A. VON DER MÖHLEN Gr. Markt 25
nwammmsmnm
C0M9IUNIESCH0EITJES]
No. 19. m
13 ANEGANG. g
533
Vroolijk Allerlei.
De eerste schipbreuk.
Spécialité» in WIYT£ en YStiÖOT GOEDEREN, ROKKEE8 en BLOUSES.
Ruime keuze
N. PiSCAER.
beroerd, dan over ©e*
Mand al zin je, over een maand
te» kont ik zoo gmauw an wat an-
Weer liet ie het hoofd op de handen,
nauten, maar oogen nu in doffe ver-
v»r sla ring voor zich uit, recht tegen-
wrer den spiegel.
Een maand, het is geen tijd, al
k«b je nog zulke goede referenties,
het zou een wonder wezen, als je in
<ïen tijd een betrekking naar je zin kon
ïSrijgen en dan minstens even goed,
4e je, voor hetzelfde salaris.... Kart
begrijpe yde boekhouwersbaantjes van
f1500 lagen opgeschept, vooral tegen
woordig.
Nooit had ie gedacht dat de zaak
eóó gauw over den kop zou gaan, ja,
natuurlijk, hij had het zien ankom-
ne, maar zóó gauw!
Natuurlijk had ie verwacht, da,t
te pauqons het toch nog wei een
hal ij aar, een jaar misschien konden
uitzingen; neen, d.at ze dr zoo
vroor p tonden, zeil geen kapitaal had
den i,eniin, het was tegenwoor-
Cig: wel aan de orde van den dag,
ijrma's oprichten, naamiooze ven
nootschappen en geen cent in kas,
het was eigenlijk, een gruwelijk
schandaal, het personeel was 'r het
meest de dupe van, werd plotseling
Hit 'r bsrood gestooten, zooais nij nou.
1 Jacht ie in zoo'n eoiiede zaak te
aitten, toen ie 'r pas wasMaar ja-
^el, de laatste maanden merkte ie,
4at het misere was, toen ai do reke
ningen onbetaald, terug gingen, 'r
«moessies verzonnen moesten worden
nm uitstel te krijgenDadelijk
had ie naai' wat anders omgezien
w niet mee gedraaid. Brief op brief
had-ie geschreven, er persoonlijk op
aft geweest, niks hoorMeest sa
larissen, waar je als vrijgezel nog
„aïnper van kon komen, laat staan,
als je een vrouw en kleine te onder
houden had. En dan zij, die het nou
al lang goed gewend waren! Eerst
hij Barker, waar ie een goed trakte
ment had en toen hier. ja, dat
was dom van 'm, hier had ie nooit
moeten komen. Maar het mooie sa-
Èaris en de vooruitzicnten, vooral de
vooruitzien ten zie je, die hadden hem
aangelokt. JVut wisten ze hem alles
mooi voor te spiegeien, hè..Wat een
schooiers toen, alles goed bekeken, er
sen getrouwde man aan te wagen
hadden ze hem noodig, omdat je al
zoolang jn den handel zat en de
heeie boel op pooten kon zetten, de
toeken aanleggen, de relaties tot
stand brengen, eniin alles, alies, het
was alies zijn werk geweest..
En Oeline, wat zou die zeggen?
Hij had het haar nog niet durven
vertellen, al maar 'uitgesteld, uitge
steld. Leefde ie in voortduxendenoop,
<iat-ie ergens van gunstig bericht zou
krijgen Het moest toch ééns komen
Vanmiddag had ie ook weer twee
sollicitaties verzondenwie weet,
die eene had ie wei hoop op, als ze
hem maar niet voor waren of 'r weer
«en vrindje of neefje was, dat er weer
ingestopt werd. Daar kon je niet te
gen op, met ai je capaciteiten zon
der kruiwagen kwam je er tegen
woordig' niet, protectie en nog eens
protectie, overal!..
Moe-gedacht, veranderde-ie van
houding, lichtte lusteloos zijn hoofd
«p, duwde zijn rug tegen de leuning,
voelend zoo even de aangename rust-
houding.
Viel zijn oog op het spiegel-inté
rieur' over hem,
(Wal klaar werd alles weerkaatst,
hè! hlu zag-ie het mooi gouu-rosige
v.an ïampescitijn op de 6i-iiie meuue-
len, he nciuvieKheh die op ae ron
ding der leuningen giansuen, 'tmuoi
zacni-roou van de piuciie-overuoz.-
ken zittingen. wW.at kleurde en g,aas
de aiies mooi in waas' van sul gemu;
•en ueerlijke vrede lag over heei het
interieur. Vreemd ne, je kon naast
mei voorstellen, dat net aiics maar
scuijn was; leen het wei een kamer
voor je, waar je zoo m kon ioopen
ecut, echt reeel, maar veel lyner,
•1 je oen tooneei zag, zoo, op een al-
stand. Jtiet was tocu iets pracutigs
zoon spiegelbeeld nè, iets iets,
ja, bovennatuurlijks bijna. '„Waarom
was daar aiies niet werkelijk zoo,
wat voor verscuii nou eigenlijk met
de werzeiijktieidda, natuurlijk, je
moeot etu olijven zitten en dan, zoo
üit do verte, alles bezien. ,W aaxa.cn-
tig, niemand zou je het verschil aan
kunnen tooaen.,.
stond alles omgekeerd, van
link» aar rechts, maar dat maakte
«jgenlyk niets uit. Kijk, die gra
vure» tangen net andersom ais in
werkelijk, de platen zeil ook. Die
dame s^ond nou zoo, met haar rech-
«eruand op een balustrade en haai'
finker.
hl ou toch ook eens kijken hoe het
in werkelijkheid was
Yerwrong-ie z'n hoofd schuins
nazr acnueren, in moeitevol gp.itij
Jd-e-e-è, daar had ze ook haar rech
ter hand er op. Merkwaardig, ais je
«en oudtrwe.sc..e plaat zag met een
vrouwennguur, cLoeg ze altijd re
form JSIatuurlijk moet het een dame
voornamlen, niet een dorpsmeisje of
«oo iets.
1Waaram zat-ie nou zijn tijd zoo te
te vergooien, die kon-ie nou waar
achtig wel beter gebruiken. Kom
•eiwü eens de krant inzien, misschien,
dat er ,weer wat in stond
Gehaast nu stond ie op, nog even
•en Mik werpend naar het spiegel
beeld van de rijzige vrouw-figuur.
Zujn blikken doorvlogen de adver
tentiekolommen, vreezend, dat er
«iets in zou staan.
Soms tuurde-ie even aandachtiger
•p de vette drukletters, als liet op-
«c.iiift zijn opmerkzaamheid ge
trokken nad. Half uitlezend de an
nonce, mompelde ie meest„nee, óók
«ik*. Dat ging zoo blad voor blad.
soms met hooppikkenn g, als ie dacht
dat het wat voor hem was, met te
leurstelling dan, als het aangeboden
salaris te gering of gestelde eischen
te hoog voor hem waren. Moedeloos
wierp Je ide bladen op tafel, z'n
oog-en pijnend van het doorjakkeren
der annonce-rijen,
Weer een dag Voorbij Dat gaat
zoo dag aan dag, de tijd vliegt voor
bij', vóór ik nog maar eenige kans
van slagen heb. Hoe moet dat toch,
hoe moet dat toch! Ik heb geen
flauw besef, waar het met me naar
toe moet, geen uitzicht, geen hoop,
niks, niks. En Celine, Celine, Ik
durf 'r niks zegge, arme meid, wat
zal ze huilen om de kinderen.
'Nee, ik zeg er nog niks, nou nog
niet. iWie Weet, misschien
eerst nog maar een week afwachten.
Ik zal doen wat ik kan, het vuur
uit me schoenen loopen, helpen doet
't toch watNee, nee, vooreerst
nog niks zeggen, ik zaal beginnen
met aan de Bank te schrijven, ze
zeggen, dat daar een .vacature is,
vooruit, hopen maar
Knus gezellig zat het huisgezin
aan tafel. Hij in vroolijk lach- en
ooggespeel met de drie kinderen, die
vol kinderlijke uitgelatenheid zich
verlustigden eiken avond weer om
het luchtjgdosse van in nachtjapon
zijn
Zij in moederlijk druk gedoe voor
het avondmaal, haar oogen afdwa
lend nu en dan naar pa/'s goedmoe
dige dartelheid, lachend om z'n dwa
ze gezichten Wat een goeie lobbes
was ie eigenlijk toch,
„Toe Nel, trek pa maar aan zijn
snor, goed zoo, ja. zóó.
Vol gretigheid kriebelen teere vin
gertjes van kleine blonde naar de
zwarte snorharen, anderen gierend
van pret.
„Mag martje oju opstoken, hè, het
is wat moois hoor!"
Jan, die wat groot was, een jaar
of acht, vuurde zijn zusje aan, het
ging hem lang niet wild genoeg
„Vort, Nel, harder, véél harder,
o jé, als ik 't doen mocht
„Zoo Jan, zou je dat willen en pa
dan pijn doen
„O nee, geen pijn doen, maar toch
zoo hard trekken, zóó hard, dat uw
neele snor er af vloog!"
Lachte mama „Hoor nou is aan,
is dat nou mijn groote jongen, die
zulke domme dingen zegt
Wijsneusde het oudste meisje:
„O, zoo. hoe kan dat nou, pa's snor
er af trekkenDen je, dat dat geen
pijn doet
„V ertegen-kinderlijk kleurde-ie,
rozeblos op de gezonde wangen.
Bijna, groote-jongens-trots waf-
even pijnlijk geraakt, vader voelde
het.
,,'t Is niets, boor Jan, als je la
ter zelf een snor hebt, zeg je zulke
domme dingen niet meer hè
I „Neen pa, natuurlijk niet, dan ben
ik immers groot en net zoo knap
als u".
Vroeg Sofietje:
f „Doe n nooit, nooit iets doms,
[pa?"
f Lachend keek-ie moeder aan, ant-
iwoordde: Nou, dat durf ik niet te
zeggen hoor, zoo nu en dan wei is..
Pijnlijk voeide-ie zien weer be
klemd, was niet meer bij het leuk
kinder-gesnap.
„Kom kinderen, nu. eten hoor en
dan vlug naar bed. Kijk de klok
eens! ,Wit spiegelden de boterham
bordjes op het tafellaken.
Zijn blik volgde traag op de op-
kringende damp-wolkjes der heete
tbee, opwekkend tot de witte ballon.
Bestemining.oos verzweerde het felle
gloeilicht, spiraalde om de ballon
omhoog, tot het verdween in de ka
merruimte.
Door liet wazig damp-gewolk, ko-
lommend uit vijf kopjes, za,g-ie de
laeh-gezichtjes van Jan en Nel en
Sofietje over 'm het rustige, zacht
stille gelaat van zijn vrouw.
Wat- was zo lief, onophoudelijk
vol zorgzaamheid voor de kleinen!
Zelden hoorde je d'r uitvallen of een
onvertogen woord van haar, zooals
hem b.v. wel eens ontvallen kon
Want het was lastig goedje, hoor,
hij1 zou het best kunnen begrijpen,
dat ze d'r is kregelig onder werd.
Maar nee, nog nooit had ie het van
baar bijgewoond en zoo ze tegen de
kinderen was, was ze ook tegen hem.
Altijd toegeeflijk, zacht geduldig al
les
„Pa, pa tje, eet niet, pa-tje?"
Eindelijk brak herhaald kinderge-
vraag door zijn denken heen.
„Ja, lieveling, ik begin hoor: één
twee drie hap, daar gaat ie
Zilveren lach stemmetjes klaterde
op.
Maar man, nu zie ik het pas, was
je nog niet eens begonnen Ik ben
ook zoo druk met de kiemen bezig!
„Ma, kijk pa is groote happen ne
men."
„Pa is bang. dat Jan alles op zal
eten, nietwaar, man?" 1
Zwijgend zag ie weer voor zich,
z'n mond in machinaal gekauw. Hoe
veel tijd had-ie nou nog, 't was nau
de zesde, dus nog drie, nog drie en
een halve week, en-ie zou z'n laatste
sal airs ontvangen.. maar. o! hij
kon immers in drie weken geen an
dere betrekking krijgen, wat goeds
onmogelijk; daar hoefde-ie niet op
te rekenen, een groot wonder, één
uit duizend, als het wel gebeurde!..
Neen het kon met, het kon niet...
zou-ie het haar toch moeten vertel
len Als dat toch. moor niet waar
was, als als
„Maar man! Spreek dan toch!"
„Hè, ik schrik van je. Wat is er?"
„Het is vreeselijk, wat zit je van
avond in gedachten! Nel heeft wel
al vier keer gevraagd, of ze is bij je
mag komen, nog eventjes, voor ze
naar bed gaat?
„Ja hoor, schat, kom jij maar
hier Heeft pa je laten vragen
Lachend negeerde ze onbewust
zijn vraag, klein lijfje in spierwitte
nachtjapon overgelukkig nestelend
aan zijn breede borst Dwingden de
anderen met kindelijke jalouzie:
„Hè, pa, mag ik ook?"
„Nee, nu naar bed, hoor, morgen
avond jullie weer eens, maai' je
wordt al zoo groot veel te groot om
op pa's knie te zitten, nietwaar
„Hè, maar ik wil toch nog wel,"
druilde Sofietje nog even.
„En Jan, Jan ook nog op vaders
knie?"
Kinderhart voerde een zwaren
strijd. Weer schaam-kleurde ie,
knikte heftig met den kleinen bei
op en neer,
„Oh, oh, dat is nou m'n groote
Jan, die zoo graag kapitein wil wor
den!,. Kom maar hier, hoor, je
bent m'n lieve jongen, ik ben wat
blij, dat je nog zoo'n klein Jantje
ben
Een kwartier daarna waren de
kleinen naar bed.
Vroeg ze hem
„Is 't goed, dat ik' morgen ga?"
„Waar naar toe, lieveling?"
„Stof koopens voor een nieuwe ja
pon, ik zou verleden week al gegaan
zijn.
Pimpelde onmerkbaar even zijn
voorhoofd.
„Zou je nog niet een paar week
jes kunnen wachten?
„Maar, manlief, je weet toch, dat
ik 'm zoo hoog noodig heb. Deze
blauwe deugt alleen maar voor in
huis en voor op straat heb ik totaal
niets
„Nou, nou, totaal niks is over
dreven Je hebt toen die bruine nog?
„Een bruineIk begrijp niet
wat je bedoelt..,
„Ja, met dat kanten borstje..,''
„O, o, o! die! Maar man, hoe kom
je er bij, die is immers niet meer
toonbaar, beelemaai verschoten van
kleur, kan ik hoogstens nog eens
aandoen als het heel leelijk weer is,
het hard regent of zoo, maar overi
gens, nee 't Is zooals ik zeg,
ik heb totaal niks, waarmee ik me
op straat vertoonen kan
„Maar zoo dikwijls kom je toch
niet buiten?
„Dikwijls niet, maar dat komt
juist hoofdzakelijk omdat ik niet
weet wat aan te trekken. Ik had
anders al lang eens met de kinderen
een middagje naar 't park gegaan!"
„Ja, ja, als 't er zóó voor staat:
ik vind het toch lam, erg lam
„O, maar ik heb zooveel niet noo
dig, en we hebben immers nog ge
noeg liggen, nietwaar
„Ja maar ik zou daar liever niet
aankomen," zei-ie. „Een mensch weet
nooit, wat er gebeuren kan, onvoor
ziene omstandigheden
„Nou ja maar ik heb die japon
toch noodig, erg noodig; als ik er
nu buiten kon, maar
„Ja dat weet ik nu wel, maar.,-,
maarenfin, ik kan alles zoo
niet zeggen
„Maar, Preek, wat beteekent oa.t
nu
„Neen, heusch niet, ik kan je nu
alles nog' niet zeggen, over een poosje
misschien, nu nog niet!"
„Hoe kun je nu iets voor mij ver
zwijgen, manlief, of het is toch
niet?...."
„Wat bedoel je?"
„Nu, een flauw voorwendseltje om
er van af te wezen!"
„Celine!"
„Nu. waarom zeg je het me dan
niet Zoo'n zwaarwichtige reden kan
het toch niet wezen, alleen om een
gulden of zeven uit te sparen
D.a,t kan 't wel, een heel gewich
tige reden zelfsMaar kom,
dring er nu maar niet langer op aan,
ik kan het je toch heusch niet zeg1-
gen
„Dus ik krijg geen nieuwe japon
,,'t Kan niet, lieveling."
Zwijgend ruimde ze het avondeten
op. Zette de horden met klankloos
geklak op elkaar, vouwde het tafel
laken met langzame, spraaklooze be
weginkjes.
Achterover geleund, de beenen
lang uit onder de tafel, zag ie haar
stille doen. Van diepe droefneid kon-
ie geen woord meer uitbrengen, had
'r toch graag nog wat gezegd, toege
licht. Moest ie haar zoo niet een laffe
tiran lijken, een misselijk uitvluch
ten-zoekend zakenmannetje vol ei
genbelang? 'n Maand geleden, lan
ger nog, had-ie haar al die japon be
loofd en het telkens, telk ns uitge
steld. En ze had haar toch waar
achtig noodig, broodnoodig. Wat
lam, wist-ie maar.... Nog maar
drie weken, als-ie dan niks had, was-
ie zonder, verdiende-ie geen cent.
Zoue ze zuinig, erg zuinig moeten
wezen, om het zoolang mogelijk uit
te zingenMaar wat deden ze
ven gulden daaraan, was het eigen
lijk geen schijntje? Kom, hij moest
't maar overheen stappen, zeven gul
den meer of minder, of ze dan nog
wat vroeger of later honger moesten
lijden, kwam toch op het zelfde neer.
Kom, ie zou Celine maar is blij
maken.
„Weet je wat, lieveling, ga dan
morgen maar, neem. het geld! rnapr
uit liet kistje..,."1 t
Scnijn-diujt bleef ze bezig; met
bedwongen zenuw-trillingen beelden
naar lippen*
„Hoor je me niet, lieveling? Lk
zijn hais geslagen, in uitbarsting
zei,.,." Waa ze bij hem, arm om
van tranen.
„Lieve Preek, ik meende het zoo
niet, hoor, daar strakkies, je weet
weiik geloof best, dat het geen
uitvlucht was, hoor
„Kom, malle meid, ik kan best
begrijpen, dat je dat daciithet lijkt
ook zoo vreemd; maar heusch, ik
kan, ik mag het je nou nog niet
vertellen, 't is zoo moeilijk voor me..
„Nou, zeg 't dan maar niet hoor;
ik ben er niks nieuwsgierig naar.
En weet je wat Ais je het nu heusch
moeilijk missen kunt, laat ik dan nog
maar een poosje wachtenik kan
best die bruine nog wat opknappen I"
„Nee, ik heb nou eenmaal gezegd,
dat je die krijgt."
„Maar als wte het nu niet missen
kunnen
„Ja, missen, 'k weet niet, als je...
„Nou, dan neem 'k 'm niet. Laten
we er dan maar Diet verder over pra
ten, nu wil ik niet, hoor, ventje
Lachend kuste ze 'm, blij om haar
opoffering.
„Wat ben je een lief, goed vrouw
tje."
Met geluksoogen drukte ie haar
aan z'n borst, maar .diep-innerlijk
bang, bang!
't Was op een Zondagavond), bij hoog
water, dat reikte tot vlak aan den voet
van den vuurtoren, die geplaatst was
aan het uiteinde van den langen dam,
die de kléine haven van Portrieux, aan
de westzijde van de groote golf van
Saint-Bi'ienne, beschermde; een helder
geverfde bark, gemeerd aan den ring,
danste op het water; op haar glimmen-i
den romp stonden deze woorden in witte
letters: „Pampol La Belle Yvonne,
502".
De zon was reeds lang verdwenen.
Tegen de diepe insnijdingen der rotsen
sloeg de zee met veel. kracht.
„Hoor, zij roept ons. 't Wordt tijd
dat we uitvaren, als we tot aan (het
eiland Bréhat willen gaan."
Terwijl de visscher Hat zei, daalde hij
af langs de ijzeren .trap, die aan het
havenhoofd bevestigd was. Reeds had
hij zijin manden en zijn roeiriemen in
het ruim van het vaartuig geworpen,
j Eensklaps hield Yvonne Rouzic, die
I haar zoon op dit oogenblik aan den
arm had, hem tegen, terwijl zij) luis
terde naar het dreigende klotsen dei-
golven tegen de rotsen. In een onver
klaarbare vrees riep zij uit: „Alain!
Alain!Arme jongen."
j Deze, een flinke Bretonsche jongen,
die trolsch was op zijn veertien ja
ren, luisterde slechts naar het verlok
kende roepen van 'de tegen het zand
schurende zee; hij maakte zich los en
i antwoordde: „We mogen het getij niet
missen. Tot ziens."
I „Mijn zoon!"
i Geheel haar gevoel in dit ééne woord
I uitdrukking, strekte zij, voor de eerste
maal ongerust, haar handen uit, maar
reeds riep Jean Marie Rouzic haar een
vreugdevol vaarwel toe.
Yvonne ging terug met onzekeren
gang, met een beklemd gevoel van ver
latenheid, van een altijddurende schei
ding; nog nooit was haar hart zoo (be-
i drukt en bedroefd geweest als thans.
,,'t Is de eerste keer dat hij er des
nachts op uit gaat, die arme jongen!....
Als...."
Zij durfde den zin niet eindigen.
Op haar legerstede beproefde zij
eerst vruchteloos te slapen, terwijl ze
vol aandacht luisterde, teilkens meenen-
de een jammerklacht, een hulpgeroep te
hooren.
Vroeg in den morgen deed zulk een
hevige angst haar hel hart ineenkrim-
ipen ,dat zij wakker wordend, overeind
sprong. De ieege kamer herinnerde haar
plotseling aan het vertrek; binnen ee
nige oogenblikken was zij aan de deur.
De zee rolde onstuimig als na een ïie-
j vigen storm, cle zware gfijze wolken
hingen laag in de lucht, maar de bar
ken keerden alle te zamen terug, dte
zeilen strijkend; zij' waren daar!
Een- kortstondige trillende glimlach
verhelderde haar gelaat.
Plotseling drong een item van een
visscher in het voorbijgaan door lot
de vrouwen, die! tot aan het einde van
het havenhoofd bij elkaar stonden,
j „Een leelijk geval met de Yvonne.
Hjj heeft er te drommel niet goed aan
gedaan met naar den kant van de irot-
sen van Bréhat te gaan!"
i Had ze goed) verstaan? Als met één
oogopslag ging zij de barken een voor
een na; alleen de Belle Yvonne ont
brak. Een vreeselijke ontdekking. Zij
wendde zich tot de visschers: j,Is
Jean Marie niet bij u?"
Ze werden zichtbaar verlegen; hun
anders zoo open oogen schenen haar
blik te vermijden. Een zeidie er: „lk
heb hem tegen twee uur 't ruime tsop
zien kiezen. Hij zal wel later thuis
komen. Hij had veel visch, naar hij
zei en was tevreden."
i En zich tol een makker wendende,
fluisterde hij hem in 't oor: „God(weet
waar hij op 't oogenblik is. 't Was
niet zeer voorzichtig van hem, (Jat hij
zich geheel afscheidde van ons, en de
volle zee inging."
Geheel versuft mompelde ze:
„Hij komt zeker terug, en. mijn jon
gen ko.mt.met hem mede."
Met de ellebogen leunend op de borst-
werimg, keek ze maar onafgebroken *a«t
den horizon, zonder verder le spreken.
'a-Avonds stond ze er nog, 't werd don
ker, het licht in den vuurtoren wierp
zijn rooden gloed over de golven; zij
verroerde zich niet, bleef maar staren
in de verte, nu en dian zinnelooze<woor-
den stamelend). De werkelijkheid be
stond niet meer voor haar. Den ge-
heelen nacht tuurde zij onvermoeid naar
de zee; haar oogen waren ontstoken
door het zoute zeewater. In den mor
gen moest men haar weghalen, daar ze
in zwijm gevallen was.
De dagen en de nachten gingen voor
bij, telkens als het hoog water was,
plaatste zij zich daar. De gediachte aan
haar echtgenoot scheen in haar veT-
zwakt, ja zelfs geheel uitgewischt te
zijn; maar, boven het gejoel der gol
ven uit, klaagde zij met groote tus-
schenpoozen:
„Mijn arme jongen!.... Ik had hem
niet moeien laten gaan.... En dat den
eersten keer!.... Hoe is het ook moge
lijk. Den eersten keer!....
De visschers hadden haar uit m&le-
lijden niet alles gezegd, om haar de
laatste toevlucht der weduwen, der moe
ders van verdronken zeelieden, de hoop
te laten; maar zij zelf, ze hoopte Jniel
meer.
De weken volgden elkaar op. Au
gustus was heen gegaan, September
stond op het punt op zijn beurt in
het verleden te verdwijnen.
Steeds stond: de ongelukkige daar op
dezelfde plaats, aan het ©inde van het
havenhoofd, als het bleek© bealdi van
de wanhoop, te midden van de groe
pen vroolijke vrouwen, die haar vaders,
mannen, broeders, en zoons afhaalden,
die kwamen van IJsland en New-Found-
land, en telkens was het, alsof tide
vreugdekreten, die omhelzingen en, die
luide vi-oolijtkheidi, rondom haar, in haar
onmiddellijke nabijheid, en toch niet
voor haar bestemd, haar het hart van
een scheurden.
Tegen liep eindè van de maand vul
den de New-Foundlanders bijna de ge-
heele haven van Portrieux, met hun
zware en breede rompen, zeils de ach
terblijvers vielen binnen; één enkele
ontbrak nog, de Desirée en niemand)
wist, waar ze was.
Een. vreeselijke angst maakte zich nu
meester van de vrouwen,, wier bloed
verwanten, aan boord van de Desirée
waren, die niet terugkwam. Wes er
een ongeluk gebeurd? Onder degenen,
die teruggekeerd waren, was niewond
die inlichtingen kon geven. Yvonne Bou-
zio was nu de eenige niet meer, the
treurde en weeklaagde, en dag en nacht
geen rust vond. Dit greep haar zeer
aan, en ondanks haarzelve, kreeg ze
een gevoel van voldoening, daar zij nu
niet meer alleen slond in haar rouw;
andere leden immers hetzelfde verdriet
Eensklaps op een avond de zon
ging reeds onder werd de Desirée
gesignaleerd. Dat gaf een opgewonden
heid in de streek, een drukke blijd
schap, die het geheele havenhoofd in
beslag nam. Nog nooit had Yvonne zoo
geschreid.
Toen het zware vaartuig naderde, be
merkte men langs het want en in Ide
ra's, de schimmen van mannen, die
breede gebaren maakten, en zwaaiden
met mutsen en petten.
Steunend legen de borstwering hield
Yvonne Rouzic met beide handen haar
hart vast, terwijl de tranen in groote
droppels langs haar wangen biggelden,
komende uit haar reeds rood geschrei
de oogen. En de snikken hikten kramp
achtig op haar lippen, aLsof zij be
grepen had, diat T voor altijd gedaan
was voor haar, dat het blijvende onge
luk slechts voor haar bestemd, was,
en dat niemand! meer haar smart zou
begrijpen en deelen.
De Desirée is in de haven, en,daar
de zee hoog staat, meert het schip
vlak tegen den dam.
^^Vreugdekreten werden gewisseld en
namen werden toegeroepen van het
schip r.aar het havenhoofd en van het
hoofd naar het schip, eenheerlijke feest
stemming vervult heel de kleine haven.
Yvonne doet haar best om er niets
van te hooren. Yvonne brengt haar be
vende vingers aan haar ooren, om te
beletten,' dat deze feestroes, die haar
waanzinnig maakt, tot haar doordringt;
Yvonne dreigt in zwijm te vallen.
Twee armen grijpen haar van achte
ren, stemmen dringen tot haar door;
blijkbaar medelijdende buurvrouwen,
die haar willen troosten, meevoeren
er. ontrukken aan dit schouwspel, dat
haar zoo zeer doet. Maar zij wii fniet^
zij biedt tegenstand, zij wil daar blijven,
altijd daar blijven, daar sterven.
Plotseling hoort zij met een onuit
sprekelijke teedierheud haar naam noe
men
,,YvouDe!... Yvowne... Moeder!..."
„Alain... Jean-Marie!... In leven?!"
Het schijnt haar nu toe, of haar hart
vaneen zal scheuren, dat bat zulk een
groot geluk ploiLseling niet kan opne
men, en de tranen springen haar nog
heviger, nog meer onweerstaanbaar in
de oog er., diiel nu schitteren van de
onverwachte vreugd©.
Ja, zij zijn gered. Temidden van fJe
omhelzingen vertéllen zij hun weder
varen, hoe zij, toen de bark vergaan
was, uren lang op de roeiriemen dre
ven, in den duisteren nacht, naar het
ruime sop gevoerd en hoe ze koers !zet-
ten. naar Amerika; hoe ze verheiigd
over hun redding, een hevige smart
gevoelden, omdat ze niets van zich kon
den doen weten, en hoe ze tenslotte
de Desirée ontmoetten, die de schip
breukelingen naar hun haardde^len
bracht.
Geleid .door haar moederlijk gevoel,
had Yvonne Rouzic gel ijk gehad', toen zij
niet wilde wanhopen, en ster maar
bleef vertrouwen. Deze eerste schip
breuk heeft van Alain Rouzic een man
gemaakt; hij zal een moedig Bretonsch
zeeman zijn.
TROEF.
„Maar, iieve vrouw, hoe is 't toch
in 's hemels naam mogelijk, dat je al
tijd haar van een. andere vrouw ®p |e
hoofd draagt?"
„Maari lieve men, hoe is !t toch ia
!s hemels naam mogdijk, dat je altijd 4©
huid van een ander kalf aas je voetea
draagt?'
*1
IN DE KAZERNE.
Sergeant: „Zeg, kerei, waarov
hou je je hals bóó stijf, wat: ha» je
van je ambacht?"
Recruut: „Zanger."
Sergeant: „Daar heb je 't »L De
toonladder is in je hals blijvea, steken?'
9>
STIJLBLOEMPJE.
De nieuwe politieke strooming schoot
in. dit land geen wortel.
ft
MODERNE KINDEREN.
Moeder (tot Marietje, eea. kind
van acht jaar): „Daar stuurt een onbe
kende naaister mij een rekening op
jouw naam van zes gulden. Weot je
daar iets van?"
Marietje: „Dat is heel duiddjjk,
mat Ik laat tegenwoordig voor
groote poppen buitenshuis werken."
ft
OVERPEINZINGEN VAN EEN
STUDENT
(die diep in de schulden zit): „Me*,
zegt, dat Caligula wenschlev dat alU
menschen samen slechts één hoofd
hadden, om dat te kunnen afslaan! Ik
ben minder wreeds ik zou al heel blij
zijn, wanneer al mijn schuldoischers
samen één paar schoenen hadden.
en dat dit paar eeuwig in de repnrati*
was!"
O ZOO!
Zij: „Waaraan denk jij. ais je de zee
ziet?"
H ij.: „Aan jou."
Zij (gestreeld): „Ja. hoe zoo?'
H ij„Nou, jij kunt je nooit zoo
kalm houden."
ft ft ft
NAIEE.
Een jonge man, die op ©en paar ure*
sporens van zijn bruid verwijderd
woont, mist op den trouwdag dea trein.
In angst telegrafeert hij:
„Niet trouwen, voor ik kom."
ft ft ft
DE VROUW ZAL DEN MAN VOLGEN
Een Emgelsch geestelijk© moest on
langs een paar trouwen, dat er ni-etal
te snugger uitzag. Uit zijn rijke onder
vinding verstrekte hij daarom eenige
goede wenken en raadgevingen, die
door de jongelui ook dankbaar werden,
aanvaard.
Zoo vermaande de geestelijke ook bet
bruidje, haren man. onderdanig te zijn,
vader en moeder te veriatan en den
mian overal te volgen. Dit scheen bet
vrouwtje wat te verontrusten, ofschoon
het den bruidegom, die erg simpel stond
b'ehoefde te veroorzaken. Eindelijk
vroeg het bruidje aarzelend, of z«
„hem" nu werkelijk overal moert vol
gen.
„Zeker," antwoordde de geestelijke
plechtig, „overal, tot de dood u scheidt."
,,Och, hemel," riep het Aeangste
bruidje uit, „had ik dat nu tnaar eer
der geweten. Hij is bij de post en. nu
moét ik den heelen dag mét dem mee-
loop'en, als hij de brieven beizorgt"
Tableau!
ft ft
NOODLOTTIGE SAMENLOOP.
Student A.„Zie eens, amiexs, wal
een massa geld mijn papa mij hnefl
gezonden."
Student B.: „Kerel, wat i» dftf jam
mer, dat ook "ik nujjoèd bij kas ban.'1
ft ft ft
DE GELUKKIGE AUTEUR.
Vriend: „Moet je wel eens «oa
ken, naar stof voor ja feuilletons?'
S ch r ij v e r: „Naar stof? Neen,
nooit. Ik heb een dienstmeisje dat tok
dusver bij zeTen-eo-dertig familie'» ge
diend heeft."
EN PROFIL.
„Wat heb ik gehoord? Hebt u het
portret van je vrouw laten, maken voor
2000 gulden?"
„Ja, daar heb je Iieï; hoe vöndt w
die afzetterij? Voor 2000 gutden, en een
kant van het gezicht heeft hi weon©-
laten."
ft ft ft
NUTTIG.
D. o k t'e r„Breng nu den thermome
ter onder uw tong, mevrouw, en shrit
uw lippen vast op elkaar."
M e v r o u w's echtgenoot (na
poos ie toegekeken te hebben): „Waf
*oist dat instrument, dokter?"
ft ft ft
BEGRIJPELIJK.
D am e (den winkel bin".nkomemi):
„E>n rol closetpapier!"
B :r.de: „Op hei ougeablik
niet :;orri.dig; ik ontvang het de voh
geilde week weer, mevrouw."
Dam e: „Zoolaug kan ik niét wacht
ten!"