A. VON DER MOHLEN Gr. Markt 25 yaa&TC inn nmmntsmmssmm De Lüxe Broodbakkerij Smakelijk Brood Bloemenmagazijn „ADNflTUS/' n Solied Schoenwerkls s ito. 89. AB@EGANG. Chemische Wasscher Yeryeri) Gr. Houtstraat 90. Mengelwerk. DE DOODE. De droom des levens. vertentïën. van uitsluitend prima kwaliteit. Albert L. Rooijers F ranken's ROOMBROOD. fi. K. Veroeniging tot bescherming van meisjes, gen. „St. Martha." Het Bemiddelingsbureau der Vereeni ging is geopend eiken Dinsdagmiddag van 12—2 uur, voor betrekkingen als dienstboden enz., Donkere Spnarne 22 alwaar voor li. K. 'dienstmeisjes wiei ouders buiten de stad woonachtig zijn iederen Zondag- en Woensdagavon van 810 ure gelegenheid bestaat tegen de geringe vergoeding van 5 ct. per week baar vrijen tijd aangenaam en gezellig door te brengen. Aanmelding daartoe aan hetJ„Te Huis„ op bovengenoemde avonden. SL Elisabethsvereeniging. Inleveren van ziekenbriefjes Maan dagavond tusschen 7 uur en half 9. Woensdag- en Vrijdagmiddag tusschen 1 en 2 uur, Jansstraat 49. „St. Rosa-Vereeniging". Het Bestuur is na 1 September te spreken elke 2de Vrijdag der maand, tusschen half 8 en half 9 uur 's avonds. Maria-vereeniging. R. K. Vereeniging tot bestrijding van het drankmisbruik vergadert elke twee maanden, hetwelk vooraf in de agenda dezer courant wordt bekend gemaakt. De Mariaver. heeft een onderafdee- ling, Meisjesbon d, voor leden van 1116 jaar, die ook tweemaandelijks vergadert op Zondags 's namidd. 4 uur in 't gebouw St. Bavo, Smedestraat. In de vergadering is gelegenheid zich voor het lidmaatschap te laten inschrij ven; tusschentijds bij het secretariaat der vereeniging Gr. Houtstraat 52. R. K. Zangvereeniging ARTI ET RELIGION 1. Directeur: de Heer JAC. DE JONG. De eerstvolgende repetitie wordt ge houden op Dinsdag 28 September, in de bovenachterzaal van het café Brink maan, Groote Markt. Wij vertrouwen dat alle leden zullen tegenwoordig zijn, ten einde met vrucht de werken voor de eerstvolgende uit voering in studie te kunnen nemen. Aanvang der repetitie te 8 uur voor dames en heeren. HET BESTUUR. ^/HAARLEM Telef. 426-1046 De commandant Jaoquard was een in 't oog vallende verschijning. Groot en krachtig, zag hij er, trots zijn zestig jaren, met het nog niet grijze haar en zijn blonde snor, zijn frissche tent, zijn. levenslust en bijna altijd nog van genot stralende oogen uit als iemand van veertig. Hij had op jeugdigen leeftijd den jdienst ver laten, het rustige garnizoensleven verveelde hem, hij verlangde naar avonturen en daar zijn groote ver mogen hem toestond al zijn luimen te volgen, begaf hij zich op reis. In 't hijzonder voelde hij zich. aange trokken tot onbekende landen; het geheimzinnige Tiebt, de nog niet doorzochte half barbaars :he streken van Noord-Amerika waren hem bij zonder sympaethiek en gedurende vele jaren zag men hem in Parijs telkens maar een paar uren, als 't w;are op zijn doorreis een gunstigs gelegenheid om vierder te reizen af wachtend. Gaarne vertelde hij aan zijn be kenden van zijn avonturen, die hij beleefd had en men luisterde steeds gaarne naar bem. Hij Was weer eens uit Mexico teruggekomen, niet uit het officieele Mexico, uit Vera Ciruz of de andere steden van de jonge fepubl iek, maar uit bet noorden, Waar alles nog in een oertoestand Verkeert en waar nog geen verkeers middelen zijn. Daar zijn nog bergen, die niet bestegen zijn, ondoordring bare moerassen, prairie-jagers, wóud- Rtroopers, enz. .Wij hadden aan een diner de te rugkeer van den commandant ge vierd en nu, toen wij een sigaar aan staken, verwachten wij wat van hem te hooren. Hij liet zich niet lang Uitnoodigen en begon: Ik weet, mijne heeren, waar op u wacht. Ik zal u mijn dank bètoonen voor de vriendelijke ont vangst die u mij bereid hebt. Ik fc'al me daaraan niet onttrekken mlaar de geschiedenis die ik u vertellen ^il is heel kort. Op de overtocht van Clhina naar Amerika had ik kennis gemaakt met oen jongen Mexikaan, die in zijn Vaderland groote koffie- of tabaks plantages bezat. Hij sprak zoo op gewonden over de schoonheid daar- Van en vertelde zóóveel moois van deze, den reizigers volkomen onbe kende streek, dat ik besloot dezie greeks eens te doorzoeken. Ik kwam ?h Mexico van het Noorden en be leefde vele avonturen, die evenwel moeite van het vertellen niet I ^aard z'ijn, maar in het vaderland An mijn beminneljjken reisgenoot wachtte mij een zeldzame verrassing, aan de mogelijkheid waarvan ik nooit geloofd zou hebben j .ik leerde daar vrees kennen. .Ik reisde toen door een woeste streek, waar men zelden een mensch ontmoette. Voor zekerheid had ik een paar arme duivels, die ik goed betaalde, als geleide meegenomen en toen de avond aanbrak zagen yre naar een nachtkwartier om. Ik ken hier in de buurt een herberg senor, z!eide een van mijn geleiders. Zal ik u er heen bren gen Natuurlijk, antwoordde ik, ik heb er niets geen ziin in, in de open lucht te overnachten. Goed, volgt u mij dan maar. Er zijn wel' niet veel kamers ter beschikking, maai- de wa,ard is een vriend van mij en hij zlal alles doen wat in zijn v.el-mogan staat om te helpen. Wij vertrouwden ons aan zijn leiding toe. Het was in tusschen nacht gewiorden en een alles door dringende regen viel neer. Slechts met moeite kwamen wij voorwaarts eindelijk dook er een licht op, de herberg. Maar wiat yoor een. Afbrokke lende muren, een dak van stroo, ramen, die met courantenpapier wa ren dichtgeplakt kortom een spe lonk, een volmaakte misdadigers- kroeg. Een groote, woest uitziende man, met een ongeschoren gezicht kwam ons tegemoet. Mijn metgezel vertelde, wat wij wenschten. Deze heer wil hier overnachten en wij als zijn geleiders ook. Met genoegen, in den stal is nog plaats. In den stal? vroeg ik ver baasd. Ja, waar anders, Gelooft u da.t ik hier een paleis heb. Mijn stal is heel goed en minstens tien heeren uit de provincie hebben erf voor vannacht een onderkomen gevonden. Ze behoeven maar een beetje op te schuiven en dan kurit u er nog heel goed bij liggen. Ik moest bekennen, dat ik niet ver wend hen wat mijn bedden betreft op vele van mijn reizen, maar den nacht door te brengen in gezelschap van tien of twaalf avonturiers scheen mij toch niet erg raadzaam. Goed, mijn mannen kunnen ila den, stal slapen, maar ik voor mii wil een kamer. Is er niet een enkele vrij. Geen, enkele. De prijs komt er niet op aan. Bij die woorden kwam er een an- •dere uitdrukking op zijn gezicht. Ik heb misschien wel een kamer voor u, maar die moet ik eerst in orde laten maken. Ik kan wachten. Zij kost tien piasters. Aecoord. Maar vooruit betalen. Wat kon ik anders doen dan be talen Nauwelijks 'had de waard het geld in handen of hij verdween. Mijn mannen gingen naar dei stal, om kennis te maken met de heeren uit de prairieën, ik bleef alleen. Om den tijd. dood te slaan Zócht ik de Zoogenaamde eetzaal op. Boven mij hoorde ik haastig loopen, onder druk vloeken, het heen en weer slepen van meubelen. Blijkbaar maakte men de voor mij bestemde kamer in in orde. Maar was het 't geheim zinnige donker, dat mij omgaf, was het de eentonig neerplassende re gen of misschien het onbeminlijke van dit verafgelegen huis ik voel de plotseling een onbekende angst en alle voorbereidingen boven sche nen mij onheilspellend. Maar de waard keerde al terug en ik volgde hem zonder aarzelen. De kaars die hij in de hand hield, flikkerde heen en weer en meermalen was ik op het. punt van de trap die veel van een ladder had, naar beneden te vallen. Eindelijk opende hij een deur en zette de kaars op een tafel. Wilt u binnenkomen. Ik hoop dat u niet vreesachtig of bijgeloovig bent Neen, maar waarom vraagt u dat? Omdat in den afgeioopen nacht iemand in dit bed gestorven is. Natuurlijk. Hij had ruzie ge had met een vriend en werd met Arie Kugels en zijn lichaam hier gebracht. Daarom moest eerst de kamer weer in orde gebracht wor den. Nu goeden nacht senor en wel te rusten. Hij maakte een diepe buiging .en sloot de deur van buiten. Wat hij mij vertelde had mij absoluut niet opgewonden, ik had al wel andere avonturen beleefd, bovendien was ik moe. Ik begon mij uit te kleeden, dat wil zeggen, ik deed mijn hoed. jas en schoenen uit en voor ik op bed ging liggen, onderwierp ik de kamer aan een nauwkeurig onder zoek. Het meubilair bestond uit een bed, een stoel en een wankelende tafel. Aan de deur wias een papier aangeplakt waarop de regels van liet huis waren geschreven. Daarop stond te lazen: 1. Wanneer het in bed regent, vindt men in den hoek van de ka mer een parapluie. 2. Men wordt verzocht geen dekens mede te nemen. 3. De gasten, die gewoon zijn met hun Schoenen aan te slapen, wor den Verzócht deze eerst te poetsen. 4. Men wordt verzocht niet te schrikken wanneer er in de eetzaal geschoten wordt. De openhartigheid van den hotel houder die waarschijnlijk zijn gasten op de juiste waarde schatte, ver maakte mij en ik ging met een revol- volver naast mij op bed liggen. Nu neem ik altijd lectuur mee op mijn reizen. En hoe laat het ook is, wan neer ik ga slapen, ik pleeg altijd nog een stukje te lezen. Tien minuten waren voorhij, toen rolde door een onhandige beweging de kaars op den grond, zonder evenwel uit te gaan. Ter vermijding van gevaar boog ik mij uit bed, en daar bij zag ik onder het bed een groot linnen pak, dat in vorm wel wat op een mansch geleek. Op hetzelfde oogen blik sprong ik uit bed. Voor zichtig knielde ik neer en voelde met de hand om mij van den inhoud te overtuigen. Ik voelde een arm, een been en ik kon er geen oogen- blik aan twijfelen, er lag iemand on der het bed. Ik had mijn revolver al gegrepen om den ongenooden gast dood te schieten, doch daar schoten mij de woorden van den waard te binnen: „Iemand is hier in den, afgeolopen nacht gestorven." Ik begreep dadelijk het verband; toen ik aankwam had het lijk nog in bed gelegen en om mijn tien pias ters te verdienen, bad de hotelhouder het eenvoudig in een laken gehuld en onder het bed gelegd iu de hoop dat ik het niet bemerken zou- Elke gedachte aan slapen was ver dwenen. Ik trok mijn schoenen weer aan en ging aan de andere zijde van de kamer opi een stoel zitten. Vandaar zag ik duidelijk hot witte pakket. Ik voelde een koude ril ling over mijn rug loopen en welk een vexschrikkelijken nacht ging ik tegemoet. Ik dorst mij niet bewe gen, maar wat de volgende minuten mij brachten was nog erger..Plot seling maakte de doode een bewe ging: ik dacht eerst aan een ver verbeelding, die het gev;olg zou kun nen wezen van mijn opgewondeji fan tasie, maar daar bewoog het lichaam zich opnieuw. Ik raapte ,al mijn; moed bijeen en riep Pas op of ik schiet. Op hetzelfde moment antwoordde een klagende stem half in het En- gelsch, half in hot Spaansch. Schiet niet, senor, help mij lie ver onder het bed vandaan, ik stik bijna. M;aar Wat heb je da;ar dan te maken Dat zial ik u vertellen. Ik had de kamer voor dezen nacht gehuurd en toen de hotelhouder mij vertelde, dat er een rijke vreemdeling was gekomen, die de kamer wilde heb ben, bood hij mij twee piasters wan neer ik de kamer afstond en den doode maskeerde. Den doode maskeeren Dat is hier in het land zoo 1de gewoonte. JVjanneer iemand sterft, dan wikkelt men hem in een laken en legt hem onder het bed. En daar boven slaapt een ander rustig, neem me niet kwalijk, dat ik mij bewogen heb; ik heb twee piasters gekregen om den doode te maskeeren, gaat u dus meer weer rustig liggen. De coinmandant stak een nieuwe sigaar op en vervolgde: Ik verzeker u mijne heeren, dat ik in dien nacht de vrees heb leeren kennen. Natuurlijk kwam van slapen niets meer. De „doode" was een nette jongen en wij speelden tot het aan breken van den morgen kaart. Toen den volgenden morgen de hotelhou der mij kwam wekken, zeide ik hebt mij een zeldzaam genot bereid, senor, ik heb voor 't eerst in mijn. leven met een „doode" kaart gespeeld. Of ik aan droomen geloof? O zeker! Ten minste aan éen droom waaraan ik mijn levensgeluk dank. Ik zal u vertellen, hoe dat in elkaar zit. Het is nu twee en twintig jaar geleden ik had pas korten tijd mijn ouderlijk huis verlaten om de wereld in te gaan toen mij de kleine minnegod met pijl en boog een vette streep door de rekening haalde. Ik werd namelijk tot over mijn ooren verliefd op de dochter van mijn patroon. Dit kon veilig bestempeld worden met den naam van waanzinNiet dat ik ver liefd werd, want nagenoeg alle jonge lieden fladderen om de mooie Agnes. Neen maar dat ik mij verbeeldde, dat zij mijn liefde zou beantwoorden en dat haar vader zijn toestemming zou geven. Haar vader, de rijke kerel en hoofd van een groote zaak, zou mij zijn dochter geven, mij den armen Karei, die niets op Gods aardbo dem bezat dan vlijt en goeden wil daarbij een paar frissche wangen .en blauwe oogen, aan welke laatste eigenschappen groote kooplieden al bnter weinig waarde hechten. Maar waanzin en liefde is immers vaak hetzelfde. En dit wordt mij te klaarder, als ik er aan denk, hoe ik destijds in mijn hersens heb gekregen, om de schoone Agnes mijn liefde te verklaren. Maar zij beminde mij wederkeerig. En smoor lijk, hoor 1 Ze had het nog veel erger te pakken, dan ik zelf. Zij zei het tenminste. En ik nam het het voor zoeten koek aan, precies zooals zij ook deed, en ik voelde mij in de wolken, mijnheertje. Wij zwommen letterlijk in 't geluk. Maar er was een leelijke omstan digheid. Wat zal vader zeggen? „En;" wie zal 't hem meedeelen?"... Ik Om de dood niet, hoorEigen lijk was dat erg laf van me, maar ik geloof dat ik me liever had laten doodslaan, dan dat ik tegen den vader een woord zou hebben dur ven kikken. Goed. Dus zou Agnes de karwei op zich nemen, om het den papa aan 't verstand te brengen. De uitwerking was verrassend, hoewel niet heel en al zonder ver driet, want de schoone Agnes ver huisde nog denzelfden dag naar familie te Groningen enik werd in het heiligdom van mijn patroon ontboden, waar zich het vol gend gesprek ontwikkelde. „Gij bemint mijn dochter?" „Meer dan mijn eigen leven!" „Papperlapap! heb je fortuin? Geen cent in de wereld „Ben je een eerlijke vent? Jawel 1" „O, dat is al vast iets! Van een verloving kan natuurlijk geen spra ke zijn. Mijn dochter verhuist voor een jaar naar mijn zuster te Gro ningen. Het is nu tien minuten over twee, de trein vertrekt om half drie. In tien minuten kun je aan het station zijn. Welnu ik geef je permissie heen te gaan: Je hoeft pas over een uur weer op 't kan. toor te zijn. „Hola," riep hij me nog na, toen ik weg stormde. Donderdagavond kom je bij mij een partijtje kaartspelen. Voor de rest blijft tusschen ons alles op den ouden voet hoor!" Dat was toch in elk geval vrij wat beter dan een afwijzende be schikking of de deur uitgesmeten te worden. Aan 't station ontmoette ik mijn Agnes, zwemmend in tranen, maar vol hoop toch. Ze maande mij aan om dit jaar erg goed op te passen en vlijtig te zijn. Vader wilde mij slechts gadeslaan, en als ik een flinke vent bleekzij sprak den zin niet uit maar een blik en een handdruk ^van haar zeiden mij alles. En je zult het zien.'t Is ver draaid als je iets goeds wil doen, lap je 't 'm altijd glad verkeerd en heb je allerlei malheuren Zoo ging het mij ook. Hoewel ik mijn uiterste beest deed, maakte ik in korten tijd twee groote fouten. Eens had ik mij verrekend en de balans wilde toch maar niet kloppenen een anderen keer had ik 't is ongehoord een post op de cre- diet- in plaats van op de debetzijde geboekt. y I Dien dag zal ik nooit vergeten. Kerel, kerel, wat heb ik toen in de rats gezeten! Ik werd weer in 't heiligdom van mijn patroon ont boden. «Bij de eerste de beste fout, ben je onmiddellijk ontslagen." Dat was zoowat de quintesens van ons on derhoud. Ik beloofde heilig en zeker, dat het mij nooit meer gebeuren zou. Maar nog geen vier weken later stond ik alweer voor een nieuw vergrijp. Bij het nazien der kas, dat bij mijn afwezigheid gebeurd was, vond men bij mij een tekort van veertig gulden. Ik kwam juist op 't kam toor, toen me de ontdekking ge daan had. De baas schuimbekte van toom en overlaadde mij met standjes en betichtingen. Hij gebood mij oogen- blikkelijk op t6 hoepelen. Ik voelde mij vrij van alle schuld. Het moet slechts een fout zijn en deze fout kon gevonden worden. «In ieder geval" riep ik trotsch uit, „wensch ik eerst mijn boeken af te sluiten." De patroon wierp mij een woe denden blik toe en ging heen. Ik ging voor mijn lessenaar zitten en rekende uur op uur. Ik kon geen fout ontdekken. De veertig gulden moesten gestolen zijn en niemand anders kon dit gedaan hebben dan ik. Des avonds vroeg ik om den patroon te spreken. Maar hij was op reis, werd me gezegd en kwam pas overmorgen terug. God dank au had ik nog twee dagen om na te denken, te zoeken en te rekenen. Ik zou en moest de fout vindenwant het ging om Ag nes, om mijn levensgeluk. Vergeefsch als ik er nog aandenk, met welke gevoelens ik dien laat- sten avond mijne lessenaar verliet? Alles was verlorenvoor Agnes en mij was er geen hoop meer op een huwelijk. Als half gek liep ik des nachts door bosschen en velden en de mor gen schemerde al toen ik eindelijk naar huis terugkeerde. Uitgeput zonk ik op mijn legerstede neer en weldra overviel mij een zware slaap. Toen droomde ik, dat ik voor mijn lessenaar op 't kantoor te werken. Om mij heen was alles rustig en ik dacht aan niets kwaads. Daar kwam plotseling de patroon naar mij toe; zijn voorhoofd was gefronst en zijn blik allesbehalve vriendelijk. „Ik beD niet tevreden," sprek hij; „onlangs hebt gij twee fouten ge maakt en nu hebt gij weer verge ten den nieuwen lessenaar te no- teeren. De nieuwe lessenaar in een se conde was ik wakker. De nieuwe lessenaar! Nu was mij alles duidelijk. Hoe kon ik daaraan ook niet denken? Hoe was mij dat niet ingevallen! Ongeveer veertien dagen geleden namelijk was de patroon, gevolgd door een paar werklieden, die een lessenaar brachten, bij mij gekomen en had mij gezegd: „Geef dien maan uit uw kas veertig gulden. Schrijf ze echter niet op mijn prive-rekening, want ik geef ze u van avond terug. Op 't oogenblik heb ik geen geld bij me." Ea dat hadden wij beiden ver geten. Maar mij, mij was het inge vallen. Hij had in zijn droom er niet aan gedacht, mij de veertig gulden terug te geven. Den volgenden morgen kwam ik als naar gewoonte op 't kantoor. Mijn collega's keken mij medelij dend aan, sommigen ook met leed vermaak; maar bij allen stond het vast dat ik binnen vijf minuten tot de frissche lucht zou worden bevorderd. Toen de patroon was binnenge treden nij had me geen blik gewaardigd volgde ik hem op den voet in zijD heiligdom. „Goeien morgen", zei ik. Hij beantwoordde mijn groet niet hij keek slechts om en zijn oogen schoten bliksem. „Hebt gjj de fout gevonden!" vroeg hij. „FoutGevonden?Ik weet van geen fout", antwoordde ik. „Nou en...." stoof hij op. „De ontbrekende veertig gnlden heb ik uitgegeven voor een nieu wen lessenaar en u hebt vergeten mij het geld terug te geven," on derbrak ik hem. Hij trok een gezicht als zeven dagen regen. „Waarom hebt ge me daar niet aan herinnerd?" vroeg hij. „Ik vond 't zoo onprettig u op een vergeetachtigheid te moeten wijzen." „Hm!" Hij liep een paar maal het kantoor op en neer. Alsof ik niks zou kunnen vergeten bromde hij en vroeg dan: Waarom hebt ge me dat eergisteren niet gezegd Ik ben zeer hard jegens u geweest, bijna onredelijk. Hij keek mij vra gend aan. „Ik wilde u als patroon in tegen woordigheid der jongelui op 't kan toor niet aan zoo iets blootstellen." „Hmzoo".-... Met een ruk sprong hij op. Dat was een fout, een groote fout, maar gij hebt ze goed gemaakt. Dat is mooi van u ik dank u." Hij ging naar zijn lessenaar en schreef een paar regels. „Ik wil ook een fout herstellen, sprak hijhier, vul hier uw naam in en stuur deze regels dan naar de drukkerij." Nieuwsgierig naderde ik en las: „De verloving van mijn eenige doch ter Agnes met den heerhier moest ik mijn naam invullen. Mijn handen beefden en tranen kwamen in mijn oogen: ik had den edelen man wel de hand willen kussen, maar.zijn geschenk aannemen mocht ik niet. Dat.dat.stamelde ik is te veel... Wat ik u hebt gezegd is allemaal niet waar. Ook ik had het geld vergeten en eerst vannacht is het mij ingevallen". „Zoo?" vroeg hij verwonderd; en waarom zegt ge mij dit?" „Omdat ik uw dochter niet door middel van een leugen wil winnen." „Welnu, dan zult ge ze door mid del van de waarheid hebben. Gij zijt een eerlijke kerel, vul er uw naam maar in; het blijft, zooals ik heb gezegd 1 Dat gij eens joktet, neem ik niet verder kwalijk. Gij hebt getoond, dat gij een toeval weet te benutten. Ziezoo, over drie maanden vieren we bruiloft." Welnu heb ik recht om aan droomen te gelooven? „K.O." Specialiteit in WITTE en TRICOT GOEDEREN, ROKKEN en BLOUSES. NIETS BIJZONDERS. 't Had reeds fces geslagen, en nog was Jochem met zijn wagen onder weg ,en dan moest hij de boodschap pen nog rondbrengen in het dorp. Hij wist dat hij laat was en zette daarom den ouden Bruin tot meer deren spoed aan. Het was warm dien dag en Jochem was des mid dags vóór het vertrek uit de stad een herberg binnen gegaan ea had daar een „opirissohertje" genomen. Bruin xfxfxfx+xfx+xjxfxix Het goedkoopste«adres voor g N. PISCAER. bemerkte wel, dat de haas anders anders was dan gewoonlijk. Jochem was niet dronken, maar hij. deed zco vreemd! Eerst ging Bruin, een sukkeldraf en de baas liet hem sukkelen, maar op het hooren der zea slagen scheen deze als uit een droom te ontwaken, greep de zweep, en.3 klets! klets! Bruin, de oude Bruin, hoorde en voelde het en spande zijne krachten in. Dat ging good voor een poosje: maar Bruin was oud, Jochem drif tig. Bruin was warm van zijn vrachtje, Jcchem ('t is vreemd!) van zijn „cpfrisschertje". Kwart over zes! Klets! klets! Het arme beest ken niet vlugger en toch Jochem wilde het. Wat te deen? Hij, de mensch op den wagen, weet raad. En hoe? Een stevige ruk is het dier een teeken, om stil te houden. En de mensch op den wagen neemt de teugels tus schen de knieën, grijpt de zweep met de beide handen aan het dunae eind en van dik hout zaagt men plankenArme Bruin, hij kan 'liet meer! Wreedaard, wat doet ge? „Niets bijzenders, 't is maar een heest!" Niets bijzonders een groote waarheid, want- waarlijk, het geval is niet zeldzaam! Niets bijzonders een grove leu gen, of is het geen misdaad, een oud, afgeleefd, vermoeid dier nog op zulk eene wijze te mishandelen? Ja, het is maar een beest, en dus weerloos, geheel van u afhankelijk, en onmachtig, zich te verdedigen. Gij, lafaard, met verstand begaafd, die bij de kleinsten tegenspoed, neen, bij het minste woord, opstuift, tiert, vloekt gij neemt het een redeloos dier kwallik, dat het moede wordt, en, ondanks de onmeiosehelijkste wreedheid van uwen ondanks de uiterste krachtsinspanning van zij nen kant, niet verder kaJn? Gij, die uw buurvrouw afvloekt, omdat zij uw zoontje terecht een „vlegel"-1 noemt, gü zult een dier martelen, dat 16 jaren heeft gediend? Ellendeling, zie het beest, dat U dezen morgen in den stal streelde, bet heeft u de helft van zijn leven als een liefde- offer aangeboden, de andere helft zult gij hem onder vloeken en ver- wenschingen nog wreed ontnemen Niets bijzonders beul! uw paard is afgeleefd, uitgemergeld, afge sloofd; nog eenige dergelijke onbe schaamdheden, en ge hebt geen paard meer! En ik vraag u, wat dan? Zal het ook niets bijzzonders zijn, het di.er voor den zwaar beladen war gen onder uwe slagen te zien be zwijken Zal het niets bijzónders zijn, de milddadigheid uwer medemenschen te moeten inroepen, de hand te moe ten ophouden voor hen, (die ge mis schien ook wel eens minder Christe lijk zult behandeld hebben) teneinde u een ander trekdier te koopen En hebt gij, dierenbeul, (met al uw beulbroeders!) hebt gij er wel eens over nagedacht, hoe die mis dadige gewoonte een jreurige harts tocht kan worden? En dan? HENRI J. CARELS voorheen Paul O. Kaiser, LEVERT: Schilder en Kamerbehanger, Zuiveraar van gebouwen, onder garantie en geheim houding. GREBBERSTRAAT 3. Voor de ZINDELIJKHEID en HYGIËNE uitsluitend VERPAKT VERKRIJGBAAR. Zijlstraat 10, b. d. Zijlbrug. Telephoon 1355, - Haarlem. O-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1909 | | pagina 11