A. VON DER MÖHLEN Gr. Markt 25 nwammmsmnm C0M9IUNIESCH0EITJES] No. 19. m 13 ANEGANG. g 533 Vroolijk Allerlei. De eerste schipbreuk. Spécialité» in WIYT£ en YStiÖOT GOEDEREN, ROKKEE8 en BLOUSES. Ruime keuze N. PiSCAER. beroerd, dan over ©e* Mand al zin je, over een maand te» kont ik zoo gmauw an wat an- Weer liet ie het hoofd op de handen, nauten, maar oogen nu in doffe ver- v»r sla ring voor zich uit, recht tegen- wrer den spiegel. Een maand, het is geen tijd, al k«b je nog zulke goede referenties, het zou een wonder wezen, als je in <ïen tijd een betrekking naar je zin kon ïSrijgen en dan minstens even goed, 4e je, voor hetzelfde salaris.... Kart begrijpe yde boekhouwersbaantjes van f1500 lagen opgeschept, vooral tegen woordig. Nooit had ie gedacht dat de zaak eóó gauw over den kop zou gaan, ja, natuurlijk, hij had het zien ankom- ne, maar zóó gauw! Natuurlijk had ie verwacht, da,t te pauqons het toch nog wei een hal ij aar, een jaar misschien konden uitzingen; neen, d.at ze dr zoo vroor p tonden, zeil geen kapitaal had den i,eniin, het was tegenwoor- Cig: wel aan de orde van den dag, ijrma's oprichten, naamiooze ven nootschappen en geen cent in kas, het was eigenlijk, een gruwelijk schandaal, het personeel was 'r het meest de dupe van, werd plotseling Hit 'r bsrood gestooten, zooais nij nou. 1 Jacht ie in zoo'n eoiiede zaak te aitten, toen ie 'r pas wasMaar ja- ^el, de laatste maanden merkte ie, 4at het misere was, toen ai do reke ningen onbetaald, terug gingen, 'r «moessies verzonnen moesten worden nm uitstel te krijgenDadelijk had ie naai' wat anders omgezien w niet mee gedraaid. Brief op brief had-ie geschreven, er persoonlijk op aft geweest, niks hoorMeest sa larissen, waar je als vrijgezel nog „aïnper van kon komen, laat staan, als je een vrouw en kleine te onder houden had. En dan zij, die het nou al lang goed gewend waren! Eerst hij Barker, waar ie een goed trakte ment had en toen hier. ja, dat was dom van 'm, hier had ie nooit moeten komen. Maar het mooie sa- Èaris en de vooruitzicnten, vooral de vooruitzien ten zie je, die hadden hem aangelokt. JVut wisten ze hem alles mooi voor te spiegeien, hè..Wat een schooiers toen, alles goed bekeken, er sen getrouwde man aan te wagen hadden ze hem noodig, omdat je al zoolang jn den handel zat en de heeie boel op pooten kon zetten, de toeken aanleggen, de relaties tot stand brengen, eniin alles, alies, het was alies zijn werk geweest.. En Oeline, wat zou die zeggen? Hij had het haar nog niet durven vertellen, al maar 'uitgesteld, uitge steld. Leefde ie in voortduxendenoop, <iat-ie ergens van gunstig bericht zou krijgen Het moest toch ééns komen Vanmiddag had ie ook weer twee sollicitaties verzondenwie weet, die eene had ie wei hoop op, als ze hem maar niet voor waren of 'r weer «en vrindje of neefje was, dat er weer ingestopt werd. Daar kon je niet te gen op, met ai je capaciteiten zon der kruiwagen kwam je er tegen woordig' niet, protectie en nog eens protectie, overal!.. Moe-gedacht, veranderde-ie van houding, lichtte lusteloos zijn hoofd «p, duwde zijn rug tegen de leuning, voelend zoo even de aangename rust- houding. Viel zijn oog op het spiegel-inté rieur' over hem, (Wal klaar werd alles weerkaatst, hè! hlu zag-ie het mooi gouu-rosige v.an ïampescitijn op de 6i-iiie meuue- len, he nciuvieKheh die op ae ron ding der leuningen giansuen, 'tmuoi zacni-roou van de piuciie-overuoz.- ken zittingen. wW.at kleurde en g,aas de aiies mooi in waas' van sul gemu; •en ueerlijke vrede lag over heei het interieur. Vreemd ne, je kon naast mei voorstellen, dat net aiics maar scuijn was; leen het wei een kamer voor je, waar je zoo m kon ioopen ecut, echt reeel, maar veel lyner, •1 je oen tooneei zag, zoo, op een al- stand. Jtiet was tocu iets pracutigs zoon spiegelbeeld nè, iets iets, ja, bovennatuurlijks bijna. '„Waarom was daar aiies niet werkelijk zoo, wat voor verscuii nou eigenlijk met de werzeiijktieidda, natuurlijk, je moeot etu olijven zitten en dan, zoo üit do verte, alles bezien. ,W aaxa.cn- tig, niemand zou je het verschil aan kunnen tooaen.,. stond alles omgekeerd, van link» aar rechts, maar dat maakte «jgenlyk niets uit. Kijk, die gra vure» tangen net andersom ais in werkelijk, de platen zeil ook. Die dame s^ond nou zoo, met haar rech- «eruand op een balustrade en haai' finker. hl ou toch ook eens kijken hoe het in werkelijkheid was Yerwrong-ie z'n hoofd schuins nazr acnueren, in moeitevol gp.itij Jd-e-e-è, daar had ze ook haar rech ter hand er op. Merkwaardig, ais je «en oudtrwe.sc..e plaat zag met een vrouwennguur, cLoeg ze altijd re form JSIatuurlijk moet het een dame voornamlen, niet een dorpsmeisje of «oo iets. 1Waaram zat-ie nou zijn tijd zoo te te vergooien, die kon-ie nou waar achtig wel beter gebruiken. Kom •eiwü eens de krant inzien, misschien, dat er ,weer wat in stond Gehaast nu stond ie op, nog even •en Mik werpend naar het spiegel beeld van de rijzige vrouw-figuur. Zujn blikken doorvlogen de adver tentiekolommen, vreezend, dat er «iets in zou staan. Soms tuurde-ie even aandachtiger •p de vette drukletters, als liet op- «c.iiift zijn opmerkzaamheid ge trokken nad. Half uitlezend de an nonce, mompelde ie meest„nee, óók «ik*. Dat ging zoo blad voor blad. soms met hooppikkenn g, als ie dacht dat het wat voor hem was, met te leurstelling dan, als het aangeboden salaris te gering of gestelde eischen te hoog voor hem waren. Moedeloos wierp Je ide bladen op tafel, z'n oog-en pijnend van het doorjakkeren der annonce-rijen, Weer een dag Voorbij Dat gaat zoo dag aan dag, de tijd vliegt voor bij', vóór ik nog maar eenige kans van slagen heb. Hoe moet dat toch, hoe moet dat toch! Ik heb geen flauw besef, waar het met me naar toe moet, geen uitzicht, geen hoop, niks, niks. En Celine, Celine, Ik durf 'r niks zegge, arme meid, wat zal ze huilen om de kinderen. 'Nee, ik zeg er nog niks, nou nog niet. iWie Weet, misschien eerst nog maar een week afwachten. Ik zal doen wat ik kan, het vuur uit me schoenen loopen, helpen doet 't toch watNee, nee, vooreerst nog niks zeggen, ik zaal beginnen met aan de Bank te schrijven, ze zeggen, dat daar een .vacature is, vooruit, hopen maar Knus gezellig zat het huisgezin aan tafel. Hij in vroolijk lach- en ooggespeel met de drie kinderen, die vol kinderlijke uitgelatenheid zich verlustigden eiken avond weer om het luchtjgdosse van in nachtjapon zijn Zij in moederlijk druk gedoe voor het avondmaal, haar oogen afdwa lend nu en dan naar pa/'s goedmoe dige dartelheid, lachend om z'n dwa ze gezichten Wat een goeie lobbes was ie eigenlijk toch, „Toe Nel, trek pa maar aan zijn snor, goed zoo, ja. zóó. Vol gretigheid kriebelen teere vin gertjes van kleine blonde naar de zwarte snorharen, anderen gierend van pret. „Mag martje oju opstoken, hè, het is wat moois hoor!" Jan, die wat groot was, een jaar of acht, vuurde zijn zusje aan, het ging hem lang niet wild genoeg „Vort, Nel, harder, véél harder, o jé, als ik 't doen mocht „Zoo Jan, zou je dat willen en pa dan pijn doen „O nee, geen pijn doen, maar toch zoo hard trekken, zóó hard, dat uw neele snor er af vloog!" Lachte mama „Hoor nou is aan, is dat nou mijn groote jongen, die zulke domme dingen zegt Wijsneusde het oudste meisje: „O, zoo. hoe kan dat nou, pa's snor er af trekkenDen je, dat dat geen pijn doet „V ertegen-kinderlijk kleurde-ie, rozeblos op de gezonde wangen. Bijna, groote-jongens-trots waf- even pijnlijk geraakt, vader voelde het. ,,'t Is niets, boor Jan, als je la ter zelf een snor hebt, zeg je zulke domme dingen niet meer hè I „Neen pa, natuurlijk niet, dan ben ik immers groot en net zoo knap als u". Vroeg Sofietje: f „Doe n nooit, nooit iets doms, [pa?" f Lachend keek-ie moeder aan, ant- iwoordde: Nou, dat durf ik niet te zeggen hoor, zoo nu en dan wei is.. Pijnlijk voeide-ie zien weer be klemd, was niet meer bij het leuk kinder-gesnap. „Kom kinderen, nu. eten hoor en dan vlug naar bed. Kijk de klok eens! ,Wit spiegelden de boterham bordjes op het tafellaken. Zijn blik volgde traag op de op- kringende damp-wolkjes der heete tbee, opwekkend tot de witte ballon. Bestemining.oos verzweerde het felle gloeilicht, spiraalde om de ballon omhoog, tot het verdween in de ka merruimte. Door liet wazig damp-gewolk, ko- lommend uit vijf kopjes, za,g-ie de laeh-gezichtjes van Jan en Nel en Sofietje over 'm het rustige, zacht stille gelaat van zijn vrouw. Wat- was zo lief, onophoudelijk vol zorgzaamheid voor de kleinen! Zelden hoorde je d'r uitvallen of een onvertogen woord van haar, zooals hem b.v. wel eens ontvallen kon Want het was lastig goedje, hoor, hij1 zou het best kunnen begrijpen, dat ze d'r is kregelig onder werd. Maar nee, nog nooit had ie het van baar bijgewoond en zoo ze tegen de kinderen was, was ze ook tegen hem. Altijd toegeeflijk, zacht geduldig al les „Pa, pa tje, eet niet, pa-tje?" Eindelijk brak herhaald kinderge- vraag door zijn denken heen. „Ja, lieveling, ik begin hoor: één twee drie hap, daar gaat ie Zilveren lach stemmetjes klaterde op. Maar man, nu zie ik het pas, was je nog niet eens begonnen Ik ben ook zoo druk met de kiemen bezig! „Ma, kijk pa is groote happen ne men." „Pa is bang. dat Jan alles op zal eten, nietwaar, man?" 1 Zwijgend zag ie weer voor zich, z'n mond in machinaal gekauw. Hoe veel tijd had-ie nou nog, 't was nau de zesde, dus nog drie, nog drie en een halve week, en-ie zou z'n laatste sal airs ontvangen.. maar. o! hij kon immers in drie weken geen an dere betrekking krijgen, wat goeds onmogelijk; daar hoefde-ie niet op te rekenen, een groot wonder, één uit duizend, als het wel gebeurde!.. Neen het kon met, het kon niet... zou-ie het haar toch moeten vertel len Als dat toch. moor niet waar was, als als „Maar man! Spreek dan toch!" „Hè, ik schrik van je. Wat is er?" „Het is vreeselijk, wat zit je van avond in gedachten! Nel heeft wel al vier keer gevraagd, of ze is bij je mag komen, nog eventjes, voor ze naar bed gaat? „Ja hoor, schat, kom jij maar hier Heeft pa je laten vragen Lachend negeerde ze onbewust zijn vraag, klein lijfje in spierwitte nachtjapon overgelukkig nestelend aan zijn breede borst Dwingden de anderen met kindelijke jalouzie: „Hè, pa, mag ik ook?" „Nee, nu naar bed, hoor, morgen avond jullie weer eens, maai' je wordt al zoo groot veel te groot om op pa's knie te zitten, nietwaar „Hè, maar ik wil toch nog wel," druilde Sofietje nog even. „En Jan, Jan ook nog op vaders knie?" Kinderhart voerde een zwaren strijd. Weer schaam-kleurde ie, knikte heftig met den kleinen bei op en neer, „Oh, oh, dat is nou m'n groote Jan, die zoo graag kapitein wil wor den!,. Kom maar hier, hoor, je bent m'n lieve jongen, ik ben wat blij, dat je nog zoo'n klein Jantje ben Een kwartier daarna waren de kleinen naar bed. Vroeg ze hem „Is 't goed, dat ik' morgen ga?" „Waar naar toe, lieveling?" „Stof koopens voor een nieuwe ja pon, ik zou verleden week al gegaan zijn. Pimpelde onmerkbaar even zijn voorhoofd. „Zou je nog niet een paar week jes kunnen wachten? „Maar, manlief, je weet toch, dat ik 'm zoo hoog noodig heb. Deze blauwe deugt alleen maar voor in huis en voor op straat heb ik totaal niets „Nou, nou, totaal niks is over dreven Je hebt toen die bruine nog? „Een bruineIk begrijp niet wat je bedoelt.., „Ja, met dat kanten borstje..,'' „O, o, o! die! Maar man, hoe kom je er bij, die is immers niet meer toonbaar, beelemaai verschoten van kleur, kan ik hoogstens nog eens aandoen als het heel leelijk weer is, het hard regent of zoo, maar overi gens, nee 't Is zooals ik zeg, ik heb totaal niks, waarmee ik me op straat vertoonen kan „Maar zoo dikwijls kom je toch niet buiten? „Dikwijls niet, maar dat komt juist hoofdzakelijk omdat ik niet weet wat aan te trekken. Ik had anders al lang eens met de kinderen een middagje naar 't park gegaan!" „Ja, ja, als 't er zóó voor staat: ik vind het toch lam, erg lam „O, maar ik heb zooveel niet noo dig, en we hebben immers nog ge noeg liggen, nietwaar „Ja maar ik zou daar liever niet aankomen," zei-ie. „Een mensch weet nooit, wat er gebeuren kan, onvoor ziene omstandigheden „Nou ja maar ik heb die japon toch noodig, erg noodig; als ik er nu buiten kon, maar „Ja dat weet ik nu wel, maar.,-, maarenfin, ik kan alles zoo niet zeggen „Maar, Preek, wat beteekent oa.t nu „Neen, heusch niet, ik kan je nu alles nog' niet zeggen, over een poosje misschien, nu nog niet!" „Hoe kun je nu iets voor mij ver zwijgen, manlief, of het is toch niet?...." „Wat bedoel je?" „Nu, een flauw voorwendseltje om er van af te wezen!" „Celine!" „Nu. waarom zeg je het me dan niet Zoo'n zwaarwichtige reden kan het toch niet wezen, alleen om een gulden of zeven uit te sparen D.a,t kan 't wel, een heel gewich tige reden zelfsMaar kom, dring er nu maar niet langer op aan, ik kan het je toch heusch niet zeg1- gen „Dus ik krijg geen nieuwe japon ,,'t Kan niet, lieveling." Zwijgend ruimde ze het avondeten op. Zette de horden met klankloos geklak op elkaar, vouwde het tafel laken met langzame, spraaklooze be weginkjes. Achterover geleund, de beenen lang uit onder de tafel, zag ie haar stille doen. Van diepe droefneid kon- ie geen woord meer uitbrengen, had 'r toch graag nog wat gezegd, toege licht. Moest ie haar zoo niet een laffe tiran lijken, een misselijk uitvluch ten-zoekend zakenmannetje vol ei genbelang? 'n Maand geleden, lan ger nog, had-ie haar al die japon be loofd en het telkens, telk ns uitge steld. En ze had haar toch waar achtig noodig, broodnoodig. Wat lam, wist-ie maar.... Nog maar drie weken, als-ie dan niks had, was- ie zonder, verdiende-ie geen cent. Zoue ze zuinig, erg zuinig moeten wezen, om het zoolang mogelijk uit te zingenMaar wat deden ze ven gulden daaraan, was het eigen lijk geen schijntje? Kom, hij moest 't maar overheen stappen, zeven gul den meer of minder, of ze dan nog wat vroeger of later honger moesten lijden, kwam toch op het zelfde neer. Kom, ie zou Celine maar is blij maken. „Weet je wat, lieveling, ga dan morgen maar, neem. het geld! rnapr uit liet kistje..,."1 t Scnijn-diujt bleef ze bezig; met bedwongen zenuw-trillingen beelden naar lippen* „Hoor je me niet, lieveling? Lk zijn hais geslagen, in uitbarsting zei,.,." Waa ze bij hem, arm om van tranen. „Lieve Preek, ik meende het zoo niet, hoor, daar strakkies, je weet weiik geloof best, dat het geen uitvlucht was, hoor „Kom, malle meid, ik kan best begrijpen, dat je dat daciithet lijkt ook zoo vreemd; maar heusch, ik kan, ik mag het je nou nog niet vertellen, 't is zoo moeilijk voor me.. „Nou, zeg 't dan maar niet hoor; ik ben er niks nieuwsgierig naar. En weet je wat Ais je het nu heusch moeilijk missen kunt, laat ik dan nog maar een poosje wachtenik kan best die bruine nog wat opknappen I" „Nee, ik heb nou eenmaal gezegd, dat je die krijgt." „Maar als wte het nu niet missen kunnen „Ja, missen, 'k weet niet, als je... „Nou, dan neem 'k 'm niet. Laten we er dan maar Diet verder over pra ten, nu wil ik niet, hoor, ventje Lachend kuste ze 'm, blij om haar opoffering. „Wat ben je een lief, goed vrouw tje." Met geluksoogen drukte ie haar aan z'n borst, maar .diep-innerlijk bang, bang! 't Was op een Zondagavond), bij hoog water, dat reikte tot vlak aan den voet van den vuurtoren, die geplaatst was aan het uiteinde van den langen dam, die de kléine haven van Portrieux, aan de westzijde van de groote golf van Saint-Bi'ienne, beschermde; een helder geverfde bark, gemeerd aan den ring, danste op het water; op haar glimmen-i den romp stonden deze woorden in witte letters: „Pampol La Belle Yvonne, 502". De zon was reeds lang verdwenen. Tegen de diepe insnijdingen der rotsen sloeg de zee met veel. kracht. „Hoor, zij roept ons. 't Wordt tijd dat we uitvaren, als we tot aan (het eiland Bréhat willen gaan." Terwijl de visscher Hat zei, daalde hij af langs de ijzeren .trap, die aan het havenhoofd bevestigd was. Reeds had hij zijin manden en zijn roeiriemen in het ruim van het vaartuig geworpen, j Eensklaps hield Yvonne Rouzic, die I haar zoon op dit oogenblik aan den arm had, hem tegen, terwijl zij) luis terde naar het dreigende klotsen dei- golven tegen de rotsen. In een onver klaarbare vrees riep zij uit: „Alain! Alain!Arme jongen." j Deze, een flinke Bretonsche jongen, die trolsch was op zijn veertien ja ren, luisterde slechts naar het verlok kende roepen van 'de tegen het zand schurende zee; hij maakte zich los en i antwoordde: „We mogen het getij niet missen. Tot ziens." I „Mijn zoon!" i Geheel haar gevoel in dit ééne woord I uitdrukking, strekte zij, voor de eerste maal ongerust, haar handen uit, maar reeds riep Jean Marie Rouzic haar een vreugdevol vaarwel toe. Yvonne ging terug met onzekeren gang, met een beklemd gevoel van ver latenheid, van een altijddurende schei ding; nog nooit was haar hart zoo (be- i drukt en bedroefd geweest als thans. ,,'t Is de eerste keer dat hij er des nachts op uit gaat, die arme jongen!.... Als...." Zij durfde den zin niet eindigen. Op haar legerstede beproefde zij eerst vruchteloos te slapen, terwijl ze vol aandacht luisterde, teilkens meenen- de een jammerklacht, een hulpgeroep te hooren. Vroeg in den morgen deed zulk een hevige angst haar hel hart ineenkrim- ipen ,dat zij wakker wordend, overeind sprong. De ieege kamer herinnerde haar plotseling aan het vertrek; binnen ee nige oogenblikken was zij aan de deur. De zee rolde onstuimig als na een ïie- j vigen storm, cle zware gfijze wolken hingen laag in de lucht, maar de bar ken keerden alle te zamen terug, dte zeilen strijkend; zij' waren daar! Een- kortstondige trillende glimlach verhelderde haar gelaat. Plotseling drong een item van een visscher in het voorbijgaan door lot de vrouwen, die! tot aan het einde van het havenhoofd bij elkaar stonden, j „Een leelijk geval met de Yvonne. Hjj heeft er te drommel niet goed aan gedaan met naar den kant van de irot- sen van Bréhat te gaan!" i Had ze goed) verstaan? Als met één oogopslag ging zij de barken een voor een na; alleen de Belle Yvonne ont brak. Een vreeselijke ontdekking. Zij wendde zich tot de visschers: j,Is Jean Marie niet bij u?" Ze werden zichtbaar verlegen; hun anders zoo open oogen schenen haar blik te vermijden. Een zeidie er: „lk heb hem tegen twee uur 't ruime tsop zien kiezen. Hij zal wel later thuis komen. Hij had veel visch, naar hij zei en was tevreden." i En zich tol een makker wendende, fluisterde hij hem in 't oor: „God(weet waar hij op 't oogenblik is. 't Was niet zeer voorzichtig van hem, (Jat hij zich geheel afscheidde van ons, en de volle zee inging." Geheel versuft mompelde ze: „Hij komt zeker terug, en. mijn jon gen ko.mt.met hem mede." Met de ellebogen leunend op de borst- werimg, keek ze maar onafgebroken *a«t den horizon, zonder verder le spreken. 'a-Avonds stond ze er nog, 't werd don ker, het licht in den vuurtoren wierp zijn rooden gloed over de golven; zij verroerde zich niet, bleef maar staren in de verte, nu en dian zinnelooze<woor- den stamelend). De werkelijkheid be stond niet meer voor haar. Den ge- heelen nacht tuurde zij onvermoeid naar de zee; haar oogen waren ontstoken door het zoute zeewater. In den mor gen moest men haar weghalen, daar ze in zwijm gevallen was. De dagen en de nachten gingen voor bij, telkens als het hoog water was, plaatste zij zich daar. De gediachte aan haar echtgenoot scheen in haar veT- zwakt, ja zelfs geheel uitgewischt te zijn; maar, boven het gejoel der gol ven uit, klaagde zij met groote tus- schenpoozen: „Mijn arme jongen!.... Ik had hem niet moeien laten gaan.... En dat den eersten keer!.... Hoe is het ook moge lijk. Den eersten keer!.... De visschers hadden haar uit m&le- lijden niet alles gezegd, om haar de laatste toevlucht der weduwen, der moe ders van verdronken zeelieden, de hoop te laten; maar zij zelf, ze hoopte Jniel meer. De weken volgden elkaar op. Au gustus was heen gegaan, September stond op het punt op zijn beurt in het verleden te verdwijnen. Steeds stond: de ongelukkige daar op dezelfde plaats, aan het ©inde van het havenhoofd, als het bleek© bealdi van de wanhoop, te midden van de groe pen vroolijke vrouwen, die haar vaders, mannen, broeders, en zoons afhaalden, die kwamen van IJsland en New-Found- land, en telkens was het, alsof tide vreugdekreten, die omhelzingen en, die luide vi-oolijtkheidi, rondom haar, in haar onmiddellijke nabijheid, en toch niet voor haar bestemd, haar het hart van een scheurden. Tegen liep eindè van de maand vul den de New-Foundlanders bijna de ge- heele haven van Portrieux, met hun zware en breede rompen, zeils de ach terblijvers vielen binnen; één enkele ontbrak nog, de Desirée en niemand) wist, waar ze was. Een. vreeselijke angst maakte zich nu meester van de vrouwen,, wier bloed verwanten, aan boord van de Desirée waren, die niet terugkwam. Wes er een ongeluk gebeurd? Onder degenen, die teruggekeerd waren, was niewond die inlichtingen kon geven. Yvonne Bou- zio was nu de eenige niet meer, the treurde en weeklaagde, en dag en nacht geen rust vond. Dit greep haar zeer aan, en ondanks haarzelve, kreeg ze een gevoel van voldoening, daar zij nu niet meer alleen slond in haar rouw; andere leden immers hetzelfde verdriet Eensklaps op een avond de zon ging reeds onder werd de Desirée gesignaleerd. Dat gaf een opgewonden heid in de streek, een drukke blijd schap, die het geheele havenhoofd in beslag nam. Nog nooit had Yvonne zoo geschreid. Toen het zware vaartuig naderde, be merkte men langs het want en in Ide ra's, de schimmen van mannen, die breede gebaren maakten, en zwaaiden met mutsen en petten. Steunend legen de borstwering hield Yvonne Rouzic met beide handen haar hart vast, terwijl de tranen in groote droppels langs haar wangen biggelden, komende uit haar reeds rood geschrei de oogen. En de snikken hikten kramp achtig op haar lippen, aLsof zij be grepen had, diat T voor altijd gedaan was voor haar, dat het blijvende onge luk slechts voor haar bestemd, was, en dat niemand! meer haar smart zou begrijpen en deelen. De Desirée is in de haven, en,daar de zee hoog staat, meert het schip vlak tegen den dam. ^^Vreugdekreten werden gewisseld en namen werden toegeroepen van het schip r.aar het havenhoofd en van het hoofd naar het schip, eenheerlijke feest stemming vervult heel de kleine haven. Yvonne doet haar best om er niets van te hooren. Yvonne brengt haar be vende vingers aan haar ooren, om te beletten,' dat deze feestroes, die haar waanzinnig maakt, tot haar doordringt; Yvonne dreigt in zwijm te vallen. Twee armen grijpen haar van achte ren, stemmen dringen tot haar door; blijkbaar medelijdende buurvrouwen, die haar willen troosten, meevoeren er. ontrukken aan dit schouwspel, dat haar zoo zeer doet. Maar zij wii fniet^ zij biedt tegenstand, zij wil daar blijven, altijd daar blijven, daar sterven. Plotseling hoort zij met een onuit sprekelijke teedierheud haar naam noe men ,,YvouDe!... Yvowne... Moeder!..." „Alain... Jean-Marie!... In leven?!" Het schijnt haar nu toe, of haar hart vaneen zal scheuren, dat bat zulk een groot geluk ploiLseling niet kan opne men, en de tranen springen haar nog heviger, nog meer onweerstaanbaar in de oog er., diiel nu schitteren van de onverwachte vreugd©. Ja, zij zijn gered. Temidden van fJe omhelzingen vertéllen zij hun weder varen, hoe zij, toen de bark vergaan was, uren lang op de roeiriemen dre ven, in den duisteren nacht, naar het ruime sop gevoerd en hoe ze koers !zet- ten. naar Amerika; hoe ze verheiigd over hun redding, een hevige smart gevoelden, omdat ze niets van zich kon den doen weten, en hoe ze tenslotte de Desirée ontmoetten, die de schip breukelingen naar hun haardde^len bracht. Geleid .door haar moederlijk gevoel, had Yvonne Rouzic gel ijk gehad', toen zij niet wilde wanhopen, en ster maar bleef vertrouwen. Deze eerste schip breuk heeft van Alain Rouzic een man gemaakt; hij zal een moedig Bretonsch zeeman zijn. TROEF. „Maar, iieve vrouw, hoe is 't toch in 's hemels naam mogelijk, dat je al tijd haar van een. andere vrouw ®p |e hoofd draagt?" „Maari lieve men, hoe is !t toch ia !s hemels naam mogdijk, dat je altijd 4© huid van een ander kalf aas je voetea draagt?' *1 IN DE KAZERNE. Sergeant: „Zeg, kerei, waarov hou je je hals bóó stijf, wat: ha» je van je ambacht?" Recruut: „Zanger." Sergeant: „Daar heb je 't »L De toonladder is in je hals blijvea, steken?' 9> STIJLBLOEMPJE. De nieuwe politieke strooming schoot in. dit land geen wortel. ft MODERNE KINDEREN. Moeder (tot Marietje, eea. kind van acht jaar): „Daar stuurt een onbe kende naaister mij een rekening op jouw naam van zes gulden. Weot je daar iets van?" Marietje: „Dat is heel duiddjjk, mat Ik laat tegenwoordig voor groote poppen buitenshuis werken." ft OVERPEINZINGEN VAN EEN STUDENT (die diep in de schulden zit): „Me*, zegt, dat Caligula wenschlev dat alU menschen samen slechts één hoofd hadden, om dat te kunnen afslaan! Ik ben minder wreeds ik zou al heel blij zijn, wanneer al mijn schuldoischers samen één paar schoenen hadden. en dat dit paar eeuwig in de repnrati* was!" O ZOO! Zij: „Waaraan denk jij. ais je de zee ziet?" H ij.: „Aan jou." Zij (gestreeld): „Ja. hoe zoo?' H ij„Nou, jij kunt je nooit zoo kalm houden." ft ft ft NAIEE. Een jonge man, die op ©en paar ure* sporens van zijn bruid verwijderd woont, mist op den trouwdag dea trein. In angst telegrafeert hij: „Niet trouwen, voor ik kom." ft ft ft DE VROUW ZAL DEN MAN VOLGEN Een Emgelsch geestelijk© moest on langs een paar trouwen, dat er ni-etal te snugger uitzag. Uit zijn rijke onder vinding verstrekte hij daarom eenige goede wenken en raadgevingen, die door de jongelui ook dankbaar werden, aanvaard. Zoo vermaande de geestelijke ook bet bruidje, haren man. onderdanig te zijn, vader en moeder te veriatan en den mian overal te volgen. Dit scheen bet vrouwtje wat te verontrusten, ofschoon het den bruidegom, die erg simpel stond b'ehoefde te veroorzaken. Eindelijk vroeg het bruidje aarzelend, of z« „hem" nu werkelijk overal moert vol gen. „Zeker," antwoordde de geestelijke plechtig, „overal, tot de dood u scheidt." ,,Och, hemel," riep het Aeangste bruidje uit, „had ik dat nu tnaar eer der geweten. Hij is bij de post en. nu moét ik den heelen dag mét dem mee- loop'en, als hij de brieven beizorgt" Tableau! ft ft NOODLOTTIGE SAMENLOOP. Student A.„Zie eens, amiexs, wal een massa geld mijn papa mij hnefl gezonden." Student B.: „Kerel, wat i» dftf jam mer, dat ook "ik nujjoèd bij kas ban.'1 ft ft ft DE GELUKKIGE AUTEUR. Vriend: „Moet je wel eens «oa ken, naar stof voor ja feuilletons?' S ch r ij v e r: „Naar stof? Neen, nooit. Ik heb een dienstmeisje dat tok dusver bij zeTen-eo-dertig familie'» ge diend heeft." EN PROFIL. „Wat heb ik gehoord? Hebt u het portret van je vrouw laten, maken voor 2000 gulden?" „Ja, daar heb je Iieï; hoe vöndt w die afzetterij? Voor 2000 gutden, en een kant van het gezicht heeft hi weon©- laten." ft ft ft NUTTIG. D. o k t'e r„Breng nu den thermome ter onder uw tong, mevrouw, en shrit uw lippen vast op elkaar." M e v r o u w's echtgenoot (na poos ie toegekeken te hebben): „Waf *oist dat instrument, dokter?" ft ft ft BEGRIJPELIJK. D am e (den winkel bin".nkomemi): „E>n rol closetpapier!" B :r.de: „Op hei ougeablik niet :;orri.dig; ik ontvang het de voh geilde week weer, mevrouw." Dam e: „Zoolaug kan ik niét wacht ten!"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1910 | | pagina 17