TWEEDE BLAD.
De Brusseische
Tentoonstelling.
Gemengde Buitenlandsche berichten
Resuma de l'Esperanto
movado en nia lando.
WOENSDAG 19 1910. 2
BINNENLAND.
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT
•18ÏOV T««a
ogjoal
:o:
We hebben dezer dagen al een en
ander verteld over 't Hollandsche
gebouw op de a.s. Brusseische ten
toonstelling.
Hieronder nog eenige verdere bij
zonderheden
Recht over ons gebouw ligt dat van
het Duitsche rijk. Op de breede
ruimte daartusschen wordt door onze
architect Ed. Cuypers wien ook de
inwendige inrichting van de Indische
afdeeling is toevertrouwd een
groot, vierkant park aangelegd, dat
zeer fraai beloofd te worden en in 't
midden een fontein zal dragen van
bijzonder gelukkige conceptie.
En nu onze overbuurDuitschland.
Het uiterlijk gevelcomplex van die
afdeeling is op 't moment in meer
gevorderd stadium dan het onze. 't
is vrijwel „af". Dit geldt natuurlijk
nog niet voor het inwendige. De
gevellijn is zeer gebroken; vertoont
verscheidene in- en uitspringende
hoeken.Eenbepaaldkarakterkandeleek
er niet in ontdekken. Stijl Ik ben
geen bouwmeester, geen vakman. De
hooge gedeelten doen de vage gedach
te oprijzen aan 'n soort Bismarckstijl,
iets plomp forsch, 'n „Deutschland,
Deutschland über alles"-stijl. Quasi
eenvoud, die bezonken kracht wil
verbeelden. Schnurbartbinde stijl, daar
is 't rechte woord. En de lage ge
deelten ertusschen doen op 't eerste
gezicht denken aan hypermoderne
koeetallen, 't Geheel in gewit ruw
muurwerk, met grijspannen daken.
Onaardig ligt die witte massa vol
grillig lijnenspel er niet. En waarom
zou men op 'a.worlds-fair uitsluitend
Btrengen, logischen bouwstijl eischen?
Spanje heeft op Avenu des Con
cessions een geweldigen steenmop op
gemetseld, met bovenaan een rand ais
'n nieuw kunstgebit en in de buiten
muren groote en kleine gaten, die
wel als vensteropeningen zullen zijn
uitgespaard. Men was bezig ai dat
metselwerk te bepleisteren met een
dikke laag sneeuwwitte kalk. Daarnaast
is.... of neen, de kleinere gebouwen
krijgen een aparte beurt. Eerst gaan
we naar de hoofdfacade van de Bel
gische afdeeling. y
'n Imposant bouwwerk, bijna gereed
aan den buitenkant. De gevel heeft
een frontbreedte van niet minder dan
30 passen. We zien een groot hoog
middenstuk, waarin men langs breede
trappen den hoofdingang bereikt. Aan
de uiteinden eveneens hoog opgebouw
de, uitspringende gedeelten. Deze drie
hoofdpartijen zijn verbonden door wat
minder hoog opgebouwde bogengaan
derijen. Het geheel is rijk gesmukt
met ornament en beeldhouwwerk en
geschilderd in roomkleurigen toon.
Vóór dit front glijdt het als „Brussei
sche tuin" aangelegde terrein flauw
heliend omlaag om te vervloeien in
de geboomteweelde van het Ter
Kamerenbosch. In 't midden van dit
groen tapijt is aangebracht een breede
cascade, waarvan de wanden worden
getooid met beeldengroepen, en die
het water looet in een grooten, ovaai-
vormigen vij ver.
Het praalfront van België's hoofd
gebouw, wordt eenerzijds begrensd
door het paleis van de stad Brussel,
't Is een weelderig geornamenteerd
gebouw, van geï viteerd zandsteen,
zwaar van vergulde opsiering en op
een der boeken een fraaien, boogen
toren dragend. Daarnaast komt bet
Rubenshuis, waarvan nog pas een zeer
schamel beetje valt te ontdekken.
Aan de andere zijde van gezegd
praalfront is een flinke ruimte bestemd
voor een Brusseische kermis. Ver
scheidene pittige geveltjes in Vlaam-
sche reDaissaoce steken er reeds hun
topstukken achter de schutting op.
Meer oostwaarts, in de KoloDiëntuin
waar Algiers, Tunis, Indo-China
enz. in aanbouw zijn staat te midden
van paviljoengeraamten en getraceerde
wegen en stapels ijzerwerk een villa,
kant en klaar, met gordijnen achter
de vensters, gereed om te betrekken.
Ze kan ook betrokken worden, des
noods morgen al.
Die villa namelijk stond er al, om
ringd door een mooie lap tuin, toen
van de komende expositie nog geeD
sprake was. Que faire? Men schijnt
met eigenaar en bewoner 't op een
akkoordje te hebben gegooid. Althans
de ommuring is weggenomen, de tuin
is bij het terrein getrokken, en de
villa staat te huur, voor den duur
der tentoonstelling, als restaurant. Te
bevragen bij den portier
Aan de Belgische hallen, van wel
ker fagade wij melding maakten, zit
nog vast aan de achterzijde een
groote overdekte ruimte, voor Enge
land bestemd. Maar dit oppervlak
haalt nog niet bij de geweldige grootte
van het .overkapt gedeelte op de
noordelijke helft der expositieterrei
nen.
Ruw gemeten is hier aan één
stuk een ruimte overdekt van circa
360 bij 245 meter, alzoo een bebouwd
oppervlak van ruim acht-en-tachtig
duizend vierkante meter. Frankrijk
neemt er een fliDk stuk van voor zijn
rekening. En verder komen er de
industrie- en machinehallen, alsmede
de inzendi ngen van een tiental natiën.
Volledigheidshalve natuurlijk
voor zoover zulks thans reeds mogelijk
is zij nog genoteerd dat aparte
paviljoens worden gebouwd, o.a. door
de gezamenlijke steenkoolwerken, door
de Compagnie Générale des Conduites
d'Eau en door een aantal producten
van bekende artikelen. Italië, Mexico,
Uraguay trekken eigen gebouwtjes op.
En op een mooi plekje, tegen 't boBch
aan en niet ver van den grooten
vijver, is men bezig met het oprich
ten van een „Paleis voor Vrouwen
arbeid".
RECHTSPRAAK MET BE VUJST.
De volgende ware geschiedenis ge
beurde in mijn vaderland Nieuw-
Californië, zoo vertelde mij de
Amerikaan Gordon, in den tijd, dat
men er druk bezig was naar goud te
zoeken, omstreeks de helft der laatste
eeuw. Het leven dezer gouddelvers
was inderdaad wonderlijk. Te dien
tijde was het er een bende van avon
turiers, uit alle landen waren er, en
ze droomden nergens van dan over
het gele metaalzij hadden geen
namen, noch vaderland, noch familie.
Ze hadden zich als het ware rondom
de goudaders en goudbevattende ban
ken genesteld, waar ze den geheelen
dag in zoek brachten en de fortuin
najaagden. Ze leefden daar zeer zorge
loos, in tenten of hokken en de
kasteleins verdienden meer goud als
zij zelf, want ze Hielden allen evenveel
van rhumZooals ik u zeide maakten
de kasteleins de beste zaken er
waren er wel die een glas brandewijn
verkochten voor een dollar en meer,
en doordat ze zuinig waren, gingen
ze er dikwijls rijk vandaan. Daaren
tegen legden de domme gouddelvers
het geheel anders aanwanneer ze
het geluk hadden veel goud te delven,
maakten ze alles weer dadelijk op en
dan was voor hen niets te goed, niets
te duur. Dan waren ze even trotsch
als koningen in hun flanellen hemden,
met hun groote laarzen en hoeden
van vilt. Als ze alles dan opgemaakt
hadden begon het gebrek-lijden weer,
geen wonder dat ze dol waren, als
ze een stukje edel metaal in hun zak
voelden, maar niet om het op te
sparen 1
Ook verspeelden ze nog dikwijls
groote sommen, soms hoopen goud
poeder, die ze op dé kleine weeg
schalen afwogen, en daarbij waren ze
in het minst niet bevreesd beroofd te
worden, want ze waren meestal ge
wapend met mos, bijl of met groote
revolvers met zes kogels.
In dien tijd, waarvan ik vertel, was
mijn oom Jim er rechter en hij had
er veel pleizier in.
Zijn onderdanen waren ruwe men-
schen en vreesden niets ter wereld
dan de lynchwet. Gij weet wat dit
zeggen wilnooit wordt ze door de
justitie aangewend, maar in dien tijd
gebeurde het toch dagelijksals
iemand een moord of diefstal op zijn
geweten had, greep het volk hem
aan, en hing hem op staanden
voet op.
Wanneer de ongelukkige een neger
was, werd hij soms wel levend ver
brand Ja, ja, ik weet wat gij
zeggen wilt, het is totaal onbeschaafd,
maar gij moet begrijpen, dat geheel
het volk in een toestand van rede
loosheid en wreedheid vervallen was,
en er zeer velen onder hen waren,
die in hun voorgenomen plannen
geheel schipbreak hadden geleden of
bestolen waren. Daarom was dat volk
zoo bevreesd voor die lynchwet.
Mijn oom Jim dan speciaal en ook
andere autoriteiten konden deze recht
spraak niet dalden, daar ze er van
overtuigd waren, dat heel vaak de
schuldige ongestraft bleef e,n de on
schuldige gestraft werd.
Op een keer kwamen ze mijn oom
vertellen, dat er een moord gebeurd
was De moordenaar moest een ver
bazend ruw man zijn, bekend in de
streek om zijn kolossale lichaams
kracht, een athleet, daarbij zeer ge
ducht om zijn woestheid en zeer
bemind bij de goudzoekers. Hij heette
Chicago-Bill en werkte niet meer dan
één dag per weekom gemakkelijk
aan de kost te komen stal hij de rest
geen wonder dan dat hij zoo gevreesd
werd door de verder afgelegen-wonende
goudzoekers en niet minder door de
handelaars.
Zijn slachtofler was dezen keer een
oude gelukzoeker, die geboft had door
een aantal goudkorrels te vinden, en
er de laatste 14 dagen een heerlijk
leventje van leidde.
Chicago-Bill was hem bij het del ven
behulpzaam geweest en den laatsten
avond bemerkte de oude pas, dat zijn
medehelper hem bedroog en gingen
hem de oogen open hij klaagde hem
openlijk als dief aan en verlangde
zijn goud terug.
•Toen was Chicago-Bill op hem aan
gevlogen en had hem maar direct
vermoord, zijn lijk weggeworpen en
het verdere volgde.
Mijn oom nep Chicago-Bill dadelijk
voor zijn rechtbank en hij verscheen
ook, maar met het idéé om de recht
bank te bedriegen, daar hij wist, dat
het volk toch op zijn hand was.
Daar stond Chicago-Bill nu tegen
over mijn oom Jim.
Hij was zeer op zijn gemak, en
legde mijn oom uit dat hij er wel
trek in had mijn oom er eens in te
laten loopen, daar hij nog groen was
in 't vak en kort geleden hier aan
gesteld. Op deze woorden volade een
luid hoera-geroep van het volk. Mijn
oom zeide niets terug, daarvoor was
hij te zeer beleedigd en hij vroeg
alleen meer toelichting omtrent den
moord zelf.
Om te beginnen is het in 't geheel
geen moord, zeide Chicago koelbloe
dig't is zelfs geen vechtpartij geweest,
het was niets dan een vuistslag. Maar
de man is toch dood, beduidde mijn
oom. Dat hindert niets, zei Chicago,
er is toch eer lynchwet, als men
ongelijk heeft? 't Was een oude gek
en hij heeft mij vreeselijk beleedigd
en daarom heb ik hem afgestraft. Ik
ben bokser, weet u en mijn slageD
raken altijd, daarom is dat een waar
schuwing voor een ander, voegde bij
er bij, steeds mijn oom brutaal aan
kijkende.
En het geheele publiek begon te
schaterlachen.
Zoo, zei mijn oom Jim, gij zijt,
bokser, maar ben het óok, en we
zullen eens zien wie het het beste
kan.
Hij kwam van zijn zetel, want hij
is een moedig man en de brutaliteit
van Chicago had hem geërgerd, on
danks zijn gewone koelbloedigheid.
Daarop begon Chicago zich spottend
uit te kleeden voor deze bokspartij
De goudzoekers grijnslachten en vorm
den allen een kring ooi hen. Mijn
oom Jim had ondertusechen ook zijn
jas uitgetrokken en hij was gereed
om te beginnen. Nu lachte niemand
meer, want mijn oom was zeer mager
en veel kleiner dan zijn tegenstander:
méér hij was terdege gespierd.
Vroeger had hij veel aan boksen
gedaan, maar niemand wist daar na
tuurlijk iets van. „Dat zal een mooie
strijd worden", zeiden de delvers
onder elkaar en ze waren zeer benieuwd
Chicago daarentegen vertrouwde zeer
op zich zelf, doch kreeg om te be
ginnen reeds een stomp in de maag
streek, een „solar plexes", zooals meD
dat in de bokswereld noemt. Hij
viel niet, maar 'n bioedgolf vloog uit
z'n mond, en hij begreep nu, dat hij
een prul was en mijn oom een man,
die 't vak verstond.
Zoo was de geheele strijd een vol
komen nederlaag voor Chicago.
Mijn oom kreeg niet meer dan drie
slagen, waarvan een vrij hard onder
zijn kaak, maar hij liet den moed
niet zakken tot men inzag, wie over
winnaar was.
Toen men Chicago met een brancard
wegbracht, was hij niet meer dan een
bloedige klomp, geen tanden had hij
meer, geen oogen, geen neus, terwij!
oom Jim frisch en wel weer zijn zetel
beklom en hem toen tot gevangenis
straf veroordeelde inzake van een oude
man gedood te hebben door „onhan
digheid".
„Gelet er op", zeide hij, dat hij het
niet expres gedaan kon hebben, want
hij kan niet eens boksen
Het gevolg hiervan was, dat het
volk mijn oom in triomf het kamp
ronddroeg en dat ze op 't laatst allen
stomdronken waren: te zijner eerl
De Katholieke Kerk in Frankrijk
na de scheiding. De Parijscfae corres
pondent van de „Times" publiceert in
het jongste nummer van dat blad een.
uitvoerige beschouwing over den toe
stand van de verschillende kerkgenoot
schappen na het invoeren van de schei-
dingswet en meer speciaal natuurlij,1k
van de Katholieke kerk, die het zwaarst
door 'die wet getroffen werd.
Hoewel wij lang niet met alle be
schouwingen door den correspond ent
gegeven, medegaan, vooral niet daar hij
zich in enkele historische bijzonder
heden nog al eens vergist, onitlecnen
wij toch enkele détails aan zijn be
schouwingen, waaruit nog eens duiden
lijk blijkt welke matarieele nadoelen
de kerk ook door de invoering van de
scheidingswef heeft geleden.
De correspondent herinnert er aan,
hoe bijv. met het begin van dit .jaar-
de jaarlijksche toelagen aan de jongere
geestelijken, die in de 4 jaren na de
invoering der wet geleidelijk werden
afgeslagen, om hij het eind van dit jaar,
geheel op te houden, nog slechts het
bedrag van 300 francs bedroegen. En
nog alleen naar die basis berekend,
izhl op het einde van dit. jaar, als alle
toelagen opgehouden hebben, de Ka-
tholiekp geestelijkheid van een som van
8.000.000 francs beroofd zijn. Ff en som,
daarop, dient de volle aandacht to val
len, de correspondent van de
„Times" gaat over dit punt heen,
die de regeering aan de kerk verplicht
was te geven niet alleen op grond
van overeenkomst in het Concordaat
maar ook als schadevergoeding voor
de eigendommen, die tijdens de revo
lutie en Later door den staat aan de
Kerk ontnomen zijn.
Verder wijst do correspondent er nog
op, dat de nog altijd niet principieel
opgeloste kwestie omtrent de onder
houdskosten van de kerkgebouwen een
zeer exitiek en moeilijk punt uitmaakt,
vooral daar- waar de gemeenteraad niet
geneigd is voor dat onderhoud te zor
gen.
Ook weidt de correspondent nog uit
voerig uit over de maatregelen, die de
geestelijke overheden genomen hebben
om1 zooveel mogelijk in den nood der
Kerk te voorzien door stichting van
den „penning voor den oercdienst" en
van de interdiocesane kas, waarin de
rijkere parochies en diocesen het over-
overblijvende van hun inkomsten stor
ten om daarmede de armere diocesen
te ondersteunen.
Die interdiocesane kas moet, volgens
den correspondent altijd, reeds over en
kele millioenen beschikken.
Ongewild misschien brengt dan toch
de correspondent nog indirect een
woord van hoogen lof aan de Fran-
sche priesters.
„Ik heb vernomen, zegt bij sprekend
van bovenbedoelde interdiocesane kas,
dat deze reeds eenige millioenen francs
bezit, die alleen dienen zullen tot on
derhoud van de geestelijkheid. Hel is
bekend, dat de Fransche geestelijkheid
gewend is aan zeer bescheiden inkom
sten en overeenkomstig daarmede ook
leeft. Duizenden van hen zouden zich
rijk meenen als zij op een kleine dui
zend francs per jaar konden rekenen.
„Met zulke bescheiden eischen zul
len zij de laatste jaren niet al te veel
aan ontberingen hebben bloot gestaan;
maai- in veel gevallen zullen zij die nu,
na het ophouden van alle toelagen,
wel ondervinden."
Deze eerlijke erkenning van de
sobere levenswijze der Fransche pries
ters steekt schel af bij de lasterlijke
verhalen, die andere bladen herhaal
delijk over de Fransche geéstelijkheid
vertelden. De „Times"-man is hier een
onbevooroordeeld getuige!
Frankrijk's verval. De geschiede
nis der Fransche Republiek aldus
schrijft „De Standaard" in zijn over
zicht van 1909 vult met elk jaar
een nieuwe donkere bladzijde in het
leven van oen volk, dat eeuwenlang
aan de spits der beschaving stond, maar
nu verder dan eenige andere groote
natie op den weg van zedelijk verval
en geestelijke uitputting is voortge
schreden.
Het Fransche volk zucht onder pen
zwaarsten schuldenlast en moet 'het
meest opbrengen voor zijn landsdefen-
sie. Het zag veel sterker dan eenig
ander land den aanwas van zijn be
volkingsregister verminderen, tot ten
leste van geen overschot meer sprake
was en een feitelijk tekort van 30.000
geboorten moest geconstateerd. Gemid
deld komen er op elke 10 gezinnen
nog maar 22 kinderen! Het heeft het
grootste aantal echtscheidingen te boe
ken en de hoogste klimming in de
cijfers der gerechtelijke statistiek. Zelfs
wordt in het leger op verontrustende
wijze de zedelijke besmetting openbaar,
die alle rangen en standen der maat
schappij heeft aangetast. Nergens ook
bedreigt het revofutkmnair gevaar zoo
ernstig leven en welzijn van den bur
gerstaat. Het alcoholisme, dai in
andere landen afneemt, maakt in
Frankrijk afschrikwekkende vorderin
gen, Het anli-clericalisma viert er zijn
triumfen over heel de linie, maar met
de geestelijke vrijheid staal het nergens
zoo droef geschapen. En de verwer
ping der Christelijke moraal vindt zelfs
In do kringen der Overheid een sanctie,
die in geen enkelen andere Staat van
Christ dijk en oorsprong vooralsnog zou
geduld worden.
Niemand minden- dan Bertillon heeft
eens gezegd, dat Frankrijk bezwijken
zal aan de dubbele kwaal van geringer
aantal menschen èn minderwaardige
menschen. De „struggle for life" heeft
en- zijn hartstocht èn zijn reden van
bestaan verloren. De schatten van het
verleden volstaan, om burgerij en hoo-
gero standen het leven op den ouden
voet te doen voortzetten, en zijn als
in den grond begraven talenten, waar
mee niet gewoekerd wordt. Kapitaals
belegging in allerlei S taats 1 een ingen,
wordt geprefereerd boven uitzetting in
handel en industrie, wat inspanning en
aanvankelijk risico met zich brengt. De
pit gaat er uit; er vaart een nood
lottige gemakzucht in de verschillende
lagen des volks, en elke andere groote
Staat overvleugelt de Republiek in on
dernemingsgeest. Alleen in sommige
speciale takken van bedrijf weet Fran
sche luxe en élégance nog veroveringen
te maken. Maar op de wereldmarkt
daalt de mededinging der Fransche na
tie steeds meer in beteekenis, en zien
we bijv. het tienmaal kleinere België
reeds de helft der Fransche export
cijfers bereiken. In 1876 ging de Fran
sche uitvoer nog den Duitsehen te bo
ven. Het stond 3300 tegen 3000 mil-
lioen. En nu vijf jaar terug was
Duitschland al geklommen op 6700 mil-
lioen, terwijl de Republiek het maar
lot 1400 miiiioen bracht.
Bo tyrannic der socialistische syn
dicaten. De revolutionaire syndicaten
lezen we in een Fransch blad
IT" -J.- -..-!sy -riyu gr
die altijd spreken tf^c^plidari^jUfpn
humaniteit, hebben -uopjg zonderlinge
manieren om hun clqfdert ia „oyerftfn-
stemming te hrengfp
rieën- loqaaeaiAanosloi
Toen, meer dan epppi^f jaai-jgeie-
den, het syndicaat dor wegjdipdesarjjra-
veurs te Besan$on had to. JdageseCayer
een van zijn leden, wierp. hal dejen
uit. Die man toch had j^ischi^ig
gemaakt aan de misda^ jt-pov^k^jen
te leven en zijn gezin jto Laten let;en
bij een patroon, bij wien het syndi
caat den arbeid had verboden. En het
syndicaat laat niet toe, dat men ..bet
ongehoorzaam zij, het syndi-caat is een
despoot, i Het joeg den schuldige peg
zonder eenigen vorm van proces.
Maar dat was nog niet genoeg, hij
verdiende nog wreeder straf. Dp ver
rader moest worden uitgehongerd. Ën
daartoe was niets eenvoudiger dan dat
het syndicaat in zijn almacht besloot
dat geen patroon, op straffe van on-
middelijke staking der corporatie, niet-
gesyndiqueerde werklieden gebeenten
mocht. Thans geen twijfel meer, de
valsche broeder zou omkomen van den
honger, het syndicaat zou gev» roken
zijn.
De man zag zich genoojrt zijn be
drijf op te geven. Hoewal een zeer
knap werkman, een der besta van ue
stad, durfde geen enkele patroon hem
in zijn dienst hemen, allen bogen voor
de ukase van het syndicaat.
De arme drommel was ten einde
raad. Hij nam de laagste karweitjes
aan, om de zijnen te voeden. Dat
duurde zoo meer dan een jaar. En
toen, op zekeren dag, richtte de man,
meenende, dat iedereen recht had1* op
arbeid en de tyrannie van, het syndi
caat dus onwettig was, zich tot de
rechtbanken. En deze gaven hern ge
wonnen zaak: zij veroordeeld èn dus
het syndicaat tot het betalen van 1200
francs schadevergoeding aan den ,uit-
geworpene.
Ten einde nu den werklieden, dp uit
spraak en hun rechten tegenover
zekere roode syndicaten goed te .doen
kennen, spreekt het blad, het feit rele
veer end e, de wenschelijkheid uit, jjat
het vonnis in alle fabrieken en op
alle werkplaatsen worde opgehangen,
opdat velen de oogen opengaan on zij
zich niet laten slachtoffereai door de
grofste willekeur en dwingelandij van
lieden, die notabene beweren de vrij
heid te huldigen als hun hoogste goed.
Een arm van 100,000 Francs. Een
werkman-glasblazer van Jumet was het
slachtoffer van een spoorwegongeluk,
en verloor hierbij een zijner armen.
Hij deed den staat een proces aan en
105,682 francs vergoeding werd hem
door de rechtbank van Charleroi toege
staan. Hij verdiende mot zijn arbeid
000 fr. per maand. Hel beroepshof
van Brussel heeft dit vonnis bekrach
tigd.
Een kwakkelwinter.
De winter 19091910 zal ons nog
lang als een echte kwakkelwinter
bekend staan.
Even dreigt bet nu en dan te gaan
vriezen, worden de bruggen en schut
tingen 's avonds wit, even vriest bet
ook nog wel 's nachts, doch dan is
het weer voorbij en we beleven weer
al de miseries van een October- of
Maart-weertjestormregenvlagen
zonneschijn.
't Is een raar weer.
Ongezond in hooge mate.
Het aantal zieken is legio.
Honderden en bonderden loopen
rond met een dichtgeknoopten strop
das of een opgeslagen kraag, ze
bebben kougevat. In de gasthuizen
liggen een groet aantal menschen aan
longontsteking.
't Is bepaald een ellendig weer en
het toch al zoo ongezonde Hollandsche
klimaat krijgt er nog een slechtere
reputatie door.
Een zeer strengen winter hebben
we menscbelijkerwys gesproken niet
meer te wachten.
Weldra zijn we Januari door, de
dagen lengen, de zon neemt toe in
kraebtde lente nadert en is niet
tegen te houden.
Voor een ijver aai1 van de Espera,n-
tö-beweging bestaat er geen g-rooter
genoegen, dan naar believen te gras
duinen in de menigte van feiten en
gegevens, welke het alom opbloeien
de .Esperanto -leven kern in over
vloed verschaft. Zoo langzamerhand
ontgroeien wij' de periode, waarin
het gewenscht was, alvorens een pro-
paganda-artikel voor 't Esperanto te
schrijven, een breedvoerige [uiteen
zetting te geven van de hooge vluch-
welke het internationaal verkeer op
verschillend gebied in den loop der
19de eeuw geno-men heeft, daaruit de
noodzakelijkheid eener wereld(hulp)-
taal te concludeerenvervolgens te
betoogen dat geen der bestaande,
noch een der doode talen voor alge-
meene taal in aanmerking kon ko
men daarna een vergelijking te mar
ken tuaschen verschillende stelsels
weroldhulptalen, om .vervolgens de
voortreffelijkheid te laten uitkomen,
en aan te dringen op het zich de
moeite geven van deze taal te leeren.
Neen, 't kan thans wel anders- Aan
de practijK ontleent men de feiten,
welke wijzen op een steeds drukker
gebruik vau "t Esperantowaaruit
blijkt, dat deze wereldhulptaal meer
en meer een „levende" taal wordt,
uit de hoogere regionen van bespie
geling ,en obstractbeid afdaalt, om
in het volle, practis'che leven de
plaats in te nemen, Waarop zijl o. i
ten volle recht heeft. Niet achter-
watarts gaa.t dus de blik van den
propagandist, maar integendeel voor
waarts. Niet aan het verleden
Vraagt, hij steun voor zijn stellingen,
maar-hij neemt ze uit het heden, en
grond daarop zijn conclusiën voor
de toekomst.
De Esperanto-beweging in ons
land is nog betrekkelijk jong; slechts
een tiental 5aren heeft gij: achter zich..
Maar zij, die zich rangschikten in
het jNederl- E -K. Esperanti stenl e-
ger, zijn grootendeels geheel en al
nieuwelingen, weten niets van de
verschillende pogingen en moeiten,
door anderen gedaan, om het teere
Esperantoplantje in onze koude, Ne
der! andsche bodem te doen gedijen.
Toch zullen die leden van onzen
Bond, welke als Bestuursleden van
plaatselijke af deelingen, of op eenige
andere manier meer in 't bijzonder
op den voorgrond zullen treden, wel
eens wat meer willen weten van al
datgene, wat in den loop van een
tiental jaren afgespeeld is. 't Is,met
hét oog hierop, dat wij! deze arti
kelen samenstellenal het „notinda,
sciinda" is er in vervat, zooda t deze
gegevens als alleszins voldoende mo
gen beschouwd worden. Op volledig
heid maken wij echter geen aan
spraak, daar het ons niet gegeven
was zelf de vroegste jaren mede te
leven, en wij dus daaromtrent onze
gegevens niet met die uit persoon
lijke briefwisseling kunnen aanvul
len. Er wordt hier aangeboden, wat
aangeboden jkon worden, en hier
mede neme men genoegen.
Belangstelling voor eene interna
tionale taal, heeft er al geruimen
tijd in ons vaderland bestaan. De
verschillende „Volapuk"-leerboeken,
alsmede de Jxropagan da-artikel en van
den voor geen bijzonder stelsel
voorkeur hebbende doch het idéé van
wereldhulptaal in 't algemeen pro-
pagandeerende in Roomsche krin
gen welbekenden heer L. L Mortens,
Hoofdonderwijzer te Heijthuizen.
Het Esperanto echter verscheen eerst
ten tooneele door de uitgave van het
„Volledig Leerboek der opkomende
wereldtaal Esperanto, door .Dreves
Hittendijk". ,Een leerboek was het
nu juist wel niet, dit eerste papieren
kind van den pionier der Esperanto-
beweging in ons landeen uitvoerige
propaganda-brochure, gevolgd door
een „Verklaring 'der Spraakkunst",
en woordenlijsten Esp. Ned Ned.
Esp., met- verschillende oefeningen"
zou betere omschrijving zijn. De-
leemten in dit „leerboek" zijn dan
ook door den samensteller zelf ge
voeld, Welke er in den loop van 1908
een paar deeltjes bijgevoegd heeft.
Dit eerste leerboek dan, in 't begin
van 1902 op eigen risico yan den
schrijver uitgegeven, riep hier en
daar nogal ibe.langstel.ling voor 't Es
peranto in het leven, ten einde deze
belangstelling nu aan te wakkeren
en gaande te houden, deed Dreves
Hittendijk i;i September 1902 een
tijdschriftje uitkomen onder den titel
„La, Hollande Fioniro". 't Voor
woord wordt voorafgegaan door on
derstaande fraaie gedichtjes:
La verda stelo.
f umo de la verda stelo,
m' kaj pae' signifas Vi;
ekas nin por alta celo,
W stas ideal' por ni.
70 ompu do la fortajn barojn,
ividante la homar'
perigu paoajn arojn,
in helpante en fratar'
H ra la nuboj la- angel o
ra speranto brilas jam
r" udigante trans la cielo
O ndojn plen' je pan' kaj am
Logo tankt-a de l'homaro
Esperanto est-as Vi.
Inter ni ne restu baro,
Lum' kaj pan' prometas gi.
Al Vi dankos lu popofoj
Lohge disaj malamik',
Oferemajn apostologi.
Eratan ligon tre fortik'.
Venko krenos la batalon,
In da la plej alta, glor'
Nepre pelos la celado
Glavon kaj malainon for.
Een uitvoerige inleiding dient het
orgaan aan, roept de clementie in
van buitènlandsche geestverwanten,
benevens den steun der binnenlatnd-
sche, verklaart de inrichting en het
doel van „La Holanda, Fioniro".
Ö.m lezen wij: „De eerste bijeen
komst van Nederlandsche Esperan
tisten, te Utrecht gehouden, deed
toch duidelijk zien, dat onze bewe
ging nog te jong, onrijp en verspreid
is om 'n dadelijke krachtige bond
toe te laten, en daar we er niet 'n
mogelijk mislukken op wilden wa
gen, besloten wij eenparig 'n orgaan
uit te geven dat tijdelijk onze Bond
zelf moest vervangen, onze, krachten
verecnig'en en tevens 'n altijd frisch
propaganda en heelmiddel zijn
Daartoe noemden wij' onze krant ,Dp
N ederl andsch e baanbreker'
Verder vernemen Wiij;, dat er gelijk
tijdig met het officiëele leerboek een
werkje verscheen van een 13-jarigpn
gymnasiast te Amsterdam, Btruijn
geheetende waarde er van is vol
doende aangegeven door den heer
Hitterdijk welke het zoowel voor
't Esperanto als voor den uitgever,
ibetreurde dat een dergelijk ding ver
schenen was.
In dc maand Januari 1902 hield de
heer iC. J Voortman een rede tc
Apeldoorn, alwaar de eerste Espe
ranti stengroep opgericht [werd. EÜz;
13 doet ons reeds kennis maken met
den heer H. J Bulthuis, den beken
den bewerker van: Eenvoudig leer
boek der wereldtaal EsperantojMü*.
unna. simpleco de Esperanto estas
ankau ke So. Bulthuis en Gouda»
tri semajuoj post la rioevo de 1' ler-
nolibro, jam bone tradukis esperante
kekajn fabelojn de Anderson." Even
eens ontmoeten wij D. R, Douma, uit
Eemewoude.
De reeds gtenoemde eerste Esperan-
tisteuclub telde al spoedig een eere
lid, in den persoon van (den in de
Esperanto-wereld welbekenden Itus-
sischen heer Evstifeieff. Reeds een
gift van 100 roebel gezonden heb
bendie om de uitgave van het leert
boek te bespoedigen, herhaalde hij!
eenigen tijd daarna zijn materieel en
steun door een nieuwe gift van 20
Roebel. Imitinda ekzemplo!
Zoo hier en daar vinden wij korte
naamlijstjes Van do geabonneerden
op .„La Holanda Fioniro", in 't ge
heel 66 Nederlandvsche en 64 buiten
landsche. Totaal dus 130 a,bonne's!
Het kan ons dus geen verwondering
baren, dat /we weldra, een ..Mani
festo" lezen, welks kern punt hierop
neerkomt, dat 't mogelijk beter zou
ziji, de uitgave van „La Holanda
Fioniro" te staken. Dit laat zich be
grijpen. Een gewoon onderwijzer,
welke van z'n spaarpenningen een
2000 leerboeken laat drukken, waar
van maar de helft verkocht werd,
welke eveneens voor eigen rekening
een orgaan uitgeeft, na bijna een
geheel jaar 130 abonné's tellende, en
die bovendien op 't punt staat, in 'tl