der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen. Maaml. Vena. „Drukkerij de Spaarnestad." Os otids Klokkenluider. m m mjM m xrm m MIRAMARE. Dit nummer behoort bij de „Nieuwe Haarl Courant" van 4 Juni. KINDERHUISVEST No. 29—31—33. HAARLEM, DirecteurF. H. M. v. d. GB.IENDT. t uao. 0.20. Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124,) ZONDAG 5 maandag 6 OINSDAG 7 woensdag 8 donderdag 9 VRIJDAG 10 ZATERDAG 11 Juni 3e Zondag na Pinks'eren. Van den dag. H. Morbertus, Bisschop en Belijder. Van den dag. Gedachtenis van het H. Sacrament des Altaars. HL Margaretha, Koningin van Schotland, Weduwe. H. Barnabas, Apostel. 3de ZONDAG NA PINKSTEREN. Evangelie volgens den H. Lucas; In dien tijd naderden de tolle naars en de zondaars tot Jesus om kem te hooren. En de Pharizeën eh de Schriftgeleerden morden, Zeggende: Deze ontvangt zondaars en eet met hen 1 Hij nu sprak tot ken deze gelijkenis, zeggende Welk hiensch ouder u die honderd «cha- Pen heeft, laat niet, als hij er één yan verliest, die negen en negentig in de woestijn, en gaat niet naar ket verlorene, totdat hij het vin de Èn als hij het gevonden heeft, legt kij het met vreugde op zijne schou ders, en te huis komend, reept hij de vrienden en de geburen «amen, kun zeggende: Verblijd u met mij! Vant ik heb mijn schaap gevonden, dat verloren was! Ik zeg u, dat er hl dus vreugde zal zijn in den hemel over éénen zondaar, die boetvaar digheid doet, meer dan over negen •n negentig rechtvaardigen, die geene boetvaardigheid noodig heb ben. Of welke vrouw, die tien drach ttien heeft, steekt niet, als zij ééne drachme verliest, eene lamp aan en veegt niet het huis uit en soekt ttiet zorgvuldig, totdat zij ze vinde En als zij ze gevonden heeft, roept zij de vriendinnen en de buurvrou wen zamen, zeggende: Verblijdt u ttaet mijwant ik heb de drachme gevonden, die ik verloren hadl Aldus, zeg Ik u, zal er vreugde zijn bij de engelen Gods over éénen zondaar, die boetvaardigheid doet. Evangelieverklaring. Derde zondag na pinksteren, KERKBERICHTEN. Kathedrale Kerk St. Bavo. Parochiekerk van den H. Joseph. Parochiekerk van den H. Antonius van Padua. DE OFFICIEELE KERKLIJST UITGAVE VAN DE ADVEHTENTIBN: Van 1 tot 6 regels Elke regel meer Ingezonden mededeelingen tnssehen den tekst ten minste 5 regexs fL60; elke regel meer 0.30. 11 11 11 11 Les uit den eersten brief van den H. apostel Petrus; V, 6—11. Zeer geliefden I Vernedert u on der de machtige hand van God, °pdat Hij u ten tijde der bezoeking Verheffe werpt al uwe kekommer- ttis op Hem, want hij draagt zorg v«or u. Zij t matig en waaktwant ttw tegenstander, de duivel, gaat h>nd als een brullende leeuw, zoe kend wien hij kan verslinden. We derstaat hem, sterk zijnde in het geloof, wetend dat aan uwe broe derschap, in de wereld, hetzelfde hjden wordt aangedaan. De God hu van alle genade, die ons ge roepen heeft tot zijne eeuwige heerlijkheid in Christus Jesus, Hij 2&1 ons, nadat wij een weinig tijde geleden hebben, volmaken, beves- hgen en grondvesten. Hem zij de glorie en de heerschappij in de heuwen der eeuwen Amen. XV, 10-10. De gelijkenissen, ons in het Evange lie van dezen Zondag voorgesteld, mo gen met volle recht de parabels van Gods Barmhartigheid genoemd worden, daar zij ons zoo duidelijk mogelijk de oneindige Liefde van Jezus voor de zondaars doen kennen. Aanleiding tot het uitspreken van die parabels gaf aan Jezus de vittende bedilzucht en de hoogmoedige afkeuring door de huiche lende Pharizeeën over zijn gedrag te genover zondaars uitgesproken. „De tollenaars en zondaars naderden tot Jezus om Hem te hooren. En de Pharizeeën en schriftgeleerden morden, Zeggende: Deze ontvangt zondaars en eet met hen." Door deze woorden doet de H. Lucas ons reeds aanstonds een blik werpen in het binnenste van Je zus' minnend hart. Zouden 'die tolle- ttaars en zondaars tot Hem hebben durven naderen, z,oo zij niet overtuigd Waren geweest dat een liefdevolle ont- vangst hen wachtte, dat geen liefde^ looze verwijten hen allen moed ontne- hien zouden. Hoe pijnlijk doet ons te genover die zachtmoedige liefde de hoosheid en hardvochtigheid aan der Pharizeeën, niet alleen de arme zon- daars niet willen ontvangen, maar zelfs morden dat Jezus het deed. Die toch' uitdrukkelijk verklaard had dat Hij ge komen was, niet om de rechtvaardi gen, maar om de zondaars te zoeken en zalig te maken. Zij hadden voor zeker de strengste berisping verdiend, maar in plaats daarvan wilde Jezus in de liefderijkste bewoordingen tot hun hart spreken, om te trachten ook hen nog te winnen, en daarom stelde Hij die twee gelijkenissen voor, die tot het einde der wereld toe de troost en be moediging van allle zondaars zullen uit maken. In enkele trekken wist de god delijke Wijsheid een beeld te schet sen, dat in zijn verheven eenvoudigheid de volmaaktste voorstelling gaf van een voor ons begrip niet te bevatten goed heid. Een hérder heeft één van zlijne schapen verloren, een vrouw mist één van hare muntstukken; beiden betreu ren hun verlies en sparen geen moei te om het verlorene terug te vinden; zij zoeken en blijven zoeken, totdat zij teruggevonden hebben wat hun zoo dierbaar was. Deze gelijkenissen heb ben geen nadere verklaring noodig, zij Jeeren ons zeer duidelijk met welk een vurig verlangen Jezus uitziet naar de bekeering van eiken zondaar. Slechts enkele omstandigheden vragen eenige uitlegging. De herder, die het verloren schaap gaat zoeken, laat de andere schapen in de woestijn en loopt het ééne verlo rene na. Niet alsof die achtergeblevenen hem onverschillig zijn geworden. Voor hen heeft Hij gezorgd en weet dat zij veilig zijn; zij leven en bewegen zich onder de hoede van den hemelschen Vader en zijn aldus beschermd tegen iedere naanvalL Maar dat arme schaap, dat daar eenzaam ronddoolt, verlaten en aan allerlei gevaren blootgesteld, dat moet opgezocht en naar de kudde te ruggebracht worden. Straks als alle schapen wederom vereenigd zijn, als het ééne kudde geworden is, dan voe len allen zich gelukkig in Tiet bijzijn van den goeden Herder, die geen en kele onbezorgd liet, al ging Hij op verre wegen dat eene afgedwaalde zoe ken. En als de herder dan het ver loren schaap gevonden heeft, dan is hij verheugd, hij neemt het met blijd schap op zijne schouderen om het de vermoeienissen van den terugkeer te besparen, hij verzorgt en voedt het om' zijne wonden te genezen en zijne zwak heid te versterken. Inderdaad groot is de vreugde van Jesus' Hart als een zondaar wederom voor den hemel ge wonnen is. Zijn Hart is zóó vol vreug de dat het niet voldaan is vooraleer ook anderen in Zijne gevoelens deelen. De Engelen Gods, zelfs de zielen in het vagevuur, zij allen die als broeders en zusters met ons vereenigd zijn, moe ten zich verheugen over de boetvaar digheid van éénen zondaar die zich bekeert. Eéne moeielijkhaid, die uit Jesus' woorden voortkomt, blijft ons nog op te lassen. Jesus zegt namelijk: „Er zal in den hemel blijdschap zijn over één zondaar die zich bekeert, meer dan over negen en negentig rechtvaardigen, die geene bekeering noodig hebben." Wil Hij daarmede te kennen geven, dat de eene bekeerling Hem dienbaar- der is dan velen die rechtvaardig zijn gebleven? Zulk een opvatting van die woorden ware beleedigend voor Gods Rechtvaardigheid en Goedheid. Jesus spreek van vreugde en blijdschap, maar die gevoelens verschillen van liefde en hoogschatting, evenals droefheid geheel onderscheiden is van minachting .en wrevel. In dien zin moeten wij Jesus woorden opvatten. Zijne blijdschap over de bekeering des zondaars is eene aandoening van geheel andere aard dan die van Zijne liefde voor hen die geene bekeering noodig hadden. Aan Zijn medelijdend Hart was een pijnlijk leed berokkend door het zondigen van hen die rechtvaardig voor God moesten we zen. Dat leed is door de bekeering weggenomen en door eene hartelijke vreugde vervangen, en over die vreugde alleen is hiersprake. Laat de over weging van Jesus Liefde ons aansporen Hem onze wederliefde te schenken, laten wij vooral wanneer wij door de zonde van Hem zijn afgeweken, wan neer wij als schapen zijn afgedwaald, He.m door onze bekeering die vreugde bereiden, die Hij ons zoo treffend in het Evangelie van dezen Zondag ge- teekend heeft, dan zal Hij steeds een goede en zorgzame herder voor ons wezen en alle gevaren die ons be dreigen van ons afwenden. Siberische Novelle. De voorjaarsnacht spreidde zijn eer ste duisternis over de velden. Stille, hoopvolle rust overal in het rond. De bewoners van het dorp slapen Moeielijk kan men de omtrekken dei- armelijke hutten onderscheiden; slechts hier en daar vlamt een verwijderd i lichtje. Af en toe hoort men het ge luid van deuren, die geopend worden en het blaffen van waakzame honden, en dan weer die gelukkig stemmende stilte. Nu en dan- komen gedaantes van eenzame wandelaars uit het don ker van het bosch te voorschijn, daar verschijnt een ruiter, een boerenwa gen rijdt met knarsende wielen voorbij dat zijn allemaal bewoners van het dorp die zich naar de kerk spoeden, om daar den aanbrekenden feestdag waardig te beginnen. Midden in het dorp op een eenza men heuvel verheft zich het kerkje. Helder glanzen de vensters en heel in de hoogte verdwijnt het verweerde to rentje in den nevel. De vervallen trap kraakt. De oude klokkenluider be klimt de trap, en na eenige oogenblik- ken is 't alsof er een nieuwe ster daarloven licht; de lantaarn in de hand van den klokkenluider. Het begint den grijsaard moeilijk te vallen de steile trap te beklimmen. De oude voeten willen niet meer gehoorzamen, hij is af geleefd, de oogen zien ook nog slechts zwak, het is tijd voor den oude om tot de eeuwige rust te gaan, maar de dood komt nog niet! De zoon, ook de kleinzoon zag hij in het graf zinken, ouden en jongen heeft hij ten grave geluid, hem scheen de dood te hebben vergeten, al valt liet leven hem niet gemakkelijk. Met loome schreden nadert de grijs aard de vervallen leuning van den to ren en leunt daar tegen. Rondom in de schaduw kan hij slechts met moeite de graven van het kerkhof zien. De zwarte kruisen met hun uitgespreide armen schijnen hun dooden te beschermen. Hier en daar bewegen nog Maderlooze berken hun glinsterende witte stammen. Van omlaag stijgen als een warm voorjaarskoeltje de verfrisschende geur van de jonge loten der hoornen en de stille vredige adem van het kerkhof tot den ouden Maker omhoog.... Wat zal hem dit nieuwe jaar brengen? Zal hij heden over een jaar, wel hierbo ven als altijd het Paaschfeest met plechtig klokgelui begroeten, of zal hij daar benedendaar ginds in dien hoek van het kerkhof slapen en zal ook zijn heuvel met een kruis zijn versierd? Zooals God wilHij is bereid, maar nu moet hij den verheven feest dag weer aankondigen. ;,Gode zij eer en dankl" fluisteren zijn lippen; hij ziet omhoog naar den hemd, waar millioenen sterren flonkeren, en maakt dan een kruis. „Midiietsch!" roept van beneden een bevende, oude stem. De oude koster kijkt naar boven, naar den toren. „Wat willt ge? Hier ben ik!" ant woordde de klokkenluider, en hij buigt zich over de leuning van den toren. „Ziet gij mij dan niet?" „Neen!" „Is het nog geen tijd om te luiden? Wat denkt gij er van?" Beiden kijken ze omhoog naar de sterren. Duizenden van deze hemelli chamen zien van hun hoogte omlaag. Heel hoog schittert de vurige „Wa gen". Micheitsch' overlegt bij zich zelf. „Neen, nog niet. Ik weet het wel Hij weet het wel. Hij heeft geen uurwerk noodig. Tiods sterren zeggen hem als zijn tijd gekomen is. Heel beneden ziet hij vele kleine menschjes, en de hutten van het dorp schijnen hem ook zoo nietig, en het woud is zoo ver verwijderd, en de ron de open plek, waarop het dorp staat, schijnt zoo groot, zoo oneindig groot. „En toch is het zoo dicht bij," glim lacht de grijze klokkenluider, en hij wijst naar het dorp omlaag. Zoo ook het leven! Zoolang men jong is, schijnt het zoo oneindig te zijn, zooals 't dan vóór den mensch ligt uitgestrekt als op zijn hand. Dan schijnt 't of men den ganschen weg overziet, van de geboorte tot aan het graf, dat hij zich in dien hoek van het kerkhof heeft gedacht.... Maar nu ligt het leven niet vóór, doch adhter hem, nu is 't, Gode zij dank', tijd om te rus'tenl Eerlijk is hij den moeilij ken gjang door het leven gegaan, de vochtige aarde is hem tot moeder. Wel dra, zoo God het wil, rust Jiij In haar schoot. Maar het is tijd! Nog eens kijkt Micheitsch oimlhoog naar de sterren, onlbloot het hoofd, maakt een kruis en grijpt naar de touwen der klok ken Daar klinkt reeds door de lucht de helle galm van een klokDaar een tweede, derde, vierde, de een na den ander, en door den plechtigen F'aasch- nacht ruischen deze sleepende, aan zwellende, nu eens scherpe, dan weer zachte tonen samen tot een harmo nisch klokkenspel. De klokken zwijgen en de godsdienst oefening vangt aan. In vroegere ja ren daalde Micheitsch' de treden af en bleef in den hoek bij de deur staan, om naar de preek te luisteren, en te bidden. Nu blijft hij boven, wa!nt zwaar wegen hem de jaren van zijn ouderdom, en vooral heden, voelt hij een eigenaardige zwaarte in de leden. Hij gaat op een bank zitten en terwijl hij luistert naar de wegstervende tonen van de klok geeft hij zich aan zijn ge dachten over. Aan Welke? Zelfs zou hij op die vraag niet kunnen antwoor den. De klokketoren wordt flauw ver licht door zijn lantaarn. De klok zelf ziet men haast niet bij de heerschen- de duisternis. Daar omlaag, uit de kerk hoort men sléchts gedempt het gezang der gemeente, en de wind gaat zacht door de touwen, die aan de ijzeren kle pels hangen. De grijsaard Iaat het hoofd zinken op de borst, waarin onsamenhangende beelden van een voorbijgegaan léven el kaar afwisselen. Men zingtdenkt hij en hij ziet in de kerk. Stemmen van zingende kinderen. Honderden, boeren knielen en heffen het hoofd op, ma ken een kruis Zoo droomt hij starende en schijnt een menigte bekende gezichten te zien Daar het strenge gelaat van va der, naast, wien de oudere broeder haas tig een kruis maakt en zucht. En ook staat hij daar zelf, bloeiend van gezond heid, vol jeugd en kracht, vol onbe wuste aanspraak en hoop op geluk en vreugde in de toekomst. En Waar in jdat geluk De herinnerin gen van den grijsaard vlammen helder op, evenals een wegstervend vuur dat eenmaal nog pleegt te doen; ze belich ten alle geheime hoeken en kanten van een voorbijgegaan leven. Bovenmatige moeite, leed en zorg heeft het gebracht. Waar is toch dat verwachte en gehoop te geluk? Een zwaar lot deed rimpels komen op het jeugdig gelaat, het boog den krachtigen, rechten rug, het leerde zuchten, evenals de oudere broer had gezicht En daar links, midden onder de vrouwen van het dorp, staat ook de zijne, met aandacht biddende, met ge bogen hoofd. Zij was een goede, een trouwe vrouw voor hem. God hebbe haar ziel. En ook zij had niet wei nig zorgen. Moeite en zorg en het har de tot der werkster, deden haar vroeg oud worden. Haar vroeger helder stra lende oogen verloren hun glans, en de uitdrukking van vrees en van schrik voor de onverwachte slagen van het tot kwam in de plaats van de vroe gere zelfbewustheid en trots van de jonge, schoone vrouwEn haar ge luk, waar was het? Eén zoon was hun gebleven, de vreugde en hoop van den ouderdom, maar ook hij kwam om door den leugen der mensch en! En daar staat de rijke woekeraar van het dorp, en buigt zich' tot op den grondvurig kust hij dien en maakt een kruis, om de tranen van beroofde weezen door een geveinsd gebed te dro gen, en evenals de menschen ook God te bedriegen Het bloed van den ouden Micheitsch bruist op. Ernstig en vertoornd zien de heilige beelden van de muren om laag op menschelijke ellende en op menschelijk bedrog. Maar dat alles, zoo ver achter jbem liggend, vervaagt en schijnt in den nevel te verdwwijnen. Nu bestaat zijn wereld nog slechts in den donkeren klokkentoren, hier bo ven, hoog hoven, waar de wind huilt en door de touwen gaat. „God zal rich ten, Hem is de wraak!" fluistert de grijsaard en stil stroomen de tranen over de doorgroefde wangen van den klokkenluider. „Micheitsch', heeft de slaap je over mand?" roept yan beneden de oude koster. „Wie roept?" vraagt de oude, en hij springt haastig op. „Lieve God, ben ik dan werkelijk ingeslapen (Deze schande is mij nog nooit overkomen!" Snel, met geoefende hand grijpt hij het touw en werpt nog een blik omlaag, waar als mieren op een hoop troepen boeren zich haastig bewegen Daar maakt de feestelijke optocht den omgang in de kerk, met kruisen en heiligenbeelden voorop, en lot Mi cheitsch klinkt de blijde kreet op: „Christus is. uit de doodenopgestaan!" Hij luidt en de weer ontwaakte wind grijpt in zijn vlucht de aanzwellende tonen, met broeden vleugelslag ze he- hemelwaarts dragend. En tegen den boschrand schijnt de echo de heerlij ke, plechtige klokkemnuziek te weer kaatsen. Nog nooit had de oude klokkenspe ler zijn klokken zoo wondervol laten spelen. Zijn overvol hart scheen aan het koude metaal leven te hebben in geblazen, en dit scheen te zingen en in vreugde en genot te lachen en te wee- nen. De levende tonen, klimmen op, omhoog tot de stralende sterren, die helderder schijnen te lichten. En al tijd weer schijnen ze opnieuw uit te stroomen van de aarde tot den hemel, klanken van liefde en van vreugde en bovenal van bewuste zaligheid. Zelfs de oude klokkentoren schijnt de vreugde der menschen mede te voe len. Evenzoo de wind, die het gelaat van den klokkenspeler aanraakt. Alles zingt en jubelt: Christus is opgestaan!" Het oude hart vergeet zijn leed, een leven vol zorg en moeite..,. Verge ten heeft de oude klokkenspeler, dat zijn leven en hopen op geluk niets dan een leege droom was, dat hij al leen op de wereld staatHij hoort de tonen, die zingen en weenen, zich opheffend door de duistere ruimte naar de met sterren bezaaiden hemel, om neer te dalen dan op de beklagenswaar- dige aarde. Hij ziet zich omgeven door zonen en kleinzonen, hij hoort hun blij de stemmen ineensmelten als een koor en voor hem1 zingend van geluk en vreugde, waarvan het lange, donkere le ven hem niets heeft gebodenDe klokkenluider trekt aan het koord, tra nen vloeien over zijn doorgroefd ge laat, machtig slaat zijn hart in een roes van gedroomd geluk Beneden blijven de menschen staan. Ze kijken opwaarts en spreken tot el kaar vol waafdeering en erkentelijk heid; zoo heerlijk heeft de oude klok kenspeler nog nooit geluid Plotseling dreunt de verheven klok in een geweldigen slag en zwijgt. De kleine klokjes eindigen ontsteld hun spel met een schrillen dissonant, als wilden ze zwijgend luisteren naar den in de ruimte zich veriiezenden toon van de machtige zuster, die nog voort durend steunt en rilt en weent, met gaandeweg in de ruimte wegstervenden toon Het klokketouw is den grijsaard ont vallen, krachteloos zinkt hij op de bank en tranen vloeien zachtkens over de bleeke, reeds koud wordende wangen.... Het is voorbij, de oude klokke nist heeft uitgeluid Door Wi. B. Zij hadden hun huwelijksreis door het zonneland in het Zuiden ge maakt, waren met den trein om de rockende Etna gereden door zwarte iavavelden, door wouden van witte amandelboomen, door |de oude, sombere Saracenenstedenwaren door het la chende Napels gewandeld, hadden met aandachtige toeschouwers het eeuwige Rome begroet Nu waren zij op de thuisreis. Bij het sprookjessdot Miramare aan het een zame zeestrand, hielden zij hun laat ste oponthoud. Zij zalen op een bank van het balkon en staarden naar de zee. 't Was een zoele Juni-avond. Gloed-rood vlamden de zeilen der visschenspinken in de avondzon op; meeuwen zwierden gierend door de lucht en tipten van tijd tot tijd hun wieken in het water. Heel ver aan den verren horizon voer een stoomschip, langzaam, majestueus. Boven lag de stad te droomen. Vertrouwelijk vlijde zich' de jonge vrouw tegen haar man, zwijgend gaven zij zich over aan de betoovering der eenzaamheid en hun gedachten dwaal den op de wegen der toekomst. Diepe stilte waarde alom. Slechts de golven ruischten en klaagden hun eeu wig lied. In een hoekje van den bal konmuur zat een heel klein vogeltje, dat nieuwsgierig keek naar die twee gelukkige menschen. Z^j waren moe van al de vele in drukken der voorbije dagen; de zoete avond-vredeid eed hun zoo wonder-goed. Dralend ^onk de gloeiende zonnebol in de zee, zijn purper-gouden licht kleurde op tegen den hemel. Langzaam kroop nu de donkerte over de golvenkammen. Achter het Karstge- bergte steeg de maan op en haar zil- verstralen sprongen van golf tot golf. Een frissche zeewind woei door de drukkende zwoelte, die den geheel en dag over het water had gezefierd Het jonge paar stond op en ging arm in arm door het park, wiens pij nen en cypressen zich angstig aftee ken den al,s een groot, zwart gerafeld doek tegen den donkeren hemel. Het maanlicht lag als zilverschuim op de boom en; de nachtviolen geurden, en het was zoo stil; dat men het zachte klotsen der golven van verre kon hoo ren. Op hel terras bleven ze staan om de weemoedsvolle schoonheid van het verweerde keizersslot te genieten. De scherpe lijnen van zijn Noorman- nenstijl verhieven zich spookachtig in den nachthemel een versteend sprookje, een stomme getuige van lang- verloren geluk. Ellen leunde als hulpzoekend tegen Felix, wanttheur hart was angstig onder den schaduw van het tragische tot, dat over Miramare zweefde. „Felix, als onze geluksdroom ook eens zoo droevig eindigen moet zweeg weer en blikte naar hem op. Onder het lichte zomerkleed sidderde zij even Hij nam haar hand. „Liefste, laai toch die sombere gedachten varen. Mor gen gaan we naar öns huis daar wenkt ons een ongestoord geluk." De zee wiegde zich in 'zachte droo men; in de struiken zong een nachte gaal, teer en zoet, jubelend en klagend. Als de stemmen van den geurenden zomernacht trokken zijn tonen over hei water. De jonge vrouw vouwde da handen en luisterde Vaderland, vaderland, was het uw stem, die den welkomstgroet bood? Faiix staarde zijn mooie vrouw aan en^rnstig zei hij„.Wij zullen de lief dé onzer harten als het kostbaarste kleinood van ons leven bewaren. En hier ten aanschouwe van de zee zullen wij denj eed van eeuwige trouw hernieu wen. Mogen de golven des tijds ook aan onze hartenhanden knagen, als de gol ven der zee aan de muren van Mira mare wij zuil en pal staan als zij..." .Weer is het lente aan het meer. Een jonge vrouw staat eenzaam op het terras van jMiramajre. De zon zinkt. Zij is groot en rood en verschrikkelijk geworden als een stervende wereld, die in haar vlammen vergaat. Zij glijdt langzaam neer. Reeds raakt zij de golven aan. Als een schaar van zwanen zwerven kleine wolkjes langs de lichtbron. Nu is zij ondergegaan en daar, waar zij niet meer is, blijven de zwanen bij elkaar en him gevederte rozigt don kerder.... En dan, langzaam, zege vierend, trekken ze weg, zoodat het is, als waren zij slechts gekomen om het graf der stervende zon even met hun vleugels te dekken. Zacht komt de nacht. Een vLsscher zingt in zijn bootje: „Langst sind die Saiten zersprungen, Der Liebestraum ist vorbei, Das Lied ist ausgesungen, Das Liedchen von Liebe undTreu." Een siddering gaat door Ellen's li chaam in haar oogen parelen tranen. De geluksdroom is voorbij Drie jaar geleden had zij hier in zaligen trots naast "haar man gestaan-; vol vreugdige hoop was zij met hem het zoo schoon, ach zoo schoon ge droomd geluk tegemoet-geijld En toen was een dag gekomen, waar op het haar was gegaan, zooals eens het keizerspaar De onverbiddelijke dood had haar Felix tot zich genomen. Verlaten staat zij nu op dezelfde plaats, waar zij in dien luwen Juni- nacht om haar geluk gesidderd, waarin haar Felix den eed gezworen had Zij beschouwt zich nu als een afge rukt blad, prijsgegeven aan de winden. Stil stroomen brandende tranen langs haar bleeke wangen De nachtwind fluistert in de blade ren. Daar zingt de visscher weer zijn zwaarmoedig lied van 't leed der lief de. Naast Miramare's muren weent de eenzame vrouw om haar verloren ge luk Auteursrecht voorbehouden. ZONDAG, de H.H. Missen te half 7, 8 en 9 uu ren te half 11 de Hoogmis. De Catechismus naar gewoonte. 'sAv. te half 7 Lof met Rozenhoedje. MAANDAG, 'sav. te 7 uur Zielenlof met Rozenhoedje voor de geloovige zie len. Dinsdag, Woensdag, Donderdag en Vrijdag geen H. Mis om half 8. ZATERDAG, 'sav. 7 uur Rozenhoed je in de Mariakapel. ZONDAG, de stille H. Missen te 7 uur en half 9te half 11 Hoogmis. Na den middag 1b 2 uur leering en te 7 uur Lof met Rozenhoedje. DINSDAG, te 7 uur Congregatie. DONDERDAG, 7 uur Lof ter eere van het H. Sacrament. Van 6—8 uur gelegenheid om te biechten. VRIJDAG, begin van het 40-uren-ge- bed, te half 7 eene gelezen H. Mis, waarna processie met het Alierh. 'Sa crament, te 8 uur en half 9 de stille H. Missen, te half 8 gezongen H. Mis, 's av. van 68 uur gelegenheid om te biechten en te half 8 Lof. ZATERDAG, te 7 uur uitstelling van het Allerheiligste, half 9 H. Mis voor de bekeering der zondaren in de kapel van het miraculeuse Mariabeeld. Des morgens tot elf uur en na den middag van 410 uur gelegenheid om te biech ten, te half 8 Lof. ZONDAG, he 5 uur, 7 uur en half 9 de gelezen H. Missen; te half 11 de Hoogmis, 's Namiddags té half 4 de .Vespers.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1910 | | pagina 7