der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen.
\1>
ff
tl
Maaml. Yenn. „Drukkerij de Sp&unduL"
VERZOEND.
Dit nummer behoort [bij de
.Nieuwe Haarl. Courant" van 4 Sept.
KINDERHUISVEST No. 29—31—33. HAARLEM.
Directeur: F. H. IC. r. d. GRIENDT.
ADVSETSHTIBH:
Tan 1 tot 8 regelsf L20,
EUte regel meer 0.20.
Ingezonden mededeelingen tusschen den tekst ten
minste 5 regeis f 1.50; elke regel meer 0.30.
Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124,)
ifl
ZONDAG
5 Sept. 14e Zondag na
Pinksteren.
Octaaf van het
feest der H.H.
Engelbewaar
ders.
MAANDAS
C
H. Rosalia,
Maagd.
DINSDAG
7
Van den dag.
WOENSDAG
t
Feest der Ge
boorte van 0.
L. Vrouw.
Verplichting
om de H. Mis
te hooren.
DONDERDAG
f
Van het Octaaf
der Geboorte
van 0. L.
Vrouw.
VRIJDAG
10
H.NicoIaus van
Tolentijn, Be
lijder.
ZATERDAG
11
Van het Octaaf
der Geboorte
van 0. L.Vrouw.
VEERTIBNDE ZONDAG NA
PINKSTEREN.
Let sit dea fcrief van den H. apoitel Paulus
saB de GalatenV, lé—24.
Broeders 1 Wandelt naar den geest,
en gij zult de begeerten des vlee-
sches niet volbrengen. Want het
vleesch begeert tegen den geest, en
de geest tegen het vleesch; deze
toch wederstreven elkander, opdat
gij niet doet al wat gij wilt. Doch
indien gij door den Geest geleid
wordt, zijt gij onder de Wet. Be
kend nu zijn de werken des vlee-
sches, welke zijn; ontucht, onrein
heid, oneerbaarheid, wellust, afgo
dendienst, tooverijen, vijandschap
pen, twist, afgunst, toorn, gekijf,
tweedracht, scheuringen, nijd,
moord, dronkenschap, brasserijen en
dergelijke; ten aanzien waarvan ik
u vooraf zeg, gelijk ik het vooraf
gezegd heb, dat zij die zulke din
gen doen, het Rijk Gods niet zullen
verwerven. Maar de vrucht des
Geestes is liefde, blijdschap, vrede,
geduld, goedertierenheid, goedheid,
lankmoedigheidzachtzinnigheid
trouw, bescheidenheid, ingetogen
heid, kuiscbheid. Tegen de zooda-
nigen is de Wet niet. Zij nu, die
Christus toebehooren, hebben hun
vleesch met ondeugden en begeer
lijkheden gekruisigd.
Evangelie valgeni den H. Matthefis
In dien tijd sprak Jesus tot zijne
leerlingenNiemand kan twee hee-
ren dienenimmers zal hij óf
den eenen haten en den anderen
liefhebben, óf den eenen aanhan
gen en den anderon veronachtza
men. Gij kunt niet God dienen en
den Mammon. Daarom zeg Ik u:
Weest niet angstig bezorgd voor uw
leven, wat gij zult eten, noch voor
uw lichaam, waarmede gij u zult
kleeden. Is het leven niet meer dan
het voedsel, en het lichaam niet
meer dan de kleeding Aanschouwt
de vogelen des hemels, dat zij niet
zaaien noch maaien noch in schu
ren verzamelen; en uw hemelsche
Vader voedt ze. Zijt gij niet veel
voortreffelijker dan zij En wie van
u kan, met peinzen, aan zijne lengte
•éne el toevoegen? En wat zijt gij
voor kleeding bezorgd? Beschouwt
de leliën des velds, hoe zij groeien
zij arbeiden en spinnen niet; en
toch zeg Ik u, dat zelfs Salomon
in al zijn heerlijkheid niet gekleed
was gelijk eene van deze. Indien
nu God het gewas des velds, dat
heden is en morgen in den oven
geworpen wordt, aldus kleedt, hoe
veel te meur u, kleingeloovigen 1
Weest dan niet beangstigd, zeggen
de wat zullen wij eten, of wat
zullen wij drinken, of waarmede
zullen wij ons kleeden? Want om
dit alles bekommeren zich de hei
denen; want uw Vader weet dat
gij dit alles noodig hebt. Zoekt dan
eerst het Rijk Gods en zijne ge
rechtigheid, en dit alles zal u toe
geworpen worden.
Evangelieverklaring.
14de ZONDAG NA PINKSTEREN.
Op zeer duidelijke wijze worden
wij in het Evangelie van dezen
Zondag gewaarschuwd tegen de dwa
ling dat wij twee heeren tegelijk
kunnen dienen, en daaraan wordt
de vermaning verbonden, dat wq
niet overdreven bezorgd moeten
zijn voor onze tijdelijke belangen.
Door die twee heeren worden
verstaan, twee met elkander in strijd
zijnde beginselen, zooals de Zalig
maker zelf later verduidelijkend
laat volgen„gij kunt niet God
dienen en den mammon", (den geld
god der Syriërs of de overdreven
zucht naar tijdelijke goederen). Door
dienen wordt hier verstaan het zich
toewijden aan een persoon en de
geestelijke vermogens der ziel zoo
als de krachten des lichaams hem
ten dienste stellen. Niemand kan
in dien zin God en den mammon
te gelijk dienen, want zij geven
tegenstrijdige bevelen en beoogen
een geheel verschillend doel. Ons
hart is zóó geschapen, dat het nood
zakelijk de voorkeur geeft aan den
eenen boven den anderen, dat het
onder de inwerking der genade naar
God zich getrokken voelt of den
drang der natuur volgend naar het
zinnelijke overhelt. Wie God boven
al liefheeft, zooals hij verplicht is,
haat de bedorven wereld; wie de
bedorven wereld voorstaat, veracht
de geboden van God.
De Zaligmaker waarschuwt ech
ter alleen tegen de overdreven
zucht naar aardsche goederen, daar
een gepaste zorg er voor niet alleen
geoorloofd, maar zelfs verplichtend
is. Overdreven echter is die zorg,
vooreerst wanneer wq haken naar
het een of ander dat door 's men-
schen macht niet bereikbaar is, en
diensvolgens aan God alleen moet
overgelaten worden. „Wie Van u
kan, vroeg Jesus, met bezorgd te
zijn ééne el aan zijne lengte toe
voegen?" Overdreven is die zorg
vervolgens wanneer zij als het eenig
doel van alle werkzaamheid geldt,
als of geena Voorzienigheid over
's menschen leven waakt. Dit noem
de de Zaligmaker een zoeken als
dat der heidenen. Vervolgens geeft
Jesus de beweegredenen aan, die
ons van zulk een overdreven zorg
voor het aardsche moeten vrijma
ken.
Vooreerst God is goed, almach
tig, even wijs als alwetend. Hij
heeft ons het meerdere gegeven,
Hij zal ons ook het mindere niet
onthouden. Het lichaam is meer
waard dan het voedsel en de klee
ding. Als Hij ons dus het lichaam
geschonken heeft, dan zal Hij ook
zergen voor wat wij tot onderhoud
van dat lichaam noodig hebben,
voor voedsel en kleeding. Om ons
van die gedachte nog meer te door
dringen, wijst Jesus ons op de
redelooze schepselen, zoo veel min
der dan de menschen, op de bloe
men des velds en de vogelen des
hemels. Wij hebben geen zorg voor
voedsel en kleeding, en God zorgt
voor hen op zulk een schitterende
wijze „zelfs Salomon in al zijne
heerlijkheid was niet gekleed gelijk
een van deze." Zou Hij dan min
der doen voor den mensch, Zijn
uitverkoren schepsel?
Een tweede beweegreden om ons
niet aan overdreven zorg over te
gev«n is dat de christe* een veel
verheven bestemming heeft dan het
verzorgen van tijdelijke belangen
en het najagen van rijkdommen
alleen. Dat is goed voor de heide
nen, die de liefde van God niet
kennen, maar wij weten dat onze
Vader in den hemel daarin voor
ons zal voorzien.
Eindelijk al die overdreven zorg
baat ons toch niet, want zonder
Gods hulp, door onze eigen zorg
alleen, zal het ons toch aiet ge
schonken worden. Natuurlijk be
doelt Jesus hier niet alle zorg voor
het tijdelijke te verdeelen, maar
alleen de overdreven zorg, dat ge
heel daarin opgaan, en daarom laat
Hij er de woorden op volgen„zoekt
eerst het Rijk Gods en Zijne Ge
rechtigheid." Onder het rijk Gods
moeten wij hier verstaan de genade,
gelijk wanneer wij in het onze
vader bidden: ons toekome uw rqk;
onder Zijne Gerechtigheid moeten
wij verstaan Gods Gerechtigheid,
n.l. die gerechtigheid waardoor wij
rechtvaardig zijn in de oogen van
God, door het onderhouden Zijner
geboden. „En dit alles (alles wat
voor h«t tijdelijke noodig is) zal u
worden toegegeven." God zal zich
in edelmoedigheid niet laten over
treffen. Hjj zal ons alle,s schenken
wat voor ons lichaam noodig is,
indien het niet in strijd is met het
heil onzer ziel. |Te recht zegt dan
ook de H. Paulus (I ad Tim. IV 3):
„de godsvrucht is tot alles nuttig,
dewijl zij de belofte heeft van dit
leven en het toekomstige."
(Een ware gebeurtenis).
De lachende morgen gloorde over
de weilanden op de Alpen. Stil en
plechtig was het in de nog onge
repte natuur onder de vreedzame
herdershutten.
Daar kwam hij langs den weg,
vermoeid en, zooals reeds zoo lan
gen tijd, verbitterd in zijn hart.
Hij zette zich op een rotsblok in
de zon neder, rekte zijn leden uit'
en beschouwde het malsche groen
der heemden. Dat was het eenige
wat hem goed deed. De natuur had
hem n»oit iets in den wog gelegd
het leven had hem naamloos leed
berokkend. Het had hem arm
op de wereld gebracht, zoodat hij
moest worstelen en zwoegen voor
iedere bete broods, die hij at, voor
ieder deel wetenschap, dat hij aan
leerde, voor iedere schrede, die hij
op de ladder opwaarts zette.
En als hij eindelijk met voldoe
ning en trots op den afgelegden
weg terugblikte, op woning en po
sitie, die hij zich zelf had gescha
pen, toen was er iets boosaardigs
en venijnigs gekomen, om alles te
vernietigen. Met drie woorden kon
men zijn ongeluk verhalen: De
vriend valsch, de vrouw ontrouw,
de kinderen baatzuchtig en liefde
loos.
Toen was er tusschen hem, Frans
Helding en de anderen eene groote
klove ontstaan en hij was; gegaan.
Eene rustelooze onrust, waarvan hij
zich niet kon ontdoen, had zich van
hem meester gemaakt, hij moest
ronddolen en omdwalen. In een
engen reiswagen kon hij het niet
uithouden hij had eene koorts
achtige gejaagdheid om hoogten te
beklimmen. Hij moet de ruwe Al-
penlucht inademen, de winden voe
len en den gloed der zon, bij de
brandend neerstortende Gieszbach
staan, in de steilige bergkloven
nederzien.
Als het ging, vermeed hij de men
schen. Wanneer hij ze niet ontwij
ken kon, beschouwde hij ze aan
dachtig. Maar hij zag in hen slechts
datgene, wat hij wilde zien, wat tot
zijne grondstelling „trouw- en lief
deloos," behoorde. Zoo stelde hij ze
allen zich voor. Dikwijls vond hij
er een bitter genoegen in, als het
eene bewijs na het andere kwam
en het beeld in zijne ziel steeds
scherper vormen aannam. En voor
dit ellendig geslacht was de sehoone,
schuldelooze aarde.
Tegen den middag begon de hon
ger hem te kwellen, en hij trad de
dichtbijzijnde berghut binnen. De
meisjes, herderinnen, zacen aan
tafel en gebruikten gestremde melk
uit een gemeenschappelijkdn scho
tel. Zij zagen elkander verlegen
aan, toen de heer iets te eten ver
langde. Doch het was niet moeilijk
hem tevreden te stellenwat brood
met wat Alpenkaas waren vol
doende.
Hij zette zich stil ter zijde en de
meisjes begonnen zachtjes aan we
der te praten, wat spraken zij er
onverschillig over!
Antoon, die op den Nederalm
woonde, was naar beneden gestort,
en had zware kneuzingen bekomen.
Reeds 24 uren lag hij daar zonder
taal of teeken te geven. Het zou
nog slechts een paar dagen met
hem kunnen duren.
Eensklaps stond er een man in
de deur. Het was de broeder van
den verongelukte.
Zou iemand uwer zoo goed
willen zijn naar St. Martin te loo-
pen om den pastoor?
Aanstonds stond een der herder
innen op.
Is Antoon tot bewustzijn ge
komen
Ja, maar hij zal niet lang
meer leven. De vreemdeling zette
zich voor de Alpenhut neer, terwijl
het meisje zich naar het dal spoedde.
Werktuigelijk stak hij een sigaar
aan en begon een dagblad te lezen.
Drie uren later kwam 't meisje
weer naar boven. Zij had het warm
en groote zweetdruppelen parelden
op haar voorhoofd.
Gij schijnt nog al hard geloo-
pen te hebbenzeide Treesen
de pastoor?
Ligt zelf te bed en is zoo ziek,
dat hij geen voet kan verzetten.
Dezen nacht is hij plotseling ziek
geworden.
Jezus, Maria!... Wat zal An
toon dat leed doen! Ga zitten en
rust wat uit. Ik ga naar Nederalm.
Trees nam den weg door het den
nenbosch naar de hoogst gelegen
Alpenhut. Nu stond ook Frans Hel
ding op. Hij wist zelf niet waarom,
maar hij wilde zien, hoe het afliep.
Kort na het meisje kwam hij boven
aan. Antoon lag in het achterver
trekje; doch het venster stond open
en de toerist kon ieder woord ver
staan. Toen de zieke hoorde, dat
de pastoor verhinderd was te ko
men, haalt mij dan een kapelaan
van St. Blasius, smeekte hij ein
delijk.
De broeder schudde het hoofd.
Dat zijn zes uur heen en zes
uur terug, na twaalf uren zijt gij
hier niet meer, Antoon.
Dan moet de oude pastoor
komenriep de zieke in de grootste
opgewondenheid uit.
Wees stil en kalm, Antoon,
troostte Trees; wij zullen een akte
van berouw voor u bidden Onze
lieve Heer ziet op den goeden wil
en zal u alles vergeven.
Doch de zieke werd steeds on
rustiger; men had moeite hem in
bed te houden. Eindelijk stond de
broeder op en zeide:
Ik zal het nog eens in de St.
Martin probeereni
Onze lieve Heer zal het u
vergelden, dankte Antoon.
Trees schudde het hoofd. Voor
hare oogen stond het beeld van
den armen, doodzieken pastoor, die
er nauwelijks beter aan toe was,
dan de stervende hier op den Ne
deralm. DaD knielde zij naast het
bed neer en begon zacht den rozen
krans te bidden.
De verongelukte lag vermoeid en
uitgeput te wachten. E#n groot uur
verliep. Plotseling werd het donker
in het vertrek.
Wat is dat? Breken mij ten
laatste de oogen riep Antoon ver
schrikt uit.
Neen, maar er komt een on
weer op, zuchtte Trees.
Op hetzelfde oogenblik werd ook
de wind heviger. De vensterluiken
knarsten; dikke droppels vielen
eerst langzaam en afzonderlijk neer;
toen brak het weer als een storm
los. Kletterend stroomde de regen
naar beneden, in de verte hoorde
men den donder tusschen de rots
spleten rommelen. De vreemdeling
trad de hut binnen, om beschut
ting te zoeken. De deur der sterf
kamer was er uitgenomen, z®odat
hij den zieke duidelijk kon zien,
zonder van deze gezien te worden.
Ik ben van God en de men
schen verlaten, jammerde de lijder.
Na een poos richtte hij zich met
starren blik in zijn bed op. Mij ge
schiedde naar verdiensten, steunde
hij dat heb ik gedaanen dat.
en dat... zoo begon hij zqn zonde
op te tellen.
Trees blikte angstig naar den
vreemdeling en troostte den herder
met Gods barmhartigheid, zoo goed
zij kon.
Met al zijne zinnen, met geheel
zijne ziel ving Frans Helding die
vreeselijke scene in zich op. Dat
was immers wat hem reeds sedert
20 jaren op het hart lag. Onder
alle hemelstreken, in de groote we
reldsteden zoowel als op de een
zame hoogten, dezelfde oude, doem
waardige geschiedenis: Trouw- en
liefdeloosIn den stal daarnaast
kon hij een koe om haar ontnomen
kalf hooren loeien maar de ge
wijde, de gevraagde herder liet zijn
schaap hulpeloos sterven! En de
hemel hielp tamelijk mee met het
geweldige onweder. Kon de oude
zielzorger dan niet komen! Het was
zeker maar een uitvlucht tegenover
den armen jongen 1 Voor een rijken
heer zou men het wel anders ge
daan hebben! En hoe kon Onze
lieve Heer de wanhoop van deze
ellendigen stervende aanzien, zonder
te helpen? Verlaten van God en
de menschen! De arme kerel had
volkomen gelijk!
Tegen het einde van het tweede
uur na het vertrek van Antoon's
broeder hield het onweer op maar
regen en storm woedde nog altijd
voort.
Omstreeks 6 ure klaagde de zieke:
Nu kon mijn broeder Vincent
lang terug zijn! Het loopt met mij
op het eind!
De schemering viel reeds in en
het meisje stak de lamp in het ka
mertje aan. D« groote, spookachtige
schaduw van het kruisbeeld en den
gewijden palm viel op den muur,
waartegen het ledikant van den
zieke geplaatst was.
Mijn God, help mijsteunde
de stervende. Laat mij niet zoo
sterven.
De haren rezen de beklagens
waardige te berge en de oogen
traden groot en bevreesd uit hunne
kassen.
De vreemdeling kon den aanblik
nauwelijks meer verdragen. Indien
het niet zoo donker was geweest,
zou hij de alm verlaten hebben.
Langzamerhand hield echter de re
gen op. Intusschen was het donkere
nacht geworden. De wind joeg door
de lucht en verdreef de wolken.
Eindelijk scheurde ook nog de lichte
sluier, die voor de maau hing en
vol en helder bescheen zij de een
zame berghoogten.
Nu was de wind ook bijna plot
seling gaan liggen en het landschap
lag daar in de diepste rust. De
vreemdeling trad naar buiten en
ademde met volle teugen de frissche
lucht der bevrijde natuur in.
Het was de gewone tegenstelling
tusschen haar en het leven. In haar
voerde de beroering tot rust, de
spanning tot bevrijding maar daar
binnen worstelde er een, wien geen
verlossing geworden zou.
De diepe stilte werd eensklaps
verbroken door in de verte weer
klinkende voetstappen. Waarschijn
lijk Antoon's broeder, die onver
richter zake terugkeerde.».. Hij
had gelijk, dat hij zich niet spoed
de eene onaangename tijding komt
altijd vroeg genoeg. Zoo dacht de
verbitterde toerist.
Dochdat was de stap niet
van een enkelen wandelaar, dat was
de regelmatige stap van een heelen
troep mannen. Het kwam uit de
richting van het dal, uit het dorp.
Hq kon nu ook gedempte stemmen
als van een verwijderd koorgebed
verstaan. Op den rotswand langs
den smalltn weg naar de middelste
helling van den berg vertoonden
zich groote schaduwen. Vol gespan
nen verwachting ging de vroemde-
ling de aankomenden eem honderd
schreden tegemoet.
Nu zag hij, dat zq een baar droe
gen en verstond duidelijk de woor
den van den rozenkrans. Al weder
een verongelukte, dacht hij, dat is
de schaduwzijde van deze Alpen
gewesten. Op hetzelfde oogenblik
werd hij door een der dragers op
gemerkt en deze riep hem toe:
Hol zeg eens op de Neder
alm, dat de pastoor komt!
De pastoorAls had het zijn
eigene ziel gegolden, zoo vloog de
vreemdeling naar de hut terug.
Antoon, de pastoor van St.
Martin zal spoedig hier zijn!
In een luiden kreet gaf de ver
loste ziel aan haar blijdschap lucht.
Spoedig kon de zieke zelf het na
deren van den stoet, den vasten,
gelijkmatigen tred en het bidden
der mannen hooren. Voor de hut
hielden zij stil en de weder naar
buiten getreden vreemdeling zag,
hoe zq de baar voor de lage deur
van hunne schouders nederlieten.
Was dat de glans der maan op
het gezicht van den pastoor, die
met gesloten oogen daar nederlag,
met de handen over de Bursa op
het hart gevouwen, of hadden de
dragers een lijk naar boven ge
bracht
Een siddering voer denman, die
met God em de menschen gebroken
had, door de leden. Doch neen, de
pastoor sloeg de oogen op en zag
kalm rond. Het was een onbeschrij
felijke blik, dien de vreemdeling
nooit meer vergat. Smart, overge
ving en de liefde waren er in te
lezen; maar vooral eene onzegge-
lqke blijdschap, dat hij was aange
komen.
Zij plaatsten de baar naast An
toon's bed onder de schaduw van
het kruisbeeld. Nu lag de zieke
naast den kranke, de herder, die
zich tot den dood toe had inge
spannen, naast het stervende schaap
je. En terwijl Antoon de schaap
herder, zijn laatste belijdenis in het
oor van den zieke pastoor fluisterde,
stonden de mannen buiten en ver
telde Vincent aan Trees, hoe zich
alles had toegedragen.
Als de pastoor vernomen had,
hoe dringend Antoon naar hem
verlangde was hij met moeite opge
staan en had ouder groote inspan
ning zijn kleederen aangetrokken.
Dan hadden zq hem naar de kerk
gedragen waar hij het Allerheiligste
Sacrament had gehaald en toen
hadden zij den ouden man door
weer en wind naar boven gedragen.
De vreemdeling kon elk woord ver
staan
Het licht der maan werd immer
helderder. Ernstig en verheven, on
wankelbaar als de eeuwige Waarheid
stonden daar de eeuwenoude woud
reuzen, die het kleine plateau be
schutten. En in de stilte van den
nacht kwam er een gevoel over
Frans Helding, alsof een zachte
hand den harden band, die zijn
hart vastsnoerde, loemaakte. Waar
om had hij het gewaagd, den
Schepper en Diens werk te laste
ren? Omdat hij eene bittere teug
uit den stroom des levens geproefd
had, moest daarom de geheele
stroom verpest zijn Er bestond
nog „Trouw en Liefde." Wat daar
in die aan de wereld onbekende
Almhut werd afgespeeld, was dat
niet Trouw en Liefde tot den dood
toe, goddelijke en menschelijke?
Trees trachtte nu den blik door
het gesloten raam te werpen en
zag, dat Antoon met de hand wenkte.
Zij traden de sterfkamer binnen,
eerst de broeder, dan het meisje
en daarna de vreemdeling en de
mannen.
Antoon zag er vreugdig en te
vreden uit; maar kon toch zijn
tranen niet weerhouden.
Het heeft hem het leven ge
kost! zeide hq, terwijl hij op den
naast hem liggenden pastoor wees.
Daar lag hij inderdaad, nauwe
lijks bleeker dan te voren, maar
koud en doodstil. Met zijne laatste
woorden had hij den zondelast van
de ziel van den verloren zoon af
genomen; met zijne laatste bewe
ging hem de H. Teerspijze ten
eeuwigen leven toegediend. „EeD
goede herder geeft zijn leven voor
zijne schapen."
Antoon weende nog altijd voort
en meende, dat hij het niet waard
was geweest. Tegen vier ure in den
morgen sluimerde ook hij zacht en
tevreden voor eeuwig in.
Toen de zon zich rood en vreugde
verspreidend aan de oosterkim ver
toonde, droeg men de beide lijken
naar het dal, den herder en het
geredde lam. En achter de dubbele
lijkbaar schreed iemand, die van
verre was gekomen en toch geea
vreemdeling was, iemand, die buiten
den schaapsstal was afgedwaald
en evenals de overleden schaap
herder op de trouwe schouders van
den herder-priester weer er iu was
gebracht.
Iets van Vorsten.
Koning Eduard VII dronk eens og
een „Ferme" in het zuiden van Frank
rijk als eenvoudig burgerman een glas
melk en de boerin had zeker uit he4
gesprek, dat hij met zijn adjudant voer
de, bemerkt, dat hij een Engelschman
was. „Wat zouden we dien dikken En
gelschman laten betalen," vroeg zij haai
man. „Ik zal u het portret van den
dikken Engelschman geven," zei de Ko
ning en hij gaf haar een guinje.
Zoo iets gebeurde ook met den Ko
ning van Italië. Op de jacht gebruikte
ook hij iets bij boerenmenschen, en ooü
hij betaalde met 'zijn „portr.it". Da
vrouw keek den Koning aan en zag
dan weer naar het muntstuk. „U lijkt
veel op den Koning", was het slol
van haar overwegingen. „Ja, dal heS
ik meer gehoord", antwoordde de Ko
ning. „Maar ik vind toch den Koning
knapper dan u", besloot de vrouw, na
n,og een blik op beiden.
Evenals de Koning van Italië is ctoM
Tsaar Nioolaas niet groot van gestalta.
Toen hij daags na de vrees olijke aa-
DE OFFIC
KERKLIJST
UITGAVE VA» DB
tn. 5"
w
V)
11
11
11
19
VI, 24—33.