der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen.
Maaml. Venn. „Drukkerij de Spaarnestad."
Het Pauselijk Staats
secretariaat.
Averechtsche deugd.
Bijgeloof in Indië.
Dit nummer behoort bij de
„Nieuwe HaarL Courant" van 11 Dec.
KINDERHUISVEST No. 29—31—33. HAARLEM.
Directeur: F. H. M. v. d. OBXENDT.
ADVERTENTIE»:
Van 1 tot 6 regelst 1.80.
Elke regel meei O.aO.
Ingezonden meuodcelingen tussohen den tekst ten
minste 5 regeis f 1.60; elke regel meer 0.30.
Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124,)
*°NDAS
Baandag 13
^SDAfi 14
*0ENSDA815
^NDERDAS 16
**UDAS 17
^TERRAS 18
12 Dec. 3e Zondag van
den Advent. Van
den dag.
H Lucia, Maagd
en Martelares.
Van het Octaaf
van 0. L. Vr. Onb.
Ontv.
Quatertemper
Geboden Vas
tendag.
Van den dag.
H. Eusebius, Bis
schop en Belijder
Quatertemper
Geboden Vas
tendag.
Van den dag.
Quatertemper
Geboden Vas
tendag.
0. L Vrouw Ver
wachting.
derde zondag van den
ADVENT.
nit dea brief tbi den H a paste! Paalas
aaa de Philippensen; IV, 4—7
Broeders I Verblijdt u in den Heer
allen tijde I nogmaals zeg ik u
Verblijdt uUw zedigheid zij allen
*|enschen bekendde Heer is nabij,
nfaest in niets bekommerd, maar
W in alles door bidden en smeeken
"iet dankzegging uwe begeerten be
kend worden bij God. En de vrede
^ods, die alle begrip te boven gaat,
Ware uw harten en uw verstand,
*1 Christus Jesus onzen Heer.
Evaage&e valrena dea H. Joanne*
T, 19—88.
In dien tijd zonden de Joden uit
Jeruzalem priesters en Levieten
*ot Joannes, om hem te vragen
'W'ie zijt gij Hij nu beleed en
Wchende het nieten hij beleed
Ik ben de Christus niet. Eu zij
boegen hemWat dan zijt gij
ïlias En hij zeideIk ben het
•iet. Zjjt gij de Profeet? En hij
AntwoorddeNeen. Zij zeiden dan
lot hemWie zijt gij opdat wjj
Antwoord geven aan degenen die
•ns gezonden hebbenwat zegt gij
*an u zeiven Hij zeideik ben
stem eens roependen in de
Woestijnmaakt recht den weg des
Beeren I gelijk de profeet Isaias
gezegd heeft. De afgezondenen nu
karen uit de Pharizeën. Eu vroegen
kern en zeiden tot hem Wat doopt
Sq dan, indien gij de Christus niet
*ijt, noch Blias, noch de Profeet?
Joannes antwoordde hun, zeggende
Ik doop met waterdoch midden
onder u staat Hij dien gij niet kent
Sjj is degene, die na mij komen
>al, die vóór mij geweest is, wiens
schoenriem ik niet waardig ben te
ontbinden. Dit is geschied te Betha-
bia, aan de overzijde van den Jor-
«Uan, waar Joannes doopte.
Evangelieverklaring.
Se ZONDAG VAN DEN ADVENT.
Zagen wij den vorigen Zondag
•en gezantschap tot Jesus gaan om
Hem te ondervragen omtrent Zijne
Vaardigheid en zending, heden
Wordt een gezelschap met dezelfde
Vragen afgezonden tot Joannes,
tnaar het eerste was met goede
bedoelingen, dit tweede daarentegen
uit nijd en afgunst gezonden. Hoor
den wij den vorigen Zondag de
getuigenis van Jesus over Joannes,
Heden zullen wij de getuigenis van
Joannes over zichzelven hooren
den vorigen Zondag werd ons de
grootheid, heden de nederigheid
Van Joannes getoond. De H. Joan
nes had door zijn prediken en doo-
Pen een groote beweging onder de
Joden verwekt, en door zijn buiten
gewone strengheid van leven een
zoo grooten indruk op aller harten
gemaakt, dat velen hem voor den
Messias hielden. Daarom zonden de
leden van het Sanhedrin of den
koogen raad een gezantschap tot
Joannes, om hem te ondervragen
•mtrent zijn persoon en zending
Zij hadden hiertoe het recht, want
kant de hooge raad was juist inge-
Ateld om gewichtige vragen, die op
4en godsdienst betrekking hadden
te onderzoeken en op te lossen.
Doch zij deden dit heden niet met
die goede meening, maar met de
verharde bedoeling om Joannes te
doen vallen in een strik dien zij
voor hem spanden, en zijn gezag
bij bet volk te ondermijnen.
Zij vroegen hem dan: „Wie zijt
gij En hij beleed en loochende het
niet en beleedik ben de Christus
niet." Eigenlijk hadden de afge
vaardigden niet van den Messias
gesproken, maar de bedoeling om
te vragen of hij de Messias was,
was gemakkelijk uit hunne vraag
op te maken. Hij vergenoegde zich
niet met eene enkele ontkenning;
tot drie maal toe, in verschillende
bewoordingen, wijst hij die eer af,
en verklaart hij de Christus niet
te zijn. De toeleg der Phariseeën
was dus verijdeld, zij konden Jo
annes niet beschuldigen, dat hij zich
aanmatigde te zijn wat hij niet was.
Maar zij gaven daarom hun plan
niet op. Op eene andere wijze zoch
ten zij uit te vorschen voor wien
hij zich uitgaf, welke waardigheid
hij zich zeiven toeschreef. Daarom
vroegen zij verder: „Watdan? Zijt
gij Elias En hij zeideik ben het
niet? Zijt gij de propheet? En hij
antwoordde: neen." Algemeen werd
door de Joden Elias als voorlooper
van den Messias verwacht. Dit kwam
door eene verkeerde opvatting van
de prophetie van Malachias, waar
over de tweede komst van Christus,
Zijn komst ten oordeel gesproken
werd, en Elias genoemd werd als
voorlooper van die komst. Met dit
antwoord van Joannes dat hij Elias
niet is, is niet in strijd het woord
van Jesus op eene andere plaats in
het Evangelie, dat hij (Joannes)
Elias is die komen zou. De H. Gre-
gorius zegt ons daaromtrent: „Ge
lijk Elias de tweede komst des Hee-
ren als voorlooper van den Rechter
zal voorafgaan, zoo is Joannes de
eerste komst des Heeren als voor
looper van den Verlosser voorafge
gaan. Joannes was Elias naar den
geest, maar niet naar den persoon.
De Zaligmaker bevestigt het eerste,
Joannes ontkent het laatste." Jo
annes kon zeggen dat hij Elias niet
was, omdat zij verschillende perso
nen waren. Jesus kon zijn voorloo
per Elias noemen, omdat zij beiden
een gelijke zending te vervullen
hadden.
De nederigheid van den heiligen
Boetgezant had een tweede over
winning behaald op de sluwheid
aijner belagers; hij mocht zich Elias
noemen, maar zijne bescheidenheid
weigerde dien eerenaam. Even nede
rig toont zich Joannes in zijn ant
woord, toen de afgezanten hem
vroegen: „zijt gij de propheet?»
Met die vraag bedoelde de Joden
den propheet dien Mozes voorspeld
had, en waarmede de Christus was
aangeduid. Op die vraag moest Jo
annes dus een beslist: neen, doen
hooren. Maar in dien zin vatten de
ondervragers de bedoelde prophetie
niet op. Zij meenden ten onrechte
dat Mozes een propheet naast den
Messias, een begeleider van den
Messias bedoeld had, en die waar
digheid had Joannes zich met recht
kunnen toeschrijven, maar weigerde
hij uit nederigheid.
Intusschen hadden de afgezanten
nog geen voldoend antwoord ont
vangen. Hun bleef dan niet* anders
over dan Joannes zeiven te nood
zaken tot eene verklaring van het
geen hij was. Zij drongen dus aan
en zeiden tot hem: „Wie zijt gq?
Wat zegt gij van u zeiven? opdat
wij een antwoord gjven aan hen
die ons gezonden hebben."
Nu werd den H. Joannes een
v«rder verzwijgen zijner zending en
zijner volmacht onmogelijk gemaakt,
nu wordt hij gedwongen te verkla
ren wat hij is, welke waardigheid
of zending hij zich zei ven toeschrijft.
Toch zal hij het getuigenis der
waarheid in overeenstemming weten
te brengen met zqne nederigheid.
Hij zal de eenvoudigste uitdrukkin
gen bezigen, waarin geen zweem
van ingenomenheid met zich zeiven
te vinden is. „Ik ben de stem eens
roependen in de woestijn: maakt
recht den W8g des Heeren, gelijk
Isaias de propbeten gezegd heeft."
Welk een nederigheid. Hij had zich
propheet, rechter, heraut, voorlooper
van den Messias kunnen noemen,
maar in zijne nederige opvatting
is hij niets meer dan een stem, eene
stem, een klank eens anderen, die
door zijnen mond ter verbetering
van leven oproept, ter bekeering
aanmaant. Aan die stem, die de
propheet Isaias weleer hoorde, en
die het volk opvorderde om voor den
God van Israël een weg te berei
den, toen Hij zijn volk uit de Ba
bylonische gevangenschap wilde
terugvoeren, aan die stem ben ik
gelijk, wilde Joannes zeggen, od ik
predik onder het Joodsche volk in
naam van Hem die het aanspoort
om hunne harten te bereiden voor
den Messias. De afgevaardigden
waren teleurgesteld door de korte
antwoorden van Joannes. Zij hadden
verwacht dat hij hem de gespannen
strikken niet zou ontkomen zijn,
en nu staan zij daar voor heel de
menigte beschaamd en vernederd.
Het verwondert ons dan ook niet
dat zij hem deze bitse en spijJge
vraag voorwerpen„Wat doopt gij
dan, indien gij de Christus niet zijt,
noch Elias, noch de propheet?" Zij
gingen hierbij van deze gedachte
uit: wij kennen een doopsel, dat
door de propbeten voorspeld is en
vergiffenis van zonden zal geven,
maar dat doopsel mag alleen door
dengene toegediend worden, die zich
de waardigheid en de zending van
een dier drie genoemde personen
rechtens mag toeschrijven. En daar
om de vraagmet welk gezag doopt
gij, als gij, volgens uw eigen be
kentenis, niet een van die drie per
sonen zijt? Het antwoord op die
vraag kon Joannes niet zwaar val
len. Hij had hun kunnen verhalen
dat hij de boetvaardigheid predikte
en allen trachtte over te halen om
zijn boetdoop te ontvangen, dat hij
slechts vermaande om door berouw
en bekooring zich voor te bereiden
tot het ware Doopsel van den Mes
sias. Maar die uiteenzetting zou toch
nutteloos gebleven zijn voor de
Joden, die niet zijne verdediging,
maar alleen zijne beschuldiging
zochten. Daarom vergenoegde hij
zich met te wijzen op het groote
onderscheid dat er bestond tusschen
zijn doopsel en dat hetwelk de Chris
tus geven zou. „Ik doop met water,
zeide hij, doch midden onder u
steat Hij Dien gij niet kent. Hij
is het die na mij komen zal, die
vóór mij geworden is, wiens schoen
riem ik niet waardig ben te ont
binden." Uit die weinige woorden
konden de afgezanten besluiten
vooreerst dat hij als wegbereider
van den Messias zijn boetdoop toe
diende, ten tweede tot de goddelijke
Waardigheid van Hem wiens komst
Joannes aankondigde. Fet doopsel
van Joannes was een doopsel tot
bekeering, het kon op zich zelf geen
vergiffenis van zonden geven. Tegen
over zijn doopsel stelt de H. Joan
nes dat van Christus, die doopen
zou met den H. Geest en met vuur,
zóó dat de gedoopte den H. Geest
ontvangen, en door dien H. Geest
als door vuur van zijne zonden ge
zuiverd zou worden.
Een heerlijk voorbeeld geeft de
H. Joannes ons in het Evangelie
dezen Zondag van de ware nede
righeid, die met groote gaven zeer
goed kan vereenigd zijn, en die aan
God alleen alle eer toeschrijft, ook
al zou God zich van onze mede
werking bedienen om groote dingen
te doen.
-:o:-
M de Vroegere tijdperken van de
geschiedenis der Kerk wanen de Pau
sen gewoon, een tijdelijken legaat
te zenden, om geschillen met de
burgerlijks autoriteiten te vereffe
nen of uit den weg te ruimen en |de
vriendschappelijke relaties weder te
herstellen. Maar sinds het einde der
Vijftiende eeuw is hierin eene ver
andering gebracht, en werd een
permanent Pauselijk vertegenwoor
diger gevestigd in de hoofdsteden
der verschillende Katholieke natiën.
Het hoofd en de leidende geest van
den geheelen Pauselijken diploma
tieke n dienst is de Eomeinscho Op
perpriester.
Hij geeft aan, wielke politiek moet
gevolgd worden en hoe hieraan moet
medegewerkt worden door de onder
geschikte ledeh der diplomatie en
geen politieke kwestie of transac
tie van eenig belang kan: behandeld
of uitgemaakt worden zonder zjjn
voorkennis en goedkeuring.
Het practisch toezicht en de be
handeling .yarn alle politieke zaken
is toevertrouwd aan den staatsse
cretaris, die in alle gewichtige om
standigheden terzijde gestaan en ge
steund wordt door de congregatie
voor buitengewone Kerkelijke za
ken. Het di'p.omatieke corps bestaat
uit gezanten van verschillenden
rang, geaccrediteerd bij ongeveer
twintig natiën van Europa en Zuid-
Amerika.
Pauselijke of apostolische secre
tarissen werden voor de eerste maal
aangesteld door Innocentius IV, tij
dens het verblijf van het Pauselijk
Hof te Avignon. Deze gewoonte
werd gehandhaafd door zijn opvol
gers, alhoewel het aantal dezer amb
tenaren belangrijk varieerde onder
de volgende pontifieaten. Op het
oogeinblik zijn er slechts twee Pau
selijke secretarissen, n.l. de staats
secretaris en de secretaris der Bre
ven.
Voor het tijdstip waarop de Paus
van de tijdelijke macht beroofd weird,
was de staats-secretaris belast met
een zeker aantal ambten, die sinds
dien in onbruik geraakt zijn, of
juister, overbodig zijn geworden.
Hij' knoopte handelsverdragen aan
met buitenlandsdhe mogendheden
zorgde voor de verdedigingsmidde
len van het Pauselijk .grondgebied,
regelde de naturalisatie van vreem
delingen en beschermde de rechten
van Pauselijke onderdanen in. an
dere landen.
De administratie van den Pause
lijken diplomatieken dienst is fei
telijk in handen van den staatssecre
taris. Met toestemming van den
Paus kiest hij! de nuntiussen en an
dere vertegenwoordigers bij de re-
geeritogen, die diplomatieke betrek
kingen onderhouden met den H.
Stoel. Hij verstrekt hen hun ge
loofsbrieven en de verelschte instruc
tion betreffende den aard en het doel
van hun zending, en de wijze waar
op zij: hun ambt hebben uit te Voe
ren.
Hij! ontvangt van hen inlichtin
gen omtrent den toestand van den
godsdienst in hun districten en over
de verhoudingen van Kerk en Staat.
Hij: is de vertrouwde raadsman en
de rechterhand des Pausen voor de
uitvoering van de politiek-religi-
euse plannen van den H. Stoel en
liojl sluit in naam van den paus 'alle
gewichtige overeenkomsten en con
cordaten met de natiën der wereld.
Hij moet een waakzaam oog hou
den op den loop der gebeurtenissen
in alle groote hoofdsteden der we
reld, om den H. Vader intijds in te
kunnen lichten omtrent uitgevaar
digde wetten en besluiten, die mis
schien strijdig zijn met de belangen
van den godsdienst.
Op Dinsdag en Vrijdag ontvangt
hij' de diplomaten, die geaccrediteerd
zijln bij den H. Stoel, en legt pok Ide
voorgeschreven tegenbezoeken af bij
koninklijke personen, die door den
Paus in audiëntie ontvangen zijn-
Behalve deze strikt diplomatieke
fhnctiën, is de staatssecretaris nog
bekleed met verscheidene gewich
tige ambten. Hij ontvangt en onder
zoekt de aan vragen voor de oprich
ting of de opheffing van diocesen,
alsmede de rapporten over het ka
rakter ën de geschiktheid der per
sonen, die voorgedragen worden voor
vacante bisschopszetels, en dit voor
landen der wereld die onderworpen'
zijln aan de gewone wet der Kerk,
uitgenomen Italië. Volgens deze
rapporten vormt Hij zijn oordeel, dat
hij vervolgens voorlegt aan de con
gregatie vah het consistorie.
Aan de nieuw benoemde Kardi
nalen worden hun functiën aangewe
zen door den staatssecretaris, die
ook, met overleg en goedkeuring des
Pausejn, de consultoren der velschil
lende congregatiën benoemt.
Hij' beantwoordt de telegrammen,
gelukwenschen en brieven van hul
debetoon, geadresseerd aan den Hei
ligen Vader, en in Diens naam zendt
hij brieven van aanbeveling, aan
moediging of gelukwenscihing, en
kent onderscheid ingsteekenen toe
aan hen, die zich op bijzondere wijze,
hetzij door daden, hetzij door ge
schriften, verdienstelijk hebben ge
maakt jegeins den Godsdienst of den
H. Stoel.
Als president der commissie van
Kardinalen voor de administratie
der eigendommen van den H. Stoel,
is het zijln plicht jaarlijks het but-
get van inkomsten en uitgaven op
te maken ©n te voorzien in het on
derhoud der Apostolische paleizen.
Vroeger was de staatssecretaris
prefect van de congregatiën, die be
last Was met het beheer van het H.
Huisje van Lore to. Van dit ambt is
hij' echter, nog pas zeer kort gele- j
den, ontheven, daar hiji geroepen! I
werd om deel uit te maken der con
gregatie van het Concilie.
De tegenwoordige staatssecreta
ris, 'Z, E. kard. Merry del VaJ, die,
zooals uit bovenstaande blijkt, zijn
dagejn wezenlijk niet in ledigheid be
hoeft te slijten, is bovendien nog lid
van de commissie voor Bijbelstudie,
van de vereeniging tot behoud van
het H. Geloof in de stad Rome, jen
eindelijk beschermheer van een ne
gental geestelijke Orden of Congre
gatiën, al tem a a l ambten, die ieder
hun bezigheden en zorgen medebren
gen'. i
Bescheidenheid is 'n mooie deugd,
als ze ten minste in eerlijkheid beoe
fend wordt. Het vreemdste soort
van besciheidenen, zijn de menschein,
die kwaadspreken. Ze hebben een
hartgrondigen afkeer van grootspre-
kerij. Geen eigen lof! Maar om niet
op den achtergrond te raken, spreken
ze kwaad van den naaste, 't Is een
methode zooals honderd anderen, in
de wereld geschopt om 't een of 'an
der gemakkelijk te doen of te leeren,
maar die enkel brekebeenen of ver
waande domkoppen opleveren. Ook
deze bescheidenheidsmethode heeft
een nadeel: de zwartververs krijgen
zelf vlekken, misschien op hun naam,
maar zeker op hun geweten.
Zeggen, dat je buitengewoon orde
lijk en zindelijk in huis zijt, magiaJ-
leen in den schoonmaak-tijd, op an
dere dagen van 't jaar is het veel
passender te vertellen, hoe slordig
en vuil het er hij een goeden kennis
kennis uitzag. Een beetje overdrij
ving maakt de tegenstelling van zelf
duidelijker. De reden kan er ook nog
bij, dat die goede kennis te veel [uit
loopt, te veel praatjes maakt, enz.
Zeggen, dat uw kleeding zoo pas
send is om er een voorbeeld aan
te nemen, dat er geen veertjes te (veel
zijn op uw hoed, geen kantje te Veel
aan uw muts, dat alles juist is vol
gens stand en staat? 't Gaat beter
de veeren en kantjes bij anderen te
tellen en eens goed uiteen te zetten
van welke familie Mietje is, die zoo
gekleed gaat, en wat Grietje had
kunnen geweest zijn, hoewel ze er nu
zooi deftig uitziet.
Om geen wanbegrip uit te kramen,
alsof manne'n in de bescheidenheid
noo.it slinksche paadjes gingen, moet
er hun zondeuregister als beknopt
aanhangsel wel bij, want werd het
compleet behandeld, 't zou te veel
ruimte beslaan.
Al het leelijke van den naaste (ge
zegd, kan Worden omgezet in het te
genovergestelde ten voordeele van
den man die 't zegt. B.v. wat is hij
'n flapuit! ik pas op mijn woor
den. Hij is een echte driftkop
ik ben zoo bedaard als een (mum
mie. Hij, is dat niet, hij doet dat
niet, hij kan dat niet wil teigeul ij k
maar zeggenik ben da,t wel, ik doe
dat wel, ik kan dat wel of tenmin
ste 'tzou :zoo zijn» als ik in gijn
plaats was. Om nu het lijstje bijeen
te krijgen, is het genoeg alle begeer
lijke hoedanigheden en bekwaamhe
den in plaats van het woordje „dat"
te zetten.
Daar wlordt weL eens gezegd: de
pot verwijt aan den ketel, dat hij'
zwart ziet. Dat gebeurt echter al
leen maar, omdat de pot van dien
roetaanslag vrij, meent te zijn. iWant
anders geldt het: we merken het
wel, maar we zeggen het niet. 't Was
te wenschen, dat de kwaadsprekende
besciheidenen het zoover konden
brengen. [Want nu misbruiken ze
hun ingeboren bescheidenheidsge-
voel om den naaste kwa,ad te doen,
door iedere goede meening die ze
van zichzelf hebben, zoo ten nadeele
van hun evenmensch uit te drukken.
Als ze hun goede eigenschappen nog
maar vergeleken met het kwade dat
ze doen en het goede dat ze laten|er
was kans, dat ze tegelijk nederigheid
en bescheidenheid bewaarden. Zelfs
als ze het verkeerde in den naaste
vergeleken met wat hun zelf ont
breekt, konden ze nog ontdekken,
dat zwijgen waarheid was.
Als ze zich echter voor beter hou
den dan het gewone slag der sterve
lingen, waarom kunnen ze 't daln
met die gewone overtuiging niet
doen Nu, het gebrek van eigen
liefde toch eenmaal zoo algemeen is,
en ieder maar weinig met zijn lot,
maar genoeg met' zichzelven is in
genomen, moest hij dat gebrek liefst
tot zijln voordeel keeren. Hij zou niet
graag in het vel van zijn buurman
willen steken: hij heeft toch altijd
nog wat beters. Op de buitenkansjes
is hij' een beetje jaloerscih, maar hij
zou toch zichzelf willen blijven in
het vol genot van zijn gaven. Waar
om dan aan dien buurman, die niet
half zoo bekwaam, niet half zoogoed
is, dat schijntje nog benijd en afge
nomen
Wordt ge echter zelf door zoo'*
bescheidene van slecht allooi ge
plukt, bewaar dan het geduld en dia
naastenliefde om niet slechter te
zijn dan ze u maken. Daar is volko»-
men rechtvaardigheid voor allen.;
Sommigen kunnen ni©t wachten. Ze
zijn te beklagen, want als wie da
rekening wordt opgemaakt, hij ood
iets heeft in te vorderen is er heej
wat beter aan toe dan die daar eete
schuldpost heeft,
(Res-K>
In de „Javabode" worden enkel*
krasse staaltjes van het bijgeloof ut
Indië medegedeeld.
In de grootscheeps opgezette In
dische huishoudens was eertijds bü
een slavenpersoneel van dikwijl»
meer dan honderd koppen, het be
waren van orde en veiligheid geen|
geringe zaak, en diefstal een de»
meest voorkomende misdrijven. Wiaa
dit feit geconstateerd, dan liet mem
door een „mandador" over de slaven»
den hals van den verdachte tussehe»
een gespleten tak of rotan klem
men; een kunsteloos instrument, bü
de z.g. „lijfeigenen" bekend onder
den naam van Jan Pedro of Zwarte
■Jan. In dien toestand moest de slaaf,,
in het verbasterd Portugeesoh, dat
in het oude Batavia zoo algemeen ala
het Maleisch was, ©enige malen ach
tereen de formule uitspreken: „Jan|
Petro, impi dreto, si eo tenbo ooel-
pa, enforea per mi." (Zwarte Jan, stal
recht, zoo ik schuld heb, worg mij !J
Was de man nu werkelijk schuldig,
dan zou, volgens het onder inlander»
gangbare bijgeloof, de gespleten tak
door de kracht van het uitgesproken
formulier van zelf meer en meer
dichtknijpen, totdat op het laatst
de adem in de keel gesmoord werd...„
Dan kwam de bekentenis er uik:
Maar wist de man zich onschul
dig, dan zou het houten worgkoord
hem ook geen letsel doen.
Het kunstje had vaak den ge-
wenschten uitslag, „O die wijze",
verhaalt Valentijn, „nemen zij een»
proeve van al hunne slaven, en zo®
heeft zeker buurman van mij er een,
die anders zeer hardnekkig in 't loo
chenen was, ontdekt wie zijn gouden!
gespen uit zijn schoenen gestolen'
had."
Een ander middel bestond hierin,
dat meln de slaven op de rij laf idxog»
(ongekookte) rijst liet kauwen en in
slikken. De schuldige zou alsdan i»
den waan verkeeren, dat er over da
rijst van te voren eene bezwering)
was uitgesproken tot ontdekking
van den diefstal, en het denkbeeld
btetooverde bras over z'n tong te
krijgen, werkte zoo benauwend dat
de oinnoozele korreltjes hem niet door
de keel wilde. Men had dan de sla-
venmonden slechts na te ziende oin-
schuldigen hadden de rijst binnein,
de schuldige stond er nog bij te (mum
melen als een eend op ganzenhageh
't Gebeurde ook, dat zoo'm bezwe
ringsformulier, of hetgeen daarvoo»
doorging, door den meester des hui
zes werkelijk werd uitgesproken!
over eenige stokjes of „ikeltjes"1
welke vervolgens aan het ganscha
slaven personeel werden uitgedeeld*
Diat formulier zoo werd verze
kerd zou den dief onfeilbaar ont
dekken, doordien het de kracht be
zat om het stokje, dat hij in (de jhandi
hield, een duim ver boven dat dea?
anderen te doen Uitgroeien. De slaaf
nu, die zich schuldig wist en niet
ontdekt wilde warden, nam de voor
zorg om heimelijk 'eeln stukje van)
zijh tak af te knijpen „en (wordt
alleen daardoor, bij 't weer nazien
van alle der ikeltjens klaar ont
dekt, verbaasd staande hoe men!
juist weten kan dat hij de dief is."
Bij de Amboineezen waren eir, die
geloofden dat zij, gelijk de fakir»
vah Hindostan, aille 'pijnen zelfs die
van de folterbank, zouden kunnen
doorstaan zoo lang ze nog Jn het
bezit van hun haardos waren. Ini
de lijfstraffelijke rechtspleging de»
O.-I. Comp. trof men daarvan de
voorbeelden aan. Valetijn verhaalt
in zijne „Besehrijvinge van Amboi-
na" het geval van een inlandscheüi
vaandrig, die zijn vrouw had ver
moord, en het lijk des nachts met
behulp ,van een slaaf in zee gewor
pen had. Daarop gaf hij voor dat)
zij1, naar het strand gegaan zijnde,
van daar niet Was teruggekeerd, en
zeker door een kaaiman gegrepen
en Verslonden zou zijn. Doch een!
oude vrouw had den moord gezien,
en op hare aangifte werden zoowel
de vaandrig als de slaaf gevangen!
genomen. De laatste bekende het
feit aanstonds; de moordenaar ech
ter loochende alles „met stijve ka
ken." Zelfs toen hij' gepijnigd werd,
tartte hij de heeren van den justitie»-
raad tnog om hem het corpus delicti^
d. 'i- het lijk der Vrouw, maar een»
DE OFFICIEELE KERKLIJST
UITGAVE VAN DE