der Openbare Godsdienstoefeningen in de R, K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen. Naaml. Venn. „Drukkerij de Spaarnestad." Het Pauselijk Staats secretariaat, Averechtsche deugd. Bijgeloof in Indië. Dit nummer behoort bij de Nieuwe Haarl. Courant" van II Dec. KINDERHUISVEST No. 29—31—33. HAARLEM. Directeur: F. H. M. v. d. GRIEND!'. ADVERTENTIE N: Van 1 tot 8 regels f L30. Elke regel meer 0.20. Ingezonden meetedeelingen tusschen den tekst ten minste 5 regeis fl.50; elke regel meer 0.30. Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van *29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124,) van Van Baandag 13 ÖINSDAG 14 Woensdag 15 DONDERDAG 16 vrijdag 17 Zaterdag is zondag 12 Dec. 3e Zondag den Advent den dag. H Lucia, Maagd en Martelares. Van het Octaaf van 0. L. Vr. Onb. Ontv. Quatertemper Geboden Vas tendag. Van den dag. H. Eusebius, Bis schop en Belijder Quatertemper Geboden Vas tendag. Van den dag. Quatertemper Geboden Vas tendag. 0. L Vrouw Ver wachting. derde zondag van den ADVENT. uit «Jeu brief van den H afstel Panlus aas de PhilippensenIV, 4—7 Broeders! Verblijdt u in den Heer te allen tijde 1 nogmaals zeg ik u verblijdt uUw zedigheid zij allen *öenschen bekend; de Heer is nabij. Weest in niets bekommerd, maar Wt in alles door bidden en smeeken biet dankzegging uwe begeerten be kend worden bij God. En de vrede Qods, die alle begrip te boven gaat, beware uw harten en uw verstand, in Christus Jesus onzen Heer. Evangelie volgen» deu H. Joannes; 1, 19-1:8. In dien tijd zonden de Joden uit Jeruzalem priesters en Levieten k)t Joannes, om hem te vragen ^ie zijt gq Hij nu beleed en loochende het nieten hij beleed ik ben de Christus niet. En zij rioegeu hemWat dan zijt gij iïlias En hij zeideIk ben bet biet. Zijt gij de Profeet? En hij antwoorddeNeen. Zij zeiden dan tot hem Wie zijt gq opdat wij Antwoord geven aan degenen die °ös gezonden hebben wat zegt gij vau u zeiven Hij zeideik ben <le stem eens roependen in de Woestijnmaakt recht den weg des Reerengelijk de profeet Isaias gezegd heeft. De afgezondenen nu ^aren uit de Pharizeën. En vroegen bem en zeiden tot hem Wat doopt gq dan, indien gij de Christus niet sijt, noch Elias, noch de Profeet? Joannes antwoordde hun, zeggende: ïk doop met waterdoch midden °oder u staat Hij dien gij niet kent Rij is degene, die na mij komen tal, die vóór mij geweest is, wiens Schoenriem ik niet waardig ben te ontbinden. Dit is geschied te Betha- bia, aan de overzijde van den Jor dan, waar Joannes doopte. Evangelieverklaring. 3e ZONDAG VAN DEN ADVENT. Zagen wij den vorigen Zondag 'en gezantschap tot Jesus gaan om Rem te ondervragen omtrent Zijne ^aardigheid en zending, heden ^ordt een gezelschap met dezelfde dragen afgezonden tot Joannes, blaar het eerste was met goede bedoelingen, dit tweede daarentegen bit nijd en afgunst gezonden. Hoor den wij den vorigen Zondag de (Setuigenis van Jesus over Joannes, beden zullen wij de getuigenis van Joannes over zichzelven hooren beu vorigan Zondag werd ons de Sfootheid, heden de nederigheid Yan Joannes getoond. De H.Joan nes had door zijn prediken en doo ien een groote beweging onder de Joden verwekt, en door zijn buiten gewone strengheid van leven een b>o grooten indruk op aller harten gemaakt, dat velen hem voor den Ressias hielden. Daarom zonden de !'den van het Sanhedrin of den ?oogen raad een gezantschap tot Cannes, om hem te ondervragen ?bitrent zijn persoon en zending 'lj hadden hiertoe het recht, want de hooge raad was juist inge- '®ld om gewichtige vragen, die op 'b godsdienst betrekking hadden te onderzoeken en op te lossen. Doch zij deden dit heden niet met die goede meening, maar met de verharde bedoeling om Joannes te doen vallen in een strik dien zij voor *hem spanden, en zijn gezag bij het volk te ondermijnen. Zij vroegen hem dan: „Wie zijt gij En hij beleed en loochende het met, en beleedik ben de Christus niet." Eigenlijk hadden de afge vaardigden niet van den Messias gesproken, maar de bedoeling om te vragen of hij de Messias wa«, was gemakkelijk uit huune vraag op te maken. Hij vergenoegde zich niet met eene enkele ontkenning; tot drie maal toe, in verschillende bewoordingen, wijst hii die eer af, en verklaart hij de Christus niet te zijn. De toeleg der Phariseeën was dus verijdeld, zij konden Jo annes niet beschuldigen, dat hij zich aanmatigde te. zijn wat hij niet was. Maar zij gaven daarom hun plan niet op. Op eene andere wijze zoch ten zij uit te vorschen voor wien bij zich uitgaf, welke waardigheid bij zich zeiven toeschreef. Daarom vroegen zij verder: „WatdanZijt gij Elias? En hij zeide: ik ben het niet? Zijt gij de propheet? Eu hij antwoordde: neen Algemeen werd door de Joden Elias als voorlooper van den Messias verwacht. Dit kwam door eene verkeerde opvatting van de prophetic van Malachias, waar over de tweede komst van Christus, Zijn komst ten oordeel gesproken werd, en Elias genoemd werd als voorlooper van die komst. Met dit antwoord van Joannes dat hij Elias niet is, is niet in strijd het woord van Jesus op eene andere plaatsin het Evangelie, dat hij (Joannes) Elias is die komen zou. De H. Gre- gorius zegt ons daaromtrent: „Ge lijk Elias de tweede komst des Hee ren als voorlooper van deu Rechter zal voorafgaan, zoo is Joannes de eerste komst des Heeren als voor looper van den Verlosser voorafge gaan. Joannes was Elias naar den geest, maar niet naar den persoon. De Zaligmaker bevestigt het eerste, Joannes ontkent het laatste." Jo annes kon zeggen dat hij Elias niet was, omdat zij verschillende persO' nen waren. Jesus kon zijn voorloo per Elias noemen, omdat zij beiden een gelijke zending te vervullen hadden. De nederigheid van den heiligen Boetgezant had een tweede over winning behaald op de sluwheid zijner belagers; bij mocht zich Elias noemen, maar zijne bescheidenheid weigerde dien eerenaam. Even nede rig toont zich Joannes in zijn ant woord, toen de afgezanten hem vroegen: „zijt gij de propheet? Met die vraag bedoelde de Joden den propheet dien Mozes voorspeld had, en waarmede de Christus was aangeduid. Op die vraag moest Jo annes dus een beslist: neen, doen hooren. Maar in dien zin vatten de ondervragers de bedoelde prophetie niet op. Zij meenden ten onrechte dat Mozes een propheet naast den Messias, een begeleider van den Messias bedoeld had, en die waar digheid had Joannes zich met recht kunnen toeschrijven, maar weigerde hij uit nederigheid. Intusschen hadden de afgezanten nog geen voldoend antwoord ont vangen. Hun bleef dan niets anders over dan Joannes zeiven te nood zaken tot eene verklaring van het geen hij was. Zij drongen dus aan en zeiden tot hem: „Wie zijt gij? Wat zegt gij van u zeiven? opdat wij een antwoord g iven aan hen die ons gezonden hebben." Nu werd den H. Joannes een verder verzwijgen zijner zending en zijner volmacht onmogelijk gemaakt, nu wordt hij gedwongen te verkla ren wat hij is, welke waardigheid of zending hij zich zeiven toeschrijft. Toch zal hij het getuigenis der waarheid in overeenstemming weten te brengen met zijne nederigheid. Hij zal de eenvoudigste uitdrukkin gen bezigen, waarin geen zweem van ingenomenheid met zich zeiven te vinden is. „Ik ben de stem eens roependen in de woestijn: maakt recht den weg des Heeren, gelijk Isaias de propheten gezegd heeft." Welk een nederigheid. Hij had zich propheet, rechter, heraut, voorlooper van den Messias kunnen noemen, maar in zijne nederige opvatting is hij niets meer dan eeu stem, eene stem, een klank eens anderen, die door zijnen mond ter verbetering van leven oproept, ter bekeering aanmaant. Aan die stem, die de propheet Isaias weleer hoorde, en die het vidk opvorderde om voor den God van Israël een weg te berei den, toen Hij zijn volk uit de Ba bylonische gevangenschap wilde terugvoeren, aan die stem ben ik gelijk, wilde Joannes zeggeD, en ik predik onder het Joodsche volk in naam van Hem die het aanspoort om hunne harten te bereideu voor den Messias. De afgevaardigden waren teleurgesteld door de korte antwoorden van Joannes. Zij hadden verwacht dat hij hem de gespannen strikken niet zou ontkomen zijn, en nu staan zij daar voor heel de menigte beschaamd en vernederd. Het verwondert ons dan ook niet dat zij hem deze bitse en spijiige vraag voorwerpen: „Wat doopt gij dan, indien gij de Christus niet zijt, noch Elias, noch de propheet?" Zij gingen hierbij van deze gedachte uit: wij kennen een doopsel, dat door de propheten voorspeld is en vergiffenis van zonden zal geven, maar dat doopsel mag alleen door dengene toegediend worden, die zich de waardigheid en de zending van een dier drie genoemde personen rechtens mag toeschrijven. En daar om de vraagmet welk gezag doopt gij, als gij, volgens uw eigen be kentenis, niet een van die drie per sonen zijt? Het antwoord op die vraag kon Joannes niet zwaar val len. Hij had hun kunnen verhalen dat hq de boetvaardigheid predikte en allen trachtte over te halen om zijn boetdoop te ontvangen, dat hg slechts vermaande om door berouw en bekooring zich voor te bereiden tot het ware Doopsel van den Mes sias. Maar die uiteenzetting zou toch nutteloos gebleven zijn voor de Joden, die niet zijne verdediging, maar alleen zijne beschuldiging zochten. Daarom vergenoegde hij zich met te wijzen op het groote onderscheid dat er bestond tusschen zijn doopsel en dat hetwelk de Chris tus geven zou. „Ik doop met water, zeide hij, doch midden onder u 8t.rat Hij Dien gij niet kent. Hij is het die na mij komen zal, die vóór mij geworden is, wiens schoen riem ik niet waardig ben te ont binden." Uit die weinige woorden konden de afgezanten besluiten vooreerst dat hij als wegbereider van den Messias zijn boetdoop toe diende, ten tweede tot de goddelijke Waardigheid van Hem wiens komst Joannes aankondigde. Het doopsel van Joannes was een doopsel tot bekeering, het kon op zich zelf geen vergiffenis van zonden geven. Tegen over zijn doopsel stelt de H. Joan nes dat van Christus, die doopen zou met den H. Geest en met vuur, zóó dat de gedoopte den H. Geest ontvangen, ea door dien H. Geest als door vuur van zijne zonden ge zuiverd zou worden. Een heerlijk voorbeeld geeft de H. Joannes ons in het Evangelie dezen Zondag van de ware nede righeid, die met groote gaven zeer goed kan vereenigd zijn, en die aan God alleen alle eer toeschrijft, ook al zou God zich van onze mede werking bedienen om groote dingen te doen. -:o:- In de vroegere tijdperken van de geschiedenis der Kerk waren de Pau sen gewoon, een tijdelijken legaat ta zenden, om geschillen met de burgerlijke autoriteiten te vereffe nen of uit den weg te ruimen en (de vriendschappelijke relaties weder te herstellen. Maar sinds het einde der vdjfhfende eeuw is hierin eene ver andering' gebracht, en werd een permanent Pauselijk vertegenwoor diger gevestigd in de hoofilstedjen der verschillende Katholieke natiën. Het hoofd e:n de leidende geest van den geheelen Pauselijken di'ploma- tieken dienst is de Romeinsche Op perpriester. Hij geeft aah, welke politiek moet gevolgd worden en hoe hieraan moet medegewerkt worden door de onder geschikt leden der diplomatie en geen politieke kwestie of transac tie van eenig belang kan behandeld of uitgemaakt worden zonder zijn voorkennis en goedkeuring. Het practised), toezicht en de be handeling' yan alle politieke zaken is toevertrouwd aan den staatsse cretaris, die in alle gewichtige om standigheden terzijde gestaan en ge steund wordt door de congregatie voor buiten,gewone Kerkelijke za ken. Het diplomatieke corps bestaat uit gezanten van verschillenden rang, geaccrediteerd bij ongeveer twintig natiën van Europa en Zuid- Amerika. Pauselijke of apostolische secre tarissen werden voor de eerste maal aaingesteld door Innocentius IV, tij dens het verblijf van het Pauselijk Hof te Avignon. Deze gewoonte werd gehandhaafd door zijn opvol gers, alhoewel het aantal dezer amb teraren belangrijk varieerde order de volgende pontifieaten. Op het oogenblik zijn er slechts twee Pau selijke secretarissen, n.l. de staats secretaris en de secretaris der Bre ven. Voor het tijdstip waarop de Paus van de tijdelijke macht beroofd werd, was de staats-secretaris belast met een zeker aantal ambten, die sinds dien in onbruik geraakt zij:n, of juister, overbodig zijn geworden. Hij' knoopte handelsverdragen aan met buitenland scihe mogendheden zorgde voor de verdedigingsmidde len van het Pauselijk grondgebied, regelde de naturalisatie van vreem delingen en beschermde de rechten van Pauselijke onderdanen in an dere landen. De administratie van den Pause- lijkeii diplomatieken dienst is fei telijk in handen van den staatssecre taris. Met toestemming' van den Paus kiest hij de nuntiussen en an dere vertegenwoordigers bij de re geeringen, die diplomatieke betrek kingen onderhouden met den H. Stoel. Hij verstrekt hein hun ge loofsbrieven en de vereischte instrue- tiën betreffende den aard en het doel van hun zending, en de Wijze waar op zij hun ambt hebben uit te Voe ren. Ilij ontvangt van ben inlichtin gen omtrent den toestand van den godsdienst in hun districten en over de verhoudingen van Kerk en Staat. Hij is de vertrouwde raadsman en de rechterhand des Pausen voor de uitvoering van de politiek-religi- euse plannen van den H. Stoel en hiji sluit in naam van den Paus 'alle gewichtige overeenkomsten en con cordaten met de natiën der wereld. Hij moet een waakzaam oog hou den op den loop der gebeurtenissen in alle groote hoofdsteden dei' we reld, om den H. Vader intijds in te kunnen lichten omtrent uitgevaar digde wetten en besluiten, die mis schien strijdig zijn met de belangen van den godsdienst. Op Dinsdag en Vrijdag ontvangt hij de diplomaten, die geaccrediteerd zijin bij den H. Stoel, en legt pok Ide voorgeschreven tegenbezoeken af bij koninklijke personen, die door den Paus in audiëntie ontvangen zijn. Behalve deze strikt diplomatieke functiën, is de staatssecretaris nog bekleed met verscheidene gewich tige ambten. Hij ontvangt en onder zoekt de aanvragen voor de oprich ting of de opheffing van diocesen, alsmede de rapporten over het ka rakter en de geschiktheid der per sonen, die voorgedragen worden voor vacante lusschopszetels, en dit voor landen der wereld die onderworpen zijtn aan de gewone wet der Kerk, uitgenomen Italië. Volgens deze rapporten vormt hij zijn oordeel, dat hijS vervolgens voorlegt aan de con gregatie van het consistorie. Aan de nieuw benoemde Kardi nalen worden hun functiën aangewe zen door den staatssecretaris, die ook, met overleg ein goedkeuring des Pausen, de consultoren der verschil lende congregatiën benoemt. Hij- .beantwoordt de telegrammen, gelukwenschen en brieven van hul debetoon, geadresseerd aan den Hei ligen Vader, en in Diens naam zendt hij brieven van aanbeveling, aan moediging of gelukwensching, en kent o ml ersob e id i ags tee kenen toe aan hen, die zich op bijzondere wijze, betzij door daden, hetzij door ge schriften, verdienstelijk hebben ge maakt jegens den Godsdienst of den H. Stoel. Als president der commissie van Kardinalen voor de administratie der eigendommen van den H. Stoel, is het zijn plicht jaarlijks bet but- get van inkomsten en uitgaven op te maken en. te voorzien in het on- j der houd der Apostolische paleizen, j V roeger wias de staatssecretaris prefect van de congregatiën, die be last Was met het beheer van het H. Huisje van Lore to. Van dit ambt is hij echter, nog pas zeer kort gele-j den, ontheven, daar hij1 geroepen. werd om deel uit te maken der: con gregatie van het Concilie. De tegenwoordige staatssecreta ris, Z. E. kard. Mierry del Val, die, zooals uit bovenstaande blijkt, zijn dagen wezenlijk niet in ledigheid be hoeft te slijten, is bovendien nog lid van de commissie voor Bijbelstudie, van de vereeniging tot behoud van het H. Geloof in de stad Rome, ten eindelijk beschermheer van eeu ne gental geestelijke Orden of Congre gatiën, altemaal ambten, die ieder hun bezigheden en zorgen medebren gen. Bescheidenheid is 'n mooie deugd, als ze ten minste in eerlijkheid beoe fend wordt. Het vreemdste soort van bescheidenen, zijn de menschep, die kwaadspreken. Ze hebben een hartgrondigen afkeer van groots pre kerij. Geen eigen lofMaar om niet op den achtergrond te raken, spreken ze kwaad van den naaste, 't Is een methode zooals honderd anderen, in de wereld geschopt om 't een of an der gemakkelijk te doen cf te lecren, maar die enkel brekebeenen of ver waande domkoppen opleveren. Ook deze besciheidenbeidsmethode heeft een nadeelde zwartververs krijgen zelf vlekken, misschien op hun naam, maar zeker op hun geweten. Zeggen, dat je buitengewoon orde lijk en zindelijk in huis zijt, magiol- leen in den schoonmaak-tijd, op an dere dagen van 't jaar is het veel iWiordt ge echter zelf door zoo'n bescheidene van slecht allooi ge plukt, bewaar dan het geduld en de naastenliefde om niet slechter te zijn dan ze n maken. Daar is volko men rechtvaardigheid voor allen. Sommigen kunnen niet wachten. Ze zijn te beklagen, wa nt als wie de rekening wordt opgemaakt, bij ooi iets heelt in te vorderen is er heel wat beter a.an toe dan die daar een schuldpost heeft. (Res.b.) In de „Javabode" worden enkele krasse staaltjes van het bijgeloof in Indië medegedeeld. In de grootscheeps opgezette In dische huishoudens was eertijds bij een slavenparsoneel van dikwijls meer dan honderd koppen, het be waren van orde en veiligheid geen geringe zaak, en diefstal een der meest voorkomende misdrijven. Was dit feit geconstateerd, dan liet men dooi' een „mandador" over de slaven, den hals van den verdachte tusschen een gespieten tak of rotan klem men een kunsteioois instrument, bij de z.g. „lijfeigenen" bekend onder den naam van Jan Pedro of Zwarte Jan. In dien toestand moest de slaaf, in het verbasterd Portugeesch, dat in het oude Batavia zoo algemeen als het Maleisch was, eenige malen ach tereen de formule uitspreken: „Jan Petro, impi dreto, si eo tanbo ooel- pa, enforea per mi." (Zwarte Jan, sta passender te vertellen, hoe slordig recht, zoo ik schuld heb, worg mij en vuil het er hij een goeden kennis kennis uitzag. Een beetje overdrij ving maakt de tegenstelling van zelf duidelijker. De reden kan er ook nog bij1, dat die goede kennis te veel "uit loopt, te veel praatjes maakt, enz. Zeggen, dat uw kleeding zoo pas send is om er een voorbeeld aan te nemen, dat er geen veertjes tefveel zijn op uw hoed, geen kantje te Veel aan uw muts, dat alles juist is vol gens stand en staa.t? 't Gaat beter de veeren en kantjes bij anderen te tellen en eens goed uiteen te zetten van welke familie Mietje is, die zoo gekleed gaat, en wa,t Grietje had kunnen geweest zijn, hoewel ze er nu zoo deftig uitziet. Om geen wanbegrip uit te kramen, alsof mannen in de bescheidenheid nooit slinksche paadjes gingen, moet er hun zondenregister als beknopt aanhangsel wel bij, want werd het compleet behandeld, 't zou «te veel ruimte beslaan. Al het leelijke van den naaste 'ge zegd, kan worden omgezet in het te genovergestelde ten voordeele van den man die 't zegt. B.v. ;wa( is hij 'n flapuit! ik pas op mijn woor den. Hij is een echte driftkop ik ben zoo bedaard als een imum- mie. Hij is dat niet, hij doet dat niet, hij kan dat niet wilfeigenlijk maar zeggenik ben da,t wel, ik doe dat wel, ik kan dat wel of tenmin ste 'tzou :zoo zijn, als ik in 'zijn plaats was. Om nu het lijstje bijeen te krijgen, is het genoeg alle begeer lijke hoedanigheden en bekwaamhe den in plaats van het woordje „dat" te zetten. Daar wordt wel eens gezegd: de pot verwijt aan den ketel, da,t hij zwart ziet. Dat gebeurt echter al leen maar, omdat de pot van dien roetaanslag vrij meent te zijn. Want Was de man nu werkelijk schuldig, dan zou, volgens het onder inlanders gangbare bijgeloof, de gespleten tak door de kracht van het uitgesproken1 formulier van zelf meer en meer dichtknijpen, totdat op het laatst de adem in de keel gesmoord werd.... Dan kwam de bekentenis er uit. Maar wist de man zich onschul dig, dan zou het houten worgkoord hem ook geen letsel doen. Het kunstje had vaak den ge- wensdhten uitslag, „O die wijze", verhaalt Valentijn, „nemen zij eene proeve van al hunne slaven, en zoo heeft zeker buurman van mij er een, die anders zeer hardnekkig in 't loo chenen was, ontdekt wie zijn gouden gespen uit zijn schoenen gestolen had." Een ander middel bestond hielrin, dat meln de slaven op ide rij iaf droge (ongekookte) rijst liet kauwen en in slikken. De schuldige zou alsdan inf den waan veTkeeren, dat er over do rijst van te voren eene bezwering was uitgesproken tot ontdekking van den diefstal, en bet denkbeeld betooverde bras over z'm tong te krijgen, werkte zoo benauwend da,t de onnoozele korreltjes hem niet door de keel wilde. Mien had dan de sla- venmonden slechts na. te ziende om- schuldigen hadden de rijst binnen, de schuldige stond er nog bij teimum- melen als een eend op ganzemhagel. 't Gebeurde ook. dat zoo'n bezwe ringsformulier, of hetgeen daarvoor, doorging, door den meester des hui zes werkelijk werd uitgesproken over eenige stokjes of ,,ikeltjes" welke vervolgens aan het gansche s lavefl personeel werden uitgedeeld. Dat formulier zoo werd verzen kerd zou den dief onfeilbaar ont dekker, doordien het de kracht be zat om het stokje, dat hij in (ie ihanii anders geldt hetwe merken het i hield, een duim ver boven -dat der wel, maar we zeggen het niet. 't Was j anderen te doen Uitgroeien. De slaaf te wensohen, dat de kwaadsprekende nu, die zich 'schuldig wist en niet bescheidenen het zoover konden brengen. Wiant nu .misbruiken ze hun ingeboren bescheidenheidsge- voel om den naaste kwaad te doen, door iedere goede meening die ze van zichzelf hebben, zoo ten nadeele van hun evénmensch uit te drukken. Als ze hun goede eigenschappen nog maar vergeleken met het kwade dat ze doen en het goede dat ze (laten(er was kans, da,t ze tegelijk nederigheid en bescheidenheid bewaarden. Zelfs als ze het verkeerde in den naaste vergeleken met wat hun zelf ont breekt, konden ze nog ontdekken, dat zwijgen waarheid was. Als. ze zich echter voor beter hou den dan het gewone slag der sterve lingen, waarom kunnen ze 't dam met die gewone overtuiging niet doen? Nu het gebrek van eigen liefde toch eenmaal zoo algemeen is, en ieder maar weinig met zijn lot, maar genoeg met zichzelven is in genomen, moest hij dat gebrek liefst tot zijn voordeel keeren. Hij zou niet graag in het vel van zijn buurman ontdekt wilde worden, nam de voor zorg om heimelijk 'een stukje van zijn tak af te knijpen „en Iworit alleen daardoor, bij 't weer nazien vari alle der 'ikeltjens klaar ont dekt, verbaasd staande hoe men juist weten kan dat hij de dief is." Biji de Amboineezen waren er, die geloofden dat zij, gelijk de fakirs van Hindostan, alle pijnen zelfs die van de folterbank, zouden kunnen doorstaan zoo lang ze nog Jn het bezit van hun 'haardos waren. In de lijfstraffelijke rechtspleging der O.-I. Comp. trof men daarvan de voorbeelden aan. Valetijn verhaalt in zijne „Beschrijvinge Van Amboi- na" het geval van een inland scheet vaandrig, die zijn vrouw had ver moord, en het lijk des nachts met behulp ,van een slaaf in zee gewor pen had. Daarop gaf hij voor dat zij, maar het strand gegaan zijnde, van daar niet was teruggekeerd, en zeker door een kaaiman gegrepen en verslonden zou zijn. Doch een oude vrouw had den moord gezien, willen stekenhij heeft toch altijden op hare aangifte werden zoowel nog wat beters. Op de buitenkansjes de vaandrig als de slaaf gevangen is hij een beetje jaloersoh, maalr hij zou toch zichzelf willen blijven in het vol genot van zijn gaven. Waar om dan aan dien buurman, die niet half zoo bekwaam, niet half zoogoed is, dat schijntje nog benijd en afge nomen genomen. De laa.tste bekende het feit aanstondsde moordenaar ech ter loochende alles „met stijve ka ken." Zelfs toen hij gepijnigd word, tartte hij de heeren van den justitie- raad nog om hem het corpus delicti, d. i. het lijk der vrouw, maar eens DE OFFICIEELE KERKLIJST tf UITGAVE VAN DE

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1909 | | pagina 17