Brieven uit het Donkere Werelddeel. Eenige populaire bezwa ren tegen Bescherming weêrlegd. In den strijd des levens. 1 BUITENLAND. BELGIE. SPANJE. FEUILLETON. NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT TVSFJV*D Do Afrikaansche Missionaris en het bekearingsweirk. I. Zoolang men in Holland is, kan men zich onmogelijk een goed idéé yormen ▼an het missionarisleven en missie werk in Afrika. En zeer velen vormen zich allerhande verkeerde denkbeelden ▼an een Afrikaanschen missionaris. Men stelt zich voor, dat hij daar rondloopt met een kruis op de borst, op de hoeken van straten of wegen stil houdt en dan als een andere Goca- dorus de menschen om zich heen verr zamelt. Daar neemt hij zijn kruis in de linkerhand, en met de rechter wij zend op het kruis, legt hij als een! St. Paulus op den Areophaag„den Gods dienst uit aan een verbaasde menigte. Onvermoeid gaat hij verder, over ber- genen rivieren, door wouden en moe rassen, zonder schoenen aan de voeten en met armoedige kleeren aan het lijf. Van eten en drinken is nauwelijks sprake; hij leeft zooals de inboorlin gen, wien voedsel zijn leven onder houdt. En als hij ?s avonds thuiskomt, is het in een armoedige hut, mogelijk nog slechter dan die der inboorlingen, waarin hij slaapt op den blooten grond, bedekt met wat takken en blaren!' Nu kan het zijn, dat ik wat overdrijf, maar ik wed toch om 'npaar Hollandsche guldens, dat de meesten meenen, dat de missionaris heel armoedig leeft, net als de inboorlingen, en dat wij er den ge il eelen dag op uit zijn, om met de men schen te praten en hen over te halen om Roomsch te worden. Niets van dat alles!! Maar zijn we dan geen missio narissen? Och, komt zelf maar eens kijken, ongeloovige Thomassen en bet weters In 1877 kwamen de eerste Roomsch- Katholieke missionarissen in Oeganda, en hadden een harden tijd. Moetesa, de koning van het land, had Stanley gevraagd, om missionarissen te zenden en spoedig zond de Engelsche Staats kerk eenige Protestantsche zendelingen, terwijl Rome Fransche missionarissen zond van de Congregatie van kardinaal Lnvigerie. Spoedig stierf Moetesa, die opgevolgd werd door koning Mwanga, en hiermede begon een moeilijke tijd voor missio narissen en zendelingen. Mwanga was eem bloeddorstig tiran, die menigmaal onderdanen folterde door hun da oogan wit te steken of den neus af te hak ken; daarenboven was hij een man ▼an luimen en grillen, en een wel lustig dier. Onder zulk een tiran leefden de mis sionarissen honderden kilometers van de kust, afgesneden van alle verbinding «net Europa, zonder bescherming over geleverd aan de luimen van een trot- schen wreeden neger. Herhaaldelijk ge beurde het, dat de koning pleizier kreeg in de stoelen en andere Europeesche dingen der missionarissen, en deze zaken dan onder allerlei bedreigingen opeischte, zoodat de missionarissen soms van alles beroofd werden. Dit was voorzeker d e zware tijd voor de missionarissen in Oeganda, een tijd van moeilijkheden, waarvan men zich in Holland geen denkbeeld kan vormen. Toen langzamerhand meer Europe anen in het land kwamen, en den mis sionarissen hulp konden verleenen, werd de toestand beter. In 1896 werd ilwanga voor goed verdreven, en de Engelsche heerschappij in het land ge vestigd. Sedert dien tijd konden de róssionari&sen al hun krachten en werkzaamheid ontplooien, en arbeiden ia rust en veiligheid. Beteekent dit nu, dat de missiona rissen den geheelen dag op uit is om bekeeringen te maken? Neen, volstrekt niet. Menigmaal werd mij in brieven gevraagd, of ik al veel bekeeringen had gemaakt. Die vraag klinkt hier heel vreemd, en wellicht zal het ant woord u ongeloofelijk toeschijnen. Toch moet ik eerlijk de waarheid spreken en rondweg verzekeren, dat ik, voor zoover ik weet, geen enkelen bekeer ling gemaakt heb. Waarom, zult ge vra gen? Omdat hier in Oesaga de bekeer lingen van zelf komen en het voor naamste werk van den missionaris is niet het opsporen van bekeerlingen, maar het grondig onderwijs en de ka raktervorming zijner bekeerlingen. Doch nu moet ik even terugkomen op een paar meeningen, wier valsch- heid zeker even groot is als hare oud heid en algemeenheid. Vooreerst hou den velen het voor het ideaal van den missionaris, dat hij leeft zooals de ne ger leeft. Wie dit meent, kan den ver- trekkenden missionaris geen beter ar tikel in zijn uitrusting meegeven dan een doodkist, en wie hem nog meer wil geven, kan zijn toevlucht nemen tot een honderdtal bidprentjes. Een missionaris, die hier zou willen leven als de negers, zou als volkomen nutte loos met de eerstvertrekkende boot te ruggezonden worden. Maar, zult ge zeggen, de missionaris moet toch een nederig leven lijden. Hoe kan hij anders de leer van Chris tus prediken, de heerlijke leer van ar moede en nederigheid? Het antwoord is zeer gemakkelijk. Indien een missio naris hier kwam inuitwendige ar moede en nederigheid van kleeding en woning, hij zou kunnen prediken te gen de hoornen, de bananen en de gei ten, maar geen enkele heger zou naar hem luisteren. De neger zou dadelijk opmerken, dat die missionaris nog niet eens zooveel verstand bezat om zich behoorlijk te kleeden, en dushem niets zou kunnen leeren. De neger zou op dien missionaris neerzien als op zijn mindere, hij zou hem een „moekopi" (een boer) noemen, hij zou hem ver achten en hem den rug toekeeren. Hoe kan men in Godsnaam verwach ten, dat een onontwikkeld volk iemand zal beoordeelen en opwegen naar zijn innerlijke deugd en waarde? Indien ge hier kwaamt met al de doctersgra- den van de vijf Nederlandsche univer siteiten, en alle lintjes en ridderkrui zen van het vaderland en begiftigd met alle mogelijke Pauselijke onderschei dingen, wat zouden de negers van u denken? Ze zouden meer respect heb ben voor uw mooie zwarte jas en uw nette schoenen, dan voor al uw ge leerdheid en lintjes en aanzien bij el kaar. Zeker, de missionaris is meestal een priester van inwendige nederigheid en onthecht aan het aardsche en wars van van grootdoenerij. Maar tegen zijn wil in moet de missionaris soms uitwen dig groot schijnen en groot doen, en zich een man van middelen toonen. De Engelsche regeering in Oeganda en Oe- soga zag dit ook zeer goed in, en gaf den missionarissen groote stukken, welks bewoners hun onderdanen zou den zijn, zoodat de missionarissen ge lijk staan met gröote opperhoofden. Eenigen tijd geleden besprak ik met eenige medeemissionarisseh de kwestie, of het grooten invloed zou hebben op het missiewerk, indien eenige missio narissen wonderen konden verrichten. De snelle uitbreiding van het Christen dom was toch immers te danken aan de wonderen der eerste Geloofspredi- kers. Eenstemmig waren echter allen van meening, dat het verrichten van wonde ren hier weinig uitwerking zou hebben. Wellicht, dat het opwekken iets zou uitwerken, doch voor het overige moest men zich geen illusies maken. Een geweer, een rijwiel, een gramophone is voor den onontwikkeld en neger een grooter wonder dan het genezen van een blinde. De blanke man kan alles, zegt de neger, en hij verbaast zich over niets. Wat zou voor den neger groo ter wonder schijnen: Wrighfs vlieg machine, of de genezing van een lam me? Van het eerste snapt hij minder dan van het tweede. De neger, evenals ieder onontwikkeld mensch, ziet alleen naar het uitwendige Vandaar dan ook, dat menige missiestatie eerst goed be gon te bloeien, toen de missionarissen de middelen hadden om een flinke kerk en goede woonhuizen te bouwen. De aangewezen weg voor het bekee- ringswerk in Afrika is maar al te dui delijk. Men moet beginnen met uiter lijke middelen en uiterlijke grootheid, waardoor het volk wordt aangetrokken. Dan kan het worden opgevoed en on derwezen, en zal het langzamerhand inzien de ïjdelheid van uiterlijke praal en groot-doen. Het onontwikkelde ge slacht van heden, zal plaats makcpi voor een verstandig, ontwikkeld volk, dat de verhevenheid zal inzien van ne derigheid en deugd en adel van karak ter. Dan zal uitwendige grootheid door de missionarissen versmaad kunnen worden, maar zoover is het thans nog niet gekomen, en de tijden Zijn nog niet rijp. In dat opzicht misschien klinkt het u vreemd, maar het is toch de zuivere waarheid hadden de Apostelen een voorsprong op de Afri kaansche missionarissen, want zij pre dikten voor volkeren, die niet slechts lezen en schrijven konden, maar te vens hun dichters en letterkunde be zaten. Nog één punt, en dan stap ik weer op uit de kolommen der courant. Wel licht zullen sommigen zeggen, dat het geloof toch eene genade van God is. Volkomen waar, iedere bekeering is eene genade van God, maar ge weet toch wel, dat Gods genade zeer dikwijls met natuurlijke middelen werkt! Hoe- velen danken hun bekeering niet aan de lezing van een goed boek, of het verstandige woord van een leidsman, of het sympathieke woord van een vriend! De bekeering van Oeganda was het werk van Gods genade, doch God in Zijn wijsheid, had ook Zijn uitwen dige, natuurlijke middelen, en vandaar dat de Afrikaansche missionaris met den besten wil van de wereld, toch nooit den hem aangeboden geldelijken kan afwijzen en versmaden. C. SCHOEMAKER, Miss. Apost. Kamuli, 18 Aug. 1909. In No. 26 van de uitgaven der ta- riefvereeniging wordt dat onderwerp besproken. Wij ontleenen daaraan het volgende; Bij de debatten in de kiesvereeni- gingen werd de lariefherziening meer malen besproken en het loont de moeite te onderzoeken, welke argu menten door de vrijhandelaars met voorliefde werden gebruikt eD, voor zoover is na te gaan, het meest in goede aarde vielen. Het waren voor namelijk de drie volgende beweringen: lo. Bescherming komt alleen ten goede aan de producenten, is daaren tegen nadeelig voor de censumenten, Nu zijn wèl alle menschen verbruikers, maar niet, allen voortbrengers. Er heb ben dus meer menschen schade dan voordeel van. Bescherming komt dus alleen ten goede aan de vervaardigers van een bepaald artikel, maar is schadelijk voor de groote schaar ver bruikers van dat artikel. Derhalve is bescherming een bijzonder, en vrijhan del een algemeen belang. 2o. Bescherming maakt de goederen duur. De importeur verhoogt den prijs zijner artikelen met het bedrag van het invoerrecht en de kooperB zullen dus meer moeten betalen. Dit schijn- argument is wellicht het meest pak kende. Immers wanneer men vraagt aan eene vergadering: Wat hebt gij liever, dat alles duur, of dat alles goedkoop is? dan is het antwoord niet twijfelachtig en het argument aan de onderstelde prijsverhooging der goederen ontleend, wordt dan ook steeds met ophef te berde gebracht. 3o. Het derde stokpaardje is het belang van de uitroer-nijverheid. Be scherming zoo wordt geredeneerd is alleen van belang voor de nijver heid, die voor het binnenland werkt. Maar zegt men verder onze industrie is allengs bijna geheel ge worden eene export-nijverheid en deze ondervindt van bescherming geen enkel voordeel, wel groote nadeelen. Gelukkig is de bewering, dat onze nijverheid bijna uitsluitend op den export zou zijn aangewezen, niet juist. Ware dit wèl het geval, dan zou haar bestaan en welzijn geheel afhan kelijk zijn van maatregelen in het buitenland, die met hare belangen geene rekening houden en waarop, noch zij zelve, noch onze Wetgeving of Regeering invloed kunnen uitoefe nen. Maar inderdaad werkt een groot deel onzer nijverheid nog voor de binnenlandsche markt, dank zij het gematigd beschermend karakter, dat ons tarief hier en daar kenmerkt. En voor de binnenlandsche industrie is bescherming tegen doodende concur rentie zeker een levensbelang. Op het eerste bezwaar is echter het volgende te antwoorden: Alle menschen zijn verbruikers, zoo heet het maar niet allen zijn voortbrengers. Daarom moeten de be langen de consumenten steeds het zwaarste wegen. Zij vertegenwoordigen het algemeen, de kleine kring der voortbrengers het bijzonder belang! Is dit de waarheid? Het kan goed zijn, nog eens in herinnering te bren gen, wat Mr. Pijnappel in 1897 van deze bewering zeide in zijne heldere, thans bijna vergeten, brochure „Ar beid en Bescherming", p. 20: „Er is voor mij iets ziekelijks in bet schermen met het belang van den consument, op den grond, dat wij allen consumenten zijn. Wij zijn ook allen producenten, of behoorden het te zijn. Wie echter niet produceert, maar alleen consumeert, mag zeker daaraan geen aanspraak ontleenen, om te kla gen over schade, die de consument zal lijden, indien de staat zorgt voor de voorwaarden van gezondheid en veiligheid, waaronder de arbeid ver richt wordt, of voor het behoud en de verzuiming van het arbeidsveld zelf. Indien niet de zelfzucht, maar het belang der gemeenschap, de bron van beschermende rechten is, dan kan er ook van onrechtvaardigheid geen sprake zijn. Een volk, als éénheid optredende, is geroepen de belangen der gemeenschap te behartigen, zonder te vragen, of het persoonlijk belang van ieder lid der gemeenschap daarbij even sterk betrokken is. Het groote motief voor allerlei staatszorg is het belang der gemeenschap. Het antwoord op tal van vragen naar den rechts grond van een beginsel of daad van staatsbeleid, is geen ander". Het schijnt onnoodig hieraan iets toe te voegen, of bet moest zijn, dat die vermeende tegenstelling der belan gen van producenten en consumenten grootendeels slechts in schijn bestaat. Inderdaad hebben alle klassen, heeft het geheele volk belang bij verruiming van het nationaal arbeidsveld en op voering der productie tot den hoogst mogelijken trap. De kapitalist voor zijne rente, de ondernemer voor zijn winst, de arbeider voor zijn loon en zijn vast werk. Door de toeneming der welvaart, hierdoor ontstaande, worden ook winkeliers en kooplieden gebaat en de rijzing van den looo- standaard komt op den duur ook aan de ambtenaren ten goede. De onder vinding heeft geleerd, dat, hoe meer eene verstandige handelspolitiek de sluimerende industriëele krachten eener natie tot ontwikkeling brengt, des te meer de macht en welvaart van het geheele volk toeneemt. Duitschland en de Vereenigde Staten leveren daarvoor het bewijs. De vraag, of de door een invoer recht getroffen goederen den verbrui ker op een hoogeren prijs zullen komen te staan, kan niet in algemee nen zin met een enkel woord beant woord worden.'Veel hangt daarbij af van den aard van het artikel en de hoogte van het recht. Kan het artikel niet binnenslands vervaardigd worden, zooals b.v. koloniale producten, dan zal in den regel eene prijsverbooging volgen. Maar daarom zijn voorstanders eener stelselmatige bescherming van den nationalen arbeid met die soort van rechten weinig ingenomen. Anders wordt het, wanneer het be laste artikel wèl hier te lande kan worden vervaardigd, zooals bijv. ge maakte kleederen. Dan ontstaat een prikkel voor de binnenlandsche nij verheid, om het artikel zelf te maken, daar zij tegenover het buitenland door het invoerrecht een voorsprong heeft en dus beveiligd is tegen doodende concurrentie. Verhoogt zij echter den prijs eenigzins belangrijk, dan zal ■weder uit het buitenland betrokken worden, zoodat haar belang mede brengt, de prijzen zoo laag mogelijk te houden. In dat geval zal de ver bruiker niets of weinig meer betalen dan vroeger, maar zal het gevolg alleen zijn, dat veel van hetgeen vroe ger uit het buitenland werd betrokken, hier door onze landgenooten wordt gemaakt, dus verruiming van het arbeidsveld. Veel zal intusschen ook afhangen van de hoogte van het tarief. Wanneer men, zooals wel eens beweerd wordt, met tariefsherzie ning bedoelde, persoonlijke belangen van eeaige industriëelen te bevorde ren, ware een zoo zelfzuchtig bedrijf zeer af te keuren. Maar anders wordt het, als het algemeen staatsbelang den doorslag geeft. Maar bescherming zegt men is toch een verplaatsing van voor deelen. Wat men den één geeft, ont neemt men den ander. Neen, dat is het niet, indien men de bescher ming houdt binnen den kring, waarin zij alleen recht van bestaan heeft. Tegenover elkander staan dan niet eeDige guldens, die de één rijker, de ander armer wordt, maar tegenover elkander staan dan het behoud van het arbeidsveld der industrie en eene kleine prijsverhooging misschien van het geproduceerde voorwerp. Zoo is het inderdaad. De opvatting der vrij handelaars is te individualis tisch. Door deze eenzijdigheid laten zij zich verleiden, te speculeeren op het bekrompen eigenbelang van een groot deel van het publiek, dat ongaarne eenig offer brengt in het algemeen belaDg, wanneer het daarvan niet zelf onmiddellijk voordeel verwacht. Maar overigens is ook de bewering, dat lage prijzen gepaard gaan met volkswelvaart, terwijl hooge prijzen daarop een nadedigen invloed hebben, moeilijk vol te houden. In de rijkste en welvarendste landen der wereld, de Vereenigde Staten b. v., is het leven duur, m.a. w. zijn de prijzen hoog. Het is de vraag, of de toenemiDg van het socialisme in de groote ste den niet in verband staat met den weinigen bloei onzer nijverheid, waar door in die steden eeD steeds aan groeiend werkloos proletariaat ont- s'aat, waarvoor het socialisme veel aantrekkelijks heeft Nu zullen wij de laatste zijn, om te beweren, dat men slechts met ruwe hand prijzen zou hebben te verhoogen om meer welvaart te verkrijgen. Al dadelijk valt in 't oog, dat bij goe deren, die niet in het land zelf ge maakt kunnen worden, prijsverhoo ging aan niemand voordeel geven kan. Invoerrecht op deze artikelen kunDen dus alleen op fiscale gronden worden verdedigd. Maar zelfs bij goederen, die in het binnenland kunnen worden voortge bracht, zal voor ieder artikel, moeten worden overwogen, of te verwachten is, dat het voordeel voor de nationale voortbrenging grooter zal zijn, dan het mogelijk nadeel voor den verbruiker. Wanneer eenige prijsverhooging mocht volgen, zal het voordeel voor het geheele volk, wegens de verrui ming van het arbeidsveld, grooter zijn, dan het offer, door den consument te brengen. Het Katholiek Congres te ït echelon. De voorzitter Cooremans gaf in ztjn openingsrede een overzicht van den bloei en welvaart, waarin Belgis zich verheugt, maar wees ook er op, dat de eendracht der Katholieken door ar beid en betere organisatie het Katholiek leven nog tot grooter voorspoed moet opvoeren Simonis, voorzitter van den Belgi schen Senaat, sprak in denzelfden geest, en spoorde de Katholieken aan, om 's Pausen lijfspreuk tot de hunne te maken omnia instaurare in Christo" De bekende geschiedschrijver M. G. Kurth, hield een rede over de kerk en het onderwijs. Hij eindigde met de woorden: s,Als onze zuidelijke gebu- ren ons benijden, hoeveel reden heb- u ben wij niet om naijverig te zijn op de Hollandsche onderwijswetgeving. Dw applaus zegt mij, dat de wensch van het eerste congres van Mechelen was „de vrijheid als in België" die van dit congres zijn zal „de gelijkheid als in Holland". In de 6 sectie-vergaderingen werden verschillende onderwerpen behandeld. In de eerste godsdienstige, zedelijke en liefdadige werken; in de tweede; pa tronaten, werklie4en-vereenigingen en drankbestrijding; in de derde: sociale instellingen; in de vierde: onderwijs en herhalings-onderwijs; in de vijlde: dé pers en in de zesde: kunst en letteren. Verslag geven van al dat werk is onmogelijk. Een enkele greep. In de eeeste sectie is de wensch uitgespro ken, dat zich in den boezem der gods dienstige vereenigingen een kern zou vormen die tot doel heeft de bevorde ring van de veelvuldige Communie. In de tweede sectie is warm gepleit voor het collectief arbeidscontract als zijn de het meest geschikt om den vrede tusschen patroons en werklieden te be vorderen. In de derde sectie ging het levendig toe over de flamingantisatie van het onderwijs in zijn geheel. Men is niet tot een besluit gekomen. In de vierde sectie is een motie aangenomen waarbij de Katholieken zich absoluut ten plicht stellen om in het openbaar, vooral op reis geen anti-godsdienstige lectuur te koopen of te lezen. In de vijfde sectie is een motie aan genomen om het vertaald Missaal te verspreiden als gebedenboek, ten.m ste om de gewone tekst der Mis-, Vespers van eiken Zondag te popu lariseeren^ kortom om geheel onze gods vrucht méér lithurgisch te maken, voor al ook door het invoeren der Comply ten avondgebed, enz. In de groote algemeene middagver gadering van den tweeden dag, die wend bijgewoond door ruim 2000 personen, onder wie alle bisschoppen van Bel gië, de meeste Katholieke senatoren en Kamerleden, hield de bekende bis schop van Orleans, Mgr. Touchet. een lange rede. De bisschop dankte het Katholieke België voor de gastvrijheid, die het schenkt aan de Fransche religieuzen, die weenend hun vaderland moeten ver laten. De rede van den Franschen bis schop werd luide toegejuicht en kar dinaal Mercier dankte hem namens de vergadering, waarna de eminente mi nister van Staat, Woeste, een rede hield over de Katholieke actie". Don Laurent Janssens hield vervol gens een causerie over de sociale zen ding der christelijke kunst. De laatste spreker was onze land genoot dr. Nouwens, die in het Ne- derlandsch een korte rede hield over de beste middelen, om het lot van üea middenstand te verbeteren. Om 8 uur was de vergadering ge ëindigd en bood kardinaal Mercier een banket aan ter eere van Mgr. Touchet. Alle bisschoppen van België, en vele hooggeplaatste ieeken zaten aan dit feestmaal aan. Zondag had in Mechelen de groote optocht plaats van Katholieke vereeni gingen, die prachtig slaagde. s De toestand in Barcelona. Het nieuws, dat uit Barcelona wordt medegebracht door Fransche reizigers geseind kaD het niet worden van wege de censuur is buitengewoon ernstig. De stad schijnt opnieuw aan het terrorisme ten prooi. Geen dag gaat voorbij, oferspriDgt een bom in de straten van Barcelona, doch de regeering onderdrukt alle nieuws over deze voortdurende ge welddadigheden. Toen de Imparcial een „gerucht" mededeelde, dat er drie bommen ont ploft waren, werd dadelijk de heele editie in beslag genomen. Een leger vao detectives en politie agenten zijn in het gebouw der recht bank verspreid, want anonieme waar schuwingen zijn ontvangen, dat de anarchisten er iets kwaadp -ede voor hebben. De waarschuw) die ont vangen werden, en het uur en de plaats van bomontploffingen voor. spelden, zijn bijna altijd uitgekomen 27) De oude gravin had haar, terwijl zij sprak, onderzoekend aangezien, an sprak, nu wieer goed geluimd: „Ei, hoe scherp! Ik mag mij echter niet beklagen. Gij hebt het recht voor nw man zaliger op te komen, mevrouw de barones." Toen Lina alleen met een hoofd knik antwoordde, herhaalde Hesz- born zijn vraag oimtrent Desendorf nog .eens. Opnieuw verstoord, sprak de gra vin nu: „Mijn hemel, mijnheer Won Heszborn, ge zijt zeer nieuwsgierig. Ik kan u echter niet helpen, om dat ik niet weet, waar' die Desendorf tegenwoordig zwerft." „Gravin, u spreekt Van mijn jon gen vriend in uitdrukkingen., „Ach", viel zij hem ongeduldig in de rede. „Ik heb hem eenvoudig hij zijn naam .genoemd. Gij da,ar- entegen noemt hem telkens uw; vriend nu eer ik dat deed- maar uw nicht ziet mij met al fonkelende oogen aandat kan ik nog wel zien, ofschoon ik half blind ben." Lina. !zei nu ernstig, Zonder- dep passenden eerbied te Vergieten: „U vermoedt Zeer juist, dat de toon waarop u over graaf Desendorf spreekt-, ons niet 'bijzonder bevalt. U kon dit. weten, wijl de overleden graaf Desendorf en mijn vader in tiem bevriend waren. Ook heeft de jonge graaf cms in Beikirchen een zeer vriendschappelijk bezoek ge bracht." „Werkelijk, mevrouw de barones.,.!. Als de jonge man u z|oo goed be vallen is, waarom hebt ge hem dan niet gehuwd?" Lina verschoot Van kleur, doch antwoordde niettemin rustig„Deze vraag staat met ons gesprek niet in verband. Ik kan ze echter gemak kelijk beantwoorden. Graaf Desen dorf heeft mij niet ten huwelijk ge vraagd." „Ha", bromde de gravin, „de jon gen beweerde toch, dat gij hem niet gewild hebt. iWjie heeft nu die waar heid gezegd „Beiden, gravin Blodecken", sprak nn mevrouw Heszborn, langzaam doch zeer beslist. „Noch de graaf, noch mijn dochter hadden lust zich zoo vroeg te binden. Afgezien daar van echter, hebben wij allen den jongen man leeren hoogschatten," „Nu breekt deze stille dame ook nog een lans voor hem. Ja, ja het is zoo, hoe erger schelm, hoe ge vaarlijker." „Het is duidelijk, ine vrouw", sprak n,u Lina meer en meer bewogen, „dat uwe vroegere welwillende gjezind- hejd jegens den graaf zteer veran derd is. Wij mogen natuurlijk niet naar de reden daarvan vtragen, maar wij hebben u rondborstig onze vriendschappelijke betrekking tot den graaf (doen kennen..,.. ei daarom mogen Wij zteker van u verwachten, dat ge dit bij uw spreken over onzen afwezigen vriend in acht zult ne men." „Dank voor uw lesje, barones Vel- denz.. Zooals ik reeds zeide, op den mond gevallen zijt ge niet. Ik geef toe, dat ge van uw standpunt ge zien gelijk hebt. Waart ge in staat van het mijne de zaak te beschou wen, dan zioudt ge inzien, dat ge in dwaling verkeert." „Nu ge Zooveel gezegd hebt, me vrouw, is het niet langer onbeschei den u te vragen, Waarop uw: ongun stig oordeel over mijn vfriend be rust", sprak Heszborn. „Vooreerst, mijnheer, moet ik u de verzekering geven, dat het mij leed doet, dat onze eerste ontmoe ting zoo 'Weinig aangenaam is. Of schoon ge mij geen vleierij hebt doen hooren, heb ik toch respect voor u gekregen. Ge zijt brave, openhartige lieden en trouwe, eerlijke vrienden. En nu zal ik aan uw verlangen, vol doen. Doet u dit verdriet, wijt het dan niet aan mij.,Liaat het u dan gezegd zijn, dat Ortwin Desendorf niet waard is, dat ge hem uw vriend noem,t. Een mensch dm het poodzake- lijkste en eenvoudigste van alle god delijke en menschelijk© (geboden over treedt, een gebod dat Zelfs de ruwste als heilig beschouwt, als hij niet allo schaamtegevoel verloren heeft, be hoort niet meer in beschaafde krin gen thuis en heeft geen aanspraak op achting, zelfs piet op verschoo ning." Het schoone, bloeiende gelaat der jonge barones was met een doodelijke bleekheid overtogen. Zij hijgde en kon de gravin slechts ternauwer nood laten uitspreken. Toen deze zweeg, sprak zij dan met een gloed van verontwaardiging op het gelaat „Uwe woorden, mevrouw, passen niet op graaf Desendorf, want zij passen op een misdadiger," „Zij passen op hem en teekienen hem zooals hij is", antwoordde de gravin op een Zelfs voor haar zeer scherp'etal taon, „Onmogelijk, dat is onmogelijk!" riep Heszborn buiten zich zelf van schrik en hoosheid, terwijl zijn schoonzuster met meer toorn in haar stem, dan men haar .verwacht zou hebben, uitriep: „Dat ja werkelijk afschuwelijk In de jonge barones ontwaakte al de drift harer jeugd en dreigde de overhand te krijgen. Met groote in spanning onderdrukte zij de verzoe king op de lasteraarster met drei gende gebaren toe te treden en bracht er ten slotte uit„Ge doeldet straks op pwl gebrekkig gezicht, maar het schijnt dat dit zich ook over uw geestesoog uitstrekt, an ders zoudt ge niet wagen, zulk een ongemotiveerde beschuldiging tegen een eerlijk man uit te spreken," „Ja wel, mevrouw, gij dwaalt. Gij moet dwalen"* riep Heszborn buiten zich zelven. De gravin antwoordde slechts met een verachtelijken blik en riep Haal- burg naderbei. Deze zeide: „Om Gods wil, tante, wind u zoo niet op. De menschen hier letten reeds op uw! zoo geanimeerd gesprek. Laat van deze heilloozo affaire toch niets publiek worden." „Ach, verbeeldt ge u, dat de ge heele wereld het nog niet wieet, waar om ik uw fraaien stiefzoon op staan- den voet zijn ontslag heb gegeven. Waarom ik u riep? Ik wilde deze menschen de laatste heldendaden ,van graaf Desendorf verhalen en daar bij moet gij voor getuige dienen." „Maai' tante, is het hier de plaats voor zulk een mededeeling. Zou dit niet beter op onze kamers kunnen geschieden Ieder zag dit dadelijk in en men kwam overeen in hot salon van me vrouw Heszborn gezamenlijk thee te drinken. Gravin Rodecken en graaf H aal burg kwamen ook volgens deze af spraak, maar Alexander ging niet mede. Zijn vader verontschuldigde hem. De rit naar het bosch had hem geen goed gedaan, de lucht was ze ker te vochtig voor hem geweest. „Och wat, de lucht heeft het nielt gedaan", beweerde de gravin, „de wending, idle ons gesprek nam, heeft hem aangegrepen. Ik dacht vroeger dat hij Ortwin niet zeer lijden mocht, én nu kan hij niet zonder verdriet en medelijden over hem hoo ren spreken." „En daarom as graaf Desendorf dood voor u", zei Lina. „Is hij het ook voor zijn moeder?" „Maar mevrouw, gravin Haalburg is zijn moeder. Daarin ligt het ant woord op uw vraag." - „Dus verdedigt zij hem?" „Dat kan zij niet", riep de gra vin. „Maar zij doet als u: zij zweert steeds dat hij onschuldig is, wanneer wij er toevallig over spreken. Wijl gij en de uwen niet zooals zijn moe der eenig belang er hij kunt hebben, hem hoe dan ook onschuldig te ver klaren, zult ge met mij en II aal burg moeten instemmen als ge hoort, wat de rampzalige begonnen heeft." Nu deelde zij niet zdnder gemoeds beweging maar toch klaar en duide lijk mede wat de breuk tusschen; haar en graaf Desendorf had ver oorzaakt. Haar toehoorders kregen uit de wijdloopige uiteenzetting dm indruk dat zij en Haalburg over tuigd waren, maar zij zelfs konden slechts de mogelijkheid, niet de ze kerheid van Ortwin's misdaad aan nemen. -Mevrouw von Heszborn had bleek en zwijgend met een gelaat,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1909 | | pagina 5