De Lnxe BroodMkerij
Smakelijk Brood
A. VON DER MOHLEN Gr. Markt 25 «ffij
Soiled Schoenwerk is
No. 19.
ANEGANG.
van uitsluitend prima kwaliteit,
Mengelwerk.
De twee broeders.
Wijn uriend Gezellschap
F ranken9 s
ROOMBROOD.
Het Déjeuner.
Het onweer.
HENRI i. CARELS
voorheen Paul O. Kaiser,
xtxtxfx}x+x+x+xtxtxtx4x
Het goedkoopste adres voor
M. PISCAER.
Specialiteit ia WETTE en TRICOT GOEDEREN, ROKKEN en BLOUSES.
Voor de ZINDELIJKHEID en
HYGIÉNE uitsluitend VERPAKT
VERKRIJGBAAR.
Het onderwijs wordt gegeven elk?en
avond der week, uitgenomen den Zater
dag, des avonds van halt zeven tot
half negen.
Aangifte van leerlingen tweemaal per
jaar op een steeds in dit blad te ver
snelden datum.
St Elisabethsvereeniging.
Inleveren van ziekenbriefjes Maan
dagavond tusschen 7 uur en half 9.
Woensdag- en Vrijdagmiddag tusschen
1 en 2 uur, Jansstraat 49.
Maria-vereeniging.
R. K. Vereeniging tot bestrijding van
het drankmisbruik vergadert elke twee
maanden, hetwelk vooraf in de agenda
•dezer courant wordt bekend gemaakt.
De Mariaver. heeft een onderafdea-
ling, Meisjesbond, voor leden! van
11—16 jaar, die ook tweemaandelijks
vergadert op Zondags 's namidd. 4 uur
in 't gebouw St. Bavo, Smedestraat.
Zondag 14 November. Verga
dering van dm Meisjesbond, ten 4 uur,
in het Gebouw St. Bavo, Smedestraat.
Drukke opkomst zeer gew'enscht!
In de vergadering is gelegenheid zich
voor het lidmaatschap te laten inschrij
ven; tusschentijds bij het secretariaat
der vereeniging Gr. Houtstraat 52.
B. BL Zangvereeniging
ABT I KT EELIGIONl.
Directeur: de heer JAC. DE JONG.
Secretariaat: Jansstr. 29. Roosveldstr.45
De eerstvolgende repetitie wordt ge
houden op Dinsdag 16 Nov. e.k. Met
instudeeren van het programma voor
de eerstvolgende uitvoering, wordt te
.kwart over 8 uur precies begonnen.
Dames en heeren gelieven daarom op
tijd aanwezig te zijn. Tevens wordt
uw bijzondere belangstelling voor deze
bijeenkomst gevraagd, daar door ons
dan eenige voorstellen ter uwer ken
nis en goedkeuring zullen worden ge
bracht.
HET BESTUUR.
LEVERT:
Wil u eens vragen of mijnheer
Van Loven te spreken is?
De aldus toegesproken bediende knik
te, stond op en wees den bezoeker een
stoel aan. Deze ging evenwel niet zit
ten, maar bleef leunen tegen den lesse
naar. Hij was een kloek gebouwd man,
maar had iets dat den indruk gaf als
of hij pas ontwaakt was uit een jaren-
langen slaap.
Mijnheer Van Loven zal u ont
vangen, zei de bediende terugkeerende.
De man volgde hem in het kantoor
van den patroon. Bij de deur bleef
hij staan en draaide zijn hoed in de
handen rond.
De ander rees niet op van zijn zetel
en stak de hand niet uit, noch zeide
iets in de eerste oogenblikken. Zij ke
ken elkaar aan en dat was alles. Ein
delijk was het de oudste die het eer
ste sprak.
Zoo, zeide hij, zijt gij het, Jacob?
Ja, ik ben het, Willem, antwoordde
de bezoeker. Heb je geen woord voor
mij?
Ik heb' vele woorden voor je, die
je waarschijnlijk liever niet zult hoo-
ren, zeide Willem van Loven, ik kan
werkelijk niet zeggen dat ik verheugd
of vereerd ben, je weer te zien.
Ik verwacht ook niet, dat iemand
daar blij om is. Ik weet dat ik onzen
familienaam heb onteerd, maar ik ben
er voor gestraft. Tien jaar, Willem, denk
daaraan, tien jaar gevang en islevep en
gevangeniskost en gevangenisvrienden.
Ik zou mijn leven willen geven, om
mijn misdaad ongedaan te maken. Ik
had waarlijk hot voornemen niet om
het geld te behouden.
Ik ken de geschiedenis, antwoord
de do koopman. Je hebt misbruik van
vertrouwen gemaakt. Het is de oude
historie. Ik heb in mijn kantoor iets
dergelijks ondervonden. Ik kan vol
strekt geen aandoenlijk medelijden voe
len voor iemand als jij. Wat kom jp
hier doen, Jacob?
Jacob van Loven nam zijn hoed van
de eene hand in de andere, sloeg zijn
blik naar beneden en zeide: Ik was 25
jaar, toen ik in de gevangenis kwam,
en nu hen ik vijf en dertig. In idien
tijd is de buitenwereld voor mij ge
sloten geweest. Ik zoek werk en ik
kom het jou vragen. Eerlijk werk wil
ik doen. Ik ben een goed boekhouder,
maar ik zou ook portier willen wezen
en alles wat ik krijgen kan, dat eer
lijk is.
Hier heb ik geen werk voor je,
viel zijn broeder hem in de rede. Jij
hebt buiten den waard gerekend, Jacob.
Ik ben je broeder niet meer, ik heb
je afgezworen, toen jij een schurk werd.
Ter wille van de arme vrouw, die jou
haar zoon noemde, zal ik je wat geld
geven, waarvan je een of twee
weken kunt leven, maar overigens geef
ik je geen cent. Bedenk dat wel. Als
je terugkomt, zal ik je de deur laten
uitzetten.
De bezoeker was nog zoo onder den
indruk van den gevangenLsdwanig, dat
zijn trots nog niet werd opgewekt.
Voortdurend naar beneden starende,
vroeg hij
Hoe gaat het zuster Johanna?
Goefl.
Kan je mij niet zeggen, waar zij
woont?
Neen, Johanna is getrouwd en jij
bent de laatste, dien een geachte
schoonbroeder graag bij zich zou ont
vangen.
Ik wilde je nog iets vragen, zei
Jacob met bevende stem. Ada van Ree,
wat is er van haar geworden? Leeft zij
nog? Is zij getrouwd?
Ik wil je omtrent haar geen inlich
tingen geven, hernam de ander barsch.
Hier heb je honderd gulden. Pas nu
op, dat je werk krijgt, voordat het geld
op is. Denk er om, ik geef geen cent
meer. Neem het mee en kom noodt
weer terug.
Hij wierp het geld op de tafel. Op
het gelaat van den bezoeker verscheen
echter toen een trek van toom. Zijn
trots kwam eindelijk boven. Een gift,
zoo gegeven, zou hij niet aanraken.
Het was alsof zijn rijzige gestalte
nog grooter werd, toen hij het oog ein
delijk op zijn broeder richtte en met
een heftig gebaar wierp hij deze de
goudstukken voor de voeten.
Houd dat geld, riep hij uit, ik' wil
het niet hebben. Ik heb niets meer
van jou of van een ander noodig. Ik'
kwam om hulp, dat is waar, hulp om
een eerlijk man te worden. Ik heb
zoo lang uitsluitend met boeven ver
keerd, dat ik de gebruiken, van jou
kringen vergeten ben. Maar ik dacht
dat een broeder de hand wel zou uitste-
ken om mij te redden.- Jij hebt gewei
gerd. Goed. Zie naar deze vuisten,
naar die schouders. Ik kan op de een of
andere wijze het geld verdienen. Bij
den hemel, als dit jou liefde is, heeft
ze ook weinig te beteekenen. Ik heb
kennissen genoeg, schurken, die mij
niet open armen zullen ontvangen. Jij
drijft mij na,ar hen toe, onthoud dat.
Jij!
Hij zette zijn hoed op en verliet
het vertrek, de deur met een harden
slag achter zich dichtwerpend.
Eenige weken later kreeg op een
donkeren avond Jacob van Loven in
lichtingen van een inbreker, hoe hij
een huis moest binnensluipen, dat aan
gewezen was om te worden beroofd.
Het was een afgelegen huis en de ven
sters waren laag bij den grond., zoodat
het werk niet moeilijk scheen. De in
breker zeide, na hem de inlichtingen
te hebben gegeven:
Wij geven je een half uur tijd
om ons toegang te verschaffen. Als je
dan geen sein hebt gegeven, komen wij
ook door het venster. Pas maar op
dat je ons niet verraadt, nieuweling,
want dan raak je er om koudl
Wees gerust, antwoordde Jacob v.
Loven, en toen de anderen zich verwijl
de rd|öu, mompelde hij
Zoo behoor ik dan nu to|t een
troep inbrekers. Mijn masker en mijn
pistool heb ik in mijn zak en mijn
lantarentje ook. Ik ben eeai 'inbreker,
de inbrekers waren de eenigen, die mij
vermelkomden, toen ik uit de gevange
nis kwam. Mijn broeder! Wat zou piijn
moeder zeggen als zij het wist. Zou ze
mij thans zien?
Hij dacht een oogenJblik' na, toen
maakte hij een onverschillig gabaar als
om die overdenkingen te verjagen.
Daarop klom hij door het venster, door
zijn makker aangewezen, en daar het
binnen niet gesloten was, duwde hij
het zeer gemakkelijk open. Zijn schoe
nen maakten geen gedruis-ch en bij het
licht van de lantaarn keek hij rond
naar een schuilplaats. Weldra vond hij
er een, een groote kleerkas met een
deur er naast. In dezen verborg hij
zich achter een groot aantal kleederen.
Na een korte poos hoorde hij een
kind schreeuwen en een oogenhlik la
ter ging een zachte tred langs zijn
schuilplaats.
Ada, riep een vrouwenstem, wil
je mij even helpen? De kleine schreit.
Daarop ruischte een tweede vrouwen
kleed voorbijw en praatten de twee
vrouwen in de kamer, waar het kind
lag, zoo dicht bij den inbreker ,dat hij
haar ademhaling had kunnen hooren.
Ik ben zoo blij, dat gij vandfaag
gekomen zijt,, Ada, zei de eene, want
ik ben zoo alleen. Karei moest ook zoo
onverwacht vertrekken, hedenmorgen.
Ik maak mij altijd zenuwachtig en bang,
als ik des nachts alleen in huis ben.
Ik zie u altijd gaarne bij mij1, maar
vooral dezen nacht.
En ik ben nooit angstig, Johanna,
antwoordde de dame, die Ada werd
genoemd. Mama zegt altijd, dat ik des
nachts zoo moedig ben als een man.
Dikwijls heb ik des nachts met een
stoofhaak op denkbeeldige inbrekers
jacht gemaakt, want mama denkt altijd
dat er inbrekers in huis zijn.
Spreek er niet over, zei de moe^
der, die bezig was haar kind tot rust
te brengen. Als zij wisten, dat er twin
tig duizend gulden in de brandkast lig
gen, zouden ze zeker hier inbreken.
Karei had geen tijd om liet geld in (de
bank te brengen.
Terwijl zij dit zeide, stond do inge
klommen man met een bonzend hart
in de kast te luisteren, maar niet omdat
zij van een zoo groote som geld sprak.
Dat was hij vergeten. Hij hoorde
alleen de stemmen van twee vrouwen
en hare namen. Ada zoo heette zij, die
hij had liefgehad. Johanna, dat was do
naam zijner zuster.
Lief kereltje, zeide de stem van
Ada, wat een aardig kind is het tcch.
De inbreker keek door een roet van
de deur, en zag haar gelaat. Zij was
het, Ada van Ree. Ouder geworden
want toen hij haar voor het laatst zag,
was zij zeventien.
Jij houdt zooveel van kinderen, hot
verwondert mij dat jij niet trouwt, zei
de moeder en nu wist Jacob van Loven,
dat het zijne zuster was die sprak.
Ik weet, dat Willem je liefheeft, en
hij kan, je alles geven wat het leven
gelukkig ma,akt, Ada.
Jacob van Loven gloeiden de wan
gen van haat tegen zijn wreeden broet-
der en tegen zijn zuster.
Hij kan mij niet geven wat alleen
gelijk in het huwelijk brengt, liefde
voor hem. zeide Ada. Neen, Johanna,
ik heb je dit nog nooit gezegd, maar
nu wil ik het je zeggen: Ik heb den
armen Jacob zóó lief gehad, dat ik
geen ander zal nemen, zoo lang hij
leeft.
Achj Ada, riep Johanna hartstoch
telijk uit, hoe gelukkig maakt 't mij
dat je nog aan hem denkt. Ik meende
dat ik de eenige was, die de herinne
ring a.an den armen Jacob nog had be
waard.
En toen hoorde de luisteraar hoe die
beide vrouwen weenden om zijnentwil
Ja, Ada, zeide zijn zuster, en hoe
wel hij treurig gevallen is, zal ik hij
zijn terugkeer blijde zijn hem te zien.
Dit zal zijn thuis zijn als hij wil en
mijn echtgenoot zal hem helpen om
weer eerlijk zijn brood te verdienen.
Willem is woedend op hem, maar wij
vrouwen oordeelen niet zoo hard. Hij'
za,l spoedig vrij komen, Ada. Maar de
kleine slaapt weer. Zullen wij naar bo
ven gapn
De map, die in huis geslopen was
om te plunderen, de map over wien zij
spraken, kon het niet langer verdragen.
Zijn hart was verteederd. Toen herin
nerde hij zich waarom hij daar was. Hij
sloop terug na,ar het venster, waardoor
hij was binnengekomen. Maar nauwe
lijks wa,s hij op den drempel van het
rpam of er klonk een sterft van buiten
en vier gedaanten doken voor hem op.
Wa,t is dat? zeide de stem van
den hoofdman halfluid.
Ik zal niet dulden, dat dit huis
geplunderd wordt, antwoordde Jacob,
na.ar beneden springende.
Verrader, klonk het van alle kan
ten, en woeste gezichten grijnsden hem
pan.
Hij trok' zijn pistool uit den borst
zak en schoot het af in de lucht. Daar
op voelde hij een stoot tegen de borst',
een snijdende pijn en hij viel ach
terover.
Hij opent de oogen, zeide een
stem.
Jacob van Loven hoorde het, en. ver
wonderde zich wat el* gebeurd was.
Toen herinnerde hij zich da,t hij ge
vochten had. Waar was hij thans?
Ada, lieve, zei de stem weer, ik
geloof dat hij bijkomt.
Jacob opende wijd de oogen en zag
twee vrouwen over hem hoen buigen.
Jacob, zeide de een, ken jij je zus
ter Johanna niet meer?
De andere barstte alleen in tranen
uit en zeide niets.
Ja, ik herken je beiden, zeide hij
op zwakken toon. Hoe kom ik hier?
Ik ben zoo verbaasd. Hoe ken je mij?
We vonden je gewond buiten
voor de deur liggen, antwoordde Johan
na. Ada herkende je het eerst. Wij
weten niet wa.t er gebeurd is, als je
heter zijt, zal je 't ons vertellen. Wij
zijn nu al gelukkig, dat wij je terug
hebben. Nu zatl je niet meer weggaan.
Hij wist da.t hij stervende was en dat
hij haar weldra voor altijd zou verla
ten. Ma,ar tcch gevoelde hij zich nu ge
lukkig.
Het zijn vreeselijke jaren geweest,
zeide hij zacht.
Zijn zuster sloeg de apmen om zijn
hals .en kuste hem herhaaldelijk. Toen
keek hij Ada, aan.
Wil je mij de hand geven? fluister
de hij. Als ik bleef levep, zou ik je
dat niet hebben durven vragen, maar nu
ik sterf, kap ik gemister heengaan als
ik jou hand in de mijne voel.
Snikkend ga| zij hein hare hand en
kuste hem, zooals Johanna had gedaan.
Een glans van vreugde verspreidde zich
over het gelaat van den armen misdadi
ger en hij zeide za.chlkens:
Nu is de dood mij licht. Mis
schien zien wij elkapder weder.
En met een zucht stierf hij.
Ieder, die veel met anderen uit wan
delen gaat, zal bij ondervinding weten
ho,e genoegelijk het soms is, eens aan
zijn overpeinzingen te worden overge
laten en op eigen gelegenheid langs
's heeren wegen te dwalen; vooral wan
neer men een opgeruimd mensch is,
zooals ik, die mij 't leven volstrekt
niet zuur maak. Zelfs als ik een equi
page zie voorbij stuiven, dan nog kies
ik de verstandigste partij en verheug
mij er in, dat ik het op mijn voeten
af kan en geen surrogaatvoeten noo
dig heb.
Ik zonder mij gaarne af, zonder nu
juist een inenschenhater te zijn, of met
een berouwvol gemoed het gewoel der
samenleving le ontvlieden; maar ik vind
het nu eenmaal een genot, om „in
mijn eentje" uit wandelen te gaan en
i te peinzen en te soezen....
j Altijd ben ik vergenoegd, wanneer ik
alleen wandel, want dan ben ik aange
naam gezelschap; in mijn verbeelding
inviteer ik iedereen dien ik gaarne zou
zien, en zoo wandelt dan toch menigeen
I aan mijn zijde. Soms toover ik een
aardig nichtje te voorschijn, om in ge-
daehte met haar door de groene dreven
te zweven en dan amuseeren wij ons
altijd wonder goed.
Ongelukkig echter kan de geest wel
inviteeren, maar niet wegsturen; de
geest kan zeer goed afwezigen oproe
pen, maar geen aanwezige weg
moffelen!
Mijn vriend Gezellschap is mijn
vriend; dat is: hij is el tijd zeer bemin-
lijk, wanneer hij bij mij eet, hij is
een. vereerder van talenten,, wanneer hij
met mij spreekt, en een bespotter
van mijne verwaandheid, als hij van
mij spreekt, dus de heer Gezellschap
is mijn vriend! Dat zou nu zoo
erg niet wezen, want hij komt zeiden
bij me; daar pas ik wel op. Doch aLs
ik hem op straat tegen kom, kan ik hem
niet beletten, dat hij eensklaps over
steekt, in diagonale richting op mij
aanschiet, reeds in de verte met hand
of hoed wuift, mij aanspreekt en be
groet, alsof ik pas uit de Doode Zee
ben opgehaald, en zich met angstige
nauwgezetheid op de hoogte stelt van
mijn familie-wederwaardigheden.
En da,n dan wandelt hij met mij
op.
Hij doet dit trouwens niet alleen met
mij; met iedereen gaat hij mee, overal
haakt hij aan. En dat geschiedt eigen
lijk nooit voor zijn eigen pleizier, maar
hij gevoelt zich een soort „appendix".
Een enkele maai trachtte ik bij zoo'n
gelegenheid wel eens den pas te ver
snellen en draaide het hoofd zóó naar
den anderen kant, dat ik het haast
niet meer in de gewone houding kon
terug brengen; maar het was zelden
mogelijk hem te ontkomen en ik
had dan te kiezen tusschen een liope-
looze harddraverij, of het gezelschap
van mijn vriend Gezellschap.
Ik wandel in het Vondelpark; op
de Leidsche straat waait de wind mij
Gezellschap tegemoet.
„Waar gaat dat zoo vroeg heen?
vraagt hij.
„Naar het Vondelpark."
„Dan ga 'k een eindje met je mee."
En hij hangt in een oogwenk aan
mijn arm, waaraan juist een muze of
gratie voortzweefde.
Ik gevoel mij machteloos, hoewel hij
hij mij in mijn liefelijkste phantasie
komt storen. Hoe hem kwijt te raken?
Een ingeving!
I k„Bij den banketbakker moet ik
wezen om wat voor een kind te koopen.
Bonjour dus."
Hij: „Dan wacht ik even op je.
Nu moet ik een kwartje vermorsen
in ik heb toch mijn -doel niet bereikt
Met gelatenheid loop ik door; hij ratelt
verder.
Gelukkig hoor ik er niets van. Wel
dra valt mij een ander kunstgreepje
in.
Ik: „Beste vrind, je zult me verder
exeuceeren; ik heb beloofd iemand te
komen afhalen."
Hij: -,.,0, dat is niets. Met plezier
blijf ik eventjes wachten."
Ik moet het huis wel in, de trap
op, een poosje mijn nood klag,en en
mijn kwelgeest w.eer in de klauwen
vallen. Een poging om te ontsnappen,
zie ik jammerlijk mislukken; d,e snoo-
de toeleg is doorgrond.
Een laatste poging.
I k„Daar op den hoek hepft mijn
vriend zijn atelier; ik' moet hem nood
zakelijk spreken."
II ij (verrukt): „Charmant! Reeds
lang heb ik hot atelier vap dien schil
der eens willen zien! 't Kan niet beter
treffen! Als je me vergunt, ga ik even.
met je mee, dan kunt ge hem aan fmij*
voorstellen .Bepaald charmant!"
Groote zweetdroppels beginnen op
mijn voorhoofd te parelen. Ik wist
niet eens dat daar een schilder woonde;
maar ik ware in staat, het eerste huis
't beste in te vliegen'.
Weer stond ik stil. „Ah, daar schiet
mij nog tijdig te binnen, dat hij om
dezen tijd nooit thuis is. Hoe kan ik
zoo in gedachten zijn!"
De heer Gezellschap drukt zijn diep
leedwezen uit en langzaam wandelen
wij weer op. Eindelijk komt er uitkomst
en redding!
Daar nadert dr. S.
„Duid mij niet ten kwade mijn
waarde, maar ik kan je vereerend ge
zelschap niet langer genieten; want ik
:moet den dokter bepaald alléén
spreken."
„Geneer je volstrekt niet, manlief; ik
heb den tijd aan mij."
Al weer mislukt. De dokter gaat zijn
weg en vriend Gezellschap slaat de en
terhaken weer in mijn trillend vleesch.
„Dc arme vrouw is toch gevaarlijk
ziek," dus huichel ik; „de dokter raadt
mij ten zeerste aan ,.om haar nog lieden
te bezoeken want 't zou niet onmo
gelijk zijn, dat zij onverwacht kwam
te overlijden."
Ilij antwoordde: „Wat ik je bidden
mag, maak geen complimenten; ik zal
zoolang wel voor het huig op en neer
loopen."
Nogmaals mis. Daar moet ik ten
tweede male een huis binnen gaan, er
fatsoenshalve wat blijven praten en
huiten gekomen, wordt mijn arm weer
in beslag genomen.
Zoo komen wij in het Vondelpark.
De hoornen schijnen mij uit te lachen
en alles schijnt spotachtig op mij neer
te zien.
De laatste hoop is in rook vervlogen.
Ik begin iets koortsachtigs bij mij op
te merken. Het ongeduld, dat zich van
mij meester gemaakt hoeft, is pijnlijk,
duldeloos geworden; zeeziek te zijn,
moet een weldadig gevoel wezen, ver
geleken bij de gewaarwordingen, die
mijn vriend Gezellschap bij mij opwekt.
Ik geloof, dat als op dit oogenhlik de
koningin van Engeland voorbij gekomen
was, ik sans fagon haar arm had geno
men, enkel om toch maar dien hate-
lijken Gezellschap kwijt te raken.
Daar komt een rijtuig aanrollen. Een,
man zit er in.
Nauwelijks zie ik dit, of ergernis of
wanhoop doen mij het hoofd duizelen.
Zoo moet een drenkeling zich gevoe
len, als hij oen reddenden stroolialm
grijpt.
De woede ma,akl mij door het brutale
heen. Ik wenk den koetsier, stil te
houden.
„Dat is hij!" roep ik' luidkeels mijn
vriend Gezellschap toe, spring op do
trede, open h'et portier, terwijl het rij
tuig voortra.telt en met een zucht
va,l ik op het kussen neer.
Nu eerst zie ik dat ik naasf een (man
met een klein kind heb plaats genomen.
Hij is bijna, sprakeloos van schrik en
ziet mij met groote oogen aan, kenne
lijk vap plan om hulp te roepen.
Ook ik ben wat van mijn stuk, maar
weet mij te herstellen, kijk door de
glaasjes achter in het rijtuig naar mijn
vriend, die verplet midden op den weg
sta.at, en met schijnbare bedaardheid
zeg ik thans:
„Ik wilde u even vragen, hoe me
vrouw het maakt?"
„Mevrouw? Welke mevrouw?"
„Wel, uwe vrouw."
„Kent ge die dap?"
„Natuurlijk; zou ik anders maar zoo
bij p komen zitten. (Tot het kind.) Toe,
.x4x x xjex^xt xfxixfxfxfx
bevredigdzij werden werkelijk; op
rantsoen gesteld.
D>co|r een verwonderlijke op:envol-
_.vv_ IJ., ging van toevalligheden bleven alia
lieve meid, geef me eens een handje? schotels aan t andere eind van -het
Eigenlijk heb ik een boodschap aan j zaaltje. lederen keer incest mijnheer
mevrouw, die je haar zeker wel wilt makein en de "Wiaardiu
overbrengen?" I bracht niet dan mopperende de schor
Hij keek me nog altijd met groote kels terug. Zeker voelde zie zich door
oogen a.an en scheen mij vreemd te soort geheim© sympathie aan
getrokken tot den chauffeur en de
kamenier.
Nu kan men zoo vrij van begrip
zijn als men Wjl, ©en giouden hart
hebben, zijn ondergeschikten met en
gelachtige goedheid behandelen, en
er zich t oe over verwonderen, dat zij
alle attenties voor zich nemen.
Maar dat was nu toch wel wat
al te kras. Op een blaadje werden
vinden.
„Zeg dan," dus besloot ik, „dat van
mijn reis niets komt en dat ik
ha.ar laat groeten."
Wij waren den hoek om. Ik liet den
koetsier stilhouden.
„Maar wie zijt gij dan?" vroeg bij,
nu moed scheppend.
„Dat weet mevrouw wel; breng maar
woordelijk over wat ik gezegd
rijtuig, wenkte den koetsier en de equi
page was uit het gezicht verdwenen,
vóórdat hij nog van zijn verbazing be
komen was
Met een verruimd gemoed sloeg ik
een zijlaantje in en, met innerlijke wel
behagen droomend, mijmerde ik weer
voor!.
Een kwartier later was ik mijn plaag
vergeten toen mij eensklaps een wel
bekende stem tegen klonk.
„Ach, wacht even, dan kunnen we
samen naar huis gaan."
Het was mijn vriend Gezellschap!
heb." Toen sprong ik luchtig uit het twee kopjes en een fleseh fijne li-
'H l keur binnengebracht, maar zij kwa
men niet bij hen terecht, neon, de
vrouw zette ze aan 't ander© eind
van 't zaaltje neer en d© jongelui
moesten zich vergenoegen met den
heerlijken geur, welken de koffie
achterliet. Dat was te barMijnheer
sloeg met de vuist op iafeL
„Maar juffrouw, die koffie?"
De waardin kwam op haar gemak
aansloffen, ging recht voor 't ta
feltje staan en vroeg achterdochtig:
„Watkrijgen jullie ook koffie?"
Zonder te begrijpen, hoogst ver
baasd, antwoordde mijnheer: „Wiel
zeker, waarom niet?"
En mevrouw voegde daaraan toe:
„Neen maar, natuurlijk!"
„Zoo, nu maar jullie neemt 't er
van", zei de waardin, 't hoofd schud
dend. „En die daar, wat zullen die
er van zeggen
Steeds meer en meer verbaasd, her
haalde mijnheer: „Wat zij zullen
zeggen
„M'n hemel, weet ik of ze jullie
koffie betalen na ieder maal
Mijnheer dacht dat hij droomde.
„Wat zegt u?"
„Ik vraag jullie, of je meester je
koffie betaalt?"
Mevrouw herhaalde op haar beurt:
"Je meester?"
Des morgens nam mijnheer, wien De waardin Werd boos, omdat ze
t verveelde bmnen in den wagen da haar maar niet schenen te begrijpen,
zitten suffen, zeil het stuur in han- „Nou, die generaal daar, met Zijn
den, en mevrouw als ijverige chauf- kepi, en die dame, zijn dat jullie
feuse en jonggetrouwde wilde haar mijnheer en mevrouw dan niet?"
man niet verlaten en nam naast hem Mijnheer bracht zijn vinger aan
plaatsde chaufieur en de kamenier z'n voorhoofd, wierp zich achter-
gingen trotscih achterin zitten over in zijn stoel en barstte in lachen!
Zij maakten er een goed figuur; uit, zijn buik vasthoudend. Nu be
llij, statig' in zijn dikte, frischge- greep hij 't in'eens.
schoren, ©en pet op waarvan 't koper Die chauffeur, zoo plechtig' uit
blonk, gehuld m eeu grijzen dolman gedost, 'Zoo schitterend, zoo dik: die
met tres giesoutaciheerd. Eigenlijk dame met haar.grooten hoed, dia
was de kamenier er niet op gekleed zoo op haar gemak in een hoekje
om in ©en auto te ziitten. Zij lha-d van den phaëton zaten, dat waren!
alleen een hieuwerWetscben reusach- mijnheer en mevrouw!
tigen hoed op, een cadeau van tme-j Tusschen twee lachaanvallen in
vrouw; toch ontbrak er nog een helderde mijnheer de Zaak op.
handbreed aan om volkomen te vol-1 De waardin haalde spijtig haar
doen aan de eischa'n der laatste Imode, schouders op. En zonder de portee,
En bij dit indrukmakend paar ver- noch de ironie van haar woorden te
Zonken mevrouw e;n mijnheer in 't begrijpen zei ze:
niet, zooals zij daar zaten, voorover- j „M'n hemel, als je ondergeschikt
gebogen in den Wind, gehuld in (hun ten mooier kleeren aantrekken dan
stofmantels.
Na een poos moest men halt hou
den om te dejeuneerein in een klein
dorpje in de landstreek Lozère, waar
steden een zeldzaamheid zijn, maar
waar de herberg' el* aanlokkelijk uit
zag'- De waardin, een hoekige, grof
gebouwde vrouw, donker van uiter
lijk, verscheen op den drempel Eerst
keek zij wat verbluft; het was ook
voor het eerst dat er een auto jvoor
haar deur stilstond. Een lering dor
pelingen vormde Z'ch al spoedig om
't prachtige rijtuig en bewees de 'zeld
zaamheid van zoo'n verschijning. Dit
was een zaak van giewicht voor 1de
g'oede vrouw, maar spoedig van haar
ontroering bekomen, beloofd© zij!
gauw het eten klaar te maken, jstook-
te haar kachel op en dekte (de tafel
Een kwartiertje later plrijkte op
twee zindelijke, frisch giedekte ta
feltjes een heerlijke hors d'oeuvre,
bestaande uit: radijsjes, boter, sar
dines en sappige rose meloenschijven
De jonggehuwden deden het eeiste
gerecht eer aande tocht had hun
eetlust gescherpt'zijlhadden een hon
ger om de tafel er bij |op 'te 'eten En
de meloen w,as geurig, smolt in (den
mond, als wage 't een sorbet, waarin
alle bloemen uit den tuin hunne geu
ren hadden vermengd: 't was ook
de eerste van 't seizoen. En dat'b'.ijft
toch altijd een feestje, Zoo'n inwij
ding' in 't kleih, 't verorberen van
een „primeur". Mijnheer riep de
waardin.
„Juffrouw, brengt u ons hog een
stukje van die heerlijk© meloen."
Maar, tamelijk knorrig', zonder'
even stil te staan, bromde Zij tin "t
voorbijgaan„Er is niets meer."
Mijnheer daciht nog eenige stukken
te zien op een schotel aan het (an
dere eind van 't Zaalt je bij 't taf ltjc
van den chauffeur en de kamenier.
Maar die bewaarde de waardin ze
ker voor Zichzelf Bescheiden van
aard, drong hij er niet verder op aan
Op de hors d'oeuvre volgde een
fricassee van kip met doperwtjes,
de porties waren nu evenwel ook
weer een beetje Hein En de goede
eetlust van de jongelui werd niet
mijnheer en mevrouw, hoe kan j©
ze dan ook kennen
Op de sociëteit zat Otto Levert
tegenover zijn vriend Rooversma.
Ja mijn waarde, zei Otto, ik ben
vanmorgen juist uit Hengelo te
ruggekeerd, en wat je zeer zeker
zal verwonderen, van de bruiloft
van Paul Zomerzorg.
Wat zeg je!! Van de bruiloft
van Zomerzorg??
Juist.... Ja, ik begrijp je ver
bazing volkomen. Net als ik, denk
je aan zijn enthousiastische uitla
tingen over het vrijgezellenïeven,
en aan zijn beweringen, steeds be
vrijd te willen blijven van de zor
gen, die een huishouden met zich
brengt. Ik herinner me inderdaad,
dat hij zeide, geen uitdrukkingen
te kunnen vinden, sterk genoeg
om zijn afkeer van den huwelijks-
keten te kennen te geven.
En nu kan hij geen woorden
vinden om het geluk van den hu
welijksband uit te drukken!
Maar hoe komt 't, dat hij zoo
totaal van opinie veranderd is?
Dat is heel eenvoudig, eu beel
na'uurlijk. Hij is tot over zijn ooren
ve rliefd geraakt.
Je herinnert je dat verscbrikke-
ijke o iweer zeker nog we), dat
den 25sten Juni boven onze stad
losbarstte?
Natuurlijk; op dien dag ben ik
tot op mijn huid toe nat geregend,
en moest drie dagen het bed hou
den wegens hevige rheumatiek.
Welnu, amice, van dien dag dateert
de totale ommekeer, die in het ge
moed van onzen vriend heeft plaats
gegrepen.
Het verband begrijp ik niet
goed
Luister één oogenhlik aandachtig
ep je zult het begrepen hebben.