A. VON DER MOHLEN Gr. Markt 25 yaa&TC
inn
nmmntsmmssmm
De Lüxe Broodbakkerij
Smakelijk Brood
Bloemenmagazijn
„ADNflTUS/'
n
Solied Schoenwerkls s
ito. 89.
AB@EGANG.
Chemische Wasscher
Yeryeri)
Gr. Houtstraat
90.
Mengelwerk.
DE DOODE.
De droom des levens.
vertentïën.
van uitsluitend prima kwaliteit.
Albert L. Rooijers
F ranken's
ROOMBROOD.
fi. K. Veroeniging tot bescherming
van meisjes, gen. „St. Martha."
Het Bemiddelingsbureau der Vereeni
ging is geopend eiken Dinsdagmiddag
van 12—2 uur, voor betrekkingen als
dienstboden enz., Donkere Spnarne 22
alwaar voor li. K. 'dienstmeisjes wiei
ouders buiten de stad woonachtig zijn
iederen Zondag- en Woensdagavon van
810 ure gelegenheid bestaat tegen de
geringe vergoeding van 5 ct. per week
baar vrijen tijd aangenaam en gezellig
door te brengen.
Aanmelding daartoe aan hetJ„Te Huis„
op bovengenoemde avonden.
SL Elisabethsvereeniging.
Inleveren van ziekenbriefjes Maan
dagavond tusschen 7 uur en half 9.
Woensdag- en Vrijdagmiddag tusschen
1 en 2 uur, Jansstraat 49.
„St. Rosa-Vereeniging".
Het Bestuur is na 1 September te
spreken elke 2de Vrijdag der maand,
tusschen half 8 en half 9 uur 's avonds.
Maria-vereeniging.
R. K. Vereeniging tot bestrijding van
het drankmisbruik vergadert elke twee
maanden, hetwelk vooraf in de agenda
dezer courant wordt bekend gemaakt.
De Mariaver. heeft een onderafdee-
ling, Meisjesbon d, voor leden van
1116 jaar, die ook tweemaandelijks
vergadert op Zondags 's namidd. 4 uur
in 't gebouw St. Bavo, Smedestraat.
In de vergadering is gelegenheid zich
voor het lidmaatschap te laten inschrij
ven; tusschentijds bij het secretariaat
der vereeniging Gr. Houtstraat 52.
R. K. Zangvereeniging
ARTI ET RELIGION 1.
Directeur: de Heer JAC. DE JONG.
De eerstvolgende repetitie wordt ge
houden op Dinsdag 28 September, in
de bovenachterzaal van het café Brink
maan, Groote Markt.
Wij vertrouwen dat alle leden zullen
tegenwoordig zijn, ten einde met vrucht
de werken voor de eerstvolgende uit
voering in studie te kunnen nemen.
Aanvang der repetitie te 8 uur voor
dames en heeren.
HET BESTUUR.
^/HAARLEM
Telef. 426-1046
De commandant Jaoquard was een
in 't oog vallende verschijning. Groot
en krachtig, zag hij er, trots zijn
zestig jaren, met het nog niet grijze
haar en zijn blonde snor, zijn frissche
tent, zijn. levenslust en bijna altijd
nog van genot stralende oogen uit
als iemand van veertig. Hij had op
jeugdigen leeftijd den jdienst ver
laten, het rustige garnizoensleven
verveelde hem, hij verlangde naar
avonturen en daar zijn groote ver
mogen hem toestond al zijn luimen
te volgen, begaf hij zich op reis. In
't hijzonder voelde hij zich. aange
trokken tot onbekende landen; het
geheimzinnige Tiebt, de nog niet
doorzochte half barbaars :he streken
van Noord-Amerika waren hem bij
zonder sympaethiek en gedurende
vele jaren zag men hem in Parijs
telkens maar een paar uren, als 't
w;are op zijn doorreis een gunstigs
gelegenheid om vierder te reizen af
wachtend.
Gaarne vertelde hij aan zijn be
kenden van zijn avonturen, die hij
beleefd had en men luisterde steeds
gaarne naar bem. Hij Was weer eens
uit Mexico teruggekomen, niet uit
het officieele Mexico, uit Vera Ciruz
of de andere steden van de jonge
fepubl iek, maar uit bet noorden,
Waar alles nog in een oertoestand
Verkeert en waar nog geen verkeers
middelen zijn. Daar zijn nog bergen,
die niet bestegen zijn, ondoordring
bare moerassen, prairie-jagers, wóud-
Rtroopers, enz.
.Wij hadden aan een diner de te
rugkeer van den commandant ge
vierd en nu, toen wij een sigaar aan
staken, verwachten wij wat van hem
te hooren. Hij liet zich niet lang
Uitnoodigen en begon:
Ik weet, mijne heeren, waar
op u wacht. Ik zal u mijn dank
bètoonen voor de vriendelijke ont
vangst die u mij bereid hebt. Ik
fc'al me daaraan niet onttrekken mlaar
de geschiedenis die ik u vertellen
^il is heel kort.
Op de overtocht van Clhina naar
Amerika had ik kennis gemaakt met
oen jongen Mexikaan, die in zijn
Vaderland groote koffie- of tabaks
plantages bezat. Hij sprak zoo op
gewonden over de schoonheid daar-
Van en vertelde zóóveel moois van
deze, den reizigers volkomen onbe
kende streek, dat ik besloot dezie
greeks eens te doorzoeken. Ik kwam
?h Mexico van het Noorden en be
leefde vele avonturen, die evenwel
moeite van het vertellen niet
I ^aard z'ijn, maar in het vaderland
An mijn beminneljjken reisgenoot
wachtte mij een zeldzame verrassing,
aan de mogelijkheid waarvan ik
nooit geloofd zou hebben j .ik leerde
daar vrees kennen.
.Ik reisde toen door een woeste
streek, waar men zelden een mensch
ontmoette. Voor zekerheid had ik
een paar arme duivels, die ik goed
betaalde, als geleide meegenomen en
toen de avond aanbrak zagen yre
naar een nachtkwartier om.
Ik ken hier in de buurt een
herberg senor, z!eide een van mijn
geleiders. Zal ik u er heen bren
gen
Natuurlijk, antwoordde ik, ik
heb er niets geen ziin in, in de open
lucht te overnachten.
Goed, volgt u mij dan maar.
Er zijn wel' niet veel kamers ter
beschikking, maai- de wa,ard is een
vriend van mij en hij zlal alles doen
wat in zijn v.el-mogan staat om te
helpen. Wij vertrouwden ons aan
zijn leiding toe. Het was in tusschen
nacht gewiorden en een alles door
dringende regen viel neer. Slechts
met moeite kwamen wij voorwaarts
eindelijk dook er een licht op, de
herberg.
Maar wiat yoor een. Afbrokke
lende muren, een dak van stroo,
ramen, die met courantenpapier wa
ren dichtgeplakt kortom een spe
lonk, een volmaakte misdadigers-
kroeg. Een groote, woest uitziende
man, met een ongeschoren gezicht
kwam ons tegemoet. Mijn metgezel
vertelde, wat wij wenschten.
Deze heer wil hier overnachten
en wij als zijn geleiders ook.
Met genoegen, in den stal is
nog plaats.
In den stal? vroeg ik ver
baasd.
Ja, waar anders, Gelooft u da.t
ik hier een paleis heb. Mijn stal
is heel goed en minstens tien heeren
uit de provincie hebben erf voor
vannacht een onderkomen gevonden.
Ze behoeven maar een beetje op
te schuiven en dan kurit u er nog
heel goed bij liggen.
Ik moest bekennen, dat ik niet ver
wend hen wat mijn bedden betreft
op vele van mijn reizen, maar den
nacht door te brengen in gezelschap
van tien of twaalf avonturiers
scheen mij toch niet erg raadzaam.
Goed, mijn mannen kunnen ila
den, stal slapen, maar ik voor mii
wil een kamer. Is er niet een enkele
vrij.
Geen, enkele.
De prijs komt er niet op aan.
Bij die woorden kwam er een an-
•dere uitdrukking op zijn gezicht.
Ik heb misschien wel een kamer
voor u, maar die moet ik eerst in
orde laten maken.
Ik kan wachten.
Zij kost tien piasters.
Aecoord.
Maar vooruit betalen.
Wat kon ik anders doen dan be
talen
Nauwelijks 'had de waard het geld
in handen of hij verdween.
Mijn mannen gingen naar dei stal,
om kennis te maken met de heeren
uit de prairieën, ik bleef alleen. Om
den tijd. dood te slaan Zócht ik de
Zoogenaamde eetzaal op. Boven mij
hoorde ik haastig loopen, onder druk
vloeken, het heen en weer slepen
van meubelen. Blijkbaar maakte
men de voor mij bestemde kamer in
in orde. Maar was het 't geheim
zinnige donker, dat mij omgaf, was
het de eentonig neerplassende re
gen of misschien het onbeminlijke
van dit verafgelegen huis ik voel
de plotseling een onbekende angst
en alle voorbereidingen boven sche
nen mij onheilspellend. Maar de
waard keerde al terug en ik volgde
hem zonder aarzelen. De kaars die
hij in de hand hield, flikkerde heen
en weer en meermalen was ik op
het. punt van de trap die veel van
een ladder had, naar beneden te
vallen. Eindelijk opende hij een deur
en zette de kaars op een tafel.
Wilt u binnenkomen. Ik hoop
dat u niet vreesachtig of bijgeloovig
bent
Neen, maar waarom vraagt u
dat?
Omdat in den afgeioopen nacht
iemand in dit bed gestorven is.
Natuurlijk. Hij had ruzie ge
had met een vriend en werd met
Arie Kugels en zijn lichaam hier
gebracht. Daarom moest eerst de
kamer weer in orde gebracht wor
den. Nu goeden nacht senor en wel
te rusten.
Hij maakte een diepe buiging .en
sloot de deur van buiten. Wat hij
mij vertelde had mij absoluut niet
opgewonden, ik had al wel andere
avonturen beleefd, bovendien was ik
moe. Ik begon mij uit te kleeden,
dat wil zeggen, ik deed mijn hoed.
jas en schoenen uit en voor ik op
bed ging liggen, onderwierp ik de
kamer aan een nauwkeurig onder
zoek. Het meubilair bestond uit een
bed, een stoel en een wankelende
tafel. Aan de deur wias een papier
aangeplakt waarop de regels van
liet huis waren geschreven. Daarop
stond te lazen:
1. Wanneer het in bed regent,
vindt men in den hoek van de ka
mer een parapluie.
2. Men wordt verzocht geen dekens
mede te nemen.
3. De gasten, die gewoon zijn met
hun Schoenen aan te slapen, wor
den Verzócht deze eerst te poetsen.
4. Men wordt verzocht niet te
schrikken wanneer er in de eetzaal
geschoten wordt.
De openhartigheid van den hotel
houder die waarschijnlijk zijn gasten
op de juiste waarde schatte, ver
maakte mij en ik ging met een revol-
volver naast mij op bed liggen. Nu
neem ik altijd lectuur mee op mijn
reizen. En hoe laat het ook is, wan
neer ik ga slapen, ik pleeg altijd
nog een stukje te lezen. Tien
minuten waren voorhij, toen rolde
door een onhandige beweging de
kaars op den grond, zonder evenwel
uit te gaan. Ter vermijding van
gevaar boog ik mij uit bed, en daar
bij zag ik onder het bed een groot
linnen pak, dat in vorm wel wat op
een mansch geleek. Op hetzelfde
oogen blik sprong ik uit bed. Voor
zichtig knielde ik neer en voelde
met de hand om mij van den inhoud
te overtuigen. Ik voelde een arm,
een been en ik kon er geen oogen-
blik aan twijfelen, er lag iemand on
der het bed.
Ik had mijn revolver al gegrepen
om den ongenooden gast dood te
schieten, doch daar schoten mij de
woorden van den waard te binnen:
„Iemand is hier in den, afgeolopen
nacht gestorven."
Ik begreep dadelijk het verband;
toen ik aankwam had het lijk nog
in bed gelegen en om mijn tien pias
ters te verdienen, bad de hotelhouder
het eenvoudig in een laken gehuld
en onder het bed gelegd iu de hoop
dat ik het niet bemerken zou-
Elke gedachte aan slapen was ver
dwenen. Ik trok mijn schoenen weer
aan en ging aan de andere zijde
van de kamer opi een stoel zitten.
Vandaar zag ik duidelijk hot witte
pakket. Ik voelde een koude ril
ling over mijn rug loopen en welk
een vexschrikkelijken nacht ging ik
tegemoet. Ik dorst mij niet bewe
gen, maar wat de volgende minuten
mij brachten was nog erger..Plot
seling maakte de doode een bewe
ging: ik dacht eerst aan een ver
verbeelding, die het gev;olg zou kun
nen wezen van mijn opgewondeji fan
tasie, maar daar bewoog het lichaam
zich opnieuw.
Ik raapte ,al mijn; moed bijeen en
riep
Pas op of ik schiet.
Op hetzelfde moment antwoordde
een klagende stem half in het En-
gelsch, half in hot Spaansch.
Schiet niet, senor, help mij lie
ver onder het bed vandaan, ik stik
bijna.
M;aar Wat heb je da;ar dan te
maken
Dat zial ik u vertellen. Ik had
de kamer voor dezen nacht gehuurd
en toen de hotelhouder mij vertelde,
dat er een rijke vreemdeling was
gekomen, die de kamer wilde heb
ben, bood hij mij twee piasters wan
neer ik de kamer afstond en den
doode maskeerde.
Den doode maskeeren
Dat is hier in het land zoo 1de
gewoonte. JVjanneer iemand sterft,
dan wikkelt men hem in een laken
en legt hem onder het bed. En daar
boven slaapt een ander rustig, neem
me niet kwalijk, dat ik mij bewogen
heb; ik heb twee piasters gekregen
om den doode te maskeeren, gaat u
dus meer weer rustig liggen.
De coinmandant stak een nieuwe
sigaar op en vervolgde:
Ik verzeker u mijne heeren, dat
ik in dien nacht de vrees heb leeren
kennen. Natuurlijk kwam van slapen
niets meer. De „doode" was een nette
jongen en wij speelden tot het aan
breken van den morgen kaart. Toen
den volgenden morgen de hotelhou
der mij kwam wekken, zeide ik
hebt mij een zeldzaam genot
bereid, senor, ik heb voor 't eerst in
mijn. leven met een „doode" kaart
gespeeld.
Of ik aan droomen geloof?
O zeker! Ten minste aan éen
droom waaraan ik mijn levensgeluk
dank.
Ik zal u vertellen, hoe dat in
elkaar zit.
Het is nu twee en twintig jaar
geleden ik had pas korten tijd
mijn ouderlijk huis verlaten om de
wereld in te gaan toen mij de
kleine minnegod met pijl en boog
een vette streep door de rekening
haalde. Ik werd namelijk tot over
mijn ooren verliefd op de dochter
van mijn patroon. Dit kon veilig
bestempeld worden met den naam
van waanzinNiet dat ik ver
liefd werd, want nagenoeg alle jonge
lieden fladderen om de mooie
Agnes. Neen maar dat ik mij
verbeeldde, dat zij mijn liefde zou
beantwoorden en dat haar vader
zijn toestemming zou geven.
Haar vader, de rijke kerel en
hoofd van een groote zaak, zou mij
zijn dochter geven, mij den armen
Karei, die niets op Gods aardbo
dem bezat dan vlijt en goeden wil
daarbij een paar frissche wangen
.en blauwe oogen, aan welke laatste
eigenschappen groote kooplieden al
bnter weinig waarde hechten.
Maar waanzin en liefde is immers
vaak hetzelfde. En dit wordt mij
te klaarder, als ik er aan denk,
hoe ik destijds in mijn hersens heb
gekregen, om de schoone Agnes
mijn liefde te verklaren. Maar zij
beminde mij wederkeerig. En smoor
lijk, hoor 1 Ze had het nog veel
erger te pakken, dan ik zelf. Zij
zei het tenminste. En ik nam het
het voor zoeten koek aan, precies
zooals zij ook deed, en ik voelde
mij in de wolken, mijnheertje.
Wij zwommen letterlijk in 't geluk.
Maar er was een leelijke omstan
digheid. Wat zal vader zeggen?
„En;" wie zal 't hem meedeelen?"...
Ik Om de dood niet, hoorEigen
lijk was dat erg laf van me, maar
ik geloof dat ik me liever had laten
doodslaan, dan dat ik tegen den
vader een woord zou hebben dur
ven kikken.
Goed. Dus zou Agnes de karwei
op zich nemen, om het den papa
aan 't verstand te brengen.
De uitwerking was verrassend,
hoewel niet heel en al zonder ver
driet, want de schoone Agnes ver
huisde nog denzelfden dag naar
familie te Groningen enik
werd in het heiligdom van mijn
patroon ontboden, waar zich het vol
gend gesprek ontwikkelde.
„Gij bemint mijn dochter?"
„Meer dan mijn eigen leven!"
„Papperlapap! heb je fortuin?
Geen cent in de wereld
„Ben je een eerlijke vent?
Jawel 1"
„O, dat is al vast iets! Van een
verloving kan natuurlijk geen spra
ke zijn. Mijn dochter verhuist voor
een jaar naar mijn zuster te Gro
ningen. Het is nu tien minuten
over twee, de trein vertrekt om
half drie. In tien minuten kun je
aan het station zijn. Welnu ik geef
je permissie heen te gaan: Je hoeft
pas over een uur weer op 't kan.
toor te zijn.
„Hola," riep hij me nog na, toen
ik weg stormde.
Donderdagavond kom je bij mij
een partijtje kaartspelen. Voor de
rest blijft tusschen ons alles op den
ouden voet hoor!"
Dat was toch in elk geval vrij
wat beter dan een afwijzende be
schikking of de deur uitgesmeten
te worden.
Aan 't station ontmoette ik mijn
Agnes, zwemmend in tranen, maar
vol hoop toch. Ze maande mij aan
om dit jaar erg goed op te passen
en vlijtig te zijn. Vader wilde mij
slechts gadeslaan, en als ik een
flinke vent bleekzij sprak den
zin niet uit maar een blik en een
handdruk ^van haar zeiden mij
alles.
En je zult het zien.'t Is ver
draaid als je iets goeds wil doen,
lap je 't 'm altijd glad verkeerd
en heb je allerlei malheuren Zoo
ging het mij ook. Hoewel ik mijn
uiterste beest deed, maakte ik in
korten tijd twee groote fouten. Eens
had ik mij verrekend en de balans
wilde toch maar niet kloppenen
een anderen keer had ik 't is
ongehoord een post op de cre-
diet- in plaats van op de debetzijde
geboekt. y I
Dien dag zal ik nooit vergeten.
Kerel, kerel, wat heb ik toen in
de rats gezeten! Ik werd weer in
't heiligdom van mijn patroon ont
boden.
«Bij de eerste de beste fout, ben
je onmiddellijk ontslagen." Dat was
zoowat de quintesens van ons on
derhoud.
Ik beloofde heilig en zeker, dat
het mij nooit meer gebeuren zou.
Maar nog geen vier weken later
stond ik alweer voor een nieuw
vergrijp.
Bij het nazien der kas, dat bij
mijn afwezigheid gebeurd was, vond
men bij mij een tekort van veertig
gulden. Ik kwam juist op 't kam
toor, toen me de ontdekking ge
daan had.
De baas schuimbekte van toom
en overlaadde mij met standjes en
betichtingen. Hij gebood mij oogen-
blikkelijk op t6 hoepelen.
Ik voelde mij vrij van alle schuld.
Het moet slechts een fout zijn en
deze fout kon gevonden worden.
«In ieder geval" riep ik trotsch
uit, „wensch ik eerst mijn boeken
af te sluiten."
De patroon wierp mij een woe
denden blik toe en ging heen. Ik
ging voor mijn lessenaar zitten en
rekende uur op uur. Ik kon
geen fout ontdekken. De veertig
gulden moesten gestolen zijn en
niemand anders kon dit gedaan
hebben dan ik.
Des avonds vroeg ik om den
patroon te spreken. Maar hij was
op reis, werd me gezegd en
kwam pas overmorgen terug. God
dank au had ik nog twee dagen
om na te denken, te zoeken en te
rekenen. Ik zou en moest de fout
vindenwant het ging om Ag
nes, om mijn levensgeluk.
Vergeefsch als ik er nog aandenk,
met welke gevoelens ik dien laat-
sten avond mijne lessenaar verliet?
Alles was verlorenvoor Agnes en
mij was er geen hoop meer op een
huwelijk.
Als half gek liep ik des nachts
door bosschen en velden en de mor
gen schemerde al toen ik eindelijk
naar huis terugkeerde. Uitgeput
zonk ik op mijn legerstede neer en
weldra overviel mij een zware slaap.
Toen droomde ik, dat ik voor
mijn lessenaar op 't kantoor te
werken. Om mij heen was alles
rustig en ik dacht aan niets kwaads.
Daar kwam plotseling de patroon
naar mij toe; zijn voorhoofd was
gefronst en zijn blik allesbehalve
vriendelijk.
„Ik beD niet tevreden," sprek hij;
„onlangs hebt gij twee fouten ge
maakt en nu hebt gij weer verge
ten den nieuwen lessenaar te no-
teeren.
De nieuwe lessenaar in een se
conde was ik wakker.
De nieuwe lessenaar! Nu was mij
alles duidelijk. Hoe kon ik daaraan
ook niet denken? Hoe was mij dat
niet ingevallen!
Ongeveer veertien dagen geleden
namelijk was de patroon, gevolgd
door een paar werklieden, die een
lessenaar brachten, bij mij gekomen
en had mij gezegd:
„Geef dien maan uit uw kas
veertig gulden. Schrijf ze echter
niet op mijn prive-rekening, want
ik geef ze u van avond terug. Op
't oogenblik heb ik geen geld bij
me."
Ea dat hadden wij beiden ver
geten. Maar mij, mij was het inge
vallen. Hij had in zijn droom er
niet aan gedacht, mij de veertig
gulden terug te geven.
Den volgenden morgen kwam ik
als naar gewoonte op 't kantoor.
Mijn collega's keken mij medelij
dend aan, sommigen ook met leed
vermaak; maar bij allen stond het
vast dat ik binnen vijf minuten
tot de frissche lucht zou worden
bevorderd.
Toen de patroon was binnenge
treden nij had me geen blik
gewaardigd volgde ik hem op
den voet in zijD heiligdom.
„Goeien morgen", zei ik.
Hij beantwoordde mijn groet niet
hij keek slechts om en zijn oogen
schoten bliksem.
„Hebt gjj de fout gevonden!"
vroeg hij.
„FoutGevonden?Ik
weet van geen fout", antwoordde ik.
„Nou en...." stoof hij op.
„De ontbrekende veertig gnlden
heb ik uitgegeven voor een nieu
wen lessenaar en u hebt vergeten
mij het geld terug te geven," on
derbrak ik hem.
Hij trok een gezicht als zeven
dagen regen.
„Waarom hebt ge me daar niet
aan herinnerd?" vroeg hij.
„Ik vond 't zoo onprettig u op
een vergeetachtigheid te moeten
wijzen."
„Hm!" Hij liep een paar maal
het kantoor op en neer. Alsof ik
niks zou kunnen vergeten bromde
hij en vroeg dan: Waarom hebt
ge me dat eergisteren niet gezegd
Ik ben zeer hard jegens u geweest,
bijna onredelijk. Hij keek mij vra
gend aan.
„Ik wilde u als patroon in tegen
woordigheid der jongelui op 't kan
toor niet aan zoo iets blootstellen."
„Hmzoo".-... Met een ruk
sprong hij op. Dat was een fout,
een groote fout, maar gij hebt ze
goed gemaakt. Dat is mooi van u
ik dank u."
Hij ging naar zijn lessenaar en
schreef een paar regels.
„Ik wil ook een fout herstellen,
sprak hijhier, vul hier uw naam
in en stuur deze regels dan naar
de drukkerij."
Nieuwsgierig naderde ik en las:
„De verloving van mijn eenige doch
ter Agnes met den heerhier
moest ik mijn naam invullen. Mijn
handen beefden en tranen kwamen
in mijn oogen: ik had den edelen
man wel de hand willen kussen,
maar.zijn geschenk aannemen
mocht ik niet.
Dat.dat.stamelde ik
is te veel... Wat ik u hebt
gezegd is allemaal niet waar. Ook
ik had het geld vergeten en eerst
vannacht is het mij ingevallen".
„Zoo?" vroeg hij verwonderd;
en waarom zegt ge mij dit?"
„Omdat ik uw dochter niet door
middel van een leugen wil winnen."
„Welnu, dan zult ge ze door mid
del van de waarheid hebben. Gij
zijt een eerlijke kerel, vul er uw
naam maar in; het blijft, zooals ik
heb gezegd 1 Dat gij eens joktet,
neem ik niet verder kwalijk. Gij
hebt getoond, dat gij een toeval
weet te benutten. Ziezoo, over drie
maanden vieren we bruiloft."
Welnu heb ik recht om aan
droomen te gelooven?
„K.O."
Specialiteit in WITTE en TRICOT GOEDEREN, ROKKEN en BLOUSES.
NIETS BIJZONDERS.
't Had reeds fces geslagen, en nog
was Jochem met zijn wagen onder
weg ,en dan moest hij de boodschap
pen nog rondbrengen in het dorp.
Hij wist dat hij laat was en zette
daarom den ouden Bruin tot meer
deren spoed aan. Het was warm
dien dag en Jochem was des mid
dags vóór het vertrek uit de stad een
herberg binnen gegaan ea had daar
een „opirissohertje" genomen. Bruin
xfxfxfx+xfx+xjxfxix
Het goedkoopste«adres voor g
N. PISCAER.
bemerkte wel, dat de haas anders
anders was dan gewoonlijk.
Jochem was niet dronken, maar hij.
deed zco vreemd! Eerst ging Bruin,
een sukkeldraf en de baas liet hem
sukkelen, maar op het hooren der zea
slagen scheen deze als uit een droom
te ontwaken, greep de zweep, en.3
klets! klets!
Bruin, de oude Bruin, hoorde en
voelde het en spande zijne krachten
in. Dat ging good voor een poosje:
maar Bruin was oud, Jochem drif
tig. Bruin was warm van zijn
vrachtje, Jcchem ('t is vreemd!) van
zijn „cpfrisschertje". Kwart over
zes! Klets! klets! Het arme beest
ken niet vlugger en toch Jochem
wilde het.
Wat te deen? Hij, de mensch op
den wagen, weet raad. En hoe? Een
stevige ruk is het dier een teeken,
om stil te houden. En de mensch
op den wagen neemt de teugels tus
schen de knieën, grijpt de zweep
met de beide handen aan het dunae
eind en van dik hout zaagt men
plankenArme Bruin, hij kan 'liet
meer!
Wreedaard, wat doet ge?
„Niets bijzenders, 't is maar een
heest!"
Niets bijzonders een groote
waarheid, want- waarlijk, het geval
is niet zeldzaam!
Niets bijzonders een grove leu
gen, of is het geen misdaad, een
oud, afgeleefd, vermoeid dier nog
op zulk eene wijze te mishandelen?
Ja, het is maar een beest, en dus
weerloos, geheel van u afhankelijk,
en onmachtig, zich te verdedigen.
Gij, lafaard, met verstand begaafd,
die bij de kleinsten tegenspoed, neen,
bij het minste woord, opstuift, tiert,
vloekt gij neemt het een redeloos
dier kwallik, dat het moede wordt,
en, ondanks de onmeiosehelijkste
wreedheid van uwen ondanks de
uiterste krachtsinspanning van zij
nen kant, niet verder kaJn? Gij, die
uw buurvrouw afvloekt, omdat zij
uw zoontje terecht een „vlegel"-1
noemt, gü zult een dier martelen, dat
16 jaren heeft gediend? Ellendeling,
zie het beest, dat U dezen morgen
in den stal streelde, bet heeft u
de helft van zijn leven als een liefde-
offer aangeboden, de andere helft
zult gij hem onder vloeken en ver-
wenschingen nog wreed ontnemen
Niets bijzonders beul! uw paard
is afgeleefd, uitgemergeld, afge
sloofd; nog eenige dergelijke onbe
schaamdheden, en ge hebt geen paard
meer!
En ik vraag u, wat dan?
Zal het ook niets bijzzonders zijn,
het di.er voor den zwaar beladen war
gen onder uwe slagen te zien be
zwijken
Zal het niets bijzónders zijn, de
milddadigheid uwer medemenschen
te moeten inroepen, de hand te moe
ten ophouden voor hen, (die ge mis
schien ook wel eens minder Christe
lijk zult behandeld hebben) teneinde
u een ander trekdier te koopen
En hebt gij, dierenbeul, (met al
uw beulbroeders!) hebt gij er wel
eens over nagedacht, hoe die mis
dadige gewoonte een jreurige harts
tocht kan worden?
En dan?
HENRI J. CARELS
voorheen Paul O. Kaiser,
LEVERT:
Schilder en Kamerbehanger,
Zuiveraar van gebouwen,
onder garantie en geheim
houding.
GREBBERSTRAAT 3.
Voor de ZINDELIJKHEID en
HYGIËNE uitsluitend VERPAKT
VERKRIJGBAAR.
Zijlstraat 10, b. d. Zijlbrug.
Telephoon 1355, - Haarlem.
O-