De Lnxe BroodMkerij Smakelijk Brood A. VON DER MOHLEN Gr. Markt 25 «ffij Soiled Schoenwerk is No. 19. ANEGANG. van uitsluitend prima kwaliteit, Mengelwerk. De twee broeders. Wijn uriend Gezellschap F ranken9 s ROOMBROOD. Het Déjeuner. Het onweer. HENRI i. CARELS voorheen Paul O. Kaiser, xtxtxfx}x+x+x+xtxtxtx4x Het goedkoopste adres voor M. PISCAER. Specialiteit ia WETTE en TRICOT GOEDEREN, ROKKEN en BLOUSES. Voor de ZINDELIJKHEID en HYGIÉNE uitsluitend VERPAKT VERKRIJGBAAR. Het onderwijs wordt gegeven elk?en avond der week, uitgenomen den Zater dag, des avonds van halt zeven tot half negen. Aangifte van leerlingen tweemaal per jaar op een steeds in dit blad te ver snelden datum. St Elisabethsvereeniging. Inleveren van ziekenbriefjes Maan dagavond tusschen 7 uur en half 9. Woensdag- en Vrijdagmiddag tusschen 1 en 2 uur, Jansstraat 49. Maria-vereeniging. R. K. Vereeniging tot bestrijding van het drankmisbruik vergadert elke twee maanden, hetwelk vooraf in de agenda •dezer courant wordt bekend gemaakt. De Mariaver. heeft een onderafdea- ling, Meisjesbond, voor leden! van 11—16 jaar, die ook tweemaandelijks vergadert op Zondags 's namidd. 4 uur in 't gebouw St. Bavo, Smedestraat. Zondag 14 November. Verga dering van dm Meisjesbond, ten 4 uur, in het Gebouw St. Bavo, Smedestraat. Drukke opkomst zeer gew'enscht! In de vergadering is gelegenheid zich voor het lidmaatschap te laten inschrij ven; tusschentijds bij het secretariaat der vereeniging Gr. Houtstraat 52. B. BL Zangvereeniging ABT I KT EELIGIONl. Directeur: de heer JAC. DE JONG. Secretariaat: Jansstr. 29. Roosveldstr.45 De eerstvolgende repetitie wordt ge houden op Dinsdag 16 Nov. e.k. Met instudeeren van het programma voor de eerstvolgende uitvoering, wordt te .kwart over 8 uur precies begonnen. Dames en heeren gelieven daarom op tijd aanwezig te zijn. Tevens wordt uw bijzondere belangstelling voor deze bijeenkomst gevraagd, daar door ons dan eenige voorstellen ter uwer ken nis en goedkeuring zullen worden ge bracht. HET BESTUUR. LEVERT: Wil u eens vragen of mijnheer Van Loven te spreken is? De aldus toegesproken bediende knik te, stond op en wees den bezoeker een stoel aan. Deze ging evenwel niet zit ten, maar bleef leunen tegen den lesse naar. Hij was een kloek gebouwd man, maar had iets dat den indruk gaf als of hij pas ontwaakt was uit een jaren- langen slaap. Mijnheer Van Loven zal u ont vangen, zei de bediende terugkeerende. De man volgde hem in het kantoor van den patroon. Bij de deur bleef hij staan en draaide zijn hoed in de handen rond. De ander rees niet op van zijn zetel en stak de hand niet uit, noch zeide iets in de eerste oogenblikken. Zij ke ken elkaar aan en dat was alles. Ein delijk was het de oudste die het eer ste sprak. Zoo, zeide hij, zijt gij het, Jacob? Ja, ik ben het, Willem, antwoordde de bezoeker. Heb je geen woord voor mij? Ik heb' vele woorden voor je, die je waarschijnlijk liever niet zult hoo- ren, zeide Willem van Loven, ik kan werkelijk niet zeggen dat ik verheugd of vereerd ben, je weer te zien. Ik verwacht ook niet, dat iemand daar blij om is. Ik weet dat ik onzen familienaam heb onteerd, maar ik ben er voor gestraft. Tien jaar, Willem, denk daaraan, tien jaar gevang en islevep en gevangeniskost en gevangenisvrienden. Ik zou mijn leven willen geven, om mijn misdaad ongedaan te maken. Ik had waarlijk hot voornemen niet om het geld te behouden. Ik ken de geschiedenis, antwoord de do koopman. Je hebt misbruik van vertrouwen gemaakt. Het is de oude historie. Ik heb in mijn kantoor iets dergelijks ondervonden. Ik kan vol strekt geen aandoenlijk medelijden voe len voor iemand als jij. Wat kom jp hier doen, Jacob? Jacob van Loven nam zijn hoed van de eene hand in de andere, sloeg zijn blik naar beneden en zeide: Ik was 25 jaar, toen ik in de gevangenis kwam, en nu hen ik vijf en dertig. In idien tijd is de buitenwereld voor mij ge sloten geweest. Ik zoek werk en ik kom het jou vragen. Eerlijk werk wil ik doen. Ik ben een goed boekhouder, maar ik zou ook portier willen wezen en alles wat ik krijgen kan, dat eer lijk is. Hier heb ik geen werk voor je, viel zijn broeder hem in de rede. Jij hebt buiten den waard gerekend, Jacob. Ik ben je broeder niet meer, ik heb je afgezworen, toen jij een schurk werd. Ter wille van de arme vrouw, die jou haar zoon noemde, zal ik je wat geld geven, waarvan je een of twee weken kunt leven, maar overigens geef ik je geen cent. Bedenk dat wel. Als je terugkomt, zal ik je de deur laten uitzetten. De bezoeker was nog zoo onder den indruk van den gevangenLsdwanig, dat zijn trots nog niet werd opgewekt. Voortdurend naar beneden starende, vroeg hij Hoe gaat het zuster Johanna? Goefl. Kan je mij niet zeggen, waar zij woont? Neen, Johanna is getrouwd en jij bent de laatste, dien een geachte schoonbroeder graag bij zich zou ont vangen. Ik wilde je nog iets vragen, zei Jacob met bevende stem. Ada van Ree, wat is er van haar geworden? Leeft zij nog? Is zij getrouwd? Ik wil je omtrent haar geen inlich tingen geven, hernam de ander barsch. Hier heb je honderd gulden. Pas nu op, dat je werk krijgt, voordat het geld op is. Denk er om, ik geef geen cent meer. Neem het mee en kom noodt weer terug. Hij wierp het geld op de tafel. Op het gelaat van den bezoeker verscheen echter toen een trek van toom. Zijn trots kwam eindelijk boven. Een gift, zoo gegeven, zou hij niet aanraken. Het was alsof zijn rijzige gestalte nog grooter werd, toen hij het oog ein delijk op zijn broeder richtte en met een heftig gebaar wierp hij deze de goudstukken voor de voeten. Houd dat geld, riep hij uit, ik' wil het niet hebben. Ik heb niets meer van jou of van een ander noodig. Ik' kwam om hulp, dat is waar, hulp om een eerlijk man te worden. Ik heb zoo lang uitsluitend met boeven ver keerd, dat ik de gebruiken, van jou kringen vergeten ben. Maar ik dacht dat een broeder de hand wel zou uitste- ken om mij te redden.- Jij hebt gewei gerd. Goed. Zie naar deze vuisten, naar die schouders. Ik kan op de een of andere wijze het geld verdienen. Bij den hemel, als dit jou liefde is, heeft ze ook weinig te beteekenen. Ik heb kennissen genoeg, schurken, die mij niet open armen zullen ontvangen. Jij drijft mij na,ar hen toe, onthoud dat. Jij! Hij zette zijn hoed op en verliet het vertrek, de deur met een harden slag achter zich dichtwerpend. Eenige weken later kreeg op een donkeren avond Jacob van Loven in lichtingen van een inbreker, hoe hij een huis moest binnensluipen, dat aan gewezen was om te worden beroofd. Het was een afgelegen huis en de ven sters waren laag bij den grond., zoodat het werk niet moeilijk scheen. De in breker zeide, na hem de inlichtingen te hebben gegeven: Wij geven je een half uur tijd om ons toegang te verschaffen. Als je dan geen sein hebt gegeven, komen wij ook door het venster. Pas maar op dat je ons niet verraadt, nieuweling, want dan raak je er om koudl Wees gerust, antwoordde Jacob v. Loven, en toen de anderen zich verwijl de rd|öu, mompelde hij Zoo behoor ik dan nu to|t een troep inbrekers. Mijn masker en mijn pistool heb ik in mijn zak en mijn lantarentje ook. Ik ben eeai 'inbreker, de inbrekers waren de eenigen, die mij vermelkomden, toen ik uit de gevange nis kwam. Mijn broeder! Wat zou piijn moeder zeggen als zij het wist. Zou ze mij thans zien? Hij dacht een oogenJblik' na, toen maakte hij een onverschillig gabaar als om die overdenkingen te verjagen. Daarop klom hij door het venster, door zijn makker aangewezen, en daar het binnen niet gesloten was, duwde hij het zeer gemakkelijk open. Zijn schoe nen maakten geen gedruis-ch en bij het licht van de lantaarn keek hij rond naar een schuilplaats. Weldra vond hij er een, een groote kleerkas met een deur er naast. In dezen verborg hij zich achter een groot aantal kleederen. Na een korte poos hoorde hij een kind schreeuwen en een oogenhlik la ter ging een zachte tred langs zijn schuilplaats. Ada, riep een vrouwenstem, wil je mij even helpen? De kleine schreit. Daarop ruischte een tweede vrouwen kleed voorbijw en praatten de twee vrouwen in de kamer, waar het kind lag, zoo dicht bij den inbreker ,dat hij haar ademhaling had kunnen hooren. Ik ben zoo blij, dat gij vandfaag gekomen zijt,, Ada, zei de eene, want ik ben zoo alleen. Karei moest ook zoo onverwacht vertrekken, hedenmorgen. Ik maak mij altijd zenuwachtig en bang, als ik des nachts alleen in huis ben. Ik zie u altijd gaarne bij mij1, maar vooral dezen nacht. En ik ben nooit angstig, Johanna, antwoordde de dame, die Ada werd genoemd. Mama zegt altijd, dat ik des nachts zoo moedig ben als een man. Dikwijls heb ik des nachts met een stoofhaak op denkbeeldige inbrekers jacht gemaakt, want mama denkt altijd dat er inbrekers in huis zijn. Spreek er niet over, zei de moe^ der, die bezig was haar kind tot rust te brengen. Als zij wisten, dat er twin tig duizend gulden in de brandkast lig gen, zouden ze zeker hier inbreken. Karei had geen tijd om liet geld in (de bank te brengen. Terwijl zij dit zeide, stond do inge klommen man met een bonzend hart in de kast te luisteren, maar niet omdat zij van een zoo groote som geld sprak. Dat was hij vergeten. Hij hoorde alleen de stemmen van twee vrouwen en hare namen. Ada zoo heette zij, die hij had liefgehad. Johanna, dat was do naam zijner zuster. Lief kereltje, zeide de stem van Ada, wat een aardig kind is het tcch. De inbreker keek door een roet van de deur, en zag haar gelaat. Zij was het, Ada van Ree. Ouder geworden want toen hij haar voor het laatst zag, was zij zeventien. Jij houdt zooveel van kinderen, hot verwondert mij dat jij niet trouwt, zei de moeder en nu wist Jacob van Loven, dat het zijne zuster was die sprak. Ik weet, dat Willem je liefheeft, en hij kan, je alles geven wat het leven gelukkig ma,akt, Ada. Jacob van Loven gloeiden de wan gen van haat tegen zijn wreeden broet- der en tegen zijn zuster. Hij kan mij niet geven wat alleen gelijk in het huwelijk brengt, liefde voor hem. zeide Ada. Neen, Johanna, ik heb je dit nog nooit gezegd, maar nu wil ik het je zeggen: Ik heb den armen Jacob zóó lief gehad, dat ik geen ander zal nemen, zoo lang hij leeft. Achj Ada, riep Johanna hartstoch telijk uit, hoe gelukkig maakt 't mij dat je nog aan hem denkt. Ik meende dat ik de eenige was, die de herinne ring a.an den armen Jacob nog had be waard. En toen hoorde de luisteraar hoe die beide vrouwen weenden om zijnentwil Ja, Ada, zeide zijn zuster, en hoe wel hij treurig gevallen is, zal ik hij zijn terugkeer blijde zijn hem te zien. Dit zal zijn thuis zijn als hij wil en mijn echtgenoot zal hem helpen om weer eerlijk zijn brood te verdienen. Willem is woedend op hem, maar wij vrouwen oordeelen niet zoo hard. Hij' za,l spoedig vrij komen, Ada. Maar de kleine slaapt weer. Zullen wij naar bo ven gapn De map, die in huis geslopen was om te plunderen, de map over wien zij spraken, kon het niet langer verdragen. Zijn hart was verteederd. Toen herin nerde hij zich waarom hij daar was. Hij sloop terug na,ar het venster, waardoor hij was binnengekomen. Maar nauwe lijks wa,s hij op den drempel van het rpam of er klonk een sterft van buiten en vier gedaanten doken voor hem op. Wa,t is dat? zeide de stem van den hoofdman halfluid. Ik zal niet dulden, dat dit huis geplunderd wordt, antwoordde Jacob, na.ar beneden springende. Verrader, klonk het van alle kan ten, en woeste gezichten grijnsden hem pan. Hij trok' zijn pistool uit den borst zak en schoot het af in de lucht. Daar op voelde hij een stoot tegen de borst', een snijdende pijn en hij viel ach terover. Hij opent de oogen, zeide een stem. Jacob van Loven hoorde het, en. ver wonderde zich wat el* gebeurd was. Toen herinnerde hij zich da,t hij ge vochten had. Waar was hij thans? Ada, lieve, zei de stem weer, ik geloof dat hij bijkomt. Jacob opende wijd de oogen en zag twee vrouwen over hem hoen buigen. Jacob, zeide de een, ken jij je zus ter Johanna niet meer? De andere barstte alleen in tranen uit en zeide niets. Ja, ik herken je beiden, zeide hij op zwakken toon. Hoe kom ik hier? Ik ben zoo verbaasd. Hoe ken je mij? We vonden je gewond buiten voor de deur liggen, antwoordde Johan na. Ada herkende je het eerst. Wij weten niet wa.t er gebeurd is, als je heter zijt, zal je 't ons vertellen. Wij zijn nu al gelukkig, dat wij je terug hebben. Nu zatl je niet meer weggaan. Hij wist da.t hij stervende was en dat hij haar weldra voor altijd zou verla ten. Ma,ar tcch gevoelde hij zich nu ge lukkig. Het zijn vreeselijke jaren geweest, zeide hij zacht. Zijn zuster sloeg de apmen om zijn hals .en kuste hem herhaaldelijk. Toen keek hij Ada, aan. Wil je mij de hand geven? fluister de hij. Als ik bleef levep, zou ik je dat niet hebben durven vragen, maar nu ik sterf, kap ik gemister heengaan als ik jou hand in de mijne voel. Snikkend ga| zij hein hare hand en kuste hem, zooals Johanna had gedaan. Een glans van vreugde verspreidde zich over het gelaat van den armen misdadi ger en hij zeide za.chlkens: Nu is de dood mij licht. Mis schien zien wij elkapder weder. En met een zucht stierf hij. Ieder, die veel met anderen uit wan delen gaat, zal bij ondervinding weten ho,e genoegelijk het soms is, eens aan zijn overpeinzingen te worden overge laten en op eigen gelegenheid langs 's heeren wegen te dwalen; vooral wan neer men een opgeruimd mensch is, zooals ik, die mij 't leven volstrekt niet zuur maak. Zelfs als ik een equi page zie voorbij stuiven, dan nog kies ik de verstandigste partij en verheug mij er in, dat ik het op mijn voeten af kan en geen surrogaatvoeten noo dig heb. Ik zonder mij gaarne af, zonder nu juist een inenschenhater te zijn, of met een berouwvol gemoed het gewoel der samenleving le ontvlieden; maar ik vind het nu eenmaal een genot, om „in mijn eentje" uit wandelen te gaan en i te peinzen en te soezen.... j Altijd ben ik vergenoegd, wanneer ik alleen wandel, want dan ben ik aange naam gezelschap; in mijn verbeelding inviteer ik iedereen dien ik gaarne zou zien, en zoo wandelt dan toch menigeen I aan mijn zijde. Soms toover ik een aardig nichtje te voorschijn, om in ge- daehte met haar door de groene dreven te zweven en dan amuseeren wij ons altijd wonder goed. Ongelukkig echter kan de geest wel inviteeren, maar niet wegsturen; de geest kan zeer goed afwezigen oproe pen, maar geen aanwezige weg moffelen! Mijn vriend Gezellschap is mijn vriend; dat is: hij is el tijd zeer bemin- lijk, wanneer hij bij mij eet, hij is een. vereerder van talenten,, wanneer hij met mij spreekt, en een bespotter van mijne verwaandheid, als hij van mij spreekt, dus de heer Gezellschap is mijn vriend! Dat zou nu zoo erg niet wezen, want hij komt zeiden bij me; daar pas ik wel op. Doch aLs ik hem op straat tegen kom, kan ik hem niet beletten, dat hij eensklaps over steekt, in diagonale richting op mij aanschiet, reeds in de verte met hand of hoed wuift, mij aanspreekt en be groet, alsof ik pas uit de Doode Zee ben opgehaald, en zich met angstige nauwgezetheid op de hoogte stelt van mijn familie-wederwaardigheden. En da,n dan wandelt hij met mij op. Hij doet dit trouwens niet alleen met mij; met iedereen gaat hij mee, overal haakt hij aan. En dat geschiedt eigen lijk nooit voor zijn eigen pleizier, maar hij gevoelt zich een soort „appendix". Een enkele maai trachtte ik bij zoo'n gelegenheid wel eens den pas te ver snellen en draaide het hoofd zóó naar den anderen kant, dat ik het haast niet meer in de gewone houding kon terug brengen; maar het was zelden mogelijk hem te ontkomen en ik had dan te kiezen tusschen een liope- looze harddraverij, of het gezelschap van mijn vriend Gezellschap. Ik wandel in het Vondelpark; op de Leidsche straat waait de wind mij Gezellschap tegemoet. „Waar gaat dat zoo vroeg heen? vraagt hij. „Naar het Vondelpark." „Dan ga 'k een eindje met je mee." En hij hangt in een oogwenk aan mijn arm, waaraan juist een muze of gratie voortzweefde. Ik gevoel mij machteloos, hoewel hij hij mij in mijn liefelijkste phantasie komt storen. Hoe hem kwijt te raken? Een ingeving! I k„Bij den banketbakker moet ik wezen om wat voor een kind te koopen. Bonjour dus." Hij: „Dan wacht ik even op je. Nu moet ik een kwartje vermorsen in ik heb toch mijn -doel niet bereikt Met gelatenheid loop ik door; hij ratelt verder. Gelukkig hoor ik er niets van. Wel dra valt mij een ander kunstgreepje in. Ik: „Beste vrind, je zult me verder exeuceeren; ik heb beloofd iemand te komen afhalen." Hij: -,.,0, dat is niets. Met plezier blijf ik eventjes wachten." Ik moet het huis wel in, de trap op, een poosje mijn nood klag,en en mijn kwelgeest w.eer in de klauwen vallen. Een poging om te ontsnappen, zie ik jammerlijk mislukken; d,e snoo- de toeleg is doorgrond. Een laatste poging. I k„Daar op den hoek hepft mijn vriend zijn atelier; ik' moet hem nood zakelijk spreken." II ij (verrukt): „Charmant! Reeds lang heb ik hot atelier vap dien schil der eens willen zien! 't Kan niet beter treffen! Als je me vergunt, ga ik even. met je mee, dan kunt ge hem aan fmij* voorstellen .Bepaald charmant!" Groote zweetdroppels beginnen op mijn voorhoofd te parelen. Ik wist niet eens dat daar een schilder woonde; maar ik ware in staat, het eerste huis 't beste in te vliegen'. Weer stond ik stil. „Ah, daar schiet mij nog tijdig te binnen, dat hij om dezen tijd nooit thuis is. Hoe kan ik zoo in gedachten zijn!" De heer Gezellschap drukt zijn diep leedwezen uit en langzaam wandelen wij weer op. Eindelijk komt er uitkomst en redding! Daar nadert dr. S. „Duid mij niet ten kwade mijn waarde, maar ik kan je vereerend ge zelschap niet langer genieten; want ik :moet den dokter bepaald alléén spreken." „Geneer je volstrekt niet, manlief; ik heb den tijd aan mij." Al weer mislukt. De dokter gaat zijn weg en vriend Gezellschap slaat de en terhaken weer in mijn trillend vleesch. „Dc arme vrouw is toch gevaarlijk ziek," dus huichel ik; „de dokter raadt mij ten zeerste aan ,.om haar nog lieden te bezoeken want 't zou niet onmo gelijk zijn, dat zij onverwacht kwam te overlijden." Ilij antwoordde: „Wat ik je bidden mag, maak geen complimenten; ik zal zoolang wel voor het huig op en neer loopen." Nogmaals mis. Daar moet ik ten tweede male een huis binnen gaan, er fatsoenshalve wat blijven praten en huiten gekomen, wordt mijn arm weer in beslag genomen. Zoo komen wij in het Vondelpark. De hoornen schijnen mij uit te lachen en alles schijnt spotachtig op mij neer te zien. De laatste hoop is in rook vervlogen. Ik begin iets koortsachtigs bij mij op te merken. Het ongeduld, dat zich van mij meester gemaakt hoeft, is pijnlijk, duldeloos geworden; zeeziek te zijn, moet een weldadig gevoel wezen, ver geleken bij de gewaarwordingen, die mijn vriend Gezellschap bij mij opwekt. Ik geloof, dat als op dit oogenhlik de koningin van Engeland voorbij gekomen was, ik sans fagon haar arm had geno men, enkel om toch maar dien hate- lijken Gezellschap kwijt te raken. Daar komt een rijtuig aanrollen. Een, man zit er in. Nauwelijks zie ik dit, of ergernis of wanhoop doen mij het hoofd duizelen. Zoo moet een drenkeling zich gevoe len, als hij oen reddenden stroolialm grijpt. De woede ma,akl mij door het brutale heen. Ik wenk den koetsier, stil te houden. „Dat is hij!" roep ik' luidkeels mijn vriend Gezellschap toe, spring op do trede, open h'et portier, terwijl het rij tuig voortra.telt en met een zucht va,l ik op het kussen neer. Nu eerst zie ik dat ik naasf een (man met een klein kind heb plaats genomen. Hij is bijna, sprakeloos van schrik en ziet mij met groote oogen aan, kenne lijk vap plan om hulp te roepen. Ook ik ben wat van mijn stuk, maar weet mij te herstellen, kijk door de glaasjes achter in het rijtuig naar mijn vriend, die verplet midden op den weg sta.at, en met schijnbare bedaardheid zeg ik thans: „Ik wilde u even vragen, hoe me vrouw het maakt?" „Mevrouw? Welke mevrouw?" „Wel, uwe vrouw." „Kent ge die dap?" „Natuurlijk; zou ik anders maar zoo bij p komen zitten. (Tot het kind.) Toe, .x4x x xjex^xt xfxixfxfxfx bevredigdzij werden werkelijk; op rantsoen gesteld. D>co|r een verwonderlijke op:envol- _.vv_ IJ., ging van toevalligheden bleven alia lieve meid, geef me eens een handje? schotels aan t andere eind van -het Eigenlijk heb ik een boodschap aan j zaaltje. lederen keer incest mijnheer mevrouw, die je haar zeker wel wilt makein en de "Wiaardiu overbrengen?" I bracht niet dan mopperende de schor Hij keek me nog altijd met groote kels terug. Zeker voelde zie zich door oogen a.an en scheen mij vreemd te soort geheim© sympathie aan getrokken tot den chauffeur en de kamenier. Nu kan men zoo vrij van begrip zijn als men Wjl, ©en giouden hart hebben, zijn ondergeschikten met en gelachtige goedheid behandelen, en er zich t oe over verwonderen, dat zij alle attenties voor zich nemen. Maar dat was nu toch wel wat al te kras. Op een blaadje werden vinden. „Zeg dan," dus besloot ik, „dat van mijn reis niets komt en dat ik ha.ar laat groeten." Wij waren den hoek om. Ik liet den koetsier stilhouden. „Maar wie zijt gij dan?" vroeg bij, nu moed scheppend. „Dat weet mevrouw wel; breng maar woordelijk over wat ik gezegd rijtuig, wenkte den koetsier en de equi page was uit het gezicht verdwenen, vóórdat hij nog van zijn verbazing be komen was Met een verruimd gemoed sloeg ik een zijlaantje in en, met innerlijke wel behagen droomend, mijmerde ik weer voor!. Een kwartier later was ik mijn plaag vergeten toen mij eensklaps een wel bekende stem tegen klonk. „Ach, wacht even, dan kunnen we samen naar huis gaan." Het was mijn vriend Gezellschap! heb." Toen sprong ik luchtig uit het twee kopjes en een fleseh fijne li- 'H l keur binnengebracht, maar zij kwa men niet bij hen terecht, neon, de vrouw zette ze aan 't ander© eind van 't zaaltje neer en d© jongelui moesten zich vergenoegen met den heerlijken geur, welken de koffie achterliet. Dat was te barMijnheer sloeg met de vuist op iafeL „Maar juffrouw, die koffie?" De waardin kwam op haar gemak aansloffen, ging recht voor 't ta feltje staan en vroeg achterdochtig: „Watkrijgen jullie ook koffie?" Zonder te begrijpen, hoogst ver baasd, antwoordde mijnheer: „Wiel zeker, waarom niet?" En mevrouw voegde daaraan toe: „Neen maar, natuurlijk!" „Zoo, nu maar jullie neemt 't er van", zei de waardin, 't hoofd schud dend. „En die daar, wat zullen die er van zeggen Steeds meer en meer verbaasd, her haalde mijnheer: „Wat zij zullen zeggen „M'n hemel, weet ik of ze jullie koffie betalen na ieder maal Mijnheer dacht dat hij droomde. „Wat zegt u?" „Ik vraag jullie, of je meester je koffie betaalt?" Mevrouw herhaalde op haar beurt: "Je meester?" Des morgens nam mijnheer, wien De waardin Werd boos, omdat ze t verveelde bmnen in den wagen da haar maar niet schenen te begrijpen, zitten suffen, zeil het stuur in han- „Nou, die generaal daar, met Zijn den, en mevrouw als ijverige chauf- kepi, en die dame, zijn dat jullie feuse en jonggetrouwde wilde haar mijnheer en mevrouw dan niet?" man niet verlaten en nam naast hem Mijnheer bracht zijn vinger aan plaatsde chaufieur en de kamenier z'n voorhoofd, wierp zich achter- gingen trotscih achterin zitten over in zijn stoel en barstte in lachen! Zij maakten er een goed figuur; uit, zijn buik vasthoudend. Nu be llij, statig' in zijn dikte, frischge- greep hij 't in'eens. schoren, ©en pet op waarvan 't koper Die chauffeur, zoo plechtig' uit blonk, gehuld m eeu grijzen dolman gedost, 'Zoo schitterend, zoo dik: die met tres giesoutaciheerd. Eigenlijk dame met haar.grooten hoed, dia was de kamenier er niet op gekleed zoo op haar gemak in een hoekje om in ©en auto te ziitten. Zij lha-d van den phaëton zaten, dat waren! alleen een hieuwerWetscben reusach- mijnheer en mevrouw! tigen hoed op, een cadeau van tme-j Tusschen twee lachaanvallen in vrouw; toch ontbrak er nog een helderde mijnheer de Zaak op. handbreed aan om volkomen te vol-1 De waardin haalde spijtig haar doen aan de eischa'n der laatste Imode, schouders op. En zonder de portee, En bij dit indrukmakend paar ver- noch de ironie van haar woorden te Zonken mevrouw e;n mijnheer in 't begrijpen zei ze: niet, zooals zij daar zaten, voorover- j „M'n hemel, als je ondergeschikt gebogen in den Wind, gehuld in (hun ten mooier kleeren aantrekken dan stofmantels. Na een poos moest men halt hou den om te dejeuneerein in een klein dorpje in de landstreek Lozère, waar steden een zeldzaamheid zijn, maar waar de herberg' el* aanlokkelijk uit zag'- De waardin, een hoekige, grof gebouwde vrouw, donker van uiter lijk, verscheen op den drempel Eerst keek zij wat verbluft; het was ook voor het eerst dat er een auto jvoor haar deur stilstond. Een lering dor pelingen vormde Z'ch al spoedig om 't prachtige rijtuig en bewees de 'zeld zaamheid van zoo'n verschijning. Dit was een zaak van giewicht voor 1de g'oede vrouw, maar spoedig van haar ontroering bekomen, beloofd© zij! gauw het eten klaar te maken, jstook- te haar kachel op en dekte (de tafel Een kwartiertje later plrijkte op twee zindelijke, frisch giedekte ta feltjes een heerlijke hors d'oeuvre, bestaande uit: radijsjes, boter, sar dines en sappige rose meloenschijven De jonggehuwden deden het eeiste gerecht eer aande tocht had hun eetlust gescherpt'zijlhadden een hon ger om de tafel er bij |op 'te 'eten En de meloen w,as geurig, smolt in (den mond, als wage 't een sorbet, waarin alle bloemen uit den tuin hunne geu ren hadden vermengd: 't was ook de eerste van 't seizoen. En dat'b'.ijft toch altijd een feestje, Zoo'n inwij ding' in 't kleih, 't verorberen van een „primeur". Mijnheer riep de waardin. „Juffrouw, brengt u ons hog een stukje van die heerlijk© meloen." Maar, tamelijk knorrig', zonder' even stil te staan, bromde Zij tin "t voorbijgaan„Er is niets meer." Mijnheer daciht nog eenige stukken te zien op een schotel aan het (an dere eind van 't Zaalt je bij 't taf ltjc van den chauffeur en de kamenier. Maar die bewaarde de waardin ze ker voor Zichzelf Bescheiden van aard, drong hij er niet verder op aan Op de hors d'oeuvre volgde een fricassee van kip met doperwtjes, de porties waren nu evenwel ook weer een beetje Hein En de goede eetlust van de jongelui werd niet mijnheer en mevrouw, hoe kan j© ze dan ook kennen Op de sociëteit zat Otto Levert tegenover zijn vriend Rooversma. Ja mijn waarde, zei Otto, ik ben vanmorgen juist uit Hengelo te ruggekeerd, en wat je zeer zeker zal verwonderen, van de bruiloft van Paul Zomerzorg. Wat zeg je!! Van de bruiloft van Zomerzorg?? Juist.... Ja, ik begrijp je ver bazing volkomen. Net als ik, denk je aan zijn enthousiastische uitla tingen over het vrijgezellenïeven, en aan zijn beweringen, steeds be vrijd te willen blijven van de zor gen, die een huishouden met zich brengt. Ik herinner me inderdaad, dat hij zeide, geen uitdrukkingen te kunnen vinden, sterk genoeg om zijn afkeer van den huwelijks- keten te kennen te geven. En nu kan hij geen woorden vinden om het geluk van den hu welijksband uit te drukken! Maar hoe komt 't, dat hij zoo totaal van opinie veranderd is? Dat is heel eenvoudig, eu beel na'uurlijk. Hij is tot over zijn ooren ve rliefd geraakt. Je herinnert je dat verscbrikke- ijke o iweer zeker nog we), dat den 25sten Juni boven onze stad losbarstte? Natuurlijk; op dien dag ben ik tot op mijn huid toe nat geregend, en moest drie dagen het bed hou den wegens hevige rheumatiek. Welnu, amice, van dien dag dateert de totale ommekeer, die in het ge moed van onzen vriend heeft plaats gegrepen. Het verband begrijp ik niet goed Luister één oogenhlik aandachtig ep je zult het begrepen hebben.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1909 | | pagina 13