der Openbare Godsdienstoefeningen in de R, K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen.
Naaml. Venn. „Drukkerij de Spaarnestad."
Het Pauselijk Staats
secretariaat,
Averechtsche deugd.
Bijgeloof in Indië.
Dit nummer behoort bij de
Nieuwe Haarl. Courant" van II Dec.
KINDERHUISVEST No. 29—31—33. HAARLEM.
Directeur: F. H. M. v. d. GRIEND!'.
ADVERTENTIE N:
Van 1 tot 8 regels f L30.
Elke regel meer 0.20.
Ingezonden meetedeelingen tusschen den tekst ten
minste 5 regeis fl.50; elke regel meer 0.30.
Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van *29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124,)
van
Van
Baandag 13
ÖINSDAG 14
Woensdag 15
DONDERDAG 16
vrijdag 17
Zaterdag is
zondag 12 Dec. 3e Zondag
den Advent
den dag.
H Lucia, Maagd
en Martelares.
Van het Octaaf
van 0. L. Vr. Onb.
Ontv.
Quatertemper
Geboden Vas
tendag.
Van den dag.
H. Eusebius, Bis
schop en Belijder
Quatertemper
Geboden Vas
tendag.
Van den dag.
Quatertemper
Geboden Vas
tendag.
0. L Vrouw Ver
wachting.
derde zondag van den
ADVENT.
uit «Jeu brief van den H afstel Panlus
aas de PhilippensenIV, 4—7
Broeders! Verblijdt u in den Heer
te allen tijde 1 nogmaals zeg ik u
verblijdt uUw zedigheid zij allen
*öenschen bekend; de Heer is nabij.
Weest in niets bekommerd, maar
Wt in alles door bidden en smeeken
biet dankzegging uwe begeerten be
kend worden bij God. En de vrede
Qods, die alle begrip te boven gaat,
beware uw harten en uw verstand,
in Christus Jesus onzen Heer.
Evangelie volgen» deu H. Joannes;
1, 19-1:8.
In dien tijd zonden de Joden uit
Jeruzalem priesters en Levieten
k)t Joannes, om hem te vragen
^ie zijt gq Hij nu beleed en
loochende het nieten hij beleed
ik ben de Christus niet. En zij
rioegeu hemWat dan zijt gij
iïlias En hij zeideIk ben bet
biet. Zijt gij de Profeet? En hij
antwoorddeNeen. Zij zeiden dan
tot hem Wie zijt gq opdat wij
Antwoord geven aan degenen die
°ös gezonden hebben wat zegt gij
vau u zeiven Hij zeideik ben
<le stem eens roependen in de
Woestijnmaakt recht den weg des
Reerengelijk de profeet Isaias
gezegd heeft. De afgezondenen nu
^aren uit de Pharizeën. En vroegen
bem en zeiden tot hem Wat doopt
gq dan, indien gij de Christus niet
sijt, noch Elias, noch de Profeet?
Joannes antwoordde hun, zeggende:
ïk doop met waterdoch midden
°oder u staat Hij dien gij niet kent
Rij is degene, die na mij komen
tal, die vóór mij geweest is, wiens
Schoenriem ik niet waardig ben te
ontbinden. Dit is geschied te Betha-
bia, aan de overzijde van den Jor
dan, waar Joannes doopte.
Evangelieverklaring.
3e ZONDAG VAN DEN ADVENT.
Zagen wij den vorigen Zondag
'en gezantschap tot Jesus gaan om
Rem te ondervragen omtrent Zijne
^aardigheid en zending, heden
^ordt een gezelschap met dezelfde
dragen afgezonden tot Joannes,
blaar het eerste was met goede
bedoelingen, dit tweede daarentegen
bit nijd en afgunst gezonden. Hoor
den wij den vorigen Zondag de
(Setuigenis van Jesus over Joannes,
beden zullen wij de getuigenis van
Joannes over zichzelven hooren
beu vorigan Zondag werd ons de
Sfootheid, heden de nederigheid
Yan Joannes getoond. De H.Joan
nes had door zijn prediken en doo
ien een groote beweging onder de
Joden verwekt, en door zijn buiten
gewone strengheid van leven een
b>o grooten indruk op aller harten
gemaakt, dat velen hem voor den
Ressias hielden. Daarom zonden de
!'den van het Sanhedrin of den
?oogen raad een gezantschap tot
Cannes, om hem te ondervragen
?bitrent zijn persoon en zending
'lj hadden hiertoe het recht, want
de hooge raad was juist inge-
'®ld om gewichtige vragen, die op
'b godsdienst betrekking hadden
te onderzoeken en op te lossen.
Doch zij deden dit heden niet met
die goede meening, maar met de
verharde bedoeling om Joannes te
doen vallen in een strik dien zij
voor *hem spanden, en zijn gezag
bij het volk te ondermijnen.
Zij vroegen hem dan: „Wie zijt
gij En hij beleed en loochende het
met, en beleedik ben de Christus
niet." Eigenlijk hadden de afge
vaardigden niet van den Messias
gesproken, maar de bedoeling om
te vragen of hij de Messias wa«,
was gemakkelijk uit huune vraag
op te maken. Hij vergenoegde zich
niet met eene enkele ontkenning;
tot drie maal toe, in verschillende
bewoordingen, wijst hii die eer af,
en verklaart hij de Christus niet
te zijn. De toeleg der Phariseeën
was dus verijdeld, zij konden Jo
annes niet beschuldigen, dat hij zich
aanmatigde te. zijn wat hij niet was.
Maar zij gaven daarom hun plan
niet op. Op eene andere wijze zoch
ten zij uit te vorschen voor wien
bij zich uitgaf, welke waardigheid
bij zich zeiven toeschreef. Daarom
vroegen zij verder: „WatdanZijt
gij Elias? En hij zeide: ik ben het
niet? Zijt gij de propheet? Eu hij
antwoordde: neen Algemeen werd
door de Joden Elias als voorlooper
van den Messias verwacht. Dit kwam
door eene verkeerde opvatting van
de prophetic van Malachias, waar
over de tweede komst van Christus,
Zijn komst ten oordeel gesproken
werd, en Elias genoemd werd als
voorlooper van die komst. Met dit
antwoord van Joannes dat hij Elias
niet is, is niet in strijd het woord
van Jesus op eene andere plaatsin
het Evangelie, dat hij (Joannes)
Elias is die komen zou. De H. Gre-
gorius zegt ons daaromtrent: „Ge
lijk Elias de tweede komst des Hee
ren als voorlooper van deu Rechter
zal voorafgaan, zoo is Joannes de
eerste komst des Heeren als voor
looper van den Verlosser voorafge
gaan. Joannes was Elias naar den
geest, maar niet naar den persoon.
De Zaligmaker bevestigt het eerste,
Joannes ontkent het laatste." Jo
annes kon zeggen dat hij Elias niet
was, omdat zij verschillende persO'
nen waren. Jesus kon zijn voorloo
per Elias noemen, omdat zij beiden
een gelijke zending te vervullen
hadden.
De nederigheid van den heiligen
Boetgezant had een tweede over
winning behaald op de sluwheid
zijner belagers; bij mocht zich Elias
noemen, maar zijne bescheidenheid
weigerde dien eerenaam. Even nede
rig toont zich Joannes in zijn ant
woord, toen de afgezanten hem
vroegen: „zijt gij de propheet?
Met die vraag bedoelde de Joden
den propheet dien Mozes voorspeld
had, en waarmede de Christus was
aangeduid. Op die vraag moest Jo
annes dus een beslist: neen, doen
hooren. Maar in dien zin vatten de
ondervragers de bedoelde prophetie
niet op. Zij meenden ten onrechte
dat Mozes een propheet naast den
Messias, een begeleider van den
Messias bedoeld had, en die waar
digheid had Joannes zich met recht
kunnen toeschrijven, maar weigerde
hij uit nederigheid.
Intusschen hadden de afgezanten
nog geen voldoend antwoord ont
vangen. Hun bleef dan niets anders
over dan Joannes zeiven te nood
zaken tot eene verklaring van het
geen hij was. Zij drongen dus aan
en zeiden tot hem: „Wie zijt gij?
Wat zegt gij van u zeiven? opdat
wij een antwoord g iven aan hen
die ons gezonden hebben."
Nu werd den H. Joannes een
verder verzwijgen zijner zending en
zijner volmacht onmogelijk gemaakt,
nu wordt hij gedwongen te verkla
ren wat hij is, welke waardigheid
of zending hij zich zeiven toeschrijft.
Toch zal hij het getuigenis der
waarheid in overeenstemming weten
te brengen met zijne nederigheid.
Hij zal de eenvoudigste uitdrukkin
gen bezigen, waarin geen zweem
van ingenomenheid met zich zeiven
te vinden is. „Ik ben de stem eens
roependen in de woestijn: maakt
recht den weg des Heeren, gelijk
Isaias de propheten gezegd heeft."
Welk een nederigheid. Hij had zich
propheet, rechter, heraut, voorlooper
van den Messias kunnen noemen,
maar in zijne nederige opvatting
is hij niets meer dan eeu stem, eene
stem, een klank eens anderen, die
door zijnen mond ter verbetering
van leven oproept, ter bekeering
aanmaant. Aan die stem, die de
propheet Isaias weleer hoorde, en
die het vidk opvorderde om voor den
God van Israël een weg te berei
den, toen Hij zijn volk uit de Ba
bylonische gevangenschap wilde
terugvoeren, aan die stem ben ik
gelijk, wilde Joannes zeggeD, en ik
predik onder het Joodsche volk in
naam van Hem die het aanspoort
om hunne harten te bereideu voor
den Messias. De afgevaardigden
waren teleurgesteld door de korte
antwoorden van Joannes. Zij hadden
verwacht dat hij hem de gespannen
strikken niet zou ontkomen zijn,
en nu staan zij daar voor heel de
menigte beschaamd en vernederd.
Het verwondert ons dan ook niet
dat zij hem deze bitse en spijiige
vraag voorwerpen: „Wat doopt gij
dan, indien gij de Christus niet zijt,
noch Elias, noch de propheet?" Zij
gingen hierbij van deze gedachte
uit: wij kennen een doopsel, dat
door de propheten voorspeld is en
vergiffenis van zonden zal geven,
maar dat doopsel mag alleen door
dengene toegediend worden, die zich
de waardigheid en de zending van
een dier drie genoemde personen
rechtens mag toeschrijven. En daar
om de vraagmet welk gezag doopt
gij, als gij, volgens uw eigen be
kentenis, niet een van die drie per
sonen zijt? Het antwoord op die
vraag kon Joannes niet zwaar val
len. Hij had hun kunnen verhalen
dat hq de boetvaardigheid predikte
en allen trachtte over te halen om
zijn boetdoop te ontvangen, dat hg
slechts vermaande om door berouw
en bekooring zich voor te bereiden
tot het ware Doopsel van den Mes
sias. Maar die uiteenzetting zou toch
nutteloos gebleven zijn voor de
Joden, die niet zijne verdediging,
maar alleen zijne beschuldiging
zochten. Daarom vergenoegde hij
zich met te wijzen op het groote
onderscheid dat er bestond tusschen
zijn doopsel en dat hetwelk de Chris
tus geven zou. „Ik doop met water,
zeide hij, doch midden onder u
8t.rat Hij Dien gij niet kent. Hij
is het die na mij komen zal, die
vóór mij geworden is, wiens schoen
riem ik niet waardig ben te ont
binden." Uit die weinige woorden
konden de afgezanten besluiten
vooreerst dat hij als wegbereider
van den Messias zijn boetdoop toe
diende, ten tweede tot de goddelijke
Waardigheid van Hem wiens komst
Joannes aankondigde. Het doopsel
van Joannes was een doopsel tot
bekeering, het kon op zich zelf geen
vergiffenis van zonden geven. Tegen
over zijn doopsel stelt de H. Joan
nes dat van Christus, die doopen
zou met den H. Geest en met vuur,
zóó dat de gedoopte den H. Geest
ontvangen, ea door dien H. Geest
als door vuur van zijne zonden ge
zuiverd zou worden.
Een heerlijk voorbeeld geeft de
H. Joannes ons in het Evangelie
dezen Zondag van de ware nede
righeid, die met groote gaven zeer
goed kan vereenigd zijn, en die aan
God alleen alle eer toeschrijft, ook
al zou God zich van onze mede
werking bedienen om groote dingen
te doen.
-:o:-
In de vroegere tijdperken van de
geschiedenis der Kerk waren de Pau
sen gewoon, een tijdelijken legaat
ta zenden, om geschillen met de
burgerlijke autoriteiten te vereffe
nen of uit den weg te ruimen en (de
vriendschappelijke relaties weder te
herstellen. Maar sinds het einde der
vdjfhfende eeuw is hierin eene ver
andering' gebracht, en werd een
permanent Pauselijk vertegenwoor
diger gevestigd in de hoofilstedjen
der verschillende Katholieke natiën.
Het hoofd e:n de leidende geest van
den geheelen Pauselijken di'ploma-
tieken dienst is de Romeinsche Op
perpriester.
Hij geeft aah, welke politiek moet
gevolgd worden en hoe hieraan moet
medegewerkt worden door de onder
geschikt leden der diplomatie en
geen politieke kwestie of transac
tie van eenig belang kan behandeld
of uitgemaakt worden zonder zijn
voorkennis en goedkeuring.
Het practised), toezicht en de be
handeling' yan alle politieke zaken
is toevertrouwd aan den staatsse
cretaris, die in alle gewichtige om
standigheden terzijde gestaan en ge
steund wordt door de congregatie
voor buiten,gewone Kerkelijke za
ken. Het diplomatieke corps bestaat
uit gezanten van verschillenden
rang, geaccrediteerd bij ongeveer
twintig natiën van Europa en Zuid-
Amerika.
Pauselijke of apostolische secre
tarissen werden voor de eerste maal
aaingesteld door Innocentius IV, tij
dens het verblijf van het Pauselijk
Hof te Avignon. Deze gewoonte
werd gehandhaafd door zijn opvol
gers, alhoewel het aantal dezer amb
teraren belangrijk varieerde order
de volgende pontifieaten. Op het
oogenblik zijn er slechts twee Pau
selijke secretarissen, n.l. de staats
secretaris en de secretaris der Bre
ven.
Voor het tijdstip waarop de Paus
van de tijdelijke macht beroofd werd,
was de staats-secretaris belast met
een zeker aantal ambten, die sinds
dien in onbruik geraakt zij:n, of
juister, overbodig zijn geworden.
Hij' knoopte handelsverdragen aan
met buitenland scihe mogendheden
zorgde voor de verdedigingsmidde
len van het Pauselijk grondgebied,
regelde de naturalisatie van vreem
delingen en beschermde de rechten
van Pauselijke onderdanen in an
dere landen.
De administratie van den Pause-
lijkeii diplomatieken dienst is fei
telijk in handen van den staatssecre
taris. Met toestemming' van den
Paus kiest hij de nuntiussen en an
dere vertegenwoordigers bij de re
geeringen, die diplomatieke betrek
kingen onderhouden met den H.
Stoel. Hij verstrekt hein hun ge
loofsbrieven en de vereischte instrue-
tiën betreffende den aard en het doel
van hun zending, en de Wijze waar
op zij hun ambt hebben uit te Voe
ren.
Ilij ontvangt van ben inlichtin
gen omtrent den toestand van den
godsdienst in hun districten en over
de verhoudingen van Kerk en Staat.
Hij is de vertrouwde raadsman en
de rechterhand des Pausen voor de
uitvoering van de politiek-religi-
euse plannen van den H. Stoel en
hiji sluit in naam van den Paus 'alle
gewichtige overeenkomsten en con
cordaten met de natiën der wereld.
Hij moet een waakzaam oog hou
den op den loop der gebeurtenissen
in alle groote hoofdsteden dei' we
reld, om den H. Vader intijds in te
kunnen lichten omtrent uitgevaar
digde wetten en besluiten, die mis
schien strijdig zijn met de belangen
van den godsdienst.
Op Dinsdag en Vrijdag ontvangt
hij de diplomaten, die geaccrediteerd
zijin bij den H. Stoel, en legt pok Ide
voorgeschreven tegenbezoeken af bij
koninklijke personen, die door den
Paus in audiëntie ontvangen zijn.
Behalve deze strikt diplomatieke
functiën, is de staatssecretaris nog
bekleed met verscheidene gewich
tige ambten. Hij ontvangt en onder
zoekt de aanvragen voor de oprich
ting of de opheffing van diocesen,
alsmede de rapporten over het ka
rakter en de geschiktheid der per
sonen, die voorgedragen worden voor
vacante lusschopszetels, en dit voor
landen der wereld die onderworpen
zijtn aan de gewone wet der Kerk,
uitgenomen Italië. Volgens deze
rapporten vormt hij zijn oordeel, dat
hijS vervolgens voorlegt aan de con
gregatie van het consistorie.
Aan de nieuw benoemde Kardi
nalen worden hun functiën aangewe
zen door den staatssecretaris, die
ook, met overleg ein goedkeuring des
Pausen, de consultoren der verschil
lende congregatiën benoemt.
Hij- .beantwoordt de telegrammen,
gelukwenschen en brieven van hul
debetoon, geadresseerd aan den Hei
ligen Vader, en in Diens naam zendt
hij brieven van aanbeveling, aan
moediging of gelukwensching, en
kent o ml ersob e id i ags tee kenen toe
aan hen, die zich op bijzondere wijze,
betzij door daden, hetzij door ge
schriften, verdienstelijk hebben ge
maakt jegens den Godsdienst of den
H. Stoel.
Als president der commissie van
Kardinalen voor de administratie
der eigendommen van den H. Stoel,
is het zijn plicht jaarlijks bet but-
get van inkomsten en uitgaven op
te maken en. te voorzien in het on- j
der houd der Apostolische paleizen, j
V roeger wias de staatssecretaris
prefect van de congregatiën, die be
last Was met het beheer van het H.
Huisje van Lore to. Van dit ambt is
hij echter, nog pas zeer kort gele-j
den, ontheven, daar hij1 geroepen.
werd om deel uit te maken der: con
gregatie van het Concilie.
De tegenwoordige staatssecreta
ris, Z. E. kard. Mierry del Val, die,
zooals uit bovenstaande blijkt, zijn
dagen wezenlijk niet in ledigheid be
hoeft te slijten, is bovendien nog lid
van de commissie voor Bijbelstudie,
van de vereeniging tot behoud van
het H. Geloof in de stad Rome, ten
eindelijk beschermheer van eeu ne
gental geestelijke Orden of Congre
gatiën, altemaal ambten, die ieder
hun bezigheden en zorgen medebren
gen.
Bescheidenheid is 'n mooie deugd,
als ze ten minste in eerlijkheid beoe
fend wordt. Het vreemdste soort
van bescheidenen, zijn de menschep,
die kwaadspreken. Ze hebben een
hartgrondigen afkeer van groots pre
kerij. Geen eigen lofMaar om niet
op den achtergrond te raken, spreken
ze kwaad van den naaste, 't Is een
methode zooals honderd anderen, in
de wereld geschopt om 't een of an
der gemakkelijk te doen cf te lecren,
maar die enkel brekebeenen of ver
waande domkoppen opleveren. Ook
deze besciheidenbeidsmethode heeft
een nadeelde zwartververs krijgen
zelf vlekken, misschien op hun naam,
maar zeker op hun geweten.
Zeggen, dat je buitengewoon orde
lijk en zindelijk in huis zijt, magiol-
leen in den schoonmaak-tijd, op an
dere dagen van 't jaar is het veel
iWiordt ge echter zelf door zoo'n
bescheidene van slecht allooi ge
plukt, bewaar dan het geduld en de
naastenliefde om niet slechter te
zijn dan ze n maken. Daar is volko
men rechtvaardigheid voor allen.
Sommigen kunnen niet wachten. Ze
zijn te beklagen, wa nt als wie de
rekening wordt opgemaakt, bij ooi
iets heelt in te vorderen is er heel
wat beter a.an toe dan die daar een
schuldpost heeft.
(Res.b.)
In de „Javabode" worden enkele
krasse staaltjes van het bijgeloof in
Indië medegedeeld.
In de grootscheeps opgezette In
dische huishoudens was eertijds bij
een slavenparsoneel van dikwijls
meer dan honderd koppen, het be
waren van orde en veiligheid geen
geringe zaak, en diefstal een der
meest voorkomende misdrijven. Was
dit feit geconstateerd, dan liet men
dooi' een „mandador" over de slaven,
den hals van den verdachte tusschen
een gespieten tak of rotan klem
men een kunsteioois instrument, bij
de z.g. „lijfeigenen" bekend onder
den naam van Jan Pedro of Zwarte
Jan. In dien toestand moest de slaaf,
in het verbasterd Portugeesch, dat
in het oude Batavia zoo algemeen als
het Maleisch was, eenige malen ach
tereen de formule uitspreken: „Jan
Petro, impi dreto, si eo tanbo ooel-
pa, enforea per mi." (Zwarte Jan, sta
passender te vertellen, hoe slordig recht, zoo ik schuld heb, worg mij
en vuil het er hij een goeden kennis
kennis uitzag. Een beetje overdrij
ving maakt de tegenstelling van zelf
duidelijker. De reden kan er ook nog
bij1, dat die goede kennis te veel "uit
loopt, te veel praatjes maakt, enz.
Zeggen, dat uw kleeding zoo pas
send is om er een voorbeeld aan
te nemen, dat er geen veertjes tefveel
zijn op uw hoed, geen kantje te Veel
aan uw muts, dat alles juist is vol
gens stand en staa.t? 't Gaat beter
de veeren en kantjes bij anderen te
tellen en eens goed uiteen te zetten
van welke familie Mietje is, die zoo
gekleed gaat, en wa,t Grietje had
kunnen geweest zijn, hoewel ze er nu
zoo deftig uitziet.
Om geen wanbegrip uit te kramen,
alsof mannen in de bescheidenheid
nooit slinksche paadjes gingen, moet
er hun zondenregister als beknopt
aanhangsel wel bij, want werd het
compleet behandeld, 't zou «te veel
ruimte beslaan.
Al het leelijke van den naaste 'ge
zegd, kan worden omgezet in het te
genovergestelde ten voordeele van
den man die 't zegt. B.v. ;wa( is hij
'n flapuit! ik pas op mijn woor
den. Hij is een echte driftkop
ik ben zoo bedaard als een imum-
mie. Hij is dat niet, hij doet dat
niet, hij kan dat niet wilfeigenlijk
maar zeggenik ben da,t wel, ik doe
dat wel, ik kan dat wel of tenmin
ste 'tzou :zoo zijn, als ik in 'zijn
plaats was. Om nu het lijstje bijeen
te krijgen, is het genoeg alle begeer
lijke hoedanigheden en bekwaamhe
den in plaats van het woordje „dat"
te zetten.
Daar wordt wel eens gezegd: de
pot verwijt aan den ketel, da,t hij
zwart ziet. Dat gebeurt echter al
leen maar, omdat de pot van dien
roetaanslag vrij meent te zijn. Want
Was de man nu werkelijk schuldig,
dan zou, volgens het onder inlanders
gangbare bijgeloof, de gespleten tak
door de kracht van het uitgesproken1
formulier van zelf meer en meer
dichtknijpen, totdat op het laatst
de adem in de keel gesmoord werd....
Dan kwam de bekentenis er uit.
Maar wist de man zich onschul
dig, dan zou het houten worgkoord
hem ook geen letsel doen.
Het kunstje had vaak den ge-
wensdhten uitslag, „O die wijze",
verhaalt Valentijn, „nemen zij eene
proeve van al hunne slaven, en zoo
heeft zeker buurman van mij er een,
die anders zeer hardnekkig in 't loo
chenen was, ontdekt wie zijn gouden
gespen uit zijn schoenen gestolen
had."
Een ander middel bestond hielrin,
dat meln de slaven op ide rij iaf droge
(ongekookte) rijst liet kauwen en in
slikken. De schuldige zou alsdan inf
den waan veTkeeren, dat er over do
rijst van te voren eene bezwering
was uitgesproken tot ontdekking
van den diefstal, en bet denkbeeld
betooverde bras over z'm tong te
krijgen, werkte zoo benauwend da,t
de onnoozele korreltjes hem niet door
de keel wilde. Mien had dan de sla-
venmonden slechts na. te ziende om-
schuldigen hadden de rijst binnen,
de schuldige stond er nog bij teimum-
melen als een eend op ganzemhagel.
't Gebeurde ook. dat zoo'n bezwe
ringsformulier, of hetgeen daarvoor,
doorging, door den meester des hui
zes werkelijk werd uitgesproken
over eenige stokjes of ,,ikeltjes"
welke vervolgens aan het gansche
s lavefl personeel werden uitgedeeld.
Dat formulier zoo werd verzen
kerd zou den dief onfeilbaar ont
dekker, doordien het de kracht be
zat om het stokje, dat hij in (ie ihanii
anders geldt hetwe merken het i hield, een duim ver boven -dat der
wel, maar we zeggen het niet. 't Was j anderen te doen Uitgroeien. De slaaf
te wensohen, dat de kwaadsprekende nu, die zich 'schuldig wist en niet
bescheidenen het zoover konden
brengen. Wiant nu .misbruiken ze
hun ingeboren bescheidenheidsge-
voel om den naaste kwaad te doen,
door iedere goede meening die ze
van zichzelf hebben, zoo ten nadeele
van hun evénmensch uit te drukken.
Als ze hun goede eigenschappen nog
maar vergeleken met het kwade dat
ze doen en het goede dat ze (laten(er
was kans, da,t ze tegelijk nederigheid
en bescheidenheid bewaarden. Zelfs
als ze het verkeerde in den naaste
vergeleken met wat hun zelf ont
breekt, konden ze nog ontdekken,
dat zwijgen waarheid was.
Als. ze zich echter voor beter hou
den dan het gewone slag der sterve
lingen, waarom kunnen ze 't dam
met die gewone overtuiging niet
doen? Nu het gebrek van eigen
liefde toch eenmaal zoo algemeen is,
en ieder maar weinig met zijn lot,
maar genoeg met zichzelven is in
genomen, moest hij dat gebrek liefst
tot zijn voordeel keeren. Hij zou niet
graag in het vel van zijn buurman
ontdekt wilde worden, nam de voor
zorg om heimelijk 'een stukje van
zijn tak af te knijpen „en Iworit
alleen daardoor, bij 't weer nazien
vari alle der 'ikeltjens klaar ont
dekt, verbaasd staande hoe men
juist weten kan dat hij de dief is."
Biji de Amboineezen waren er, die
geloofden dat zij, gelijk de fakirs
van Hindostan, alle pijnen zelfs die
van de folterbank, zouden kunnen
doorstaan zoo lang ze nog Jn het
bezit van hun 'haardos waren. In
de lijfstraffelijke rechtspleging der
O.-I. Comp. trof men daarvan de
voorbeelden aan. Valetijn verhaalt
in zijne „Beschrijvinge Van Amboi-
na" het geval van een inland scheet
vaandrig, die zijn vrouw had ver
moord, en het lijk des nachts met
behulp ,van een slaaf in zee gewor
pen had. Daarop gaf hij voor dat
zij, maar het strand gegaan zijnde,
van daar niet was teruggekeerd, en
zeker door een kaaiman gegrepen
en verslonden zou zijn. Doch een
oude vrouw had den moord gezien,
willen stekenhij heeft toch altijden op hare aangifte werden zoowel
nog wat beters. Op de buitenkansjes de vaandrig als de slaaf gevangen
is hij een beetje jaloersoh, maalr hij
zou toch zichzelf willen blijven in
het vol genot van zijn gaven. Waar
om dan aan dien buurman, die niet
half zoo bekwaam, niet half zoogoed
is, dat schijntje nog benijd en afge
nomen
genomen. De laa.tste bekende het
feit aanstondsde moordenaar ech
ter loochende alles „met stijve ka
ken." Zelfs toen hij gepijnigd word,
tartte hij de heeren van den justitie-
raad nog om hem het corpus delicti,
d. i. het lijk der vrouw, maar eens
DE OFFICIEELE KERKLIJST
tf
UITGAVE VAN DE