als Hij ons dus het lichaam geschonken heeft, dan zal Hij ook zergen voor wat wij tot onderhoud van dat lichaam noodig hebben, voor voedsel en kleeding. Om ons van die gedachte nog meer te door dringen, wijst Jesus ons op de redelooze schepselen, zoo veel min der dan de menschen, op de bloe men des velds en de vogelen des hemels. Wij hebben geen zorg voor voedsel en kleeding, en God zorgt voor hen op zulk een schitterende wijze „zelfs Salomon in al zijne heerlijkheid was niet gekleed gelijk een van deze." Zou Hij dan min der doen voor den mensch, Zijn uitverkoren schepsel? Een tweede beweegreden om ons niet aan overdreven zorg over te gev«n is dat de christe* een veel verheven bestemming heeft dan het verzorgen van tijdelijke belangen en het najagen van rijkdommen alleen. Dat is goed voor de heide nen, die de liefde van God niet kennen, maar wij weten dat onze Vader in den hemel daarin voor ons zal voorzien. Eindelijk al die overdreven zorg baat ons toch niet, want zonder Gods hulp, door onze eigen zorg alleen, zal het ons toch aiet ge schonken worden. Natuurlijk be doelt Jesus hier niet alle zorg voor het tijdelijke te verdeelen, maar alleen de overdreven zorg, dat ge heel daarin opgaan, en daarom laat Hij er de woorden op volgen„zoekt eerst het Rijk Gods en Zijne Ge rechtigheid." Onder het rijk Gods moeten wij hier verstaan de genade, gelijk wanneer wij in het onze vader bidden: ons toekome uw rqk; onder Zijne Gerechtigheid moeten wij verstaan Gods Gerechtigheid, n.l. die gerechtigheid waardoor wij rechtvaardig zijn in de oogen van God, door het onderhouden Zijner geboden. „En dit alles (alles wat voor h«t tijdelijke noodig is) zal u worden toegegeven." God zal zich in edelmoedigheid niet laten over treffen. Hjj zal ons alle,s schenken wat voor ons lichaam noodig is, indien het niet in strijd is met het heil onzer ziel. |Te recht zegt dan ook de H. Paulus (I ad Tim. IV 3): „de godsvrucht is tot alles nuttig, dewijl zij de belofte heeft van dit leven en het toekomstige." (Een ware gebeurtenis). De lachende morgen gloorde over de weilanden op de Alpen. Stil en plechtig was het in de nog onge repte natuur onder de vreedzame herdershutten. Daar kwam hij langs den weg, vermoeid en, zooals reeds zoo lan gen tijd, verbitterd in zijn hart. Hij zette zich op een rotsblok in de zon neder, rekte zijn leden uit' en beschouwde het malsche groen der heemden. Dat was het eenige wat hem goed deed. De natuur had hem n»oit iets in den wog gelegd het leven had hem naamloos leed berokkend. Het had hem arm op de wereld gebracht, zoodat hij moest worstelen en zwoegen voor iedere bete broods, die hij at, voor ieder deel wetenschap, dat hij aan leerde, voor iedere schrede, die hij op de ladder opwaarts zette. En als hij eindelijk met voldoe ning en trots op den afgelegden weg terugblikte, op woning en po sitie, die hij zich zelf had gescha pen, toen was er iets boosaardigs en venijnigs gekomen, om alles te vernietigen. Met drie woorden kon men zijn ongeluk verhalen: De vriend valsch, de vrouw ontrouw, de kinderen baatzuchtig en liefde loos. Toen was er tusschen hem, Frans Helding en de anderen eene groote klove ontstaan en hij was; gegaan. Eene rustelooze onrust, waarvan hij zich niet kon ontdoen, had zich van hem meester gemaakt, hij moest ronddolen en omdwalen. In een engen reiswagen kon hij het niet uithouden hij had eene koorts achtige gejaagdheid om hoogten te beklimmen. Hij moet de ruwe Al- penlucht inademen, de winden voe len en den gloed der zon, bij de brandend neerstortende Gieszbach staan, in de steilige bergkloven nederzien. Als het ging, vermeed hij de men schen. Wanneer hij ze niet ontwij ken kon, beschouwde hij ze aan dachtig. Maar hij zag in hen slechts datgene, wat hij wilde zien, wat tot zijne grondstelling „trouw- en lief deloos," behoorde. Zoo stelde hij ze allen zich voor. Dikwijls vond hij er een bitter genoegen in, als het eene bewijs na het andere kwam en het beeld in zijne ziel steeds scherper vormen aannam. En voor dit ellendig geslacht was de sehoone, schuldelooze aarde. Tegen den middag begon de hon ger hem te kwellen, en hij trad de dichtbijzijnde berghut binnen. De meisjes, herderinnen, zacen aan tafel en gebruikten gestremde melk uit een gemeenschappelijkdn scho tel. Zij zagen elkander verlegen aan, toen de heer iets te eten ver langde. Doch het was niet moeilijk hem tevreden te stellenwat brood met wat Alpenkaas waren vol doende. Hij zette zich stil ter zijde en de meisjes begonnen zachtjes aan we der te praten, wat spraken zij er onverschillig over! Antoon, die op den Nederalm woonde, was naar beneden gestort, en had zware kneuzingen bekomen. Reeds 24 uren lag hij daar zonder taal of teeken te geven. Het zou nog slechts een paar dagen met hem kunnen duren. Eensklaps stond er een man in de deur. Het was de broeder van den verongelukte. Zou iemand uwer zoo goed willen zijn naar St. Martin te loo- pen om den pastoor? Aanstonds stond een der herder innen op. Is Antoon tot bewustzijn ge komen Ja, maar hij zal niet lang meer leven. De vreemdeling zette zich voor de Alpenhut neer, terwijl het meisje zich naar het dal spoedde. Werktuigelijk stak hij een sigaar aan en begon een dagblad te lezen. Drie uren later kwam 't meisje weer naar boven. Zij had het warm en groote zweetdruppelen parelden op haar voorhoofd. Gij schijnt nog al hard geloo- pen te hebbenzeide Treesen de pastoor? Ligt zelf te bed en is zoo ziek, dat hij geen voet kan verzetten. Dezen nacht is hij plotseling ziek geworden. Jezus, Maria!... Wat zal An toon dat leed doen! Ga zitten en rust wat uit. Ik ga naar Nederalm. Trees nam den weg door het den nenbosch naar de hoogst gelegen Alpenhut. Nu stond ook Frans Hel ding op. Hij wist zelf niet waarom, maar hij wilde zien, hoe het afliep. Kort na het meisje kwam hij boven aan. Antoon lag in het achterver trekje; doch het venster stond open en de toerist kon ieder woord ver staan. Toen de zieke hoorde, dat de pastoor verhinderd was te ko men, haalt mij dan een kapelaan van St. Blasius, smeekte hij ein delijk. De broeder schudde het hoofd. Dat zijn zes uur heen en zes uur terug, na twaalf uren zijt gij hier niet meer, Antoon. Dan moet de oude pastoor komenriep de zieke in de grootste opgewondenheid uit. Wees stil en kalm, Antoon, troostte Trees; wij zullen een akte van berouw voor u bidden Onze lieve Heer ziet op den goeden wil en zal u alles vergeven. Doch de zieke werd steeds on rustiger; men had moeite hem in bed te houden. Eindelijk stond de broeder op en zeide: Ik zal het nog eens in de St. Martin probeereni Onze lieve Heer zal het u vergelden, dankte Antoon. Trees schudde het hoofd. Voor hare oogen stond het beeld van den armen, doodzieken pastoor, die er nauwelijks beter aan toe was, dan de stervende hier op den Ne deralm. DaD knielde zij naast het bed neer en begon zacht den rozen krans te bidden. De verongelukte lag vermoeid en uitgeput te wachten. E#n groot uur verliep. Plotseling werd het donker in het vertrek. Wat is dat? Breken mij ten laatste de oogen riep Antoon ver schrikt uit. Neen, maar er komt een on weer op, zuchtte Trees. Op hetzelfde oogenblik werd ook de wind heviger. De vensterluiken knarsten; dikke droppels vielen eerst langzaam en afzonderlijk neer; toen brak het weer als een storm los. Kletterend stroomde de regen naar beneden, in de verte hoorde men den donder tusschen de rots spleten rommelen. De vreemdeling trad de hut binnen, om beschut ting te zoeken. De deur der sterf kamer was er uitgenomen, z®odat hij den zieke duidelijk kon zien, zonder van deze gezien te worden. Ik ben van God en de men schen verlaten, jammerde de lijder. Na een poos richtte hij zich met starren blik in zijn bed op. Mij ge schiedde naar verdiensten, steunde hij dat heb ik gedaanen dat. en dat... zoo begon hij zqn zonde op te tellen. Trees blikte angstig naar den vreemdeling en troostte den herder met Gods barmhartigheid, zoo goed zij kon. Met al zijne zinnen, met geheel zijne ziel ving Frans Helding die vreeselijke scene in zich op. Dat was immers wat hem reeds sedert 20 jaren op het hart lag. Onder alle hemelstreken, in de groote we reldsteden zoowel als op de een zame hoogten, dezelfde oude, doem waardige geschiedenis: Trouw- en liefdeloosIn den stal daarnaast kon hij een koe om haar ontnomen kalf hooren loeien maar de ge wijde, de gevraagde herder liet zijn schaap hulpeloos sterven! En de hemel hielp tamelijk mee met het geweldige onweder. Kon de oude zielzorger dan niet komen! Het was zeker maar een uitvlucht tegenover den armen jongen 1 Voor een rijken heer zou men het wel anders ge daan hebben! En hoe kon Onze lieve Heer de wanhoop van deze ellendigen stervende aanzien, zonder te helpen? Verlaten van God en de menschen! De arme kerel had volkomen gelijk! Tegen het einde van het tweede uur na het vertrek van Antoon's broeder hield het onweer op maar regen en storm woedde nog altijd voort. Omstreeks 6 ure klaagde de zieke: Nu kon mijn broeder Vincent lang terug zijn! Het loopt met mij op het eind! De schemering viel reeds in en het meisje stak de lamp in het ka mertje aan. D« groote, spookachtige schaduw van het kruisbeeld en den gewijden palm viel op den muur, waartegen het ledikant van den zieke geplaatst was. Mijn God, help mijsteunde de stervende. Laat mij niet zoo sterven. De haren rezen de beklagens waardige te berge en de oogen traden groot en bevreesd uit hunne kassen. De vreemdeling kon den aanblik nauwelijks meer verdragen. Indien het niet zoo donker was geweest, zou hij de alm verlaten hebben. Langzamerhand hield echter de re gen op. Intusschen was het donkere nacht geworden. De wind joeg door de lucht en verdreef de wolken. Eindelijk scheurde ook nog de lichte sluier, die voor de maau hing en vol en helder bescheen zij de een zame berghoogten. Nu was de wind ook bijna plot seling gaan liggen en het landschap lag daar in de diepste rust. De vreemdeling trad naar buiten en ademde met volle teugen de frissche lucht der bevrijde natuur in. Het was de gewone tegenstelling tusschen haar en het leven. In haar voerde de beroering tot rust, de spanning tot bevrijding maar daar binnen worstelde er een, wien geen verlossing geworden zou. De diepe stilte werd eensklaps verbroken door in de verte weer klinkende voetstappen. Waarschijn lijk Antoon's broeder, die onver richter zake terugkeerde.».. Hij had gelijk, dat hij zich niet spoed de eene onaangename tijding komt altijd vroeg genoeg. Zoo dacht de verbitterde toerist. Dochdat was de stap niet van een enkelen wandelaar, dat was de regelmatige stap van een heelen troep mannen. Het kwam uit de richting van het dal, uit het dorp. Hq kon nu ook gedempte stemmen als van een verwijderd koorgebed verstaan. Op den rotswand langs den smalltn weg naar de middelste helling van den berg vertoonden zich groote schaduwen. Vol gespan nen verwachting ging de vroemde- ling de aankomenden eem honderd schreden tegemoet. Nu zag hij, dat zq een baar droe gen en verstond duidelijk de woor den van den rozenkrans. Al weder een verongelukte, dacht hij, dat is de schaduwzijde van deze Alpen gewesten. Op hetzelfde oogenblik werd hij door een der dragers op gemerkt en deze riep hem toe: Hol zeg eens op de Neder alm, dat de pastoor komt! De pastoorAls had het zijn eigene ziel gegolden, zoo vloog de vreemdeling naar de hut terug. Antoon, de pastoor van St. Martin zal spoedig hier zijn! In een luiden kreet gaf de ver loste ziel aan haar blijdschap lucht. Spoedig kon de zieke zelf het na deren van den stoet, den vasten, gelijkmatigen tred en het bidden der mannen hooren. Voor de hut hielden zij stil en de weder naar buiten getreden vreemdeling zag, hoe zq de baar voor de lage deur van hunne schouders nederlieten. Was dat de glans der maan op het gezicht van den pastoor, die met gesloten oogen daar nederlag, met de handen over de Bursa op het hart gevouwen, of hadden de dragers een lijk naar boven ge bracht Een siddering voer denman, die met God em de menschen gebroken had, door de leden. Doch neen, de pastoor sloeg de oogen op en zag kalm rond. Het was een onbeschrij felijke blik, dien de vreemdeling nooit meer vergat. Smart, overge ving en de liefde waren er in te lezen; maar vooral eene onzegge- lqke blijdschap, dat hij was aange komen. Zij plaatsten de baar naast An toon's bed onder de schaduw van het kruisbeeld. Nu lag de zieke naast den kranke, de herder, die zich tot den dood toe had inge spannen, naast het stervende schaap je. En terwijl Antoon de schaap herder, zijn laatste belijdenis in het oor van den zieke pastoor fluisterde, stonden de mannen buiten en ver telde Vincent aan Trees, hoe zich alles had toegedragen. Als de pastoor vernomen had, hoe dringend Antoon naar hem verlangde was hij met moeite opge staan en had ouder groote inspan ning zijn kleederen aangetrokken. Dan hadden zq hem naar de kerk gedragen waar hij het Allerheiligste Sacrament had gehaald en toen hadden zij den ouden man door weer en wind naar boven gedragen. De vreemdeling kon elk woord ver staan Het licht der maan werd immer helderder. Ernstig en verheven, on wankelbaar als de eeuwige Waarheid stonden daar de eeuwenoude woud reuzen, die het kleine plateau be schutten. En in de stilte van den nacht kwam er een gevoel over Frans Helding, alsof een zachte hand den harden band, die zijn hart vastsnoerde, loemaakte. Waar om had hij het gewaagd, den Schepper en Diens werk te laste ren? Omdat hij eene bittere teug uit den stroom des levens geproefd had, moest daarom de geheele stroom verpest zijn Er bestond nog „Trouw en Liefde." Wat daar in die aan de wereld onbekende Almhut werd afgespeeld, was dat niet Trouw en Liefde tot den dood toe, goddelijke en menschelijke? Trees trachtte nu den blik door het gesloten raam te werpen en zag, dat Antoon met de hand wenkte. Zij traden de sterfkamer binnen, eerst de broeder, dan het meisje en daarna de vreemdeling en de mannen. Antoon zag er vreugdig en te vreden uit; maar kon toch zijn tranen niet weerhouden. Het heeft hem het leven ge kost! zeide hq, terwijl hij op den naast hem liggenden pastoor wees. Daar lag hij inderdaad, nauwe lijks bleeker dan te voren, maar koud en doodstil. Met zijne laatste woorden had hij den zondelast van de ziel van den verloren zoon af genomen; met zijne laatste bewe ging hem de H. Teerspijze ten eeuwigen leven toegediend. „EeD goede herder geeft zijn leven voor zijne schapen." Antoon weende nog altijd voort en meende, dat hij het niet waard was geweest. Tegen vier ure in den morgen sluimerde ook hij zacht en tevreden voor eeuwig in. Toen de zon zich rood en vreugde verspreidend aan de oosterkim ver toonde, droeg men de beide lijken naar het dal, den herder en het geredde lam. En achter de dubbele lijkbaar schreed iemand, die van verre was gekomen en toch geea vreemdeling was, iemand, die buiten den schaapsstal was afgedwaald en evenals de overleden schaap herder op de trouwe schouders van den herder-priester weer er iu was gebracht. Iets van Vorsten. Koning Eduard VII dronk eens og een „Ferme" in het zuiden van Frank rijk als eenvoudig burgerman een glas melk en de boerin had zeker uit he4 gesprek, dat hij met zijn adjudant voer de, bemerkt, dat hij een Engelschman was. „Wat zouden we dien dikken En gelschman laten betalen," vroeg zij haai man. „Ik zal u het portret van den dikken Engelschman geven," zei de Ko ning en hij gaf haar een guinje. Zoo iets gebeurde ook met den Ko ning van Italië. Op de jacht gebruikte ook hij iets bij boerenmenschen, en ooü hij betaalde met 'zijn „portr.it". Da vrouw keek den Koning aan en zag dan weer naar het muntstuk. „U lijkt veel op den Koning", was het slol van haar overwegingen. „Ja, dal heS ik meer gehoord", antwoordde de Ko ning. „Maar ik vind toch den Koning knapper dan u", besloot de vrouw, na n,og een blik op beiden. Evenals de Koning van Italië is ctoM Tsaar Nioolaas niet groot van gestalta. Toen hij daags na de vrees olijke aa- DE OFFIC KERKLIJST UITGAVE VA» DB tn. 5" w V) 11 11 11 19 VI, 24—33.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1909 | | pagina 9