De Brusselsche Tentoonstelling. Gemengde Buitenlandsche berichten Resuma de l'Esperanto movado en nia lando. BINNENLAND. NIEUWE HAARLEMSCNE COURANT blad We hebben dezer dagen al een en ander verteld over 't Hollandsche gebouw op de a.s. Brusselsche ten toonstelling. Hieronder nog eenige verdere bij zonderheden Recht over ons gebouw ligt dat van ket Duitsche rijk. Op de breede ruimte daartusschen wordt door onze architect Ed. Cuypers wien ook de inwendige inrichting van de Indische afdeeling is toevertrouwd een groot, vierkant park aangelegd, dat teer fraai beloofd te worden en in 't midden een fontein zal dragen van bijzonder gelukkige conceptie. En du onze overbuurDuitschland. Het uiterlijk gevelcotnplex van die afdeeling is op 't moment in meer gevorderd stadium dan het onze. 't is vrijwel „af". Dit geldt natuurlijk nog niet voor het inwendige. De gevellijn is zeer gebrokenvertoont verscheidene in- en uitspringende hoeken, Eenbepaaldkarakterkande leek er niet in ontdekken. Stijl Ik ben geen bouwmeester, geen vakman. De hooge gedeelten doen de vage gedach te oprijzen aan 'n soort Bismarckstijl, iets plomp forsch, 'n „Deutschland, Deutschland iiber alles"-stijl. Quasi eenvoud, die bezonken kracht wil verbeelden. SchnurbartbiDde stijl, daar is 't rechte woord. En de lage ge deelten ertusschen doen op 't eerste gezicht denken aan hypermoderne koestallen, 't Geheel in gewit ruw muurwerk, met grijspannen daken. Onaardig ligt die witte massa vol grillig lijnenspel er niet. En waarom zou men op 'n^worlds-fair uitsluitend Btrengen, logischen bouwstijl eischen? SpaDje heeft op Avenu des Con cessions een geweldigen steenmop op gemetseld, met bovenaan een rand ais 'n nieuw kunstgebit en in de buiten muren groote en kleine gaten, dit •vel als vensteropeningen zullen zijn Bitgespaard. Men was bezig at dat metselwerk te bepleisteren met een dikke laag sneeuw witte kalk. Daarnaast isof neen, de kleinere gebouwen krijgen een aparte beurt. Eerst gaan we naar de hoofdfacade van de Bel gische afdeeling. 'n Imposant bouwwerk, bijna gereed aan aen buitenkant. Dö gevel heeft een frontbreedte van niet minder dan 30 passen. We zien een groot hoog middenstuk, waarin men langs breede trappen den hoofdingang bereikt. Aan de uiteinden eveneens hoog opgebouw de, uitspringende gedeelten. Deze drie hoofdpartijen zijn verbonden door wat minder hoog opgebouwde bogengaan derijen. Het geheel is rijk gesmukt met ornament en beeldhouwwerk en geschilderd in roomkleurigen toon. V66r dit front glijdt het als „Brussel sche tuin" aangelegde terrein flauw hellend omlaag om te vervloeien in de geboomteweelde van het Ter Kamerenbosch. In 't midden van dit groentapijt is aangebracht een breede cascade, waarvan de wanden worden getooid met beeldengroepen, en die het water loost in een grooten, ovaai- vormigen vijver. Het praalfront van België's hoofd gebouw, wordt eenerzijds begrensd door het paleis van de stad Brussel, 't Is een weelderig geornamenteerd gebouw, van gei' niteerd zandsteen, zwaar van vergulde opsiering en op een der hoeken een fraai en, hoogen toren dragend. Daarnaast komt bet Rubenshuis, waarvan nog pas een zeer schamel beetje valt te fintdekken. Aan de andere zijde van gezegd praalfront is een flinke ruimte bestemd voor een Brusselsche kermis. Ver scheidene pittige geveltjes in Vlaam- sche renaissance steken er reeds hun topstukken achter de schutting op. Meer oostwaarts, in de Koloniëniuin waar Algiers, Tunis, Indo-Lhina enz. in aanbouw zijn staat te midden van paviljoengeraamteD en getraceerde wegen en stapels ijzerwerk een villa, kant en klaar, met gordijnen achter de vensters, gereed om te betrekken. Ze kan ook betrokken worden, des noods morgen al. Die villa namelijk stond er al, om ringd door 9en mooie lap tuin, toen van de komende expositie nog geeD sprake was. Que faire? Men schynt met eigenaar en bewoner 't op een akkoordje te hebben gegooid. AlthaDS de ommuring is weggenomen, de tuin is bij het terrein getrokken, en de villa staat te huur, voor den duur der tentoonstelling, als restaurant. Te bevragen bij den portier Aan de Belgische hallen, van wel ker facade wij melding maakten, zit nog vast aan de achterzijde een groote overdekte ruimte, voor Enge land bestemd. Maar dit oppervlak haalt nog niet bij de geweldige grootte van het overkapt gedeelte op de noordelijke helft der expositieterrei nen. Buw gemeten is hier aan één stuk een ruimte overdekt van circa 360 bij 245 meter, alzoo een bebouwd oppervlak van ruim acht-en-tachtig duizend vierkante meter. Frankrijk neemt er een flink stuk van voor zijn rekening. En verder komen er de industrie- en machinehallen, alsmede de inzendingen van een tiental natiën. Volledigheidshalve natuurlijk voor zoover zulks thans reeds mogelijk is zij nog genoteerd dat aparte paviljoens worden gebouwd, o.a. door de gezamenlijke steenkoolwerken. door de Compagnie Générale des Conduites d'Eau en door een aantal producten van bekende artikelen. Italië, Mexico, Uraguay trekken eigen gebouwtjes op. En op een mooi plekje, tegen 't boscb aan en niet ver van den grooten vijver, is men bezig met het oprich ten van een „Paleis voor Vrouwen arbeid". RECHTSPRAAK MET DE VUIST. De volgende ware geschiedems ge beurde ia mijn vaderland Nieuw- Californië, zoo vertelde mij de Amerikaan Gordon, in den tijd, dat men er druk bezig was naar goud te zoeken, omstreeks de helft der laatste eeuw. Het leven dezer gouddelvers was inderdaad wonderlijk. Te dieD tijde was het er een bende van avon turiers, nit alle landen waren er, en ze droomden nergens van dan over het gele metaalzij hadden geen namen, noch vaderland, noch familie Ze hadden zich als het ware rondom de goudaders en goudbevattende ban ken genesteld, waar ze den geheelen dag in zoek brachten en de fortuin najaagden. Ze leefden daar zeer zorge loos, in tenten of hokken en de kasteleins verdienden meer goud ais zij zeif, want ze hielden allen evenveel van rhum I Zooals ik u zeide maakten de kasteleins de beste zaken er waren er wel die een glas brandewijn verkochten voor een dollar en meer, en doordat ze zuinig wareD, aiDgen ze er dikwijls rijk vandaan. Daaren tegen legden de domme gouddelvers het geheel anders aanwanneer ze het geluk hadden veel goud te delven, maakten ze alles weer dadelijk op en dan was voor hen niets te goed, niets te duur. Dan waren ze even trotsch als koningen in hun flanellen hemden, met hun groote laarzen en hoeden van vilt. Als ze alles dan opgemaakt hadden begon het gebrek-lijden weer, geen wonder dat ze dol waren, als ze een stukje edel metaal in han zak voelden, maar niet om het op te sparen Ook verspeelden ze nog dikwijls groote sommen, soms hoopen goud poeder, die ze op de kleine weeg schalen afwogen, en daarbij waren ze in het minst niet bevreesd beroofd te worden, want ze waren meestal ge wapend met mivs, bijl of met groote revolvers met zes kogels. In dien tijd, waarvan ik vertel, was mijn oom Jim er rechter en hij had er veel pleizier in. Zijn onderdanen waren ruwe men- schen en vreesden niets ter wereld dan de lynchwet. Gij weet wat dit zeggen wilnooit wordt ze door de justitie aangewend, maar in dien tijd gebeurde het toch dagelijks: als iemand een moord of diefstal op zijn geweten had, greep het volk hem aan, en hing hem op staanden voet op. Wanneer de ongelukkige een neger was, werd hij soms wel levend ver brand Ja, ja, ik weet wat gij zeggen wilt, het is totaal onbeschaafd, maar gij moet begrijpen, dat geheel het volk in een toestand van rede loosheid en wreedheid vervallen was, en er zeer velen onder hen waren, die in hun voorgenomen plannen geheel schipbreuk hadden geleden of bestolen waren. Daarom was dat volk zoo bevreesd voor die lynchwet. Mijn oom Jim dan speciaal en ook andere autoriteiten konden deze recht spraak niet dulden, daar ze er van overtuigd waren, dat heel vaak de schuldige ongestraft bleef en de on schuldige gestraft werd. Op een keer kwamen ze mijn oom vertellen, dat er een moord gebeurd was De moordenaar moest een ver bazend ruw man zijn, bekend in de streek om zijn kolossale lichaams kracht, een athleet, daarbij zeer ge ducht om zijn woestheid én zeer bemind bij de goudzoekers. Hij heette Chicago-Bill en werkte niet meer dan één dag per weekom gemakkelijk aan de kost te komen stal hij de reet geen wonder dan dat hij zoo gevreesd werd door de verder afgelegen-wonende goudzoekers en niet minder door de handelaars. Zijn slachtoffer was dezen keer een oude gelukzoeker, die geboft had door een aantal goudkorrels te vinden, en er de laatste 14 dagen een heerlijk leventje van leidde. Chicago-Bill was hem bij bet del ven behulpzaam geweest en den laatstee avond bemerkte de oude pas, dat zijn medehelper hem bedroog en gingen hem de oogen openhij klaagde hem openlijk als dief aan en verlangde zijn goud terug. Toen was Chicago-Bill op hem aan gevlogen en had hem maar direct vermoord, zijn lijk weggeworpen en het verdere volgde. Mijn oom riep Chicago-Bill dadelijk voor zijn rechtbank en hij verscheeD ook, maar met het idéé om de recht bank te bedriegen, daar bij wist, dat het volk toch op zijn hand was. Daar stond Chicago-Bill nu tegen over mijn oom Jim. Hij was zeer op zijn gemak, en legde mijn oom uit dat hij er wel trek in had mijn oom er eens in te laten loopen, daar hij nog groen was in 't vak en kort geleden hier aan gesteld. Op deze woorden volgde een luid hoera-geroep van hei volk. Mijn oom zeide niets terug, daarvoor was hij te zeer beleedigd en hij vroeg alleen meer toelichting omtrent den moord zelf. Om te beginnen is het in 't geheel geen moord, zeide Chicago koelbloe dig; 't is zelfs geen vechtpartij geweest, het was niets dan een vuistslag. Maar de man is toch dood, beduidde mijn oom. Dat hindert niets, zei Chicago, er is toch eeo lyochwet, ais men ongelijk heeft? 't Was een oude gek en hij heeft mij vreeselijk beleedigd en daarom neb ik hem afgestraft. Ik ben bokser, weet u en mijn slagen raken altijd, daarom is dat een waar schuwing voor een ander, voegde bij er bij, steeds mijn oom brutaal aan kijkende. En het geheele publiek begon te schaterlachen. Zoo, zei mijn oom Jim, gij zijt bokser, maar ik ben het 6ok, en we zullen eeDs zien wie het het beste kan. Hij kwam van zijn zetel, want hij ie een moedig man en de brutaliteit van Chicago bad hem geërgerd, on daoks zijn gewone koelbloedigheid. Daarop begon Chicago zich spottend uit te kleeden voor deze bokspartij De goudzoekers grijnslachten en vorm den allen een kring om hen. Mijn oom Jim had ondertusschen ook zijn jas uitgetrokken en hij was gereed om te oeginnen. Ku lachte niemand meer, want mijn oom was zeer mager en veel kleiner dan zijn tegenstander méér hij was terdege gespierd. Vroeger had hij veel aan boksen gedaan, maar niemand wist daar na tuurlijk iets van. „Dat zal een mooie strijd worden", zeiden de del vers onder elkaar en ze waren zeer benieuwd. Chicago daarentegen vertrouwde zeer op zich zelf, doch kreeg om te be ginnen reeds een stomp in de maag streek, een „solar plexes", zooals men dat in de bokswereld noemt. Hij viel niet, maar 'n bloedgolf vloog uit z'n mond, en hij begreep nu, dat hij een prul was en mijn oom een man, die 't vak verstond. Zoo was de geheele strijd een vol komen nederlaag voor Chicago. Mijn oom kreeg niet meer dan drie slagen, waarvan een vrij hard onder zijn kaak, maar hij liet den moed niet zakken tot men inzag, wie over winnaar was. Toen men Chicago met een brancard wegbracht, was hij niet meer dan een bloedige klomp, geen tanden had hij meer, geen oogen, geen neus, terwijl oom Jim frisch en wel weer zijn zetel beklom en hem toen tot gevangenis straf veroordeelde inzake van een oude man gedood te hebben door „onhan digheid". „Gelet er op", zeide hij, dat hij het niet expres gedaan kou hebben, want bij kan niet eens boksen Het gevolg hiervan was, dat het volk mijn oom in triomf het kamp ronddroeg en dat ze op 't laatst allen stomdronken waren: te zijner eerl De Katholieke Kerk in Frankrijk na de scheiding. De Parijsche corres pondent van de „Times" publiceert in het jongste nummer van dat blad een uitvoerige beschouwing over den toe stand van de verschillende kerkgenoot schappen na het invoeren van de schei- dingswet en meer speciaal natuurlij,k van de Katholieke kerk, die het zwaarst door die wet getroffen werd. Hoewel wij lang niet met alle be schouwingen door den correspondent gegeven, medegaan, vooral niet daar hij zich in enkele historische bijzonder heden nog ai eens vergist, ontleenen wij toch enkele détails aan zijn be schouwingen, waaruit nog eens duide lijk blijkt welke materieele nadeelen de kerk ook door do invoering van de scheidingswet heeft geleden. De correspondent herinnert er aan, hoe bijv. met het begin van dit jaar- de jaarlijksche toelagen aan de jongere geestelijken, die in de 4 jaren na de invoering der wet geleidelijk werden afgeslagen, om bij het eind van dit jaar, geheel op te houden, nog slechts het bedrag van 300 francs bedroegen. En nog alleen naar die basis berekend, z)al op het einde van dit jaar, als alle toelagen opgehouden hebben, de Ka~ tholiekp geestelijkheid van een som van 8.000.000 francs beroofd zijn. Een som, daarop, dient de volle aandacht te val len, de correspondent van de „Times" gaat over dit punt heen, die de regeering aan de kerk verplicht was te geven niet alleen op grond van overeenkomst in het Concordaat maar ook als schadevergoeding voor de eigendommen, die tijdens de revo lutie en Later door den staat aan de Kerk ontnomen zijn. Verder wijst de correspondent er nog op, dat de nog altijd niet principieel opgeloste kwestie omtrent de onder houdskosten van de kerkgebouwen een zeer c.ritick en moeilijk punt uitmaakt, vooral daar waar de gemeenteraad niet geneigd is voor dat onderhoud te zor gen. Ook weidt de correspondent nog uit voerig uit over de maatregelen, die de geestelijke overheden genomen hebben om zooveel mogelijk in den nood der Kerk te voorzien door stichting van den „penning voor den eeredienst" en van de interdiocesane kas, waarin de rijkere parochies en diocesen het over- overblijvende van hun inkomsten stor ten om daarmede de armere diocesen te. ondersteunen. I)ie interdiocesane kas moet, volgens den correspondent altijd, reeds over en kele millioenen beschikken. Ongewild misschien brengt dan toch de correspond ent nog Indirect een woord van hoogen lof aan de Fran- sche priesters. „Ik heb vernomen, zegt hij sprekend van bovenbedoelde interdiocesane kas, dat deze reeds eenige millioenen francs bezit, die alleen dienen zullen tot on derhoud van de geestelijkheid. Het is bekend, dat de Fransche geestelijkheid gewend is aan zeer bescheiden inkom sten en overeenkomstig daarmede ook loeft. Duizenden van hen zouden zich rijk meenen als zij op een kleine dui zend francs per jaar konden reken,en. „Met zulke bescheiden eischen zul len zij de laatste jaren niet al te veel aan ontberingen hebben bloot gestaan; maar in veel gevallen zullen zij die nu, na het ophouden van alle toelagen, wel ondervinden." Deze eerlijke erkenning van de sobere levenswijze der Fransche pries ters steekt schel af bij de lasterlijke verhalen, die andere bladen herhaal delijk over de Fransche geestelijkheid vertelden. Do „Times"-man Is hier een onbevooroordeeld getuige! Frankrijk's verval. De geschiede nis der Fransche Republiek aldus schrijft „De Standaard" in zijn over zicht van 1909 vult met elk jaar een nieuwe donkere bladzijde in het leven van een volk, dat eeuwenlang aan de spits der beschaving stond, maar nu verder dan eenige andere groote natie op den weg van zedelijk verval en geestelijke uitputting is voortge schreden. Het Fransche volk zucht onder den zwaarsten schuldenlast en moet het meest opbrengen voor zijn landsdefen- sie. Het zag veel sterker dan eenig ander land, den aanwas van zijn be volkingsregister verminderen, tot ten leste van geen overschot meer sprake was en een feitelijk tekort van 30.000 geboorten moest geconstateerd. Gemid deld komen er op elke 10 gezinnen nog maar- 22 kinderen! Hot heeft het grootste aantal echtscheidingen te boe ken en de hoogste klimming in do cijfers der gerechtelijke statistiek. Zelfs wordt in liet leger op verontrustende wijze de zedelijke besmetting openbaar, die alle rangen én standen der maat schappij heeft aangetast. Nergens ook bedreigt het revofutionnair gevaar zoo ernstig leven en welzijn van den bur gerstaat. Hel alcoholisme, dat in andere landen afneemt, maakt in Frankrijk afschrikwekkende vorderin gen, Het anti-clericalisme viert er zijn triumfen over heel de linie, maar met de geestelijke vrijheid staat het nergens zoo droef geschapen. En de verwer ping der Christelijke moraal vindt zelfs in de kringen der Overheid een sanctie, die in geen enkelen andere Staat van Christelijken oorsprong vooralsnog zou geduld worden. Niemand minder dan Bertillon heeft eens gezegd, dat Frankrijk bezwijken zal aan de dubbele kwaal van geringer aantal mensclien èn minderwaardige menschen. De „struggle" for life" heeft er zijn hartstocht èn zijn reden van bestaan verloren. De schatten van het verleden volstaan, om burgerij en hoo- gere standen het leven op den ouden voet to doen voortzetten, en zijn als in den grond begraven talenten waar mee niet gewoekerd wordt. Kapitaals- belegging in allerlei Staatsleeningen wordt geprefereerd boven uitzetting in handel en industrie, wat inspanning en aanvankelijk risico met zich brengt. De pit gaat er uit; er vaart een nood lottige gemakzucht in de verschillende lagen des volks, en elke andere groote Staat overvleugelt de Republiek in on dernemingsgeest. Alleen in sommige speciale lakken van bedrijf weet Fran sche luxe en élégance nog veroveringen te maken. Maar op de wereldmarkt daalt de mededinging der Fransche na tie steeds meer in beteekenis, en zien we bijv., het tienmaal kleinere België reeds dé helft der Fransche export cijfers (bereiken. In 1876 ging de Fran sche uitvoer nog den Duitschen te bo ven. Het stond 3300 tegen 3000 mil- lioen. En nu vijf jaar terug was Duitschland al geklommen op 6700 mil- Iioen, terwijl de Republiek het maar tot 1400 milli-oen bracht. Ite tyrannic der socialistische syn dicaten. De revolutionaire syndicaten lezen we in een Fransch blad die altijd spreken van solidariteit m humaniteit, hebben soms zonderlinge manieren om hun daden in overeen stemming te brengen met hun theo rieën. Toen, meer dan een paar jaar gele den, het syndicaat der werklieden-gra veurs te Besanpon had te klagen over een van zijn leden, wierp het dezen, uit. Die man toch had zich schuldig gemaakt aan de misdaad te werken en te leven en zijn gezin te laten leven bij een patroon, bij wien het syndi caat den arbeid had verboden. En het syndicaat laat niet toe, dat men het ongehoorzaam zij, het syndicaat is een despoot. Het joeg den schuldige weg zonder eenigen vorm van proces. Maar- dat was nog niet genoeg, hij verdiende nog wreeder straf. De ver rader moest worden uitgehongerd. En daartoe was niets eenvoudiger dan dat het syndicaat in zijn almacht besloot dat geen patroon, op straffe van on- middelijke staking der corporatie, niet- gesvndiqueerde werklieden gebruike» mocht. Thans geen twijfel meer, de valsche broeder zou omkomen van de* honger, het syndicaat zou gewroke* zijn. De man zag zich genoopt zijn be drijf op te geven. Hoewel een zeer knap werkman, een der beste van cTe stad, durfde geen enkele patroon hen» in zijn dienst nemen, allen bogen voor de ukase van het syndicaat. De arme drommel was ten einde raad. Hij nam de laagste karweitjes aan, om de zijnen te voeden. Dat duurde zoo meer dan een jaar. Ei* toen, op zekeren dag, richtte de man, meenende, dat iedereen recht had op arbeid en de tyrannie van het syndi caat dius onwettig was, zich tot de rechtbanken. En deze gaven hem ge wonnen zaakzij veroordeelden dus het syndicaat tot het betalen van 1200 francs schadevergoeding aan den uit geworpen©. Ten einde nu den werklieden de uit spraak en hun rechten tegenover zekere roode syndicaten goed te doen kennen, spreekt het blad, het feit rele- veerende, de wenschdijkheid uit, flat het vonnis in alle fabrieken en op alle werkplaatsen worde opgehangen, opdat velen de oogen opengaan en zij zich niet laten slachtofferen door de grofste willekeur en dwingelandij van lieden, die notabene beweren de vrij heid te huldigen als hun hoogste goed. Een arm van 100,000 Francs. Fe* werkman-glasblazer van Jumet was het slachtoffer van een spoorwegongeluk, en verloor hierbij een zijner armen. Hij deed den staat een proces aan e* 105,682 francs vergoeding werd hen» door de rechtbank van Charleroi toege staan. Hij verdiende met zijn arbeid 600 fr. per maand. Het beroepshof van Brussel heeft dit vonnis bekrach tigd. Een kwakkelwinter. De winter 19091910 zal ons nog lang als een echte kwakkelwinter bekend staan. Even dreigt het nu en dan te gaan vriezen, worden de bruggen en schut tingen 'savondp wit, even vriest het ook nog wel 's nachts, doch dan is het weer voorbij en we beleven weer al de miseries van een October- of Maart-weertjestormregenvlagen zonneschijn. 't Is een raar weer. Ongezond in hooge mate. Het aantal zieken is legio. Honderden en honderden loopen rond met een dichtgeknoopten strop das of een opgeslagen kraag, ze hebben kougevat. In de gasthuizen liggen een groot aantal menschen aan longontsteking. 't Is bepaald een ellendig weer en het toch al zoo ongezonde Hollandsche klimaat krijgt er nog een slechtere reputatie door. Een zeer strengeD winter hebben we menschelijkerwijs gesproken niet meer te wachten. Weldra zijn we Januari door, de dagen lengen, de zon neemt toe in kracht... de lente nadert en is niet tegen te houden. L Voor een ij ver aar van de Esperan- to-beweging bestaat er geen grooter genoegen, dan naar believen te gras duinen in de menigte van feiten en gegevens, welke het alom opbloeien de Esperanto -leven hem in over vloed verschaft. Zoo langzamerhand ontgroeien Vij: de periode, waarin het gewenscht was, alvorens een pro- paganda-axtikel voor 't Esperanto te schrijven, een breedvoerige uiteen zetting te geven van de hooge vluch- "welke het internationaal verkeer op verschillend gebied in den loop der 19de eeuw genomen heeft, daaruit de noodzakelijkheid eener wereld(hulp)- taaf te concludeerenvervolgens te "betoogen dat geen der bestaande, noch een der doode talen voor alge- ïneene taal in aanmerking kon ko men daarna een vergelijking te ma- hen tusschen verschillende stelsels "werel dhul ptalen, om vervolgens de voortreffelijkheid te laten uitkomen, *n aan te dringen op het zich de moeite geven van deze taal te leeren. ^jeen, 't kan thans wel anders. Aan de practijk ontleent men de feiten, "welke wi,jzen op een steeds drukker gebruik v«o 't Esperanto; waaruit- blijkt, dat deze wereldhulptaal meer en meer een „levende" taal wordt, uit de hoogere regionen van bespie geling en obstractheid afdaalt, om in het volle, practische leven de plaats in te nemen, Waarop zij1 o. i ten volle recht heeft. Niet achter waarts gaat dus de blik van den propagandist, maar integendeel voor waarts. Niet aan het verleden vraagt hij stpun voor zijn stellingen, maar hij neemt ze uit het heden, en grond daarop zijn conclusiën voor de toekomst. De Esperanto-beweging in ons land is nog betrekkelijk jong;slechts een tiental 'j aren heeft zij: achter zich. Maar zij; die zich rangschikten in het (Nederl. K -K. Esperantistenle- ger, zijn grootendeels geheel en al nieuwelingen, weten niets van de verschillende pogingen en moeiten, door anderen gedaan, om het teere Esperantoplantje in onze koude, Ne- derlandsche bodem te doen gedijen. Toch Zullen die leden van onzen Bond, welke als Bestuursleden van plaatselijke afdeelingen, of op eenige andere manier meer in 't bijzonder jop den voorgrond zullen treden, wel eens wat meer willen weten van al datgene, wat in den loop van een tiental jaren afgespeeld is. 't Is met het oog hierop, dat wij: deze arti kelen samenstellenal het „notinda, sciinda" is er in vervat, zoodat deze gegevens als alleszins voldoende mo gen beschouwd worden. Op volledig heid maken wij: echter gieen aan spraak, daar het ons niet gegeven was zelf de vroegste jaren mede te leven, en wij! dus daaromtrent onze gegevens niet met die uit persoon lijke briefwisseling kunnen aanvul len. Er wordt hier aangeboden, wat aangeboden kon worden, en hier mede neme men genoegen. Belangstelling voor eene interna tionale taal, heeft er al geruimen tijd in ons vaderland bestaan. De verschillende Volapuk"-leerboeken, alsmede de propagandarartikelen van den voor geen bijzonder stelsel voorkeur hebbende doch het idéé van wereldhulptaal in 't algemeen pro- pagandeerende in Koomsche krin gen welbekenden heer Li. L Mertens, Hoofdonderwijzer te Heijthuizen. Het Esperanto echter verscheen eerst ten tooneele door de uitgave van het „Volledig .Leerboek der opkomende wereldtaal Esperanto, door Dreves Hitten dijk". Een leerboek was het nu juist Wel niet, dit eerste papieren kind van den pionier der Esperanto- beweging in ons landeen uitvoerige propaganda-brochure, gevolgd door een „Verklaring der Spraakkunst", en woordenlijsten Esp. Ned Ned. Esp., met verschillende oefeningen" zou betere omschrijving zijn. De leemten in dit „leerboek" zijn dan ook door den samensteller zelf ge voeld, welke er in den loop van 1908 een paar deeltjes bijgevoegd heeft. Dit eerste leerboek dan, in 't begin van 1902 op eigen risico van den schrijver uitgegeven, riep hier en daar nogal belangstelling voor 't Es peranto in het leven, ten einde deze belangstelling nu aan te wakkeren en gaande te houden, deed Dreves Hittendijk in September 1902 een tijdschriftje uitkomen onder den titel „La Hollande Pioniro". 't Voor woord wordt voorafgegaan door on derstaande fraaie gedichtjes: La verda stelo. f" umo de 1a. verda stelo, m' kaj pac' signifas Vi; ekas nin por alta celo, PJ stas ideal' por ni. X ompu do la fortajn barojn, ividante la hornar' perigu pacajn arojn, en in helpante en iratar' H ra 1a, nuboj la angelo PI speranto brilas jam r~ udigante trans la cielo O ndojn plen' je pac' kaj am Ligo tankta de l'homaro Esperanto estas Vi. Inter ni ne restu baro, Lum' kaj pac' prometas gi. Al Vi dankos lu popoloj Longe disaj malamik', Qferemajn apostologi. Eratan ligon tre fortik'. Venko krenos la batalon, Inda la plej alta, glor' Nepre polos la celado Glavon kaj malamon for. Een uitvoerige inleiding dient het orgaan aan, roept- de clementie in van buitenlandsche geestverwanten, benevens den steun dei* binnenlaad- sche, verklaart de inrichting en het doel van „La Holanda, .Pioniro"'. O.m lezen wij „De eerste bijeen komst van Nederlandsche Esperan tisten, tc Utrecht gehouden, deed toch duidelijk zien, dat onze bewe ging nog te jong, onrijp en verspreid is om 'n dadelijke kr;iëlitige bond toe tc laten, en daar we er niet 'n mogelijk mislukken op wilden wa gen, besloten wij eenparig 'n orgaan uit' te geven dat tijdelijk onze Bond zelf moest vervangen, onze krachten vereenigen en tevens 'n altijd frisch propaganda- en heelmiddel zijn Daartoe noemden wij onze krant ,De Nederlandsche baanbreker' Verder vernemen wij, dat er gelijk tijdig met het officiëele leerboek, een werkje verscheen van een 13-jarigen gymnasiast te Amsterdam, Bruijn geheeten; de waarde er van is vol doende aangegeven door den heer Hittendijk, welke het zoowel voor 't Esperanto als voor den uit,gever betreurde dat een dergelijk ding ver schenen was. In de maand Januari 1902 hield de heer (7. J Voortman een rede te Apeldoorn, alwaar de eerste Espe- rantistengroep opgericht (werd. Blz 13 doet ons reeds kennis maken met den heer H. J Bulthuis, den beken den bewerker vanEenvoudig leer boek der wereldtaal Esperanto; iMia, unua. simpleco de Esperanto estas ankau ke So. Bulthuis en Gouda, tri semajnoj post la ricevo de 1' ler- nolibro, jam bone tradukis esperante kekajn fabelojn de Anderson." Even eens ontmoeten wij D, K Douma, uit .Eernewoude. De reeds genoemde eerste Esperan tistenclub telde al spoedig een eere lid, in den persoon van den in de Esperanto-wex-eld welbekenden 'Rus- si schen heer Evstifeieff. Keeds ee* gift van 100 roebel gezonden heb- bend'e om de uitgave van het leer boek te bespoedigen, herhaalde hij eenigen tijd daarna zijn ma.terieolen steun door een nieuwe gift van 20 Koebel. Imitinda ekzemplo! Zoo hier en daar vinden wij korte naamlijstjes Van de gea.bonneerden op .„La Holanda Pioniro", in 't ge heel 66 Nederlandsche en 64 buiten landsche. Totaal dus 130 a,bonne's! Het kan ons dus geen verwondering baren, rlat we weldra, een Mani festo" lezen, welks kernpunt hierop neerkomt, dat 't mogelijk beter zou zfji, de uitgave van „La Holanda Pioniro" te staken. Dit laat zich be grijpen. Een gewoon onderwijzer, welke van z'n spaarpenningen een 2000 leerboeken laat drukken, waar van maar de helft verkocht werd, welke eveneens voor eigen rekening een orgaan uitgeeft, na bijna, een geheel jaar 130 abonné's tellende, en die bovendien op 't punt staat, in 'tl

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1910 | | pagina 11