der Openbare Godsdienstoefeningen in de R, K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen.
Haami. Yenn. „Drukkerij de Spaarnestad."
DE KETEN.
ZIJN WRAAK.
Dit nummer behoort bij de
.Nieuwe Haar!. Courant" van 11 Sept.
ÏÏITÖAVB VAK DE
KIMDERHU1SVEST No. 29—31—33. HAARLEM.
Directeur: F. H. M. v. d. GRIENDT.
ADVEBTEKTIEN:
Van 1 tot 6 regels f L20.
Elke regel meer 0.20.
Ingezonden mededeelingen tussehen den tekst ten
minste 5 regeis fl.50; elke regel meer 0.30.
Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet, van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124,)
ZONDAG
MAANDAG 13
12 Sepi. 15e Zondag na
Pinksteren.
Feest van den
naam van Maria.
Van het Octaaf
van 0. L. Vr.
Geboorte.
DINSDAG
WOENSDAG
14
15
DONDERDAG 98
VRIJDAG
17
ZATERDAG 18
H. Kruisver
heffing.
&isaieg»-
temperdag.
Getsocien
Wastendag.
Octaaf van 0.
L.Vr.Geboorte.
H H. Cornelius
en Cyprianus,
Pausen en Mar
telaren.
©Maier-
fentperdag.
Gebeden
Vastendag.
Indrukking der
H. vijf wonde»
bij den H. Fran-
ciscus.
Quaten-
tempesprïag.
Geboden
Vastendag.
H. Jozef a Cu
pertino, Belijder.
VIJFTIENDE ZONDAG NA
PINKSTEREN.
Les uit den brief ran den H. apostel
Paules aan de Galaten; V, 25 VI, 10.
Broeders I Zoo wij door den Geest
leven, laat ons ook naar den Geest
wandelen! Laat ons geen bejagers
worden van ijdele eer, elkander
uittartend, elkander benijdend. Broe
ders Mocht ook iemand door eenig
misdrijf overvallen zijn: gij, die
geestelijk rijt, onderricht den zoo
danige in den geest van zachtmoe
digheid, terwijl gij acht geeft op u
zeiven, opdat ook gij niet in beko
ring komt. Draagt elkanders las
ten en zóó zult gij de wet van
Christus vervullen. WAnt als iemand
meent iels te zijn, ofschoon hij
niets is, bedriegt hij zich zeiven.
Een ieder nu beproeve zijn eigen
werk; en zóo zal bij roem hebben
in zich zelve alleen, en niet in
eenen anderewant een ieder zal
zijn eigen last dragen.
Hij nu, die onderwezen wordt in
het woord, deele aan dengene, die
hem onderwijst, van aile goederen
mede. Bedriegt u niet! God laat
zich niet bespottenWant wat de
mensch. gezaaid heeft, dat zal hij
ook maaienhij toch die in zijn
vleesch zaait, zal ook van hetvleesch
verdgrf maaiendie echter in den
geest zaait, zal van den geest het
eeuwig leven maaien. En laat ons
het goede doende, niet moede wor
den want, indien wij niet moede
worden, zullen wij te zijnen tijde
maaien. Laat ons derhalve, zoolang
wij tijd hebben, weldoen aan ailen,
doch voornamelijk aan de huisge-
nooien des geloofs.
Evangelie volgens den H. Lncns;
VII, 11-16.
In dien tijd begaf Jesus Zich
naar eene stad, die NaïmgeDoemd
wordt, en met Hem gingen Zijne
leerlingen en eene talrijke schare.
Als Hij nu de poort der stad na
derde. zie, werd er een overledene
uitgedragen, een éénige zoon zijner
moeder, en deze was weduwe; en
eene groote schare uit de staa was
met haar. Toen de Heer haar ge
zien had, werd Hij door medelijden
met haar bewogen en zeide tot
haar; Ween nietl En Hij trad
nader en raakte de lijkbaar aan (en
de dragers stonden stil). En Hij
•prak: Jongeling! Ik zeg u, sta op!
En hij die gestorven was, zette zich
overeind en begon te spreken. En
Jesus gaf hem aan zijne moeder.
En vrees greep allen aan, en zij
verheerlijkten God, zeggendeEen
groot Profeet is onder ons opge
staan! en: God heeft zijn volk be
zocht I
EvangelieverÜdaring.
15de ZONDAG NA PINKSTEREN.
Wat ons in het Evaugelie van
dezen Zondag verhaald wordt, ver
schilt ouder meer dan één opzicht
van de andere wonderen des Hee-
ren. Voordat Jesus bij voorbeeld het
dochtertje van Jaïrus het licht des
levens teruggaf, waren er invloeden
werkzaam waardoor1 Hij naar den
schijn tenminste werd overgehaald
om Zijne Almacht te toonen, hier
echter hooren wij geene enkele
stem opgaan die Zijn liefdevolle
tusschenkomst inriepnu treedt ook
niemand op om Hem rekenschap
van Zijne daad te vragen, maar
allen die er getuigen van waren,
gaven teekenen van groote verwon
dering en hartelijke dankbaarheid.
Ook gebood Hij nu niet aan de
menigte om het zwijgen te bewaren
over Zijne wonderdaad, maar scheen
te willen dat de mare hiervan uit
ging door geheel Judea. Hij had
het ook zoo beschikt, dat een groote
menigte den lijkstoet vergezelde,
opdat zoovelen mogelijk Hem als
den Messias zouden erkennen. Wel
treurig waren de omstandigheden
die dit sterfgeval vergezelden. De
overledene was een eenige zoon, en
waarschijnlijk ook het eenige kind
zijner treurende moeder, en deze
was weduwe. Door het verlies van
haar zoon was zij dus van allen
troost en steun in haar droevig le
ven beroofd. Treurig beeld van de
vergankelijkheid van al het onder-
maansche. Niets op aarde is besten
dig, alles bedriegelijk. Het grootste
geluk, dat onverstoorbaar scheen,
wordt in een oogenblik vernietigd.
Niet te verwonderen dus dat een
groote schare uit de stad met de
treurende moeder was om -haar
hunne deelneming in hare smart te
betoonen. Maar wat baatte haar dit?
Zij konden hun rouwbeklag uitspre
ken, eenige woorden van troost der
weduwe toevoegen, maar de wonden
in haar hart geslagen konden zij
niet heelen. Zóo machteloos staat
ieder mensch tegenover de rampen
van dit leven. Schier nimmer kan
hij eenige leeniging aanbrengen of
de oorzaak der droefheid wegnemen.
Te vergeefsch wordt derhalve op
den mensch vertrouwd, of bij hem
hulp gezocht. En wie ze bij hem
zocht, wordt bijna altijd teleurge
steld. De Heer, die bedroefde moe
der ziende werd van medelijden
over haar bewogen. Maar Zijn
medelijden was niet als dat van den
mensch: krachteloos en werkeloos.
Daarom zeide Hij tot de bedroefde
moeder: ween niet. Wie anders
kon bevelen dat zij hare tranen zou
weerhouden, dan alleen Hij die de
bron er van vermocht op te dro
gen? Laat een mensch tot een be
droefde zeggen dat hij zich niet aan
zijne droefheid moet overgen, het
baat hem niet, en zijn woord wordt
niet opgevolgd. Maar hier sprak de
Meester van leven en dood, en Zijn
woord klonk der bedroefde moeder
als een blijde voorspelling in de
ooren. Nadat de dragers, zonder het
bevel daartoe ontvangen te hebben,
maar door Jesms Majesteit getroffen,
stil stonden, raakte Hij de lijkbaar
aan en zeide: Jongeling, Ik zeg u
sta op. En de doode zat overeind
en begon te spreken. Het woord der
Almacht was gesproken, en de dood
gehoorzaamde en gaf zijne prooi
terug, en de moeder zag hare
droefheid verdwijnen om plaats jte
maken voor een onbeschrijfelijke
vreugde. Maar zou Jesus den ver-
rezene niet tot Zyn dienst opeischen,
en haar een deel der vreugde ont
nemen door den jongeling aan Zijn
Persoon voor altijd te verbinden?
De Zaligmaker stelde haar ook
daaromtrent gerust en gaf hem aan
zijne moede weder om haar verder
tot steun en troost te strekken in
hare nog volgende levensdagen.
Vreeze beving allen en zij verheer
lijkten God zeggende: een groot
propheet is onder ons opgestaaD,
en God heeft aijn volk bezocht. Het
wonder waarvan zij getuigen ge
weest waren vervulde hen met een
heiligen eerbied voor de aanwezig
heid der goddelijke Majesteit, en zij
loofden God, die zulk een almach-
tigen Propheet gezonden had, zij
erkenden de Messianische waardig
heid van den Verlosser.
Het Evangelie van dezen Zondag
leert ons vooreerst dat geen jeugd
of gezondheid of stand ons vrij
waart voor den dood, die ons dik
wijls geheel onverwachts overvalt
en aan al onze verwachting een
einde maakt. Maar vervolgens ook
geeft het ons volgens de uitlegging
der kerkvaders een beeld van den
christen, die door de zonde dood is
naar de ziel, maar door de kracht
van Gods genade tot een nieuw
geestelijk leven kon worden opge
wekt. Bij zulk een wonder, veel
grooter dan de lichamelijke verrij
zenis, dat wij zoo dikwijls zien en
bij ons zeiven ondervonden hebben,
moeten ook wij onze lofzangen
vereenigen met die der Joden die
van Jesus' wonder getuigen waren,
en God verheerlijken zeggende een
groot propheet is onder ons opge
staan en God heeft Zijn volk be
zocht.
De oude graaf de Morgenac was
een braaf man, een braaf man,
zooals er velen zijn... Hij schatte
zich volkomen naar waarde en bijna
onzondig, want hij had nooit iemand
een oordje ontvreemd.
Zijn leven was geregeld als zijn
Chronometer. In den zomer stond
de oude graaf om vijf uur op, stopte
een pijpje en deed eene wandeling
in zijnen hof. Ruim zeven uur werd
zijn eerste maal opgediend. De dag
verliep kalm, eentonig, regelmatig
en bijna symetrisch in het afwis
selend rooken van pijpjes en wan
delen in den hof. In den winter
waren de wandelingen in den tuin
natuurlijk hoogst zeldzaam. Mijn
heer de Morgenac verving ze door
een bezoek aan de broeikas. En het
aantal pijpjes groeide steeds aan.
De graaf had twee jonge dochters,
welke hij veel te ongaarne zag en
waarom hij zich bitter weinig be
kommerde. Weduwnaar na een
achtjarig huwelijk, had hij de op
voeding zijner twee meisjes aan
eene degelijke „gouvernante" toe
vertrouwd.
In dit vreedzaam en koel midden,
zou het godsdienstig leven der twee
jonge kinderen volstrekt verwaar
loosd zijn geworden, indien de leer
meesteres niet, door hare ware dege
lijke godsvrucht, de kiem der chris
telijke deugden in hare jeugdige
harten gelegd had.
De vader was niet twijfelzuchtig
in den grond van zijn hart geloofde
hij wel, maar daar bleef het ook bij.
Zijn geloof, was een slapend geloof,
het toonde geen leven en bezieling
door uiterlijke daden, hij was voor
het oog der wereld onverschillig
voor den godsdienst. Hij groette
zijne pastoor vriendelijk, maar hij
entte zijne rozelaars, terwijl zijne
dochters des Zondags naar de H.
Mis gingen. Ja in theorie eerbie
digde hij den godsdienst oneindig;
wij zouden bijna durven zeggen,
dat hij hem te zeer eerbiedigde, wijl
hij er nooit gebruik van maakte.
Hij was van top tot teen een echte
liberaal; al zijn geloof bestond in
een soort van inwendige vereering
voor alles wat godsdienstig is, maar
eene vereering, die uiterst zwakjes
was, eene vereering, welke wel
voornamelijk hierop nêerkwam, dat
by geene spotternij duldde, onder
welken vorm ook, van God of
zaken die op God betrekking had
den. Zoo was derhalve de barometer
van 's graven godsdienstig leven
tot onder nul gedaald, het was koud,
ijskoud in zijne tóch niet ongeloo-
vige ziel; zijn wil bleef besluiteloos;
hij stelde zich, gelijk zoovelen onder
de Katholieken, tevreden met halve
kennis en halve deugd.
In zijn buitenhuisje teruggetrok
ken, zonder doel in het leven, on
gevoelig aan alle inspanning van
het denkvermogen, leidde M. de
Morgenac bijna een plantenleven.
Zijne genegenheid voor zijne doch
ters bepaalde zich bij eenige be
minnelijke, kleine oplettendheden;
er bestond een afgrond tussehen
hem en zijne kinderen, want de
harten die zich niet vereenigen in
hetzelfde levende geloof, kunnen
wederzij dsche aantrekking gevoelen,
doch dit soort van aantrekking is
volstrekt voorbijgaande vluchtig.
Die harten raken elkander, doch
smelten niet ineen.
M. de Morgenac had zich dus
van de zoetste en zuiverste der
vadervreugden beroofd door zijne
onverschilligheid voor den gods
dienst. Een vader, die nooit naast
zijne dochter knielt, zou den kin
derlijken rijkdom van een vrouwe
lijk hart zelfs niet kunnen vermoe
den. Maria en Agatha de Morgenac
verdroegen in stilte de diepe droef
heid, die hun de ongeneesbare on
verschilligheid van hunnen vader
veroorzaakte. Zij haddeD hun hart
voor niemand geopend. Hunne
waardige gouvernante had noch-
thans de ware„ diepe beteekenis
doorgrond van deze groote en wet
tige smart.
Op zekeren dag stelde juffrouw
Bertha de twee jonge meisjes met
veel kieschheid eene godsdienstige
oefening voor welke, naar zij zeide,
in haar land zeer in eere was.
„Mijne kinderen, indien gy het
goedvindt, zullen wij met ons
drieën de verbintenis aangaan, vol
hardend en aanhoudend te bidden
voor de bekeering van dien persoon,
waarvan de terugkeer tot God ons
het dierbaarst is. Telken male als
de klok zal slaan, van acht uur 's
morgens tot het middaguur, zal een
onzer met dit inzicht eene korte,
innerlijke aanroeping doen. De
tweede zal deze smeekingen naar
den hemel opzenden van twaalf tot
vier uur in den namiddagde derde
eindelijk van vier tot acht uur 's
avonds. „Lieve kinderen" hernam
de gouvernante, „hebt gij mij nu
goed begrepen? Als de klok het
volle uur aangeeft, wordt er telkens
door een onzer eene kleine harte
lijke verzuchting naar omhoog op
gezonden, om van God de bekee
ring te vragen van den persoon,
die ons het naast ligt aan het hart."
,0 zeker," riepen de twee jonge
meisjes, beste juffrouw, wij dan
ken u ten zeerste." Een vreugde
straal tintelde in heur beider oogen.
Deze drie vrouwen, ja, zij hadden
elkander begrepen. Gedurende vier
jaren baden zij zonder elkander
ooit den naam mede te deelen van
den persoon, voor wien hunne ge
beden ten hemel opstegen. Eene
zelfde gedachte bezielde hen; het
eeuwig geluk van den graaf de
Morgenac.
„Hebt gij uw deel aan de „keten"
gedaan?" vroeg jAgatha soms aan
Maria? „Ja," antwoordde deze„en
gij, juffrouw Bertha?" „Ik geloof
zelfs dat ik mijn deel verdubbeld
geb," hernam de vrome gouver
nante.
„Ah! daar hebben we de vrou
wen!" riep de oude graaf. „Zij
spreken over niets dan ketens, en
ketentjes en kantwerk."
De drie vrouwen glimlachtenM.
de Morgenac stak opnieuw ziju
pijpje aan en de keten van gebeden
verlengde zich steeds. Zjj hadden
den zinnebeeldigen naam van „ke
ten" gegeven aan dat vurig, her
haald, gedurig gebed, dat zij stil
murmelden voor de bekeering en
de zaligheid van de oprecht be
minde ziel.
Was het inderdaad geene keten
van gebeden, welke de aarde en
de hemel verbond? De graaf ver
moedde niets van hunne godvruch
tige vlijt. Evenwel God trof den
geharden boom en plooide hem als
den zwakken stroohalm.
Op zekeren Zondagmorgen maak
te M. de Morgenac zich gereed en
begaf zich naar de H. Mis, tot
groote verwondering der drie vrou
wen. Zij gaven echter geene ver
rassing te kennen en bedwongen
wijselijk de blijdschap, die hun hart
vervulde. Eenigen tijd later ging de
oude graaf de preeken van een
Eerw. Pater Dominicaan aanhooren
en volgde al de oefeningen van de
H. Missie.
Op eenen schoon en Paaschdag
eindelijk, naderde de graaf tot de
Heilige Tafel, waaraan hij, sedert
meer dan dertig jaar reeds, ver
zuimd had aan te ritten. De „keten"
had in hare schakels het hart ge
vat van eenen onverschillige; zij
bracht een gouden hart tot God
terug. Een uitgeputte, moegedwaal-
de ziel hervond het leven. Gode zij
dank
Indien er op dien heerlijken
Paaschdag veel vreugde was in der,
hemel, vreugde was er ook, en veel
vreugde op aarde. Agatha, Maria,
juffrouw Bertha en de goede oude
pastoor, zongen, ik verzeker het u,
uit volle borst, van ganscher harte
het Alleluja van het blijde Paasch-
feest
De graaf de Morgenac bleef nog
steeds od bekend met het godsdien
stig werk van zijne dochters en
juffrouw Bertha. Maar in hunne
dankbaarheid voor God, deelden de
drie vrouwen aan verscheidene
hunner vriendinnen mede, welke
onmetelijke genade de Algoede God
hun verleend had. Heerlijk was in
haar vervuld de uitspraak van den
H. Apostel Jacobus: „veel vermag
bij God het aanhoudend gebed van
den rechtvaardige." Langzamerhand
werd het gebruik van de „keten"
ingevoerd in verscheidene kasteelen
van Bretagne en Normandië, waar
de oorlogen van het eerste keizer
rijk maar al te zeer het doodelijk
vergift der onverschilligheid in
godsdienstige zaken hadden laten
doordringen onder de landelijke
edellieden, die Bonaparte gevolgd
waren.
Heden ten dage nog, in een
zeker aantal Normandische fami-
lieëo, maakt men, zonder evenwel
den oorsprong dezer gemeenschap
pelijke oefening grondig te kennen,
onder vrouwen „de keten", telken
male, dat een familielid, vader, of
echtgenoot, of zoon zijne christelijke
geboorte en zijne godsdienstige
plichten vergeet.
Verleden jaar de echtheid
van het feit is onbetwistbaar, ver
zoende een hardnekkige zondaar
uit Le Havre zich met God na
twintigjarige onverschilligheid; zijne
dochters, vier in getal, en zijn vrome
vrouw snoerden sinds zeven jaren
„de keten" om zijne ziel.
Geachte lezers en lezeressen, wilt
dat lezenswaardig stukje zorgvuldig
bewaren, en het dezer dagen nog
eens een tweeden, derden maal
aandachtig overlezen, niet vluchtig,
neen, aandachtig, vooral het laatste
gedeelte, en zoo gij in uwe naaste
omgeving den een of ander kent
of gekend hebt, die helaasvan
zijn geloof is afgevallen of minstens
onverschillig is geworden voor de
ware belangen zijner ziel, en om
God noch gebod zich bekreunt, o,
volgt dan eens dat voorbeeld na,
snoert „een keten* van gebeden om
de arme ziel van dien ongelukkige,
volhardt in uw gebed, en God zal
u ontwijfelbaar vroeg of laat ver-
hooren.
Het is een heete Rag geweest. De
regen valt in stroomen neer en Üik-
semflits na bliksemflits doorklieft de
lucht. In een hut te Duinkerken aan
hef Nauw van Calais zat een arme
visschersvrouw vroom te bidden. Zon
der op te zien en zich te laten storen
door het huilen van den wind en het
bruisen der woedende golven, gaat zij
voort met bidden voor het behoud van
haar man en haar zoon, die zich Kei-
den op zee bevinden, om te trachten
een in nood verkeerend schip te hel
pen en arme schipbreukelingen te red
den.
Een voor een worden 0e passagiers
in de boot neergelaten en aan land
geroeid. Tot tweemaal toe moest de
reddingsboot uitgaan, voordat alle schip
breukelingen in veilige haven waren.
Onder de helden die deze redding
zoo gelukkig volbracht hadden, bevond
zich, behalve de zooeven genoemde
vader en zoon, ook nog een jonge man
van omstreeks drie en twintig jaar.
Vader en zoon. Martin en Bernard
Rousseau genaamd, zijn arme visschers,
die moeten leven van de opbrengst hun
ner schrale vangst. Toch dragen zij
beiden ondanks hun armoeide, een eer
lijk hart in zich rond.
De jonkman is hun naaste buurman,
Antoine Flux, en is eveneens als de
beide Rousseau's visscher. Doch eenigs-
zins in beteren doen verkeereride dan
zijn buurman draagt hij het hart hoog
en ofschoon de Rousseau's voorwenden
het niét te zien, hinderde het hen toch.
Denzelfden nacht, dat het schip ge
strand is, moest Bernard naar de nabu
rige plaats Calais, ter overbrenging
van een gewichtige boodschap. Hij kon
ongeveer een kwartier geloopen hebben,
toen hij in de verte een schim meent
te ontwaren. In het eerst denkt hij,
dat het een der kommiezen of kustb'e-
wakers is, doch aflengs bomt hem de
handelwijze van die schim Sterk ver
dacht voor .Telkens gaat de man, 'dien
hij nu heel goed kan onderscheiden,
naar het strand en keert dan na ver
loop van een paar minuten terug met
het een of ander voorwerp, dat hij er
gens in de duinen verbergt. Daar wil
Bernard meer van welen. Hij sluipt
nader en verbergt zich' achter een bad
stoel. Verschrikt Reinsde hij terug, nu
hij in den man zijn buurman herkent.
Deze is dus een strandjutter. Nu be
grijpt Bernard ook hoe hij telkens aa*
geld Ipmt. Wat zal hij doen? Door
gaan en doen alsof hij niets gezien
heeft?
Neen, want dat zou gelijk staan,
met helen. Wat dan? Zou hij hem aan
klagen? Ook dat niet, hij wil zijn buur
man niet in het ongeluk storten, daas
heeft hij een te goed hart voor. Hij
doet een paar pas en roept dan
luid: „Antoine, wat doe je daar? Ga
naar huis, laat die voorwerpen liggen,
ze komen je immers niet toe.
In plaats van te antwoorden, snelt
Antoine naar hem toe, trekt zijn mes
en geelt den armen Bernard een steek
in den rug. Bloedend zijgt de getroffene
ineen en blijft voor dood liggen. Mee-
nende zijn slachtoffer gedood te hebben,
neemt Antoine de vlucht.
Den volgenden morgen vond men den
zoon van Martin Rousseau liggen, ba
dend in zijn bloed. Daar het lemmet
door eeirizijdelingsche beweging van
Bernard was afgestuit, bleek de won
de niet levensgevaarlijk te zijn. en na
een zorgvuldige srerpieging van drie we
ken was hij in staat zijn wedervaren le
verhalen. Met verontwaardiging hoor
de men hem aan; allen zwoeren den
moordenaar niet ongestraft te laten
gaan. Overal toog men op onderzoek
uit en het gelukte de politie hem op
te sporen, op het oogenbiik, dat Antoi
ne zich wilde laten aanwerven voor
een koopvaardijschip naar Indië. Zwaar
geboeid en onder behoorlijke geleide
werd hij overgebracht naar Rijssel. om
zich daar voor den rechter te verant
woorden.
Twee maanden na deze gebeurtenis
zien wij een jongen man, steunend op
den schouder van een vijftigjarig per
soon. Langzaam den weg opgaan van
Duinkerken naar Rijssei. Het zijn de
beide Rousseau's, om als getuigen aan
wezig te zijn bij het proces tegen An
toine Flu. Hun stemming is gedrukt.
Het doet hun leed, hun buurman t«
zullen zien veroordeelen, doch het recht
moet zijn loop hebben.
Een groote menigte volks heeft zich
inmiddels reeds in de gerechtszaal ver
zameld. De beschuldigde treedt bin
nen. Met een verwilderden blik ziet hij
de gerechtszaal rond, totdat zijn oogen
met een wraakzuchtige uitdrukking blij
ven rusten op de twee mannen "in de
getuig enkam er. "Onbeschaamdheid
spreekt uit geheel zijn wezen.
Onder ademlooze stilte wordt de le
zing der akte van beschuldiging aange
hoord.
Daarna wordt Bernard geroepen om
zijn verklaringen af te leggen. Steunend
op zijn vader treedt hij naar voren, ea
verhaalt de gebeurtenissen.
Met eenparige stemmen spreekt de
jury het schuldig uit, wegens diefstal
en poging tot moord, negen jaar ge-;
vangenisstraf.
Trillend van woede en haaf wordt
de veroordeelde naar zijn cel terugge
bracht. Doch alvorens de rechtszaal
te verlaten, keert hij zich om, en de(
vuist ballend tegen de beide Rousseaii's
schreeuwt hij: „Ik zal je krijgen, eens
komt de ure der wraak."'
Tien jaren zijn sedert dien voorbij
gegaan. Bernard is in dien tijd ge
trouwd en vader van twee kinderen.
Bij hen in woont de oude visscher
Martin Rousseau, die wegens zijn hoo-
gen leeftijd niet meer uit varen gaat.
Moeder is reeds lang gestorven.
Het is heden een stormachtige dag
geweest. Onwillekeurig denkt Bernard
-terug aan den dag, waarop hij er hij-
na het leven bij ingeschoten had. HJl
is nu reeds sinds drie jaar weer op
vrije voeten, en men heeft in het ge
heel niets meer van hem gehoord. Mis
schien'is hij nu een ander mensch ge
worden en leidt hij een eerlijk bestaan.
Het gehuil van den wind is als een
stem, die hem de gebeurtenissen van
dien onheilspellenden nacht weer in
fluistert.
Hoort. Wat is Rat? Weerklinkt daar
niet een alarmsein, dat een schip in
nood. verkeert? Geroep „schip ge
strand", bereikt zijn oor. Snel trekt
Bernard zijn buis „en reddingsgordel
aan, neemt haastig afscheid van zijn
vader, vrouw en kinderen en ijlt d#
deur uit. Vol moed en zelfverlooche
ning begeeft hij zich met de ander#
mannen in de boot en bindt de strijd
met de elementen aan.
Terwijl hij zijn medemensch ter hulp
snelt, sluipt om zijn woning een ma*
rond, die telkens achterdochtig naar
binnen loert en nauwkeurig den omtrek
bespiedt. De man is gekleed in de ge
wone visschersdracht, en een wollen
baret bedekt zijn hoofd. Hert licht, dat
uil een der vensters juist op zijn ge
zicht valt, toont een verwilderd uiter
lijk. Zijn oogen hébhen een woeste
uitdrukking en de trek om zijn mond
heeft iéts terugstootends wreeds.
Op een gegeven oogenblik komt hf
plotseling uit zijn «chuilhoek te voor
schijn cn werpt een brandend stuk hout
op hel rieten dak der woning. Daa f
DE OFFICIEELE KERKLIJST