der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen.
Maaml. Vena. „Drukkerij de Spaarnestad."
Os otids Klokkenluider.
m m mjM m xrm m
MIRAMARE.
Dit nummer behoort bij de
„Nieuwe Haarl Courant" van 4 Juni.
KINDERHUISVEST No. 29—31—33. HAARLEM,
DirecteurF. H. M. v. d. GB.IENDT.
t uao.
0.20.
Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124,)
ZONDAG 5
maandag 6
OINSDAG 7
woensdag 8
donderdag 9
VRIJDAG 10
ZATERDAG 11
Juni 3e Zondag na
Pinks'eren.
Van den dag.
H. Morbertus,
Bisschop en
Belijder.
Van den dag.
Gedachtenis
van het H.
Sacrament des
Altaars.
HL Margaretha,
Koningin van
Schotland,
Weduwe.
H. Barnabas,
Apostel.
3de ZONDAG NA PINKSTEREN.
Evangelie volgens den H. Lucas;
In dien tijd naderden de tolle
naars en de zondaars tot Jesus om
kem te hooren. En de Pharizeën
eh de Schriftgeleerden morden,
Zeggende: Deze ontvangt zondaars
en eet met hen 1 Hij nu sprak tot
ken deze gelijkenis, zeggende Welk
hiensch ouder u die honderd «cha-
Pen heeft, laat niet, als hij er één
yan verliest, die negen en negentig
in de woestijn, en gaat niet naar
ket verlorene, totdat hij het vin de
Èn als hij het gevonden heeft, legt
kij het met vreugde op zijne schou
ders, en te huis komend, reept hij
de vrienden en de geburen «amen,
kun zeggende: Verblijd u met mij!
Vant ik heb mijn schaap gevonden,
dat verloren was! Ik zeg u, dat er
hl dus vreugde zal zijn in den hemel
over éénen zondaar, die boetvaar
digheid doet, meer dan over negen
•n negentig rechtvaardigen, die
geene boetvaardigheid noodig heb
ben.
Of welke vrouw, die tien drach
ttien heeft, steekt niet, als zij ééne
drachme verliest, eene lamp aan
en veegt niet het huis uit en soekt
ttiet zorgvuldig, totdat zij ze vinde
En als zij ze gevonden heeft, roept
zij de vriendinnen en de buurvrou
wen zamen, zeggende: Verblijdt u
ttaet mijwant ik heb de drachme
gevonden, die ik verloren hadl
Aldus, zeg Ik u, zal er vreugde zijn
bij de engelen Gods over éénen
zondaar, die boetvaardigheid doet.
Evangelieverklaring.
Derde zondag na pinksteren,
KERKBERICHTEN.
Kathedrale Kerk St. Bavo.
Parochiekerk van den H. Joseph.
Parochiekerk van den H. Antonius
van Padua.
DE OFFICIEELE KERKLIJST
UITGAVE VAN DE
ADVEHTENTIBN:
Van 1 tot 6 regels
Elke regel meer
Ingezonden mededeelingen tnssehen den tekst ten
minste 5 regexs fL60; elke regel meer 0.30.
11 11 11 11
Les uit den eersten brief van den H.
apostel Petrus; V, 6—11.
Zeer geliefden I Vernedert u on
der de machtige hand van God,
°pdat Hij u ten tijde der bezoeking
Verheffe werpt al uwe kekommer-
ttis op Hem, want hij draagt zorg
v«or u. Zij t matig en waaktwant
ttw tegenstander, de duivel, gaat
h>nd als een brullende leeuw, zoe
kend wien hij kan verslinden. We
derstaat hem, sterk zijnde in het
geloof, wetend dat aan uwe broe
derschap, in de wereld, hetzelfde
hjden wordt aangedaan. De God
hu van alle genade, die ons ge
roepen heeft tot zijne eeuwige
heerlijkheid in Christus Jesus, Hij
2&1 ons, nadat wij een weinig tijde
geleden hebben, volmaken, beves-
hgen en grondvesten. Hem zij de
glorie en de heerschappij in de
heuwen der eeuwen Amen.
XV, 10-10.
De gelijkenissen, ons in het Evange
lie van dezen Zondag voorgesteld, mo
gen met volle recht de parabels van
Gods Barmhartigheid genoemd worden,
daar zij ons zoo duidelijk mogelijk de
oneindige Liefde van Jezus voor de
zondaars doen kennen. Aanleiding tot
het uitspreken van die parabels gaf
aan Jezus de vittende bedilzucht en de
hoogmoedige afkeuring door de huiche
lende Pharizeeën over zijn gedrag te
genover zondaars uitgesproken.
„De tollenaars en zondaars naderden
tot Jezus om Hem te hooren. En de
Pharizeeën en schriftgeleerden morden,
Zeggende: Deze ontvangt zondaars en
eet met hen." Door deze woorden doet
de H. Lucas ons reeds aanstonds een
blik werpen in het binnenste van Je
zus' minnend hart. Zouden 'die tolle-
ttaars en zondaars tot Hem hebben
durven naderen, z,oo zij niet overtuigd
Waren geweest dat een liefdevolle ont-
vangst hen wachtte, dat geen liefde^
looze verwijten hen allen moed ontne-
hien zouden. Hoe pijnlijk doet ons te
genover die zachtmoedige liefde de
hoosheid en hardvochtigheid aan der
Pharizeeën, niet alleen de arme zon-
daars niet willen ontvangen, maar zelfs
morden dat Jezus het deed. Die toch'
uitdrukkelijk verklaard had dat Hij ge
komen was, niet om de rechtvaardi
gen, maar om de zondaars te zoeken
en zalig te maken. Zij hadden voor
zeker de strengste berisping verdiend,
maar in plaats daarvan wilde Jezus
in de liefderijkste bewoordingen tot hun
hart spreken, om te trachten ook hen
nog te winnen, en daarom stelde Hij
die twee gelijkenissen voor, die tot het
einde der wereld toe de troost en be
moediging van allle zondaars zullen uit
maken. In enkele trekken wist de god
delijke Wijsheid een beeld te schet
sen, dat in zijn verheven eenvoudigheid
de volmaaktste voorstelling gaf van een
voor ons begrip niet te bevatten goed
heid. Een hérder heeft één van zlijne
schapen verloren, een vrouw mist één
van hare muntstukken; beiden betreu
ren hun verlies en sparen geen moei
te om het verlorene terug te vinden;
zij zoeken en blijven zoeken, totdat zij
teruggevonden hebben wat hun zoo
dierbaar was. Deze gelijkenissen heb
ben geen nadere verklaring noodig, zij
Jeeren ons zeer duidelijk met welk een
vurig verlangen Jezus uitziet naar de
bekeering van eiken zondaar. Slechts
enkele omstandigheden vragen eenige
uitlegging.
De herder, die het verloren schaap
gaat zoeken, laat de andere schapen in
de woestijn en loopt het ééne verlo
rene na. Niet alsof die achtergeblevenen
hem onverschillig zijn geworden. Voor
hen heeft Hij gezorgd en weet dat zij
veilig zijn; zij leven en bewegen zich
onder de hoede van den hemelschen
Vader en zijn aldus beschermd tegen
iedere naanvalL Maar dat arme schaap,
dat daar eenzaam ronddoolt, verlaten
en aan allerlei gevaren blootgesteld, dat
moet opgezocht en naar de kudde te
ruggebracht worden. Straks als alle
schapen wederom vereenigd zijn, als
het ééne kudde geworden is, dan voe
len allen zich gelukkig in Tiet bijzijn
van den goeden Herder, die geen en
kele onbezorgd liet, al ging Hij op
verre wegen dat eene afgedwaalde zoe
ken. En als de herder dan het ver
loren schaap gevonden heeft, dan is hij
verheugd, hij neemt het met blijd
schap op zijne schouderen om het de
vermoeienissen van den terugkeer te
besparen, hij verzorgt en voedt het om'
zijne wonden te genezen en zijne zwak
heid te versterken. Inderdaad groot is
de vreugde van Jesus' Hart als een
zondaar wederom voor den hemel ge
wonnen is. Zijn Hart is zóó vol vreug
de dat het niet voldaan is vooraleer
ook anderen in Zijne gevoelens deelen.
De Engelen Gods, zelfs de zielen in
het vagevuur, zij allen die als broeders
en zusters met ons vereenigd zijn, moe
ten zich verheugen over de boetvaar
digheid van éénen zondaar die zich
bekeert.
Eéne moeielijkhaid, die uit Jesus'
woorden voortkomt, blijft ons nog op
te lassen. Jesus zegt namelijk: „Er zal
in den hemel blijdschap zijn over één
zondaar die zich bekeert, meer dan
over negen en negentig rechtvaardigen,
die geene bekeering noodig hebben."
Wil Hij daarmede te kennen geven,
dat de eene bekeerling Hem dienbaar-
der is dan velen die rechtvaardig zijn
gebleven? Zulk een opvatting van die
woorden ware beleedigend voor Gods
Rechtvaardigheid en Goedheid. Jesus
spreek van vreugde en blijdschap, maar
die gevoelens verschillen van liefde en
hoogschatting, evenals droefheid geheel
onderscheiden is van minachting .en
wrevel. In dien zin moeten wij Jesus
woorden opvatten. Zijne blijdschap
over de bekeering des zondaars is eene
aandoening van geheel andere aard dan
die van Zijne liefde voor hen die geene
bekeering noodig hadden. Aan Zijn
medelijdend Hart was een pijnlijk leed
berokkend door het zondigen van hen
die rechtvaardig voor God moesten we
zen. Dat leed is door de bekeering
weggenomen en door eene hartelijke
vreugde vervangen, en over die vreugde
alleen is hiersprake. Laat de over
weging van Jesus Liefde ons aansporen
Hem onze wederliefde te schenken,
laten wij vooral wanneer wij door de
zonde van Hem zijn afgeweken, wan
neer wij als schapen zijn afgedwaald,
He.m door onze bekeering die vreugde
bereiden, die Hij ons zoo treffend in
het Evangelie van dezen Zondag ge-
teekend heeft, dan zal Hij steeds een
goede en zorgzame herder voor ons
wezen en alle gevaren die ons be
dreigen van ons afwenden.
Siberische Novelle.
De voorjaarsnacht spreidde zijn eer
ste duisternis over de velden. Stille,
hoopvolle rust overal in het rond. De
bewoners van het dorp slapen
Moeielijk kan men de omtrekken dei-
armelijke hutten onderscheiden; slechts
hier en daar vlamt een verwijderd
i lichtje. Af en toe hoort men het ge
luid van deuren, die geopend worden
en het blaffen van waakzame honden,
en dan weer die gelukkig stemmende
stilte. Nu en dan- komen gedaantes
van eenzame wandelaars uit het don
ker van het bosch te voorschijn, daar
verschijnt een ruiter, een boerenwa
gen rijdt met knarsende wielen voorbij
dat zijn allemaal bewoners van het
dorp die zich naar de kerk spoeden,
om daar den aanbrekenden feestdag
waardig te beginnen.
Midden in het dorp op een eenza
men heuvel verheft zich het kerkje.
Helder glanzen de vensters en heel in
de hoogte verdwijnt het verweerde to
rentje in den nevel. De vervallen trap
kraakt. De oude klokkenluider be
klimt de trap, en na eenige oogenblik-
ken is 't alsof er een nieuwe ster
daarloven licht; de lantaarn in de hand
van den klokkenluider. Het begint den
grijsaard moeilijk te vallen de steile
trap te beklimmen. De oude voeten
willen niet meer gehoorzamen, hij is af
geleefd, de oogen zien ook nog slechts
zwak, het is tijd voor den oude
om tot de eeuwige rust te gaan,
maar de dood komt nog niet! De
zoon, ook de kleinzoon zag hij in het
graf zinken, ouden en jongen heeft hij
ten grave geluid, hem scheen de dood
te hebben vergeten, al valt liet leven
hem niet gemakkelijk.
Met loome schreden nadert de grijs
aard de vervallen leuning van den to
ren en leunt daar tegen.
Rondom in de schaduw kan hij
slechts met moeite de graven van het
kerkhof zien. De zwarte kruisen met
hun uitgespreide armen schijnen hun
dooden te beschermen. Hier en daar
bewegen nog Maderlooze berken hun
glinsterende witte stammen.
Van omlaag stijgen als een warm
voorjaarskoeltje de verfrisschende geur
van de jonge loten der hoornen en de
stille vredige adem van het kerkhof
tot den ouden Maker omhoog.... Wat
zal hem dit nieuwe jaar brengen? Zal
hij heden over een jaar, wel hierbo
ven als altijd het Paaschfeest met
plechtig klokgelui begroeten, of zal hij
daar benedendaar ginds in dien
hoek van het kerkhof slapen en zal
ook zijn heuvel met een kruis zijn
versierd?
Zooals God wilHij is bereid,
maar nu moet hij den verheven feest
dag weer aankondigen. ;,Gode zij eer
en dankl" fluisteren zijn lippen; hij
ziet omhoog naar den hemd, waar
millioenen sterren flonkeren, en maakt
dan een kruis.
„Midiietsch!" roept van beneden een
bevende, oude stem. De oude koster
kijkt naar boven, naar den toren.
„Wat willt ge? Hier ben ik!" ant
woordde de klokkenluider, en hij buigt
zich over de leuning van den toren.
„Ziet gij mij dan niet?"
„Neen!"
„Is het nog geen tijd om te luiden?
Wat denkt gij er van?"
Beiden kijken ze omhoog naar de
sterren. Duizenden van deze hemelli
chamen zien van hun hoogte omlaag.
Heel hoog schittert de vurige „Wa
gen".
Micheitsch' overlegt bij zich zelf.
„Neen, nog niet. Ik weet het
wel
Hij weet het wel. Hij heeft geen
uurwerk noodig. Tiods sterren zeggen
hem als zijn tijd gekomen is.
Heel beneden ziet hij vele kleine
menschjes, en de hutten van het dorp
schijnen hem ook zoo nietig, en het
woud is zoo ver verwijderd, en de ron
de open plek, waarop het dorp staat,
schijnt zoo groot, zoo oneindig groot.
„En toch is het zoo dicht bij," glim
lacht de grijze klokkenluider, en hij
wijst naar het dorp omlaag.
Zoo ook het leven! Zoolang men
jong is, schijnt het zoo oneindig te zijn,
zooals 't dan vóór den mensch ligt
uitgestrekt als op zijn hand. Dan
schijnt 't of men den ganschen weg
overziet, van de geboorte tot aan het
graf, dat hij zich in dien hoek van
het kerkhof heeft gedacht.... Maar nu
ligt het leven niet vóór, doch adhter
hem, nu is 't, Gode zij dank', tijd om
te rus'tenl Eerlijk is hij den moeilij
ken gjang door het leven gegaan, de
vochtige aarde is hem tot moeder. Wel
dra, zoo God het wil, rust Jiij In haar
schoot.
Maar het is tijd! Nog eens kijkt
Micheitsch oimlhoog naar de sterren,
onlbloot het hoofd, maakt een kruis
en grijpt naar de touwen der klok
ken
Daar klinkt reeds door de lucht de
helle galm van een klokDaar een
tweede, derde, vierde, de een na den
ander, en door den plechtigen F'aasch-
nacht ruischen deze sleepende, aan
zwellende, nu eens scherpe, dan weer
zachte tonen samen tot een harmo
nisch klokkenspel.
De klokken zwijgen en de godsdienst
oefening vangt aan. In vroegere ja
ren daalde Micheitsch' de treden af en
bleef in den hoek bij de deur staan,
om naar de preek te luisteren, en te
bidden. Nu blijft hij boven, wa!nt
zwaar wegen hem de jaren van zijn
ouderdom, en vooral heden, voelt hij
een eigenaardige zwaarte in de leden.
Hij gaat op een bank zitten en terwijl
hij luistert naar de wegstervende tonen
van de klok geeft hij zich aan zijn ge
dachten over. Aan Welke? Zelfs zou
hij op die vraag niet kunnen antwoor
den. De klokketoren wordt flauw ver
licht door zijn lantaarn. De klok zelf
ziet men haast niet bij de heerschen-
de duisternis. Daar omlaag, uit de kerk
hoort men sléchts gedempt het gezang
der gemeente, en de wind gaat zacht
door de touwen, die aan de ijzeren kle
pels hangen.
De grijsaard Iaat het hoofd zinken
op de borst, waarin onsamenhangende
beelden van een voorbijgegaan léven el
kaar afwisselen. Men zingtdenkt
hij en hij ziet in de kerk. Stemmen van
zingende kinderen. Honderden, boeren
knielen en heffen het hoofd op, ma
ken een kruis
Zoo droomt hij starende en schijnt
een menigte bekende gezichten te zien
Daar het strenge gelaat van va
der, naast, wien de oudere broeder haas
tig een kruis maakt en zucht. En ook
staat hij daar zelf, bloeiend van gezond
heid, vol jeugd en kracht, vol onbe
wuste aanspraak en hoop op geluk
en vreugde in de toekomst.
En Waar in jdat geluk De herinnerin
gen van den grijsaard vlammen helder
op, evenals een wegstervend vuur dat
eenmaal nog pleegt te doen; ze belich
ten alle geheime hoeken en kanten van
een voorbijgegaan leven. Bovenmatige
moeite, leed en zorg heeft het gebracht.
Waar is toch dat verwachte en gehoop
te geluk? Een zwaar lot deed rimpels
komen op het jeugdig gelaat, het boog
den krachtigen, rechten rug, het leerde
zuchten, evenals de oudere broer had
gezicht
En daar links, midden onder de
vrouwen van het dorp, staat ook de
zijne, met aandacht biddende, met ge
bogen hoofd. Zij was een goede, een
trouwe vrouw voor hem. God hebbe
haar ziel. En ook zij had niet wei
nig zorgen. Moeite en zorg en het har
de tot der werkster, deden haar vroeg
oud worden. Haar vroeger helder stra
lende oogen verloren hun glans, en de
uitdrukking van vrees en van schrik
voor de onverwachte slagen van het
tot kwam in de plaats van de vroe
gere zelfbewustheid en trots van de
jonge, schoone vrouwEn haar ge
luk, waar was het? Eén zoon was hun
gebleven, de vreugde en hoop van den
ouderdom, maar ook hij kwam om
door den leugen der mensch en!
En daar staat de rijke woekeraar
van het dorp, en buigt zich' tot op
den grondvurig kust hij dien en maakt
een kruis, om de tranen van beroofde
weezen door een geveinsd gebed te dro
gen, en evenals de menschen ook God
te bedriegen
Het bloed van den ouden Micheitsch
bruist op. Ernstig en vertoornd zien
de heilige beelden van de muren om
laag op menschelijke ellende en op
menschelijk bedrog. Maar dat alles, zoo
ver achter jbem liggend, vervaagt en
schijnt in den nevel te verdwwijnen.
Nu bestaat zijn wereld nog slechts
in den donkeren klokkentoren, hier bo
ven, hoog hoven, waar de wind huilt en
door de touwen gaat. „God zal rich
ten, Hem is de wraak!" fluistert de
grijsaard en stil stroomen de tranen
over de doorgroefde wangen van den
klokkenluider.
„Micheitsch', heeft de slaap je over
mand?" roept yan beneden de oude
koster.
„Wie roept?" vraagt de oude, en hij
springt haastig op. „Lieve God, ben ik
dan werkelijk ingeslapen (Deze schande
is mij nog nooit overkomen!"
Snel, met geoefende hand grijpt hij
het touw en werpt nog een blik omlaag,
waar als mieren op een hoop troepen
boeren zich haastig bewegen
Daar maakt de feestelijke optocht den
omgang in de kerk, met kruisen en
heiligenbeelden voorop, en lot Mi
cheitsch klinkt de blijde kreet op:
„Christus is. uit de doodenopgestaan!"
Hij luidt en de weer ontwaakte wind
grijpt in zijn vlucht de aanzwellende
tonen, met broeden vleugelslag ze he-
hemelwaarts dragend. En tegen den
boschrand schijnt de echo de heerlij
ke, plechtige klokkemnuziek te weer
kaatsen.
Nog nooit had de oude klokkenspe
ler zijn klokken zoo wondervol laten
spelen. Zijn overvol hart scheen aan
het koude metaal leven te hebben in
geblazen, en dit scheen te zingen en in
vreugde en genot te lachen en te wee-
nen. De levende tonen, klimmen op,
omhoog tot de stralende sterren, die
helderder schijnen te lichten. En al
tijd weer schijnen ze opnieuw uit te
stroomen van de aarde tot den hemel,
klanken van liefde en van vreugde en
bovenal van bewuste zaligheid.
Zelfs de oude klokkentoren schijnt
de vreugde der menschen mede te voe
len. Evenzoo de wind, die het gelaat
van den klokkenspeler aanraakt. Alles
zingt en jubelt: Christus is opgestaan!"
Het oude hart vergeet zijn leed, een
leven vol zorg en moeite..,. Verge
ten heeft de oude klokkenspeler, dat
zijn leven en hopen op geluk niets
dan een leege droom was, dat hij al
leen op de wereld staatHij hoort
de tonen, die zingen en weenen, zich
opheffend door de duistere ruimte naar
de met sterren bezaaiden hemel, om
neer te dalen dan op de beklagenswaar-
dige aarde. Hij ziet zich omgeven door
zonen en kleinzonen, hij hoort hun blij
de stemmen ineensmelten als een koor
en voor hem1 zingend van geluk en
vreugde, waarvan het lange, donkere le
ven hem niets heeft gebodenDe
klokkenluider trekt aan het koord, tra
nen vloeien over zijn doorgroefd ge
laat, machtig slaat zijn hart in een
roes van gedroomd geluk
Beneden blijven de menschen staan.
Ze kijken opwaarts en spreken tot el
kaar vol waafdeering en erkentelijk
heid; zoo heerlijk heeft de oude klok
kenspeler nog nooit geluid
Plotseling dreunt de verheven klok
in een geweldigen slag en zwijgt.
De kleine klokjes eindigen ontsteld hun
spel met een schrillen dissonant, als
wilden ze zwijgend luisteren naar
den in de ruimte zich veriiezenden toon
van de machtige zuster, die nog voort
durend steunt en rilt en weent, met
gaandeweg in de ruimte wegstervenden
toon
Het klokketouw is den grijsaard ont
vallen, krachteloos zinkt hij op de bank
en tranen vloeien zachtkens over de
bleeke, reeds koud wordende wangen....
Het is voorbij, de oude klokke
nist heeft uitgeluid
Door Wi. B.
Zij hadden hun huwelijksreis
door het zonneland in het Zuiden ge
maakt, waren met den trein om de
rockende Etna gereden door zwarte
iavavelden, door wouden van witte
amandelboomen, door |de oude, sombere
Saracenenstedenwaren door het la
chende Napels gewandeld, hadden met
aandachtige toeschouwers het eeuwige
Rome begroet
Nu waren zij op de thuisreis. Bij
het sprookjessdot Miramare aan het een
zame zeestrand, hielden zij hun laat
ste oponthoud. Zij zalen op een bank
van het balkon en staarden naar de
zee.
't Was een zoele Juni-avond.
Gloed-rood vlamden de zeilen der
visschenspinken in de avondzon op;
meeuwen zwierden gierend door de
lucht en tipten van tijd tot tijd hun
wieken in het water. Heel ver aan den
verren horizon voer een stoomschip,
langzaam, majestueus. Boven lag de
stad te droomen.
Vertrouwelijk vlijde zich' de jonge
vrouw tegen haar man, zwijgend gaven
zij zich over aan de betoovering der
eenzaamheid en hun gedachten dwaal
den op de wegen der toekomst.
Diepe stilte waarde alom. Slechts de
golven ruischten en klaagden hun eeu
wig lied. In een hoekje van den bal
konmuur zat een heel klein vogeltje,
dat nieuwsgierig keek naar die twee
gelukkige menschen.
Z^j waren moe van al de vele in
drukken der voorbije dagen; de zoete
avond-vredeid eed hun zoo wonder-goed.
Dralend ^onk de gloeiende zonnebol
in de zee, zijn purper-gouden licht
kleurde op tegen den hemel.
Langzaam kroop nu de donkerte over
de golvenkammen. Achter het Karstge-
bergte steeg de maan op en haar zil-
verstralen sprongen van golf tot golf.
Een frissche zeewind woei door de
drukkende zwoelte, die den geheel en
dag over het water had gezefierd
Het jonge paar stond op en ging
arm in arm door het park, wiens pij
nen en cypressen zich angstig aftee
ken den al,s een groot, zwart gerafeld
doek tegen den donkeren hemel. Het
maanlicht lag als zilverschuim op de
boom en; de nachtviolen geurden, en
het was zoo stil; dat men het zachte
klotsen der golven van verre kon hoo
ren.
Op hel terras bleven ze staan
om de weemoedsvolle schoonheid van
het verweerde keizersslot te genieten.
De scherpe lijnen van zijn Noorman-
nenstijl verhieven zich spookachtig in
den nachthemel een versteend
sprookje, een stomme getuige van lang-
verloren geluk.
Ellen leunde als hulpzoekend tegen
Felix, wanttheur hart was angstig onder
den schaduw van het tragische tot, dat
over Miramare zweefde.
„Felix, als onze geluksdroom ook
eens zoo droevig eindigen moet
zweeg weer en blikte naar hem op.
Onder het lichte zomerkleed sidderde
zij even
Hij nam haar hand. „Liefste, laai
toch die sombere gedachten varen. Mor
gen gaan we naar öns huis daar
wenkt ons een ongestoord geluk."
De zee wiegde zich in 'zachte droo
men; in de struiken zong een nachte
gaal, teer en zoet, jubelend en klagend.
Als de stemmen van den geurenden
zomernacht trokken zijn tonen over hei
water. De jonge vrouw vouwde da
handen en luisterde
Vaderland, vaderland, was het uw
stem, die den welkomstgroet bood?
Faiix staarde zijn mooie vrouw aan
en^rnstig zei hij„.Wij zullen de lief
dé onzer harten als het kostbaarste
kleinood van ons leven bewaren. En
hier ten aanschouwe van de zee zullen
wij denj eed van eeuwige trouw hernieu
wen. Mogen de golven des tijds ook aan
onze hartenhanden knagen, als de gol
ven der zee aan de muren van Mira
mare wij zuil en pal staan als zij..."
.Weer is het lente aan het meer.
Een jonge vrouw staat eenzaam op het
terras van jMiramajre.
De zon zinkt. Zij is groot en rood
en verschrikkelijk geworden als een
stervende wereld, die in haar vlammen
vergaat. Zij glijdt langzaam neer. Reeds
raakt zij de golven aan. Als een schaar
van zwanen zwerven kleine wolkjes
langs de lichtbron.
Nu is zij ondergegaan en daar, waar
zij niet meer is, blijven de zwanen
bij elkaar en him gevederte rozigt don
kerder.... En dan, langzaam, zege
vierend, trekken ze weg, zoodat het
is, als waren zij slechts gekomen om
het graf der stervende zon even met
hun vleugels te dekken.
Zacht komt de nacht. Een vLsscher
zingt in zijn bootje:
„Langst sind die Saiten zersprungen,
Der Liebestraum ist vorbei,
Das Lied ist ausgesungen,
Das Liedchen von Liebe undTreu."
Een siddering gaat door Ellen's li
chaam in haar oogen parelen tranen.
De geluksdroom is voorbij
Drie jaar geleden had zij hier in
zaligen trots naast "haar man gestaan-;
vol vreugdige hoop was zij met hem
het zoo schoon, ach zoo schoon ge
droomd geluk tegemoet-geijld
En toen was een dag gekomen, waar
op het haar was gegaan, zooals eens
het keizerspaar
De onverbiddelijke dood had haar
Felix tot zich genomen.
Verlaten staat zij nu op dezelfde
plaats, waar zij in dien luwen Juni-
nacht om haar geluk gesidderd, waarin
haar Felix den eed gezworen had
Zij beschouwt zich nu als een afge
rukt blad, prijsgegeven aan de winden.
Stil stroomen brandende tranen langs
haar bleeke wangen
De nachtwind fluistert in de blade
ren. Daar zingt de visscher weer zijn
zwaarmoedig lied van 't leed der lief
de. Naast Miramare's muren weent de
eenzame vrouw om haar verloren ge
luk
Auteursrecht voorbehouden.
ZONDAG, de H.H. Missen te half 7,
8 en 9 uu ren te half 11 de Hoogmis.
De Catechismus naar gewoonte. 'sAv.
te half 7 Lof met Rozenhoedje.
MAANDAG, 'sav. te 7 uur Zielenlof
met Rozenhoedje voor de geloovige zie
len.
Dinsdag, Woensdag, Donderdag en
Vrijdag geen H. Mis om half 8.
ZATERDAG, 'sav. 7 uur Rozenhoed
je in de Mariakapel.
ZONDAG, de stille H. Missen te
7 uur en half 9te half 11 Hoogmis.
Na den middag 1b 2 uur leering en te
7 uur Lof met Rozenhoedje.
DINSDAG, te 7 uur Congregatie.
DONDERDAG, 7 uur Lof ter eere
van het H. Sacrament. Van 6—8 uur
gelegenheid om te biechten.
VRIJDAG, begin van het 40-uren-ge-
bed, te half 7 eene gelezen H. Mis,
waarna processie met het Alierh. 'Sa
crament, te 8 uur en half 9 de
stille H. Missen, te half 8 gezongen
H. Mis, 's av. van 68 uur gelegenheid
om te biechten en te half 8 Lof.
ZATERDAG, te 7 uur uitstelling van
het Allerheiligste, half 9 H. Mis voor de
bekeering der zondaren in de kapel
van het miraculeuse Mariabeeld. Des
morgens tot elf uur en na den middag
van 410 uur gelegenheid om te biech
ten, te half 8 Lof.
ZONDAG, he 5 uur, 7 uur en half
9 de gelezen H. Missen; te half 11
de Hoogmis, 's Namiddags té half 4
de .Vespers.