der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen.
tal. Venn. „Orntterij de Spaamestad."
Hoe Dr. Schaepman
stierf.
Neger-bijgeloof.
Dit nummer behoort bij de
„Nieuwe Haarl. Courant" van 2 April.
ÜIT8AVB VAN DB
KINDERHUIS VEST No. 29—31—33. HAARLEM.
DirecteurF. H. M. d. QBXBNDT.
ADVBBT8HTIBÏ:
Van 1 tot 6 re gets t L30.
MUke regel meei 0.30.
Ingezonden meciedeelingen tussohen den tekBt ten
minste 6 regens f 1.60; elke regel meer 0.80.
Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124,)
ZONDAG
MAANDAG
0INSDA6
WOENSDAG
SONDERDAG
VRIJDAG
ZATERDAG
3 April. Beloken Pa-
schen.
4
0. L. V. Bood
schap. Tc wie-
trenals Zon
dag.
5
H Vincentius
Ferrerius, Be
lijder
6
ZaiigeJuliana,
Maagd.
7
H. Benedictus,
Abt.
8
H H. Lans en
Nagelen van
Onzen Heer.
9
H Cyrillusvan
Jerusalem Bis
schop, Belijder
en Kerkleeraar.
lerte BOSTDAG NA PASOHEN.
Lei sit den eersten brief van den
H. Joannes; V, 410.
/toen geliefdonAl wat uit God ge-
koran im overwint de wereld: en dit
is de overwinning, welke de wereld
•verwint; ons Geloof. iWie is er die
de wereld overwint, tenzij hij, die
gelooft dat Jesus de Zoon Gods is?
Deza ia het. die gekomen is door wa
ter en bloed, Jesus de Christusniet
door het water alleen, maar door
het water en het bloed; en de Geest
.is het, die getuigt dat Christus de
waarheid ia (Want drie zijn er, die
getuigenis geven in den hemelde
Vader, het (Woord en de H. Geest:
«n deze drie .zijn één. En drie zijn
<w, die getuigenis geven op de aarde
de Geest en het water en het bloed
en deze drie zijn één. Indien wij de
getuigenis der meDschen aannemen,
do getuigenis van God is meerder;
dit tooh is de getuigenis van God,
welke meerder is, dat Hij aangaande
Zijnen Zoon getuigd heeft. Wie ge
looft in Jen Zoon Gods, heeft de
Betuigen is Gods in zich.
Evangelie volgens den H Joannes
XX, 19-31
In <ïian tijd, toen het avond was,
op .diea dag, den eersten dag der
Week, etn de deuren, waar de leer
lingen vergaderd waren, uit vrees
voor de Joden waren gesloten, kwam
Jesus en stond in het midden en
sprak tot hen: Vrede zij u! En na
dit gezegd te hebben, toonde Hij
bun zijne handen en zijne zijde. De
leerlingen dan waren verblijd, dat
rij den Heer zagen. Wederom dan
«prak Hij tot hen: Vrede zij u! Ge
lijk de Vader Mij gezonden heeft,
zend ook Ik u. Als Hij dit gezegd
bad, blies Hij oVer hen en zeide hun
Ontvangt den Heiligen Geest! wier
monden gij zult vergeven, dien wor
den zij vergeven, en wier zonden gij
ault houden, die zijn gehouden.
Thomas nu, die Didymus genoemd
wordt, oen van de twaalf, was niet
met hen, toen Jesus kwam. De an
dere leerlingen zeiden dan tot hem:
IVii hebben den Heer gezien! Doch
bij sprak: tot hen: Als ik in zijne
banden het indruksel der nagelen
•iet zie en mijnen vinger in de plaats
dor nagelen niet steke en mijn hand
niet logge in zijne zijde, zal ik het
niet; ge/ooven.
En acht dagen later waren zijne
leerlingen weder binnen en Thomas
met hetn. Jesus kwam met gesloten©
de ure» en stond in het midden en
sprakVrede zij u! Vervolgens zeide
h it tot ThomasSteek uwen vinger
hierin en bezie mijne hadden, en
breng uwe hand vooruit en leg ze
jn mujne zijde, ©n wees niet ongeloo-
vig, .maar geloovig! Thomas ant
woordde en zeide tot Hem: (Mijn
Hee* ein mijn God! Jesus sprak tot
hem: Omdat gij Mij gezien hebt, Tho
ma»hebt gij1 geloofdzalig zij, die
niet gezien en geloofd hebben.
Wel heeft Jesus in tegenwoordig
heid zijner leerlingen nog vele en an
dere teokenen gedaan, die in dit boek
niet beschreven zijndoch deze zijn
beschreven, opdat gij geiooven moogt
dat Jesus is de Christus, de Zoon
God, en opdat gij, geloovend,
le" 'cven moogt hebben in zijnen
naam.
"DAG VAN MARIA BOOD
SCHAP.
Les uit den profeet lsaias; VII, 10—16
Ln Kie dagen sprak de Heer tot
Aouae, zeggende: Vraag u een tec
kan vu® den Heer uwen God, om
laag de diepte of omhoog daar
boven En Ach&z zeideIk zal niet
vragen en den Hoer niet op de proef
•keilen. En hij1 zeide: Hoort dan,
gij hum van Davidis hot u te wei
nig mansouen te kwellen, daar gij
kvrelt ook mijnen God Daarom zal
da Hear zelf u een toeken gevenzie,
do Maagd zal ontvangen en eenen
Zoon baren; en zijn naam zal ge-
noanMi worden Emmanuel. Boter en
honig Zal Hij eten, opdat Hij het
kwade wet© te Verworpen en het
goede te verkiezen.
Evangelie volgens den H. LucasI, 26—8.
In dien tijd werd de engel Ga
briel door God gezonden naar eene
stad van Galilea, Nazareth gehee-
ten, tot eene Maagd, verloofd aan
eenen man, wiens naam Jozef was,
uit het huis van Daviden de naam
der Maagd was Maria. En de engel
kwam tot haar binnen en zeide:
iWiees gegroet, gij vol van genade!
De Heer is met u.gezegend zijt gij
onder de vrouwen. Toen zij dit ge
hoord had, ontstelde zij over zijne
taal en overdacht, wat dit voor eene
begroeting wezen mocht. En de engel
zeide tot haar: Vrees niet, Maria,!
want gij: hebt genade gevonden bij
God. Zie, gij1 zult in uwen schoot
ontvangen en ©enen Zoon baren, en
zijnen naam zult gij Jesus noemen.
Deze zal groot zijn en de Zoon des
AllerhoogLsten genoemd worden: en
de Heer God zal Hem den troon
zijns vaders David geven, en Hij
zal heerschen over het huis van Ja
kob in eeuwigheid, en zijn konink
rijk zal geen einde hebben. Maria
nu zeide tot den engel: Hoe zal dit
geschieden, daar ik geenen man be
ken En de engel, antwoordend, zei
de haar: De Heilige Geest zal over
u komen, en de kracht des Aller-
hoogsten zal u overschaduwendaar
om zal ook het Heilige, dat uit u
zal geboren worden, Zoon van God
genoemd worden. En zie, Elisabeth,
uwe bloedverwante, ook zij heeft
eenen zoon ontvangen in haren ou
derdom, en voor haar,.die onvrucht
baar1 heet, ös dit de zesde maand:
want niets zal onmogelijk zijn bij
God. En Maria zeide: Zie de dienst-
;maagd des Heeren: mij! geschiede
naar uw woord..
Evangelieverklaring.
late ZONDAG NA PASCHEN.
„Toen het avond was op dien
dag, den eersten dag der week."
Die dag was dezelfde waarop Jesus
verrezen was. Reeds had Hij zich
in den loop van dien dag meermalen
vertoond aan Maria Magdalena, aan
de andere heilige vrouwen, aan Pe
trus, aan de twee leerlingen op den
weg naar Emmas. Maar zijne Apos
telen weigerden geloof te slaan aan
de verhalen die hun gedaan werden.
Zij wenschten wel te geiooven, maar
durfden niet, zij hoopten zonder
twijfel, maar vreesden nog meer,
toen zij eensklaps te midden hunner
vergadering Jesus zagen binnenko
men, zonder dat de deuren geopend
waren, die zij uit vrees voor de
Joden gesloten hadden. Jesus wenscht
hun bjj Zijn binnenkomer» den
vrede, en herhaalt dien wensch nog
meermalen, als wilde Hij bijzonder
er op wjjzen dat de vrucht van
Zijn lijden en verrijzenis voor ons
is: het terugontvangen vair dien
vrede dien wij door de zonde ver
loren haddenden vrede met God,
met den naaste en met ons zeiven.
,,De leerlingen verblijdden zich dan,
den Heer ziende." Eerst waren zij
beangst en bevreesd, verhaalt een
aDdere Evangelist ons, omdat zij
meenden een geest, eene verschij
ning te zien. Maar toen Jesus hun
zijne handen en zijde getoond had,
en dus overtuigd dat het Ziju eigen
lichaam was, waren zjj zeer ver
heugd. Nu eerst kon de Zaligmaker
aan Zijn verdere voornemens gevolg
geven, want de belofte die Hij ging
doen, eu dp instelling die Hij in
het leven ging roepen, moesten
door een on wankel naar vast geloof
aangenomen en gewaardeerd worden.
Hij herhaalde daarom voor de
tweede maal Zijn zegewenscb vrede
zij u. En daarop liet Hij de woorden
volgen: „Gelijk de Vader Mij ga
zonden heeft, zoo zond ook Ik u,'
als wilde Hij zeggen: gelijk Mij de
Vader door Mijne imnschwording
in de wereld gezonden heelt om
döor Mijn lijden en sterven alle
n enschen te verlossen, met dezelfde
macht zend ook Ik u in de werel i
om dooi toepassing van de oneiudige
verdiensten van Mijn kruisdood de
z elen te reinigen en te heiligen.
Jesus stelde hier het heilig Sacra
ment der Biecht in. Eerst „blies
hij over hen'- en opdat zij weten
zouden wat Hij met dat aanblazen
bedoelde, en welke macht Hij hun
op dat oogenblik gaf, zeide Hij tot
hen: „Ontvangt den Heiligen Geest,
w'er zonden gij vergeven zult, dien
zijn zij vergeven, en wier zonden
gij zult houden, dien zijn zij ge
houden." Met duidelijker woorden
kon Jesus niet spreken, toen Hij
die genadevolle instelling in het
leven riep, waardoor de soms diep
gevallen mensch uit zijne zedelijke
ellende wordt opgericht, en tot een
nieuw leven herboren wordt. Een
van de Apostelen, Thomas, was
afwezig toen dit alles geschiedde,
en ofschoon zijne mede-apostelen
bij de eerste ontmoeting hem toe
riepen: wij hebben den Heer ge
zien, hij wilde hun getuigenis niet
aannemen, maar eischte sterkere,
tastbare bewijzen voordat hij zich
gewonnen gaf, en zeide daarom
„Indien ik niet in Zijne handen de
gaten der nagelen, zie, en mijnen
vinger steek in de plaats der na
gelen, en mijne hand steek in Zijne
zijde, zal ik het niet geiooven."
Thomas vordert alles wat slechts
eenigszins tot zijn overtuiging kan
bijdragen: hij wil zien en voelen
en betasten.
Alles wat Thomas ter zijner over
tuiging gevraagd had, wilde Jesus
in zijne liefde hem toestaan; doch
eene berisping had de apostel ver
diend, en die spaarde Jesus hem
ook niet.
Acht dagen na den eersten Paaseli-
dag. toen de apostelen, en met hen
nu Thomas, vergaderd en de deu
ren wederom gesloten waren, kwam
Jesus wederom op wonderbare wijze
binnen en zeide hunVrede zij u.
En dadelijk daarop richtte Hij het
woord tot den ongeloovigen apos
tel en noodigde hem uit om op zijn
lichaam de proef te nemen, die hij
als voorwaarde voor zijn geloof ge
steld had, en zeide hem: „Breng
uwen vinger hier en bezie Mijne
handen, en breng uwe hand en
steek haar in Mijne zydo." Maar
ook miiazaam en tevens zacht be
dreigend voegde Jesus de verma
ning er bij: „Wees nietongeloovjg,
ir.aar geloovig." Door middel zijner
zintuigen, het gezicht, het gehoor
en het gevoel, ook door het bewijs
van Goddelijke Almacht en Alwe
tendheid dat Jesus gegeven had,
vooral door Jesus treffende verma
ning getroffen en krachtige genade
geholpen, komt Thomas tot het ge
loof, en vervolgens tot een openbare
belijdenis van zijn geloof. Hij is
nu ten volle overtuigd van Jesus
verrijzenis, en deze strekt hem tot
een nieuw bewijs voor alles wat
Jesus vroeger aangaande zich zeiven
gezegd, bad, en daarom werpt bij
zich aan de voeten van den Zalig
maker neder, en roept uit: „Mijn
Heer en mijn God." Hoe welge
vallig die belijdenis den Heer Jesus
ook was, Hjj wilde toch aan Tho
mas nog eene welverdiende beris
ping toedienen. De apostel had zijn
mede-apostelen moeten geiooven die
hem getuigden dat Jesus verrezen
was, dat zij Hem gezien hadden.
Zoude hij zelf wanneer hij later
de blijde boodschap onder de be
woners van Indië bracht aan zijne
hoorders kunnen toestaan dezelfde
voorwaarde voor hun geloof in
Jesus verrijzenis te stellen die hij
bedongen bad. Daarom liet de Za
ligmaker op de belijdenis van den
apostel onmiddelijk volgen Om
dat gij Mij gezien hebt, Thomas,
hebt gij geloofd; zalig zij die niet
gezien en toch geloofd hebben,"
want zulk een geloof is Gode aan
genamer en voor den christen ver
dienstelijker. Maar toch is de twij
fel van Thomas door Gods goed
heid voor ons voordeelig geworden,
ja zelfs zegt de H. Gregorius ons:
„Grooter voordeel voor ons geloof
was de ongeloovigheid van Thomas
dan de overtuiging der geloovige
leerlingen." Want daardoor is dat
groote bewjjs voor Jesus verrijzenis
geleverd, dat gelegen is in deze
woorden van den apostel Joannes:
wat wij (apostelen) gezien hebben
met onze oogen, wat onze handen
hebben aangeraakt van het Woord
des levens, dat verkondigen wij u.
„Jesus heeft voor de oogen Zijner
leerlingen nog wel vele en andere
teekenen verricht, die in dit boek
niet opgeschreven zijn; maar deze
zijn opgeschreven, opdat gij zoudt
geiooven dat Jesus is de Christus,
de Zoon Gods, eu opdat gij geloo-
vende bet leven moogt hebben in
Zijnen Naam." Alle verschijningen
van Jesus na Zijne verrijzenis zijn
in de Evangeliën niet opgeteék end.
De apostel Paulus spreekt van vele
verschijningen, waarvan de Evan
gelisten geene meidiDg maken, en
bijzonder van eene, waarbij Chris
tus aan meer dan 500 broeders ver
scheen. Wat het Evangelie ons van
die verschijningen leert is voldoende
om ons geloof te bevestigen. Daar
om alleen, leert de H. Johannes
ons, is alles wat wij lezen opgetee-
kend. Laten wij dus met een geest
van geloof die bedoelingen vervul
len, overwegen wat ons is geopen
baard, daardoor ons geloof verster
ken, onze hoop verlevendigen, en
zoo verdienen door ons geloof, on
dersteund door de werken waartoe
het aauspoort, eenmaal de beloo
ning te ontvangen die ons beloofd
is, namelijk bet eeuwig leven te
hebben in Zijnen Naam,
Een leerling, die bij do laatste levens
dagen van den grooten Nederlander in
Rome was en bij zijn overlijden tegen
woordig, verhaalt van Sdiaepman's
heengaan aldus:
Hij nam weer bezit van de eenvou
dige kamer in het klooster der zusters
Franciscanessen to Rome, waar zijn
toestand met den dag erger werd. Daar
■zat hij eenvoudig, alleen met de en
kele boeken, die hij uit Holland had!
meegebracht: zijn BijbeL, zijn Brevier
en zijn Thomas Kempis. Benauwd
heden op den dag en slapelooze hadh-
ten kwelden hem, die hij trachtte te
verkorten door gebeden, door de
liturgische zangen, door het herhalen
soms van verzen. Reeds had hij zijn
beschikkingen gemaakt; geen lijkrede,
geen monument op zijn graf, geen
gesol met zijn lijk, hij moest in Rome
begraven worden. Dr. Ariëns of mr.
Aalberse moest men als zijn opvolger in
de Kamer zien te krijgen.
Maar tegen verwachting in, werd hij
weer beter; na eenigen tijd kon hij
weer het gemeenschappelijk pension
bezoeken, maakte hij reeds plannen
voor de toekomst. Hij zou zijn chro
nica weer doen verschijnen, hij be
raamde-een groot werk, op den 50sten
herdenkdag van het herstel der bis
schoppelijke hiërarchie in Nederland;,
zou hij een groote Fransche rede uit
spreken, om ook in breede kringen zijn
dierbaar Nederland te leeren kennen
en waardeeren, want deze warme, over
tuigde Katholiek, deze trouw e zoon der
Kerk, was ook een oprecht Nederlan
der, één die zijn larüd' liefhad. Toen
een zijner Fransche vrienden hem eens
vroeg: waar hij meer van hield van
Frankrijk of van Duitschland, ant
woordde hij: „Je riaime que l'Eglise et
ma Patrie". Ik bemin alleen de Kerk
en mijn Vaderland. 1
Zjjn opgeruimdheid keerde weer en
zjjn humor met haar. „Ik ben er Jee-
lijk aan toe geweest," schertste hij over
zijn ziekte. Een lang telegram van ge-
lukwensch van dr. Kuypor in de Latijn-
sche taal, beantwoordde hij half ernstig,
half schertsend. Maar hij sprak ook
over zijn benauwdheden in de dagen
zijner ziekte: „Nu begrijp ik wat wij in
de liturgie voor de stervenden lezen:
Wanneer benauwdheden mij overval
len, ontferm u mijner," zeide bij. He
laas! die vleug van wederopleven was
van korten duur. Op zekeren morgen
vond de zuster, die hem verzorgde,
hem in diepe bezwijming. Een aanval
van jicht had ook het hart aangedaan.
Zijn vrienden werden gewaarschuwd; zij
vonden hem in doodelijke benauwdheid.
Deg eneesheer gaf geen hoop, zijn da
gen waren geteld. Hij moest daarop
voorbereid worden. Een zijner oud-leer
lingen belastte zich met de moeilijke
taak en vroeg hem of hij nog niet
wat in orde te brengen had, wat tevre-
gelen had, schuchter en langs om we-,
gen zijn boodschap voorbereidende.
Maar de zieke had reeda begrepen.
Nog schertsend antwoordde hij: „Mijn
jongen, dat heb je er goed afgebracht,
maar ik heb er ook reeds over ge
dacht, v.raag of pater Oomen bij mij
wil komen."
Met heilige ontroering schetste spr.
dat sublieme tooneel, toen aan den
zieke de H. Teerspijze werd' gebracht,
het vergelijkende met „de laatste H.
Communie van den H. Hieronymus"
door het penseel van Domenichino zoo
onsterfelijk gemaakt.
Met volle gelatenheid en geduld ver
droeg do zieke zijn lijden en benauwd
heden, zich geheel overgevende aan
Gods H. Wil. Hij wilde niemand ont
vangen, alleen een uitzondering maken
de voor zijn vriend, den door den Paus
naar Rome geroepen abbé Pottier van
Luik, dien hij nog aanspoorde te volhar
den in zijn démocratie chrétienne.
Toon 's Pausen lijfarts dr. Lapponi
hem namens den Paus bezocht, was
hij aangedaan, en zich tot den genees
heer wendend, zeide hij: „Wat zijt gij
gelukkig dat gij zoo uw zorgen moogt
wijden aan den H. Vader! O, omring
hem met al uw toewijding, opdat zijn
leven lang gespaard moge blijven."
Toen zijne beide oud-leerlingen,
waartoe ook spreker behoorde, hem om
zijn zegen behoorde, hem om zijn ze
gen vroegen, zeide hij: „Ik zal u dien
gaarne geven, als gij mij eerst uw
priesterlijken zegen zult gegeven heb
ben." En toen aan zijn verlangen was
voldaan, sprak hij, de handen boven
hen uitstrekkende: „Moge al de zegen,
die van deze zondige handen kan afda
len, op u komen," en in een, roerende
toespraak spoorde hij hen, aan altijd
een rein priesterlijk leven te leiden,
altijd de H. Kerk te beminnen, want
daarin was alles gelegen.
En zoo scheidde deze groote man
uit het leven, groot in zijn werk, maar
groot in zijn sterven; allen vergevende
die hem ooit beleedigd hadden, ook
vergiffenis vragende aan allen, die hij
ooit mocht beleedigd hebben; een man
die na een rijp onderzoek in het aan
schijn des doods kon getuigen, dat hij in
zijn politieke loopbaan altijd alles naar
plicht en geweten had gedaan, zich van
geen tekortkomingen bewust was. Een
man, door vriend en vijand, door partij
genoot en tegenstander hooggeacht, en
aan wien mr. Levy zelfs den boog-
sten lof toezwaaide.
Hij werd gekleed in de bruine pij
van de arme zonen van St. Francis-
cus, want hij achtte zich zelf niet waar
dig in het priesterlijk gewaad ten grave
te worden gedragen.
Zijn stoffelijk overschot rust op bet
Gampo Santo dei Tedeschi (op liet
kerkhof van den Dietschen landaard),
onder de schaduw van St Pieter.
Het gaat er bij de Watabwa, gelijk
trouwens bij de meeste zwarten van
Afrika's binnenlanden, niet in zoo
schrijft pater A. Smulders in de Afri-
kaansche Annalen dat de ziekte uit
eene natuurlijke oorzaak kan voort-
spruiten. Zeer zelden ook schrijven ze
den dood aan een natuurlijk proces
toe. In dat geval zingen zij in hun
treurzang:
„We Kabesya Auli nkumbu uye wen
gile nu kwa mulanda na wanobela
nsunko, kunsila hama wane!" d. i.: „Dj
mijn God, wat zijt gij hard, om mij
mijn eenigen zoon te ontnemen.; badt
ge me liever alles ontnomen, maar me
mijn dierbaren jongen doen behouden."
Zooals ge ziet, is dat nu juist geen
Christelijke overgeving aan den aan-
biddelijken Wil Gods. Het is slechts
de vrucht des Christendoms, Gods va
derhand! te kussen, zelfs als Hij slaat,
omdat we wel weten, dat Hij slaat om
ons bestwilzoo niet voor ons tijdelijk,
dan toch voor ons eeuwig geluk.
Sterfgevallen en ziekten nu worden
door de negers gewoonlijk aan boosaar
dige oorzaken toegeschreven. Deze ge
heime oorzaken opsporen en beleend
maken, is het werk van den toovenaar.
Er zjjn drie soorten van toovenaars,
door geheel Marungu-land en bij al de
Watabwa bekend, n.l. de Kasyekes
yeke, de Kisimba en do Ngonga ya 'lu-
kutu, d. i. die de mwavi: giftdrank of
vuurproef toepast.
Deze drie toovenaars volgen elkander
in een zekere hiërarchie op. De klein
ste, die zijn bedrijf in 't geheim uit
oefent, is de Kasyekesyeke: de groo
te en die meer in 't publiek werkt,
is de Kisimba en de grootste, die^plech-
tig in 't publiek de vuurproef toepast,
is de Ngonga ya lutuku. Zooals ik reeds
aanstipte, toen ik over den Kibawp of
Doodenkoning spraksléchts bij uitzon
dering hebben de levende betrekkingen
met Kibawa. Welnu, de Kisimba is een
persoon, die bij Kibawa heet geweest
te zijn. 't ïs aardig, te hooren, hoe ze
dat vertollen. Er is b.v. een zieke. T>e
aanwezigen wanen hem reeds dood,
maar zijn ziel is in verrukking; deze
heeft zich bekleed met een onzicht
baar lichaam, en is op weg naar Ki
bawa. De ingang van dat paleis van dien
onderaardschen Doodenkoning bevindt
zich tusschen Kabwire-land en Urua-
land, in een groot hol in den grond'.
De ziel komt dan in dat onderaard-
sche paleis aan en wordt door Mungul-
wa, den zoogenaamden portier, ontvan
gen. Mungulwa is een eeuwige, on
sterfelijke verschijning, vol mi'nzaam-
tie'd en goedheid; hij leidt de ziel in
dat eigenaardige, doffe, kille paleis bin
nen Kibawa geeft aan de familiele
den vanden bezoeker verlof, hem tebe-
groeten; maar hij ziet ze niet, hij hoont
ze slechts. Ze brengen hun ugari (de
inlandsche brij) met een walgeijko bij
schotel een schotel van dood'e vliegen.
Mungulwa berngt aan die ziel de tij
ding, of zij hier moet blijven, of naar»
de aarde terugkeeren. Mag zij terug-
keeren, dan word-' net haar natuur
lijk lichaam omgev i wordt door dit
feit zelf een KisJ d. i. tovenaar
van Kibawa. In heel vfarungulod zijn
er maar twee Kisimba of ntoorau*>A
tweede klas."
Men wordt „toovenaar eerste klas''
door erfelijke opvolging van. vader op
zoon, en „toovenaar derde klas", door
meer verstand en bij-do-hand-zqa da»
de overige negers van een dorpt Zulk
een, onder zijn kameraden in spitsvon
digheid uitmuntende neger; gaat eerst
bij een ouderen collega, die al lang
Kasyekesyeke is, om in zijn klasse ia-
gelijft te worden. Hij brengt zijnmccs-
j ter vijf pijlen als cadeau; zijn meester
maakt twee insnijdingen in zijn harnc^
doet er poeder van planten in, en legt
hem het geheim of liever het bedrog
uit^ terwijl hij hem het diepste stil
zwijgen oplegt, en hem meedeelt, dst
het breken van het geheim, zonder het
minste pardon, met den, dood cal ge
straft worden.
le. de laagste graad of Kasyekeesyoke.
In een familie is een der leden erg
ziek, en de anderen willen de verborg»
oorzaak, van die ziekte weten. Een van
hen gaat dan nulaguzia of Kubika, d. i.
den toovenaar of waarzegger raadple
gen. Hij komt bij den wijzen man (al
tijd tegen den avond) en zegt hem
„Lukelckele beze baingeko", d. i. kon»
morgen, om ons raad te geven, en dn
toovenaar antwoordt: "Eyo na nmvua'j
d. i.Goed, ik ben tot uw© beschik
king.
De Wasabwa geiooven, dat de Km-
kyekesyeke 's nachts in zijn droom d»
oorzaak der zrefiife van de geheime gees
ten verneemt, en inderdaad zoekt da
leeperd, welke oorzaak hij zal opgeven,
b.v. of er geen lid van de familie plot
seling gestorven of verongelukt is. Vindt
hij die reden niet, dan zal hij een of
aTTll eren neger beschuldigen, oen maoli
of boosdoener met helsche middelen ts
zijnl 's Morgens om 6 7 uur, komt ds
Kasyekesyeke in de woning, waar sa
hem reeds wachten, men. gééft hem da
eereplaats. De alwijze man neemt ee»
■inlandsche aarden pot, doet er ascb
en akula (een rood poeder) in, «et op
den~ ppt een mand en neemt die mand
met beide handen vast. Het geheim nu
bestaat hierin: als de ware!! oorzaak
van de ziekte genoemd wordt, springt
de mand van zelf in de hoogte. Ge
begrijpt best, dat de toovenaar self da
mand in de lucht wipt, als hjj het
@oed vindt, maar de lichtgeloovige Wa
tabwa zijn er zeker van, dat die mand
van zelf springt, door de inwendige
kracht, die van den wonderdoener uit
gaat. Ze beginnen dan alle mogelijke
oorzaken van de ziekte op te noemen,
en als ze bij de oorzaak komen, die
de toovenaar heeft goed gevonden en to
voren heeft vastgesteld (volgens zjjn
zeggen is die oorzaak hem 's nachts m.
een dnoom geopenbaard), springt de
mand in de hoogte. Dan wordt de too-
naar betaald, en hij neemt afscheid.
2. De tweede toovenaarsgraad of Ki
simba.
De toovenaar, die uit het rjjk 'van
Kibawa is teruggekeerd, heeft zooveel
middelen niet noodig. Men stelt hem de
vraag: „Wat is de oorzaak?" en de
leepe bedrieger valt als dood op den
grond, (ondertusschen, zoo zeggen
de Watabwa is zijn ziel naar 'Ki
bawa gegaan, om de ware oorzaak va»
de ziekte te vernemen) en na een flati
uur staat hij op en zegt: „Dit ver
openbaart me Kibawade ware oorzaak
van de ziekte is deze."
Het raadplegen van dezen toovenaar
kost veel meer, want er zijn er, zooals»
gezegd, slechts twee in 't he ale land.
De oorzaak, welke die toovenaars op
geven, is altijd één van deze twee:
of wel een gestorven lid der familie
(kizwa), dat zich wreekt, ofwel de ziek
te is het wenk van een mlozi. een.
boosdoener, die met den duivel in ver
binding staat. Ia 't eerste geval moe* die
ziel van den afgestorvene, tot kalmte
gebracht en verzoend worden. Ze ne
men dan oen uitgeholde kalebas (Ki-
buya), versieren die met glaskoralen,
wrijven ze met olie in en geven Mie
kalebas, den naam van den afgestor
vene. Die kalebas heet dan „lukom-
bo" en eiken dag brengen ze hunne
hulde bij wijze van een geschenk aan
die kalebas, die den afgestorvene voor
stelt (kosimbula lukombo). Deze lu-
kombo blijft dan in *t huis van den
ouderling der familie. Op dao manier
is de vergramde ziel tot rust gebracht,
zoo denken onze omvoozele lui.
In 't tweede geval is de ziekte het
werk van een, mlozi of een met hel
sche geesten in verband staanden boos
doener. Deze mlozi wordt 'ïen zeerste
door de Watabwa gevreesd en de groot
ste beleediging ,dlie men iemand naar
't hoofd k&u slingeren, is hem mlozi
te noemen. Deze mlozi bedient zich
om zijn. kwaaddoend werk uit te oefenen
van dawa, d. i. letterlijk geneesmiddelen
of liever toovermiddelen (amuletten).
Deze toovermiddelen zijn ontelbaar:
b.v. de klauwen van een leeuw of «een
stuk leeuwenhuid waarmede de rnlcxzi
de maebt heeft, zich in een loauw te
veranderen. Zulk een menschleeuw heet
dan Kisanguka. Als de cchita(?) leeuw
nooit menschen kan opeten, de Kisan-
DE OFFICIEELE KERKLIJST
t - I