der Openbare Godsdienstoefeningen in de R, K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen. Haami. Yenn. „Drukkerij de Spaarnestad." DE KETEN. ZIJN WRAAK. Dit nummer behoort bij de .Nieuwe Haar!. Courant" van 11 Sept. ÏÏITÖAVB VAK DE KIMDERHU1SVEST No. 29—31—33. HAARLEM. Directeur: F. H. M. v. d. GRIENDT. ADVEBTEKTIEN: Van 1 tot 6 regels f L20. Elke regel meer 0.20. Ingezonden mededeelingen tussehen den tekst ten minste 5 regeis fl.50; elke regel meer 0.30. Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet, van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124,) ZONDAG MAANDAG 13 12 Sepi. 15e Zondag na Pinksteren. Feest van den naam van Maria. Van het Octaaf van 0. L. Vr. Geboorte. DINSDAG WOENSDAG 14 15 DONDERDAG 98 VRIJDAG 17 ZATERDAG 18 H. Kruisver heffing. &isaieg»- temperdag. Getsocien Wastendag. Octaaf van 0. L.Vr.Geboorte. H H. Cornelius en Cyprianus, Pausen en Mar telaren. ©Maier- fentperdag. Gebeden Vastendag. Indrukking der H. vijf wonde» bij den H. Fran- ciscus. Quaten- tempesprïag. Geboden Vastendag. H. Jozef a Cu pertino, Belijder. VIJFTIENDE ZONDAG NA PINKSTEREN. Les uit den brief ran den H. apostel Paules aan de Galaten; V, 25 VI, 10. Broeders I Zoo wij door den Geest leven, laat ons ook naar den Geest wandelen! Laat ons geen bejagers worden van ijdele eer, elkander uittartend, elkander benijdend. Broe ders Mocht ook iemand door eenig misdrijf overvallen zijn: gij, die geestelijk rijt, onderricht den zoo danige in den geest van zachtmoe digheid, terwijl gij acht geeft op u zeiven, opdat ook gij niet in beko ring komt. Draagt elkanders las ten en zóó zult gij de wet van Christus vervullen. WAnt als iemand meent iels te zijn, ofschoon hij niets is, bedriegt hij zich zeiven. Een ieder nu beproeve zijn eigen werk; en zóo zal bij roem hebben in zich zelve alleen, en niet in eenen anderewant een ieder zal zijn eigen last dragen. Hij nu, die onderwezen wordt in het woord, deele aan dengene, die hem onderwijst, van aile goederen mede. Bedriegt u niet! God laat zich niet bespottenWant wat de mensch. gezaaid heeft, dat zal hij ook maaienhij toch die in zijn vleesch zaait, zal ook van hetvleesch verdgrf maaiendie echter in den geest zaait, zal van den geest het eeuwig leven maaien. En laat ons het goede doende, niet moede wor den want, indien wij niet moede worden, zullen wij te zijnen tijde maaien. Laat ons derhalve, zoolang wij tijd hebben, weldoen aan ailen, doch voornamelijk aan de huisge- nooien des geloofs. Evangelie volgens den H. Lncns; VII, 11-16. In dien tijd begaf Jesus Zich naar eene stad, die NaïmgeDoemd wordt, en met Hem gingen Zijne leerlingen en eene talrijke schare. Als Hij nu de poort der stad na derde. zie, werd er een overledene uitgedragen, een éénige zoon zijner moeder, en deze was weduwe; en eene groote schare uit de staa was met haar. Toen de Heer haar ge zien had, werd Hij door medelijden met haar bewogen en zeide tot haar; Ween nietl En Hij trad nader en raakte de lijkbaar aan (en de dragers stonden stil). En Hij •prak: Jongeling! Ik zeg u, sta op! En hij die gestorven was, zette zich overeind en begon te spreken. En Jesus gaf hem aan zijne moeder. En vrees greep allen aan, en zij verheerlijkten God, zeggendeEen groot Profeet is onder ons opge staan! en: God heeft zijn volk be zocht I EvangelieverÜdaring. 15de ZONDAG NA PINKSTEREN. Wat ons in het Evaugelie van dezen Zondag verhaald wordt, ver schilt ouder meer dan één opzicht van de andere wonderen des Hee- ren. Voordat Jesus bij voorbeeld het dochtertje van Jaïrus het licht des levens teruggaf, waren er invloeden werkzaam waardoor1 Hij naar den schijn tenminste werd overgehaald om Zijne Almacht te toonen, hier echter hooren wij geene enkele stem opgaan die Zijn liefdevolle tusschenkomst inriepnu treedt ook niemand op om Hem rekenschap van Zijne daad te vragen, maar allen die er getuigen van waren, gaven teekenen van groote verwon dering en hartelijke dankbaarheid. Ook gebood Hij nu niet aan de menigte om het zwijgen te bewaren over Zijne wonderdaad, maar scheen te willen dat de mare hiervan uit ging door geheel Judea. Hij had het ook zoo beschikt, dat een groote menigte den lijkstoet vergezelde, opdat zoovelen mogelijk Hem als den Messias zouden erkennen. Wel treurig waren de omstandigheden die dit sterfgeval vergezelden. De overledene was een eenige zoon, en waarschijnlijk ook het eenige kind zijner treurende moeder, en deze was weduwe. Door het verlies van haar zoon was zij dus van allen troost en steun in haar droevig le ven beroofd. Treurig beeld van de vergankelijkheid van al het onder- maansche. Niets op aarde is besten dig, alles bedriegelijk. Het grootste geluk, dat onverstoorbaar scheen, wordt in een oogenblik vernietigd. Niet te verwonderen dus dat een groote schare uit de stad met de treurende moeder was om -haar hunne deelneming in hare smart te betoonen. Maar wat baatte haar dit? Zij konden hun rouwbeklag uitspre ken, eenige woorden van troost der weduwe toevoegen, maar de wonden in haar hart geslagen konden zij niet heelen. Zóo machteloos staat ieder mensch tegenover de rampen van dit leven. Schier nimmer kan hij eenige leeniging aanbrengen of de oorzaak der droefheid wegnemen. Te vergeefsch wordt derhalve op den mensch vertrouwd, of bij hem hulp gezocht. En wie ze bij hem zocht, wordt bijna altijd teleurge steld. De Heer, die bedroefde moe der ziende werd van medelijden over haar bewogen. Maar Zijn medelijden was niet als dat van den mensch: krachteloos en werkeloos. Daarom zeide Hij tot de bedroefde moeder: ween niet. Wie anders kon bevelen dat zij hare tranen zou weerhouden, dan alleen Hij die de bron er van vermocht op te dro gen? Laat een mensch tot een be droefde zeggen dat hij zich niet aan zijne droefheid moet overgen, het baat hem niet, en zijn woord wordt niet opgevolgd. Maar hier sprak de Meester van leven en dood, en Zijn woord klonk der bedroefde moeder als een blijde voorspelling in de ooren. Nadat de dragers, zonder het bevel daartoe ontvangen te hebben, maar door Jesms Majesteit getroffen, stil stonden, raakte Hij de lijkbaar aan en zeide: Jongeling, Ik zeg u sta op. En de doode zat overeind en begon te spreken. Het woord der Almacht was gesproken, en de dood gehoorzaamde en gaf zijne prooi terug, en de moeder zag hare droefheid verdwijnen om plaats jte maken voor een onbeschrijfelijke vreugde. Maar zou Jesus den ver- rezene niet tot Zyn dienst opeischen, en haar een deel der vreugde ont nemen door den jongeling aan Zijn Persoon voor altijd te verbinden? De Zaligmaker stelde haar ook daaromtrent gerust en gaf hem aan zijne moede weder om haar verder tot steun en troost te strekken in hare nog volgende levensdagen. Vreeze beving allen en zij verheer lijkten God zeggende: een groot propheet is onder ons opgestaaD, en God heeft aijn volk bezocht. Het wonder waarvan zij getuigen ge weest waren vervulde hen met een heiligen eerbied voor de aanwezig heid der goddelijke Majesteit, en zij loofden God, die zulk een almach- tigen Propheet gezonden had, zij erkenden de Messianische waardig heid van den Verlosser. Het Evangelie van dezen Zondag leert ons vooreerst dat geen jeugd of gezondheid of stand ons vrij waart voor den dood, die ons dik wijls geheel onverwachts overvalt en aan al onze verwachting een einde maakt. Maar vervolgens ook geeft het ons volgens de uitlegging der kerkvaders een beeld van den christen, die door de zonde dood is naar de ziel, maar door de kracht van Gods genade tot een nieuw geestelijk leven kon worden opge wekt. Bij zulk een wonder, veel grooter dan de lichamelijke verrij zenis, dat wij zoo dikwijls zien en bij ons zeiven ondervonden hebben, moeten ook wij onze lofzangen vereenigen met die der Joden die van Jesus' wonder getuigen waren, en God verheerlijken zeggende een groot propheet is onder ons opge staan en God heeft Zijn volk be zocht. De oude graaf de Morgenac was een braaf man, een braaf man, zooals er velen zijn... Hij schatte zich volkomen naar waarde en bijna onzondig, want hij had nooit iemand een oordje ontvreemd. Zijn leven was geregeld als zijn Chronometer. In den zomer stond de oude graaf om vijf uur op, stopte een pijpje en deed eene wandeling in zijnen hof. Ruim zeven uur werd zijn eerste maal opgediend. De dag verliep kalm, eentonig, regelmatig en bijna symetrisch in het afwis selend rooken van pijpjes en wan delen in den hof. In den winter waren de wandelingen in den tuin natuurlijk hoogst zeldzaam. Mijn heer de Morgenac verving ze door een bezoek aan de broeikas. En het aantal pijpjes groeide steeds aan. De graaf had twee jonge dochters, welke hij veel te ongaarne zag en waarom hij zich bitter weinig be kommerde. Weduwnaar na een achtjarig huwelijk, had hij de op voeding zijner twee meisjes aan eene degelijke „gouvernante" toe vertrouwd. In dit vreedzaam en koel midden, zou het godsdienstig leven der twee jonge kinderen volstrekt verwaar loosd zijn geworden, indien de leer meesteres niet, door hare ware dege lijke godsvrucht, de kiem der chris telijke deugden in hare jeugdige harten gelegd had. De vader was niet twijfelzuchtig in den grond van zijn hart geloofde hij wel, maar daar bleef het ook bij. Zijn geloof, was een slapend geloof, het toonde geen leven en bezieling door uiterlijke daden, hij was voor het oog der wereld onverschillig voor den godsdienst. Hij groette zijne pastoor vriendelijk, maar hij entte zijne rozelaars, terwijl zijne dochters des Zondags naar de H. Mis gingen. Ja in theorie eerbie digde hij den godsdienst oneindig; wij zouden bijna durven zeggen, dat hij hem te zeer eerbiedigde, wijl hij er nooit gebruik van maakte. Hij was van top tot teen een echte liberaal; al zijn geloof bestond in een soort van inwendige vereering voor alles wat godsdienstig is, maar eene vereering, die uiterst zwakjes was, eene vereering, welke wel voornamelijk hierop nêerkwam, dat by geene spotternij duldde, onder welken vorm ook, van God of zaken die op God betrekking had den. Zoo was derhalve de barometer van 's graven godsdienstig leven tot onder nul gedaald, het was koud, ijskoud in zijne tóch niet ongeloo- vige ziel; zijn wil bleef besluiteloos; hij stelde zich, gelijk zoovelen onder de Katholieken, tevreden met halve kennis en halve deugd. In zijn buitenhuisje teruggetrok ken, zonder doel in het leven, on gevoelig aan alle inspanning van het denkvermogen, leidde M. de Morgenac bijna een plantenleven. Zijne genegenheid voor zijne doch ters bepaalde zich bij eenige be minnelijke, kleine oplettendheden; er bestond een afgrond tussehen hem en zijne kinderen, want de harten die zich niet vereenigen in hetzelfde levende geloof, kunnen wederzij dsche aantrekking gevoelen, doch dit soort van aantrekking is volstrekt voorbijgaande vluchtig. Die harten raken elkander, doch smelten niet ineen. M. de Morgenac had zich dus van de zoetste en zuiverste der vadervreugden beroofd door zijne onverschilligheid voor den gods dienst. Een vader, die nooit naast zijne dochter knielt, zou den kin derlijken rijkdom van een vrouwe lijk hart zelfs niet kunnen vermoe den. Maria en Agatha de Morgenac verdroegen in stilte de diepe droef heid, die hun de ongeneesbare on verschilligheid van hunnen vader veroorzaakte. Zij haddeD hun hart voor niemand geopend. Hunne waardige gouvernante had noch- thans de ware„ diepe beteekenis doorgrond van deze groote en wet tige smart. Op zekeren dag stelde juffrouw Bertha de twee jonge meisjes met veel kieschheid eene godsdienstige oefening voor welke, naar zij zeide, in haar land zeer in eere was. „Mijne kinderen, indien gy het goedvindt, zullen wij met ons drieën de verbintenis aangaan, vol hardend en aanhoudend te bidden voor de bekeering van dien persoon, waarvan de terugkeer tot God ons het dierbaarst is. Telken male als de klok zal slaan, van acht uur 's morgens tot het middaguur, zal een onzer met dit inzicht eene korte, innerlijke aanroeping doen. De tweede zal deze smeekingen naar den hemel opzenden van twaalf tot vier uur in den namiddagde derde eindelijk van vier tot acht uur 's avonds. „Lieve kinderen" hernam de gouvernante, „hebt gij mij nu goed begrepen? Als de klok het volle uur aangeeft, wordt er telkens door een onzer eene kleine harte lijke verzuchting naar omhoog op gezonden, om van God de bekee ring te vragen van den persoon, die ons het naast ligt aan het hart." ,0 zeker," riepen de twee jonge meisjes, beste juffrouw, wij dan ken u ten zeerste." Een vreugde straal tintelde in heur beider oogen. Deze drie vrouwen, ja, zij hadden elkander begrepen. Gedurende vier jaren baden zij zonder elkander ooit den naam mede te deelen van den persoon, voor wien hunne ge beden ten hemel opstegen. Eene zelfde gedachte bezielde hen; het eeuwig geluk van den graaf de Morgenac. „Hebt gij uw deel aan de „keten" gedaan?" vroeg jAgatha soms aan Maria? „Ja," antwoordde deze„en gij, juffrouw Bertha?" „Ik geloof zelfs dat ik mijn deel verdubbeld geb," hernam de vrome gouver nante. „Ah! daar hebben we de vrou wen!" riep de oude graaf. „Zij spreken over niets dan ketens, en ketentjes en kantwerk." De drie vrouwen glimlachtenM. de Morgenac stak opnieuw ziju pijpje aan en de keten van gebeden verlengde zich steeds. Zjj hadden den zinnebeeldigen naam van „ke ten" gegeven aan dat vurig, her haald, gedurig gebed, dat zij stil murmelden voor de bekeering en de zaligheid van de oprecht be minde ziel. Was het inderdaad geene keten van gebeden, welke de aarde en de hemel verbond? De graaf ver moedde niets van hunne godvruch tige vlijt. Evenwel God trof den geharden boom en plooide hem als den zwakken stroohalm. Op zekeren Zondagmorgen maak te M. de Morgenac zich gereed en begaf zich naar de H. Mis, tot groote verwondering der drie vrou wen. Zij gaven echter geene ver rassing te kennen en bedwongen wijselijk de blijdschap, die hun hart vervulde. Eenigen tijd later ging de oude graaf de preeken van een Eerw. Pater Dominicaan aanhooren en volgde al de oefeningen van de H. Missie. Op eenen schoon en Paaschdag eindelijk, naderde de graaf tot de Heilige Tafel, waaraan hij, sedert meer dan dertig jaar reeds, ver zuimd had aan te ritten. De „keten" had in hare schakels het hart ge vat van eenen onverschillige; zij bracht een gouden hart tot God terug. Een uitgeputte, moegedwaal- de ziel hervond het leven. Gode zij dank Indien er op dien heerlijken Paaschdag veel vreugde was in der, hemel, vreugde was er ook, en veel vreugde op aarde. Agatha, Maria, juffrouw Bertha en de goede oude pastoor, zongen, ik verzeker het u, uit volle borst, van ganscher harte het Alleluja van het blijde Paasch- feest De graaf de Morgenac bleef nog steeds od bekend met het godsdien stig werk van zijne dochters en juffrouw Bertha. Maar in hunne dankbaarheid voor God, deelden de drie vrouwen aan verscheidene hunner vriendinnen mede, welke onmetelijke genade de Algoede God hun verleend had. Heerlijk was in haar vervuld de uitspraak van den H. Apostel Jacobus: „veel vermag bij God het aanhoudend gebed van den rechtvaardige." Langzamerhand werd het gebruik van de „keten" ingevoerd in verscheidene kasteelen van Bretagne en Normandië, waar de oorlogen van het eerste keizer rijk maar al te zeer het doodelijk vergift der onverschilligheid in godsdienstige zaken hadden laten doordringen onder de landelijke edellieden, die Bonaparte gevolgd waren. Heden ten dage nog, in een zeker aantal Normandische fami- lieëo, maakt men, zonder evenwel den oorsprong dezer gemeenschap pelijke oefening grondig te kennen, onder vrouwen „de keten", telken male, dat een familielid, vader, of echtgenoot, of zoon zijne christelijke geboorte en zijne godsdienstige plichten vergeet. Verleden jaar de echtheid van het feit is onbetwistbaar, ver zoende een hardnekkige zondaar uit Le Havre zich met God na twintigjarige onverschilligheid; zijne dochters, vier in getal, en zijn vrome vrouw snoerden sinds zeven jaren „de keten" om zijne ziel. Geachte lezers en lezeressen, wilt dat lezenswaardig stukje zorgvuldig bewaren, en het dezer dagen nog eens een tweeden, derden maal aandachtig overlezen, niet vluchtig, neen, aandachtig, vooral het laatste gedeelte, en zoo gij in uwe naaste omgeving den een of ander kent of gekend hebt, die helaasvan zijn geloof is afgevallen of minstens onverschillig is geworden voor de ware belangen zijner ziel, en om God noch gebod zich bekreunt, o, volgt dan eens dat voorbeeld na, snoert „een keten* van gebeden om de arme ziel van dien ongelukkige, volhardt in uw gebed, en God zal u ontwijfelbaar vroeg of laat ver- hooren. Het is een heete Rag geweest. De regen valt in stroomen neer en Üik- semflits na bliksemflits doorklieft de lucht. In een hut te Duinkerken aan hef Nauw van Calais zat een arme visschersvrouw vroom te bidden. Zon der op te zien en zich te laten storen door het huilen van den wind en het bruisen der woedende golven, gaat zij voort met bidden voor het behoud van haar man en haar zoon, die zich Kei- den op zee bevinden, om te trachten een in nood verkeerend schip te hel pen en arme schipbreukelingen te red den. Een voor een worden 0e passagiers in de boot neergelaten en aan land geroeid. Tot tweemaal toe moest de reddingsboot uitgaan, voordat alle schip breukelingen in veilige haven waren. Onder de helden die deze redding zoo gelukkig volbracht hadden, bevond zich, behalve de zooeven genoemde vader en zoon, ook nog een jonge man van omstreeks drie en twintig jaar. Vader en zoon. Martin en Bernard Rousseau genaamd, zijn arme visschers, die moeten leven van de opbrengst hun ner schrale vangst. Toch dragen zij beiden ondanks hun armoeide, een eer lijk hart in zich rond. De jonkman is hun naaste buurman, Antoine Flux, en is eveneens als de beide Rousseau's visscher. Doch eenigs- zins in beteren doen verkeereride dan zijn buurman draagt hij het hart hoog en ofschoon de Rousseau's voorwenden het niét te zien, hinderde het hen toch. Denzelfden nacht, dat het schip ge strand is, moest Bernard naar de nabu rige plaats Calais, ter overbrenging van een gewichtige boodschap. Hij kon ongeveer een kwartier geloopen hebben, toen hij in de verte een schim meent te ontwaren. In het eerst denkt hij, dat het een der kommiezen of kustb'e- wakers is, doch aflengs bomt hem de handelwijze van die schim Sterk ver dacht voor .Telkens gaat de man, 'dien hij nu heel goed kan onderscheiden, naar het strand en keert dan na ver loop van een paar minuten terug met het een of ander voorwerp, dat hij er gens in de duinen verbergt. Daar wil Bernard meer van welen. Hij sluipt nader en verbergt zich' achter een bad stoel. Verschrikt Reinsde hij terug, nu hij in den man zijn buurman herkent. Deze is dus een strandjutter. Nu be grijpt Bernard ook hoe hij telkens aa* geld Ipmt. Wat zal hij doen? Door gaan en doen alsof hij niets gezien heeft? Neen, want dat zou gelijk staan, met helen. Wat dan? Zou hij hem aan klagen? Ook dat niet, hij wil zijn buur man niet in het ongeluk storten, daas heeft hij een te goed hart voor. Hij doet een paar pas en roept dan luid: „Antoine, wat doe je daar? Ga naar huis, laat die voorwerpen liggen, ze komen je immers niet toe. In plaats van te antwoorden, snelt Antoine naar hem toe, trekt zijn mes en geelt den armen Bernard een steek in den rug. Bloedend zijgt de getroffene ineen en blijft voor dood liggen. Mee- nende zijn slachtoffer gedood te hebben, neemt Antoine de vlucht. Den volgenden morgen vond men den zoon van Martin Rousseau liggen, ba dend in zijn bloed. Daar het lemmet door eeirizijdelingsche beweging van Bernard was afgestuit, bleek de won de niet levensgevaarlijk te zijn. en na een zorgvuldige srerpieging van drie we ken was hij in staat zijn wedervaren le verhalen. Met verontwaardiging hoor de men hem aan; allen zwoeren den moordenaar niet ongestraft te laten gaan. Overal toog men op onderzoek uit en het gelukte de politie hem op te sporen, op het oogenbiik, dat Antoi ne zich wilde laten aanwerven voor een koopvaardijschip naar Indië. Zwaar geboeid en onder behoorlijke geleide werd hij overgebracht naar Rijssel. om zich daar voor den rechter te verant woorden. Twee maanden na deze gebeurtenis zien wij een jongen man, steunend op den schouder van een vijftigjarig per soon. Langzaam den weg opgaan van Duinkerken naar Rijssei. Het zijn de beide Rousseau's, om als getuigen aan wezig te zijn bij het proces tegen An toine Flu. Hun stemming is gedrukt. Het doet hun leed, hun buurman t« zullen zien veroordeelen, doch het recht moet zijn loop hebben. Een groote menigte volks heeft zich inmiddels reeds in de gerechtszaal ver zameld. De beschuldigde treedt bin nen. Met een verwilderden blik ziet hij de gerechtszaal rond, totdat zijn oogen met een wraakzuchtige uitdrukking blij ven rusten op de twee mannen "in de getuig enkam er. "Onbeschaamdheid spreekt uit geheel zijn wezen. Onder ademlooze stilte wordt de le zing der akte van beschuldiging aange hoord. Daarna wordt Bernard geroepen om zijn verklaringen af te leggen. Steunend op zijn vader treedt hij naar voren, ea verhaalt de gebeurtenissen. Met eenparige stemmen spreekt de jury het schuldig uit, wegens diefstal en poging tot moord, negen jaar ge-; vangenisstraf. Trillend van woede en haaf wordt de veroordeelde naar zijn cel terugge bracht. Doch alvorens de rechtszaal te verlaten, keert hij zich om, en de( vuist ballend tegen de beide Rousseaii's schreeuwt hij: „Ik zal je krijgen, eens komt de ure der wraak."' Tien jaren zijn sedert dien voorbij gegaan. Bernard is in dien tijd ge trouwd en vader van twee kinderen. Bij hen in woont de oude visscher Martin Rousseau, die wegens zijn hoo- gen leeftijd niet meer uit varen gaat. Moeder is reeds lang gestorven. Het is heden een stormachtige dag geweest. Onwillekeurig denkt Bernard -terug aan den dag, waarop hij er hij- na het leven bij ingeschoten had. HJl is nu reeds sinds drie jaar weer op vrije voeten, en men heeft in het ge heel niets meer van hem gehoord. Mis schien'is hij nu een ander mensch ge worden en leidt hij een eerlijk bestaan. Het gehuil van den wind is als een stem, die hem de gebeurtenissen van dien onheilspellenden nacht weer in fluistert. Hoort. Wat is Rat? Weerklinkt daar niet een alarmsein, dat een schip in nood. verkeert? Geroep „schip ge strand", bereikt zijn oor. Snel trekt Bernard zijn buis „en reddingsgordel aan, neemt haastig afscheid van zijn vader, vrouw en kinderen en ijlt d# deur uit. Vol moed en zelfverlooche ning begeeft hij zich met de ander# mannen in de boot en bindt de strijd met de elementen aan. Terwijl hij zijn medemensch ter hulp snelt, sluipt om zijn woning een ma* rond, die telkens achterdochtig naar binnen loert en nauwkeurig den omtrek bespiedt. De man is gekleed in de ge wone visschersdracht, en een wollen baret bedekt zijn hoofd. Hert licht, dat uil een der vensters juist op zijn ge zicht valt, toont een verwilderd uiter lijk. Zijn oogen hébhen een woeste uitdrukking en de trek om zijn mond heeft iéts terugstootends wreeds. Op een gegeven oogenblik komt hf plotseling uit zijn «chuilhoek te voor schijn cn werpt een brandend stuk hout op hel rieten dak der woning. Daa f DE OFFICIEELE KERKLIJST

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1909 | | pagina 9