Brieven uit het Donkere
Werelddeel.
Eenige populaire bezwa
ren tegen Bescherming
weêrlegd.
In den strijd des
levens.
1
BUITENLAND.
BELGIE.
SPANJE.
FEUILLETON.
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT TVSFJV*D
Do Afrikaansche Missionaris en
het bekearingsweirk.
I.
Zoolang men in Holland is, kan men
zich onmogelijk een goed idéé yormen
▼an het missionarisleven en missie
werk in Afrika. En zeer velen vormen
zich allerhande verkeerde denkbeelden
▼an een Afrikaanschen missionaris.
Men stelt zich voor, dat hij daar
rondloopt met een kruis op de borst,
op de hoeken van straten of wegen stil
houdt en dan als een andere Goca-
dorus de menschen om zich heen verr
zamelt. Daar neemt hij zijn kruis in
de linkerhand, en met de rechter wij
zend op het kruis, legt hij als een!
St. Paulus op den Areophaag„den Gods
dienst uit aan een verbaasde menigte.
Onvermoeid gaat hij verder, over ber-
genen rivieren, door wouden en moe
rassen, zonder schoenen aan de voeten
en met armoedige kleeren aan het lijf.
Van eten en drinken is nauwelijks
sprake; hij leeft zooals de inboorlin
gen, wien voedsel zijn leven onder
houdt. En als hij ?s avonds thuiskomt,
is het in een armoedige hut, mogelijk
nog slechter dan die der inboorlingen,
waarin hij slaapt op den blooten grond,
bedekt met wat takken en blaren!'
Nu kan het zijn, dat ik wat overdrijf,
maar ik wed toch om 'npaar Hollandsche
guldens, dat de meesten meenen, dat de
missionaris heel armoedig leeft, net als
de inboorlingen, en dat wij er den ge
il eelen dag op uit zijn, om met de men
schen te praten en hen over te halen
om Roomsch te worden. Niets van dat
alles!! Maar zijn we dan geen missio
narissen? Och, komt zelf maar eens
kijken, ongeloovige Thomassen en bet
weters
In 1877 kwamen de eerste Roomsch-
Katholieke missionarissen in Oeganda,
en hadden een harden tijd. Moetesa,
de koning van het land, had Stanley
gevraagd, om missionarissen te zenden
en spoedig zond de Engelsche Staats
kerk eenige Protestantsche zendelingen,
terwijl Rome Fransche missionarissen
zond van de Congregatie van kardinaal
Lnvigerie.
Spoedig stierf Moetesa, die opgevolgd
werd door koning Mwanga, en hiermede
begon een moeilijke tijd voor missio
narissen en zendelingen. Mwanga was
eem bloeddorstig tiran, die menigmaal
onderdanen folterde door hun da oogan
wit te steken of den neus af te hak
ken; daarenboven was hij een man
▼an luimen en grillen, en een wel
lustig dier.
Onder zulk een tiran leefden de mis
sionarissen honderden kilometers van
de kust, afgesneden van alle verbinding
«net Europa, zonder bescherming over
geleverd aan de luimen van een trot-
schen wreeden neger. Herhaaldelijk ge
beurde het, dat de koning pleizier kreeg
in de stoelen en andere Europeesche
dingen der missionarissen, en deze
zaken dan onder allerlei bedreigingen
opeischte, zoodat de missionarissen
soms van alles beroofd werden.
Dit was voorzeker d e zware tijd voor
de missionarissen in Oeganda, een tijd
van moeilijkheden, waarvan men zich
in Holland geen denkbeeld kan vormen.
Toen langzamerhand meer Europe
anen in het land kwamen, en den mis
sionarissen hulp konden verleenen,
werd de toestand beter. In 1896 werd
ilwanga voor goed verdreven, en de
Engelsche heerschappij in het land ge
vestigd. Sedert dien tijd konden de
róssionari&sen al hun krachten en
werkzaamheid ontplooien, en arbeiden
ia rust en veiligheid.
Beteekent dit nu, dat de missiona
rissen den geheelen dag op uit is om
bekeeringen te maken? Neen, volstrekt
niet. Menigmaal werd mij in brieven
gevraagd, of ik al veel bekeeringen
had gemaakt. Die vraag klinkt hier
heel vreemd, en wellicht zal het ant
woord u ongeloofelijk toeschijnen. Toch
moet ik eerlijk de waarheid spreken
en rondweg verzekeren, dat ik, voor
zoover ik weet, geen enkelen bekeer
ling gemaakt heb. Waarom, zult ge vra
gen? Omdat hier in Oesaga de bekeer
lingen van zelf komen en het voor
naamste werk van den missionaris is
niet het opsporen van bekeerlingen,
maar het grondig onderwijs en de ka
raktervorming zijner bekeerlingen.
Doch nu moet ik even terugkomen
op een paar meeningen, wier valsch-
heid zeker even groot is als hare oud
heid en algemeenheid. Vooreerst hou
den velen het voor het ideaal van den
missionaris, dat hij leeft zooals de ne
ger leeft. Wie dit meent, kan den ver-
trekkenden missionaris geen beter ar
tikel in zijn uitrusting meegeven dan
een doodkist, en wie hem nog meer
wil geven, kan zijn toevlucht nemen
tot een honderdtal bidprentjes. Een
missionaris, die hier zou willen leven
als de negers, zou als volkomen nutte
loos met de eerstvertrekkende boot te
ruggezonden worden.
Maar, zult ge zeggen, de missionaris
moet toch een nederig leven lijden.
Hoe kan hij anders de leer van Chris
tus prediken, de heerlijke leer van ar
moede en nederigheid? Het antwoord
is zeer gemakkelijk. Indien een missio
naris hier kwam inuitwendige ar
moede en nederigheid van kleeding en
woning, hij zou kunnen prediken te
gen de hoornen, de bananen en de gei
ten, maar geen enkele heger zou naar
hem luisteren. De neger zou dadelijk
opmerken, dat die missionaris nog niet
eens zooveel verstand bezat om zich
behoorlijk te kleeden, en dushem niets
zou kunnen leeren. De neger zou op
dien missionaris neerzien als op zijn
mindere, hij zou hem een „moekopi"
(een boer) noemen, hij zou hem ver
achten en hem den rug toekeeren.
Hoe kan men in Godsnaam verwach
ten, dat een onontwikkeld volk iemand
zal beoordeelen en opwegen naar zijn
innerlijke deugd en waarde? Indien
ge hier kwaamt met al de doctersgra-
den van de vijf Nederlandsche univer
siteiten, en alle lintjes en ridderkrui
zen van het vaderland en begiftigd met
alle mogelijke Pauselijke onderschei
dingen, wat zouden de negers van u
denken? Ze zouden meer respect heb
ben voor uw mooie zwarte jas en uw
nette schoenen, dan voor al uw ge
leerdheid en lintjes en aanzien bij el
kaar.
Zeker, de missionaris is meestal een
priester van inwendige nederigheid en
onthecht aan het aardsche en wars van
van grootdoenerij. Maar tegen zijn wil
in moet de missionaris soms uitwen
dig groot schijnen en groot doen, en
zich een man van middelen toonen. De
Engelsche regeering in Oeganda en Oe-
soga zag dit ook zeer goed in, en
gaf den missionarissen groote stukken,
welks bewoners hun onderdanen zou
den zijn, zoodat de missionarissen ge
lijk staan met gröote opperhoofden.
Eenigen tijd geleden besprak ik met
eenige medeemissionarisseh de kwestie,
of het grooten invloed zou hebben op
het missiewerk, indien eenige missio
narissen wonderen konden verrichten.
De snelle uitbreiding van het Christen
dom was toch immers te danken aan
de wonderen der eerste Geloofspredi-
kers.
Eenstemmig waren echter allen van
meening, dat het verrichten van wonde
ren hier weinig uitwerking zou hebben.
Wellicht, dat het opwekken iets zou
uitwerken, doch voor het overige moest
men zich geen illusies maken. Een
geweer, een rijwiel, een gramophone
is voor den onontwikkeld en neger een
grooter wonder dan het genezen van
een blinde. De blanke man kan alles,
zegt de neger, en hij verbaast zich over
niets. Wat zou voor den neger groo
ter wonder schijnen: Wrighfs vlieg
machine, of de genezing van een lam
me? Van het eerste snapt hij minder
dan van het tweede. De neger, evenals
ieder onontwikkeld mensch, ziet alleen
naar het uitwendige Vandaar dan ook,
dat menige missiestatie eerst goed be
gon te bloeien, toen de missionarissen
de middelen hadden om een flinke kerk
en goede woonhuizen te bouwen.
De aangewezen weg voor het bekee-
ringswerk in Afrika is maar al te dui
delijk. Men moet beginnen met uiter
lijke middelen en uiterlijke grootheid,
waardoor het volk wordt aangetrokken.
Dan kan het worden opgevoed en on
derwezen, en zal het langzamerhand
inzien de ïjdelheid van uiterlijke praal
en groot-doen. Het onontwikkelde ge
slacht van heden, zal plaats makcpi
voor een verstandig, ontwikkeld volk,
dat de verhevenheid zal inzien van ne
derigheid en deugd en adel van karak
ter. Dan zal uitwendige grootheid door
de missionarissen versmaad kunnen
worden, maar zoover is het thans nog
niet gekomen, en de tijden Zijn nog
niet rijp. In dat opzicht misschien
klinkt het u vreemd, maar het is toch
de zuivere waarheid hadden de
Apostelen een voorsprong op de Afri
kaansche missionarissen, want zij pre
dikten voor volkeren, die niet slechts
lezen en schrijven konden, maar te
vens hun dichters en letterkunde be
zaten.
Nog één punt, en dan stap ik weer
op uit de kolommen der courant. Wel
licht zullen sommigen zeggen, dat het
geloof toch eene genade van God is.
Volkomen waar, iedere bekeering is
eene genade van God, maar ge weet
toch wel, dat Gods genade zeer dikwijls
met natuurlijke middelen werkt! Hoe-
velen danken hun bekeering niet aan
de lezing van een goed boek, of het
verstandige woord van een leidsman,
of het sympathieke woord van een
vriend! De bekeering van Oeganda was
het werk van Gods genade, doch God
in Zijn wijsheid, had ook Zijn uitwen
dige, natuurlijke middelen, en vandaar
dat de Afrikaansche missionaris met
den besten wil van de wereld, toch
nooit den hem aangeboden geldelijken
kan afwijzen en versmaden.
C. SCHOEMAKER,
Miss. Apost.
Kamuli, 18 Aug. 1909.
In No. 26 van de uitgaven der ta-
riefvereeniging wordt dat onderwerp
besproken.
Wij ontleenen daaraan het volgende;
Bij de debatten in de kiesvereeni-
gingen werd de lariefherziening meer
malen besproken en het loont de
moeite te onderzoeken, welke argu
menten door de vrijhandelaars met
voorliefde werden gebruikt eD, voor
zoover is na te gaan, het meest in
goede aarde vielen. Het waren voor
namelijk de drie volgende beweringen:
lo. Bescherming komt alleen ten
goede aan de producenten, is daaren
tegen nadeelig voor de censumenten,
Nu zijn wèl alle menschen verbruikers,
maar niet, allen voortbrengers. Er heb
ben dus meer menschen schade dan
voordeel van. Bescherming komt dus
alleen ten goede aan de vervaardigers
van een bepaald artikel, maar is
schadelijk voor de groote schaar ver
bruikers van dat artikel. Derhalve is
bescherming een bijzonder, en vrijhan
del een algemeen belang.
2o. Bescherming maakt de goederen
duur. De importeur verhoogt den prijs
zijner artikelen met het bedrag van
het invoerrecht en de kooperB zullen
dus meer moeten betalen. Dit schijn-
argument is wellicht het meest pak
kende. Immers wanneer men vraagt
aan eene vergadering: Wat hebt gij
liever, dat alles duur, of dat alles
goedkoop is? dan is het antwoord
niet twijfelachtig en het argument
aan de onderstelde prijsverhooging
der goederen ontleend, wordt dan ook
steeds met ophef te berde gebracht.
3o. Het derde stokpaardje is het
belang van de uitroer-nijverheid. Be
scherming zoo wordt geredeneerd
is alleen van belang voor de nijver
heid, die voor het binnenland werkt.
Maar zegt men verder onze
industrie is allengs bijna geheel ge
worden eene export-nijverheid en deze
ondervindt van bescherming geen
enkel voordeel, wel groote nadeelen.
Gelukkig is de bewering, dat onze
nijverheid bijna uitsluitend op den
export zou zijn aangewezen, niet juist.
Ware dit wèl het geval, dan zou
haar bestaan en welzijn geheel afhan
kelijk zijn van maatregelen in het
buitenland, die met hare belangen
geene rekening houden en waarop,
noch zij zelve, noch onze Wetgeving
of Regeering invloed kunnen uitoefe
nen. Maar inderdaad werkt een groot
deel onzer nijverheid nog voor de
binnenlandsche markt, dank zij het
gematigd beschermend karakter, dat
ons tarief hier en daar kenmerkt. En
voor de binnenlandsche industrie is
bescherming tegen doodende concur
rentie zeker een levensbelang.
Op het eerste bezwaar is echter het
volgende te antwoorden:
Alle menschen zijn verbruikers,
zoo heet het maar niet allen zijn
voortbrengers. Daarom moeten de be
langen de consumenten steeds het
zwaarste wegen. Zij vertegenwoordigen
het algemeen, de kleine kring der
voortbrengers het bijzonder belang!
Is dit de waarheid? Het kan goed
zijn, nog eens in herinnering te bren
gen, wat Mr. Pijnappel in 1897 van
deze bewering zeide in zijne heldere,
thans bijna vergeten, brochure „Ar
beid en Bescherming", p. 20:
„Er is voor mij iets ziekelijks in
bet schermen met het belang van den
consument, op den grond, dat wij allen
consumenten zijn. Wij zijn ook allen
producenten, of behoorden het te zijn.
Wie echter niet produceert, maar
alleen consumeert, mag zeker daaraan
geen aanspraak ontleenen, om te kla
gen over schade, die de consument
zal lijden, indien de staat zorgt voor
de voorwaarden van gezondheid en
veiligheid, waaronder de arbeid ver
richt wordt, of voor het behoud en
de verzuiming van het arbeidsveld
zelf. Indien niet de zelfzucht, maar
het belang der gemeenschap, de bron
van beschermende rechten is, dan kan
er ook van onrechtvaardigheid geen
sprake zijn. Een volk, als éénheid
optredende, is geroepen de belangen
der gemeenschap te behartigen, zonder
te vragen, of het persoonlijk belang
van ieder lid der gemeenschap daarbij
even sterk betrokken is. Het groote
motief voor allerlei staatszorg is het
belang der gemeenschap. Het antwoord
op tal van vragen naar den rechts
grond van een beginsel of daad van
staatsbeleid, is geen ander".
Het schijnt onnoodig hieraan iets
toe te voegen, of bet moest zijn, dat
die vermeende tegenstelling der belan
gen van producenten en consumenten
grootendeels slechts in schijn bestaat.
Inderdaad hebben alle klassen, heeft
het geheele volk belang bij verruiming
van het nationaal arbeidsveld en op
voering der productie tot den hoogst
mogelijken trap. De kapitalist voor
zijne rente, de ondernemer voor zijn
winst, de arbeider voor zijn loon en
zijn vast werk. Door de toeneming
der welvaart, hierdoor ontstaande,
worden ook winkeliers en kooplieden
gebaat en de rijzing van den looo-
standaard komt op den duur ook aan
de ambtenaren ten goede. De onder
vinding heeft geleerd, dat, hoe meer
eene verstandige handelspolitiek de
sluimerende industriëele krachten
eener natie tot ontwikkeling brengt,
des te meer de macht en welvaart
van het geheele volk toeneemt.
Duitschland en de Vereenigde Staten
leveren daarvoor het bewijs.
De vraag, of de door een invoer
recht getroffen goederen den verbrui
ker op een hoogeren prijs zullen
komen te staan, kan niet in algemee
nen zin met een enkel woord beant
woord worden.'Veel hangt daarbij af
van den aard van het artikel en de
hoogte van het recht. Kan het artikel
niet binnenslands vervaardigd worden,
zooals b.v. koloniale producten, dan
zal in den regel eene prijsverbooging
volgen. Maar daarom zijn voorstanders
eener stelselmatige bescherming van
den nationalen arbeid met die soort
van rechten weinig ingenomen.
Anders wordt het, wanneer het be
laste artikel wèl hier te lande kan
worden vervaardigd, zooals bijv. ge
maakte kleederen. Dan ontstaat een
prikkel voor de binnenlandsche nij
verheid, om het artikel zelf te maken,
daar zij tegenover het buitenland door
het invoerrecht een voorsprong heeft
en dus beveiligd is tegen doodende
concurrentie. Verhoogt zij echter den
prijs eenigzins belangrijk, dan zal
■weder uit het buitenland betrokken
worden, zoodat haar belang mede
brengt, de prijzen zoo laag mogelijk
te houden. In dat geval zal de ver
bruiker niets of weinig meer betalen
dan vroeger, maar zal het gevolg
alleen zijn, dat veel van hetgeen vroe
ger uit het buitenland werd betrokken,
hier door onze landgenooten wordt
gemaakt, dus verruiming van het
arbeidsveld.
Veel zal intusschen ook afhangen
van de hoogte van het tarief.
Wanneer men, zooals wel eens
beweerd wordt, met tariefsherzie
ning bedoelde, persoonlijke belangen
van eeaige industriëelen te bevorde
ren, ware een zoo zelfzuchtig bedrijf
zeer af te keuren. Maar anders wordt
het, als het algemeen staatsbelang den
doorslag geeft.
Maar bescherming zegt men
is toch een verplaatsing van voor
deelen. Wat men den één geeft, ont
neemt men den ander. Neen, dat
is het niet, indien men de bescher
ming houdt binnen den kring, waarin
zij alleen recht van bestaan heeft.
Tegenover elkander staan dan niet
eeDige guldens, die de één rijker, de
ander armer wordt, maar tegenover
elkander staan dan het behoud van
het arbeidsveld der industrie en eene
kleine prijsverhooging misschien
van het geproduceerde voorwerp.
Zoo is het inderdaad. De opvatting
der vrij handelaars is te individualis
tisch.
Door deze eenzijdigheid laten zij
zich verleiden, te speculeeren op het
bekrompen eigenbelang van een groot
deel van het publiek, dat ongaarne
eenig offer brengt in het algemeen
belaDg, wanneer het daarvan niet zelf
onmiddellijk voordeel verwacht.
Maar overigens is ook de bewering,
dat lage prijzen gepaard gaan met
volkswelvaart, terwijl hooge prijzen
daarop een nadedigen invloed hebben,
moeilijk vol te houden. In de rijkste
en welvarendste landen der wereld,
de Vereenigde Staten b. v., is het leven
duur, m.a. w. zijn de prijzen hoog.
Het is de vraag, of de toenemiDg
van het socialisme in de groote ste
den niet in verband staat met den
weinigen bloei onzer nijverheid, waar
door in die steden eeD steeds aan
groeiend werkloos proletariaat ont-
s'aat, waarvoor het socialisme veel
aantrekkelijks heeft
Nu zullen wij de laatste zijn, om te
beweren, dat men slechts met ruwe
hand prijzen zou hebben te verhoogen
om meer welvaart te verkrijgen. Al
dadelijk valt in 't oog, dat bij goe
deren, die niet in het land zelf ge
maakt kunnen worden, prijsverhoo
ging aan niemand voordeel geven kan.
Invoerrecht op deze artikelen kunDen
dus alleen op fiscale gronden worden
verdedigd.
Maar zelfs bij goederen, die in het
binnenland kunnen worden voortge
bracht, zal voor ieder artikel, moeten
worden overwogen, of te verwachten
is, dat het voordeel voor de nationale
voortbrenging grooter zal zijn, dan het
mogelijk nadeel voor den verbruiker.
Wanneer eenige prijsverhooging
mocht volgen, zal het voordeel voor
het geheele volk, wegens de verrui
ming van het arbeidsveld, grooter zijn,
dan het offer, door den consument
te brengen.
Het Katholiek Congres te
ït echelon.
De voorzitter Cooremans gaf in ztjn
openingsrede een overzicht van den
bloei en welvaart, waarin Belgis zich
verheugt, maar wees ook er op, dat
de eendracht der Katholieken door ar
beid en betere organisatie het Katholiek
leven nog tot grooter voorspoed moet
opvoeren
Simonis, voorzitter van den Belgi
schen Senaat, sprak in denzelfden
geest, en spoorde de Katholieken aan,
om 's Pausen lijfspreuk tot de hunne
te maken omnia instaurare in Christo"
De bekende geschiedschrijver M. G.
Kurth, hield een rede over de kerk
en het onderwijs. Hij eindigde met de
woorden: s,Als onze zuidelijke gebu-
ren ons benijden, hoeveel reden heb-
u
ben wij niet om naijverig te zijn op
de Hollandsche onderwijswetgeving. Dw
applaus zegt mij, dat de wensch van
het eerste congres van Mechelen was
„de vrijheid als in België" die van dit
congres zijn zal „de gelijkheid als in
Holland".
In de 6 sectie-vergaderingen werden
verschillende onderwerpen behandeld.
In de eerste godsdienstige, zedelijke en
liefdadige werken; in de tweede; pa
tronaten, werklie4en-vereenigingen en
drankbestrijding; in de derde: sociale
instellingen; in de vierde: onderwijs en
herhalings-onderwijs; in de vijlde: dé
pers en in de zesde: kunst en letteren.
Verslag geven van al dat werk is
onmogelijk. Een enkele greep. In de
eeeste sectie is de wensch uitgespro
ken, dat zich in den boezem der gods
dienstige vereenigingen een kern zou
vormen die tot doel heeft de bevorde
ring van de veelvuldige Communie. In
de tweede sectie is warm gepleit voor
het collectief arbeidscontract als zijn
de het meest geschikt om den vrede
tusschen patroons en werklieden te be
vorderen. In de derde sectie ging het
levendig toe over de flamingantisatie
van het onderwijs in zijn geheel. Men
is niet tot een besluit gekomen. In de
vierde sectie is een motie aangenomen
waarbij de Katholieken zich absoluut
ten plicht stellen om in het openbaar,
vooral op reis geen anti-godsdienstige
lectuur te koopen of te lezen.
In de vijfde sectie is een motie aan
genomen om het vertaald Missaal te
verspreiden als gebedenboek, ten.m
ste om de gewone tekst der Mis-,
Vespers van eiken Zondag te popu
lariseeren^ kortom om geheel onze gods
vrucht méér lithurgisch te maken, voor
al ook door het invoeren der Comply
ten avondgebed, enz.
In de groote algemeene middagver
gadering van den tweeden dag, die wend
bijgewoond door ruim 2000 personen,
onder wie alle bisschoppen van Bel
gië, de meeste Katholieke senatoren
en Kamerleden, hield de bekende bis
schop van Orleans, Mgr. Touchet. een
lange rede.
De bisschop dankte het Katholieke
België voor de gastvrijheid, die het
schenkt aan de Fransche religieuzen,
die weenend hun vaderland moeten ver
laten. De rede van den Franschen bis
schop werd luide toegejuicht en kar
dinaal Mercier dankte hem namens de
vergadering, waarna de eminente mi
nister van Staat, Woeste, een rede
hield over de Katholieke actie".
Don Laurent Janssens hield vervol
gens een causerie over de sociale zen
ding der christelijke kunst.
De laatste spreker was onze land
genoot dr. Nouwens, die in het Ne-
derlandsch een korte rede hield over
de beste middelen, om het lot van üea
middenstand te verbeteren.
Om 8 uur was de vergadering ge
ëindigd en bood kardinaal Mercier een
banket aan ter eere van Mgr. Touchet.
Alle bisschoppen van België, en vele
hooggeplaatste ieeken zaten aan dit
feestmaal aan.
Zondag had in Mechelen de groote
optocht plaats van Katholieke vereeni
gingen, die prachtig slaagde.
s
De toestand in Barcelona.
Het nieuws, dat uit Barcelona wordt
medegebracht door Fransche reizigers
geseind kaD het niet worden van
wege de censuur is buitengewoon
ernstig. De stad schijnt opnieuw aan
het terrorisme ten prooi.
Geen dag gaat voorbij, oferspriDgt
een bom in de straten van Barcelona,
doch de regeering onderdrukt alle
nieuws over deze voortdurende ge
welddadigheden.
Toen de Imparcial een „gerucht"
mededeelde, dat er drie bommen ont
ploft waren, werd dadelijk de heele
editie in beslag genomen.
Een leger vao detectives en politie
agenten zijn in het gebouw der recht
bank verspreid, want anonieme waar
schuwingen zijn ontvangen, dat de
anarchisten er iets kwaadp -ede voor
hebben. De waarschuw) die ont
vangen werden, en het uur en de
plaats van bomontploffingen voor.
spelden, zijn bijna altijd uitgekomen
27)
De oude gravin had haar, terwijl
zij sprak, onderzoekend aangezien,
an sprak, nu wieer goed geluimd:
„Ei, hoe scherp! Ik mag mij echter
niet beklagen. Gij hebt het recht
voor nw man zaliger op te komen,
mevrouw de barones."
Toen Lina alleen met een hoofd
knik antwoordde, herhaalde Hesz-
born zijn vraag oimtrent Desendorf
nog .eens.
Opnieuw verstoord, sprak de gra
vin nu: „Mijn hemel, mijnheer Won
Heszborn, ge zijt zeer nieuwsgierig.
Ik kan u echter niet helpen, om
dat ik niet weet, waar' die Desendorf
tegenwoordig zwerft."
„Gravin, u spreekt Van mijn jon
gen vriend in uitdrukkingen.,
„Ach", viel zij hem ongeduldig
in de rede. „Ik heb hem eenvoudig
hij zijn naam .genoemd. Gij da,ar-
entegen noemt hem telkens uw;
vriend nu eer ik dat deed- maar
uw nicht ziet mij met al fonkelende
oogen aandat kan ik nog wel zien,
ofschoon ik half blind ben."
Lina. !zei nu ernstig, Zonder- dep
passenden eerbied te Vergieten: „U
vermoedt Zeer juist, dat de toon
waarop u over graaf Desendorf
spreekt-, ons niet 'bijzonder bevalt.
U kon dit. weten, wijl de overleden
graaf Desendorf en mijn vader in
tiem bevriend waren. Ook heeft de
jonge graaf cms in Beikirchen een
zeer vriendschappelijk bezoek ge
bracht."
„Werkelijk, mevrouw de barones.,.!.
Als de jonge man u z|oo goed be
vallen is, waarom hebt ge hem dan
niet gehuwd?"
Lina verschoot Van kleur, doch
antwoordde niettemin rustig„Deze
vraag staat met ons gesprek niet in
verband. Ik kan ze echter gemak
kelijk beantwoorden. Graaf Desen
dorf heeft mij niet ten huwelijk ge
vraagd."
„Ha", bromde de gravin, „de jon
gen beweerde toch, dat gij hem niet
gewild hebt. iWjie heeft nu die waar
heid gezegd
„Beiden, gravin Blodecken", sprak
nn mevrouw Heszborn, langzaam
doch zeer beslist. „Noch de graaf,
noch mijn dochter hadden lust zich
zoo vroeg te binden. Afgezien daar
van echter, hebben wij allen den
jongen man leeren hoogschatten,"
„Nu breekt deze stille dame ook
nog een lans voor hem. Ja, ja het
is zoo, hoe erger schelm, hoe ge
vaarlijker."
„Het is duidelijk, ine vrouw", sprak
n,u Lina meer en meer bewogen, „dat
uwe vroegere welwillende gjezind-
hejd jegens den graaf zteer veran
derd is. Wij mogen natuurlijk niet
naar de reden daarvan vtragen, maar
wij hebben u rondborstig onze
vriendschappelijke betrekking tot
den graaf (doen kennen..,.. ei daarom
mogen Wij zteker van u verwachten,
dat ge dit bij uw spreken over onzen
afwezigen vriend in acht zult ne
men."
„Dank voor uw lesje, barones Vel-
denz.. Zooals ik reeds zeide, op den
mond gevallen zijt ge niet. Ik geef
toe, dat ge van uw standpunt ge
zien gelijk hebt. Waart ge in staat
van het mijne de zaak te beschou
wen, dan zioudt ge inzien, dat ge
in dwaling verkeert."
„Nu ge Zooveel gezegd hebt, me
vrouw, is het niet langer onbeschei
den u te vragen, Waarop uw: ongun
stig oordeel over mijn vfriend be
rust", sprak Heszborn.
„Vooreerst, mijnheer, moet ik u
de verzekering geven, dat het mij
leed doet, dat onze eerste ontmoe
ting zoo 'Weinig aangenaam is. Of
schoon ge mij geen vleierij hebt doen
hooren, heb ik toch respect voor u
gekregen. Ge zijt brave, openhartige
lieden en trouwe, eerlijke vrienden.
En nu zal ik aan uw verlangen, vol
doen. Doet u dit verdriet, wijt het
dan niet aan mij.,Liaat het u dan
gezegd zijn, dat Ortwin Desendorf
niet waard is, dat ge hem uw vriend
noem,t. Een mensch dm het poodzake-
lijkste en eenvoudigste van alle god
delijke en menschelijk© (geboden over
treedt, een gebod dat Zelfs de ruwste
als heilig beschouwt, als hij niet allo
schaamtegevoel verloren heeft, be
hoort niet meer in beschaafde krin
gen thuis en heeft geen aanspraak
op achting, zelfs piet op verschoo
ning."
Het schoone, bloeiende gelaat der
jonge barones was met een doodelijke
bleekheid overtogen. Zij hijgde en
kon de gravin slechts ternauwer
nood laten uitspreken. Toen deze
zweeg, sprak zij dan met een gloed
van verontwaardiging op het gelaat
„Uwe woorden, mevrouw, passen
niet op graaf Desendorf, want zij
passen op een misdadiger,"
„Zij passen op hem en teekienen
hem zooals hij is", antwoordde de
gravin op een Zelfs voor haar zeer
scherp'etal taon,
„Onmogelijk, dat is onmogelijk!"
riep Heszborn buiten zich zelf van
schrik en hoosheid, terwijl zijn
schoonzuster met meer toorn in haar
stem, dan men haar .verwacht zou
hebben, uitriep: „Dat ja werkelijk
afschuwelijk
In de jonge barones ontwaakte al
de drift harer jeugd en dreigde de
overhand te krijgen. Met groote in
spanning onderdrukte zij de verzoe
king op de lasteraarster met drei
gende gebaren toe te treden en
bracht er ten slotte uit„Ge doeldet
straks op pwl gebrekkig gezicht,
maar het schijnt dat dit zich ook
over uw geestesoog uitstrekt, an
ders zoudt ge niet wagen, zulk een
ongemotiveerde beschuldiging tegen
een eerlijk man uit te spreken,"
„Ja wel, mevrouw, gij dwaalt. Gij
moet dwalen"* riep Heszborn buiten
zich zelven.
De gravin antwoordde slechts met
een verachtelijken blik en riep Haal-
burg naderbei. Deze zeide: „Om
Gods wil, tante, wind u zoo niet op.
De menschen hier letten reeds op
uw! zoo geanimeerd gesprek. Laat
van deze heilloozo affaire toch niets
publiek worden."
„Ach, verbeeldt ge u, dat de ge
heele wereld het nog niet wieet, waar
om ik uw fraaien stiefzoon op staan-
den voet zijn ontslag heb gegeven.
Waarom ik u riep? Ik wilde deze
menschen de laatste heldendaden ,van
graaf Desendorf verhalen en daar
bij moet gij voor getuige dienen."
„Maai' tante, is het hier de plaats
voor zulk een mededeeling. Zou dit
niet beter op onze kamers kunnen
geschieden
Ieder zag dit dadelijk in en men
kwam overeen in hot salon van me
vrouw Heszborn gezamenlijk thee
te drinken.
Gravin Rodecken en graaf H aal
burg kwamen ook volgens deze af
spraak, maar Alexander ging niet
mede. Zijn vader verontschuldigde
hem. De rit naar het bosch had hem
geen goed gedaan, de lucht was ze
ker te vochtig voor hem geweest.
„Och wat, de lucht heeft het nielt
gedaan", beweerde de gravin, „de
wending, idle ons gesprek nam, heeft
hem aangegrepen. Ik dacht vroeger
dat hij Ortwin niet zeer lijden
mocht, én nu kan hij niet zonder
verdriet en medelijden over hem hoo
ren spreken."
„En daarom as graaf Desendorf
dood voor u", zei Lina. „Is hij het
ook voor zijn moeder?"
„Maar mevrouw, gravin Haalburg
is zijn moeder. Daarin ligt het ant
woord op uw vraag."
- „Dus verdedigt zij hem?"
„Dat kan zij niet", riep de gra
vin. „Maar zij doet als u: zij zweert
steeds dat hij onschuldig is, wanneer
wij er toevallig over spreken. Wijl
gij en de uwen niet zooals zijn moe
der eenig belang er hij kunt hebben,
hem hoe dan ook onschuldig te ver
klaren, zult ge met mij en II aal burg
moeten instemmen als ge hoort, wat
de rampzalige begonnen heeft."
Nu deelde zij niet zdnder gemoeds
beweging maar toch klaar en duide
lijk mede wat de breuk tusschen;
haar en graaf Desendorf had ver
oorzaakt. Haar toehoorders kregen
uit de wijdloopige uiteenzetting dm
indruk dat zij en Haalburg over
tuigd waren, maar zij zelfs konden
slechts de mogelijkheid, niet de ze
kerheid van Ortwin's misdaad aan
nemen. -Mevrouw von Heszborn had
bleek en zwijgend met een gelaat,