Ier Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen.
Naaml. Yenn. „Drukkerij de Spaarnestad."
LUI LEVEN.
DE BEER IS LOS!
Dit nummer behoort bij de
„Nieuwe Haart. Courant" van 9 Juli.
KINDERHUISVEST No. 29—31—33. HAARLEM.
Directeur: F. H. M. v. d. GBIBNDT.
Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124,)
20NDAG 10 Juli.
Maandag 11
DINSDAG 12
WOENSDAG 13
DONDERDAG 14
VRIJDAG 15
ZATERDAG 16
7e Zondag na
Pinksteren.
Kerkwijding
van de Kathe
draal en van
alle Kerken in
'tBisdom Haar
lem.
H.H. Cyrillus
en Methodius.
Bisschoppenen
Belijders.
Octaaf van den
H.H.Bonifacius
en Gezellen.
Martelaren.
H. Anacletus,
Paus, Marte
laar.
H. Bonaventu-
ra. Bisschop,
Belijder en
Kerkleeraar.
Scheiding der
Apostelen.
0. L. Vrouw
van den Berg
Carmel.
ACHTSTE ZONDAG NA PINK
STEREN.
Evangelieverklaring.
HE OFFICIEELE KERKLIJST
UITGAVE VAN DE
AD VEE TEN TI SN:
Van I tot 6 regels i \j$o.
Elke regel meei ojto.
Ingezonden medodeelingen tussohen den tekst tan
minste 6 regels fL60; elke regel meer O.SO.
Les uit den brief van den H. apostel
Pauius aan de Romeinen VIII, 12—17.
Broeders! Wij hebben eene schuld
te betalen, niet aan het vleesch,
dat wij naar het vleesch zouden
lev6n. Want, indien gij naar het
vleesch leeft, zult gij sterven; doch
indien gq door den geest de wer
ken des vleesches sterven doet, zult
gij leven. Want zoovelen die door
den Geest Gods geleid worden, zyn
kinderen Gods. Immers hebt gq niet
ontvangen eenen geest van knecht
schap wederom in vrees, maar gij
hebt ontvangen eenen geest van
aanneming tot kinderen, in welken
wij roepen: Abba, (Vader!) De
Geest zelf toch geeft getuigenis aan
onzen Geest, dat wij kinderen Goda
zijn. Indien nu kinderen, dan ook
«rfgenamen; erfgenamen namelijk
van God en mede-erfgenamen van
■Christus.
Evangelie volgent den H. Lucas;
XVI, 1-9.
In dien tijd sprak Jesus tot ziyne
leerlingen deze gelqkenis: Er was
een rijk man, die eenen rentmees
ter haden deze werd bij hem
aangeklaagd als had hq zijne goe
deren verkwist. En hij nep hem
«n zeide tot hemWat hoor ik dit
van u? Doe rekening vanuwreat-
meesterachap 1 want gq zult niet
langer rentmeester kunnen zijn. De
rentmeester nu sprak bij zich zei
ven: Wat zal ik doen, daar mqn
heer mij het rentmeesterschap ont
neemt? Spitten kan ik niet, te be
delen schaam ik mq. Ik weet «at
ik doen zal, opdat, wanneer ik van
het rentmeesterschap zal zqn afge
zet, zij mij in hunne huizen zullen
ontvangen. Hij riep dan de schul
denaars zijns heeren, een voor een,
bij zich en zeide tot den eerste:
Hoeveel zqt gij mijnen heer schul
dig Deze zeideHonderd vat olie.
En hij zeide tot hem: Neem uw
handschrift, zet u toretond neder en
schrijf vijftig. Daarop zeide hij tot
«enen andere: En gij, hoeveel zijt
gij schuldig? Deze zeide: Honderd
mud tarwe. En hij zeide tot hem:
Neem uw pachtbrief en scurijf
tachtig.
En de heer prees den onrecht-
vaardigen rentmeester, omdat deze
"voorzichtig gehandeld had. Want
de kinderen dezer wereld zijn in
hun geslacht voorzichtiger dan de
kinderen des lichts. En Ik zeg u:
maakt u vrienden uit den onrecht-
Vaardigen Mammon, opdat, wan
neer gij zult bezwijken, zij u op
nemen in de eeuwige woontenten.
Sste ZONDAG, na PINKSTEREN.
Vooral met het oog op het Evan
gelie y an dezen Zondagi jnaken |ie
H< Vaders de opmerking dat het
gevaarlijk is den zin der parabels
*4 veel aan te dringen. Men stelt
mon bloot aan het gevaar in groote
dwalingen te vallen als mep uit alle
■Omstandigheden |ier para,biel gevolg
trekkingen voor zijn gedrag .wil ha
len Vooral heit doel van de parahei
moet in het oog gehouden worden,
m in werband daarmela de uitleg
ging geschieden. .In de parabel v:an
dezen Zondag wordt ons eein rent
meester voorgesteld, die reels over
tuigd, dat hij het goeji van zijn mees
ter verkwistte, nog1 een nieuwe on
rechtvaardigheid ten koste diens
meesters bedrijft De bedoeling van
Jesus is zeker niet hem. onder dit
opzicht als een, voorbeeld aan ons
voor te stellen Jesus noemt hem.
zelf, om die dwaling bij ons te voor
komen, een onreohtvaardigen rent
meester., Zijn doel is ons te. doen ge
voelen, jlait de kinderen des dichts
evenveel voorzichtigheid en zorg
moeten aanwenden in „do .zaak v,an
hun eeuwig heil, als de kinderen
dezer wereld besteden voor hun tij
delijke belangen Hij prijst het over
leg .van dien rentmeester, en fiiet
zijne handeling, fzijn zorg omj zich
vrienden te maken, ,en niet -het on
rechtvaardig middel daartoe aange
wend
„In dien tijd zeide Jesus tot Zijne
leerlingener was een zieker rijk
man, die een, rentmeester had Etn
deze werd blij! liem beticht dat hij
zijne goederen verkwist had." De
rijke waarvan Jesus Christus hier
spreekt is God, de Heer .en Mees
ter van alles. Alles wat wij heb
ben en, zijn, behoort Hem, en Hij
heeft het ons slechts toevertrouwd,
wij zijn er slechts de rentmeesters
van en moeten eenmaal rekenschap
afleggen van de wijze waarop wij
het gebruikt hebben. .Worden vielen
van ons niet reeds door hun eigen
geweten aangeklaagd, dat zijl de
goederen naar ziel en lichaam van
Hem ontvangen, verkwist hebben,
of ten minste niet volgens Zijn be
doeling- .gebruikt
„En Hij riep hem en zeide tot
hem: wat hoor ik daar van u? D-oe
rekening van kW rentmeesterschap,
want gij zult niet meer rentmeester
kunnen zijn." ÏWjj kunnen ons den
angst van dien rentmeester voor
stellen. Hü moet rekenschap- afleg
gen, en zijne rekening was niet in
orde. Ook voor ons zal eenmaal dat
o ogenblik aanbreken, la,ten wij er
dikwijls aan denken en zorgen er
voor gereed te zijn.
„De rentmeester nn zeide bij zich
z-elven: wat zal ik doen, daar mijn
heer mij bet rentmeesterschap af
neemt. tSpiiten kan ik niet, te bede
len schaam ik mij." Die schuldige
rentmeester is het beeld van de mees
te zondaars;. Zoodra. zij! door rampen
en beproevingen bezocht worden,
denken zij. aan bun meester, dien,
zijl vergaten zoolang zij in vreugde
en geluk leefden. Bovendien dacht
Hij nog .niet aan zijn fouten en te
kortkomingen, maar slechts aan da
gevolgen en straffen daarvan. .Zoo
doen ook helaas vele zondaren, zij;
gevoelen smart over de gevolgen,
maar geen berouw ov-er de zonden.
De rentmeester beklaagt zich dat hij1
niet jLn zijn arbeid een redmiddel
tegen de ellende, die hemi bedreigt,
vinden kan, maar die onmacht is zelf
een gevolg .van zijde fouten. Zijn
weelderig .leven heeft hem onge
schikt gemaakt voor den arbeid,
maar toch izou hjj, als hij slechts
moed had, zich nog langzamerhand
aan een passender arbeid kunnen
gewennen. Zoo ook met den zondaar.
Al is hij niet gewoon aan het ver
richten van goede werken, en valt
het hem dus moeilijk; en. zwaar, als
Hdj slechts ernstig wil, zal hij lang-
langzaiuerhand daaraan gewennen-
Te bedelen schaamt de rentmeester
Zich, maar die schaamte is niet een
rechtmatig gevoel van eigenwaarde,
dat hem zou aansporen om te arbei
den, doch komt slechts, voort uit
ijdelheid, jiie hem .tot een onte-erend
bedrog .zijn toevlucht doet nemen.
Ook de zondaar schaamt zich door
een valsche schaamte, uit mensche-
lijk opzicht, om Je barmhartigheid
en de hulp Gods af te smeeken.
Om het ongelukkig lot, dat hem
van alle zijden dreigde te .bezwaren,
minstens te verzachten, aarzelde de
onrechtvaardige rentmeester, die
reeds zooveel schuld op zijn geweten
geladen had, niet om- nog andera
onrechtvaardigheden te, plegen. Na
eenig beraad met zich .zelf, komt
hiji tot dit misdadig .besluit: ik zal
de schuldeische-rs van mijnen heer
tot mijne vrienden maken door hen,
al is dan ook op, onrechtvaardige!
wijlze, te hevoo-rdeelen, en, dan zullen
zij, mij uit dankbaarheid in, hunne
huizen ontvangen.
„En de heer prees den' onrecht-
vaaxdigen rentmeester, omdat hij
voorzichtig gehandeld had." Niet
de daajd zelf werd geprezen, deze
wordt integendeel met duidelijke
woorden als onrechtvaardig ge
brandmerkt maar de omzichtige wij
ze waarop de rentmeester voor zijne
toekomst gezorgd bad, wordt ge
prezen. Jesus stelt hem eleohts aan
zijne toehoorders ten voorbeeld hoe
ijverig en met welk een wijs beraad
zij voor hunne ware belangen moeten
zorgen,.
Dit wordt nog duidelijker door
do volgende woorden van den god-
delijken Leermeester: „De kinderen
dezer wereld zijn, in hun geslacht
voorzichtiger dan de kinderen des
lichts." De aardschgezinden, 'die
geen hooger streven kennen, dan te
zorgen vo-or hun tijdelijk welzijn,
zij ga,an me,t beleid te werk, ontzien
geen moeite, arbeiden dag en na,cht.
In hun geslacht, in .hun leven en
streven, betoenen zij1zich wijsen,
be;hoedza:am, daarin winnen zij1 het
verre van hen, die door.Jesus kin
deren des lichts, der gena;de, ge
noemd worden. Tegelijk wilde Jesus
een voor alle Christenen geldend
beginsel verkondigen omtrent het
ware gebruik der aardsche goede
ren. „Maa;kt u vrienden uit den
mammon der ongerechtigheid, opdat
wanneer gij zult bezweken zijn, zij
u opnemen in de eeuwige woningen."
In deze woorden geeft de Zaligmar
ker de toepassing der parabel. De
lieer had het schrander - beleid van
zijn rentmeester geprezen, in tegen
stelling van dien .slechts half. ver
dienden lof za-1 -ie Zaligmaker een
ander middel aan de hand geven om
den lof van God en een duurzaam
geluk ons te verzekeren. Die rent
meester had zich van onrechtvaar
dige kunstgrepen bediend, en met
welk gevolg JKt vertrouwen van
zijn heer was en bleef verloren, zijn
rentmeesterschap werd hem niet te
ruggegeven, en op de vrienden door
onrechtvaardigheid verworven was
niet te bouwen, zij zouden hem] toch
weldra den rug töekeeren. D-o goejie
raad die Jesus gaf luidde als volgt-:
de g-oedepen |ier wereld zijn een mam
mom, zijn gelden van ongerechtig
heid, omdat zijl zoo dikwijls onrecht
matig verkregen of bezeten worden,
zorgt dus dat zij door een christelijk
gebruik aan hoogere- doeleinden
dienstjbaiar worden, gebruikt ze om
goed te doen, dan zuilen ziji u vrien
den verwerven die u niet- verlaten
en ,u in de eeuwige woontenten, in
d-en hemel binnen voeren..
Naar P'iexre l-'Ermite.
Terwijl de discussie vuriger werd en
de lui een regenboog-kleurig gezicht
kregen, maakte zich Bouiard sterk, den-
zeilden zin te herhalen, die hij kracht
bijzette door klinkende slagen op de
tafel: „Ja!.... die monniken!.... luiaards!
niksnuttersluiaards,!1"
Goed dan, zei de pastoor, die
reeds, een uur werd verveeld door dien
Boudard, doodleuk, „de monniken zijn
luk... aangenomen. Maar ik wed, dat
gij, BouLard, geen acht dagen het le
ven uithouden, dat zij heit geheel,e jaar
leiden... Versta me goed, "'tis ernst, ik
daag u uit.... in naam' van de monni
ken!"
Bo-ulard, die dat niet verwachtte, be
gint angstig zijn fauteuil te beuken:
„Wat stelit u me nou voor dwaasheden
voor!...."
Dwaasheden?.... Neen hoor, her
vat de pastoor, wiens stem bijna ze
nuwachtig trilt. Kijk eens aan, den
geheeien avond zit u nu reeds in dit
salon, waar gij komt.... waar gij over
andere dingen moest praten, met vast
houdendheid mannen belachelijk tema
ken, die niet hier zijn, om zich te ver
dedigen!.... Ik neem- den handschoen
voor hen op; en in tegenwoordigheid
van deze vrienden, van deze dames,
die wel\ zullen weten, hoe ze over u
denken, als gij weigert, daag ik u uit
voor 't laatst!"
Nou!.... nou!.... zegt Bouiard, ik.,
ik neem; het aan....
Over drie dagen zult ge vertrek
ken?
Goed, binnen drie dagen.
En met het gebaar van iemand, die
spontaan toestemt tot een amputatie,
werpt hij.... zijn eindje Isigaar in den
hoek van den schoor,steen.
Dan hoort men in de zaal gemom
pelde illustraties, gefluisterde bedenkin
gen achter de tassen thee, ingehouden
lachaanvallenen over dat alles buldert
het verontwaardigd geschetter van
Mevr. Bouiard
Zeg, Ernest^ ben je gek' ge
worden?....
Gek.... stamelt Bouiard, onthutst
door geheel zijn wezen. Je weet toch
vrouw, dat....
Ben je gek, ja of neen!.... en je
jicht?....
Mijn jicht.... is mijn jicht!.... en
een weddenschap is een weddenschap!..
Hé!
En Bouiard Vleit zich' in zijn leuning
stoel, met waardigheid, terwijl zijn han
den zich kruisen over zijn reeds onrus-
tigen buik.
December.
De velden en de berg zijn door
trokken van een fijnen ijsregen, dien de
wind voortzwiept met een kwade furie,
om hem overal te doen indringen. De
dorre, droge takken der boomen, ge
schud in den morgenmist, schijnen te
klagen, de leveniooze treurklaoht van
alle dingen onder den zwarten hemel.
Midden door de kloosterpoort, waar
een tochtwind alles weg veegt, schrijdt
een dikke, lijvige heer, met een grooten
koffer in de hand; hij is letterlijk ver
stijfd onder zijne warme pelsjas met
dikke n kraag. i
Voor hem staat een groote monnik',
met geschoren hoofd en bloote voeten.
De kloosterling aanhoort hem, zonder
goed te hegrijpen: „Dus het is niet
voor een afzondering!....?
Neen.... Maar pa ter-overste is ver
wittigd.... Laten we liever binnen wat
praten???....
In 't klooster der Trappisten
spreekt men niet meer... Maar we kun
nen wel de spreekkamer voor de
vreemdelingen binnengaan....
Is zij verwarmd???
Altijd.... Kom, ik zal uw bagage
helpen dragen. En de monnik tor
send het zware handkoffer, gaat voor
Bouiard uiit, die als een nat geworden
hond niest onder zijn kapotte para-
pi uie^
'tls echt hondenweer
R-egent het vaak zoo hier?
Acht maanden van het jaar.
Verduiveld!!
Een breede houten trap, met kra
kende treden.
Lange, liange gangenkoud... je tan
den klapperen Qp elkaar.
Een naakte, ijskoude cel, verloren
in een dezer gangen.
Daar is het.
Bouiard valt neer op een dennenhou
ten kruk, de eenige; en met z'n handen
in de zakken, zonder een woord, zon
der gedachte, blijft hij als een stuk
lood onbeweeglijk zitten ie midden van
de groote stilte van 't al.
En eigenaardig zijn de gevoelens in
zijn zieiL. Hij barst niet los, zooals hij
nog vijf minuten te voren dacht; hij
zoekt niet met oen vloek zijn sigaren
koker of zijn velidllesch met brandewijn
die de broederporlier maar heeft ge
houden....
Een vreemde rust komt over hem in
deze ijskoude cef met hare witte kalk
muren; de zenuwen van 'geheel zijn
wezen schijnen zich te ontspannen, evem-
ans na aen storm aan de ra's der vaar
tuigen neerhangen da zeilen, afgemat
door de woede der winden; als hij
zijn ziel kon zien drukt het hem, dat
zij een ijndruk zo ujhebben' van de kalm
te, die eindelijk op het gelaat der lij
ken zweeft, heem en weer geschud dooi
de verwoestingen yan den doodsstrijd.
O!... die ongekende kloosterrust!
Door de kleine groene ruitjes van
het raam ziet men de grijze wolken
voorbij trekken, daar boven, als een
zwijgende vlucht zeemeeuwen, verloren
in de oneindigheid.
En heneden de vlakte, die in haar
Siluimerslaap ligt onder den mist, zij
ook zwijgt
En uit den mast doemen op men-
s-chelijke wezens in monnikempij ge
kleed. Vrij loopen zij daar met ruwe
akkerwerktuigen. Er zijn jongen on
der.... en ouden.... Zij komen van daar
ginds.... van de bevrozen velden.... van
de wouden, geschud door de noorden
winden.... of van de diepe moerassen,
die ze thans bloot leggen eai waarvan
men eens zal zeggen: „Prachtige wei
den!.... Die sluwe monniken weten al
tijd het beste uit te kiezen!..., Niets-
waardigen, hè!....
Elf uur 's avonds.
Boiiilard heeft met weerzin gegeten-
watersoep, groenten zonder zout, geen
wijn, een kwartier aan tafel zonder ie
praten!.... Waar benne jullie, lekkere
patrijsjes met kooi van Mevrouw Bou
iard?.... Oude Grenache van 't jaar
'42,...? Garnalensaus, tonglapjes.
Dat alles toeit in de hersenkas van
Bouiard gedurende zijn slaap.
'n Zwaren onrustigen slaap.... Onder
broken door nachtmerries, die hem
doen wentelen over de krakende den
nenbrits, waarop hij met al zijn klee-
ren moet slapen—
Hij droomt, dat zijn maag recht op
voor hem staat met gekruiste armen—
(de armen van de maag!!.... arme Bou
iard!)
Zeg ereis— zal die mop lang
duren??.... Ik heb genoeg van die uien
van jouw monniken En. alls ik je zoo'n
migraintjo stuur.— dat je anders uit je
hoofd doet springen!
En de maag rolt zijn grijze— woes
te oogen!....
Bouiard smeekte innig: „Morgen....
Misschien.... zou er vergift in zitten?—
.—Alleen voor 'zieken!.... en olie.,
als je me met die olie vol propt'....
dan is 't gedaan.... hoor je.... ik ver
moord je!
En de maag opent zich, alls een groo
te zak op B-ouliard— verplet bezweet
vol ontzetting.
Maar op 't oogenbilik, daf het visioen
verzwakt., dat de ademhaling eindelijk
regelmatiger wordt., klinkt een geraas
van deuren, die open en dicht gaan-
Het geluid komt nader... wordt hoor
baar, plots vult zich de cel van Bou
iard met licht, waarin rechtop een wit
te gestalte voorwaarts treedl!— Bene-
dicamus Domino
Wat is er?.... wat?... hulp...
Middernacht... s-ta op voor de Ma-
tulinae.
't Is een overrompeling.
Met moe hoofd, drogen mond, han
gende armen— zet Bouiard zich op
den harden rand van de bank, die tot
bed dient, en pijnlijk ontrolt zich het
vooruitzicht van den dag voor z'n
oogen. Na de Matutinae, de terugkeer
naar de koude cel; dan het morgen
gebed, de mis, de arbeid in de velden
onder den ijswind, vaak met de bloote
voeten in het waiter; de zwijgende te
rugkeer, terwijl men den rozenkrans
bidt, het wrange ontbijt zonder vleesch,
zonder wijn,... de lange starre studie's
over de meest ernstige levensvragen
brrr! al dat zich zelf vergeten
die minachting met het menschelijk
leven.... brrr!!!
Den volgenden dag reed de k'loos-
terkoets, waarin een halfdoode reizi
ger, gewikkeld in een pelsjas en met
een koffer tusschen zijn been en zat, van
den heuvel af. Men zou gezegd heb
ben, dat die man een tweejarig ver
blijf had gehouden in een onbewoon
bare streek, zoo gespannen stonden zijn
trekken, zoo ontdaan was zijn gelaat
zoo glansloos blikten zijn oogen.
Beneden op den weg, omzoomd met
doornige hei-bremmen, keerde Bouiard
zich omhet klooster daarboven, ge
heel gehuld in den mist, scheen ernstig
te glimlachen, ziende de vlucht van
den armen kerel— na achttien uren
proeftijd!
Begreep hij die taal?.... of sprak een
ernstiger vraag tot het hart? Zeker is
het, dat hij voor het postkanLoor Het
stilhouden en het volgende telegram
zond:
Mevrouw Bouiard,
217 Didero-tweg, Parijs.
Ik kom, half dood— zorg dat je
bouillon.... een flinken biefstuk klaar
heb.... maak een veeren bed warm.
Niet de monniken— maar ik ben een
luiaard.
L
Toen de heer Labouchette, van de
firma Labouchette en Co. (kaas „en
gras" en „en détail"), zijn zaak over
deed, slaakte hij een zucht van ver
lichting, aLs iemand, die een zwaren
arbeid gelukkig achter den rug heeft.
Nu hij zijn schaapjes op het droge had,
kon hij, ver van het gewoel der groote
stad, een andere lucht gaan inademen
dan in de Parijsche rue Montmartre,
waar hij dertig jaar van zijn ieven
had zoek gebracht met inpakken, uit
pakken tellen, wegen, betasten en be
ruiken van alles.
Sedert langen tijd had hij, in zijn
weinige vrije oogenbiikken, en zonder
er iemand iets van te zeggen, een on
tembaar verlangen in zich gevoeld een
automobiel te besturen. De man, die
sedert jaren bijna een zittend leven
had geleid, verlangde er vurig naar
door steden en dorpen te vliegen, vrij
ailis een vogel in de lucht. Hij had
er ail over gedacht een auto Ie koopem,
om zijn bestellingen uit te voeren; doch
de protesten zijner familieleden had
den er hem van weerhouden. Maar
nu hij vrij was, aarzelde hij niet lan
ger.
Hij begon met zich alle mogelijke
sportbladen aan ie schaffen. Hij, die
er zelfs nooit aan had gedacht een rij
wiel te bestijgen, had nu den mond
vol van: carburator, versnelling, re
cords, enz. Zelfs zijn slaapkamer hing
vol portretten van vreemd gemasker
de mannen, die een ingewijde als auto
mobilisten herkennen kon.
En daar bleef het niet bij. Weldra
kocht hij zichzelf een muts van Tijger
vel, een stofbril en een uit een beren
huid vervaardigde ja-s, die niet munder
dan dertig kilo woog. En tot groote
ontstentenis zijner vrouw kocht hij zich
eenige dagen later een Dérapet van 24
paardekrachten
IL
Men vertelf elkander op het kantoor
der vroegere firma Labouchtte en Co.
dikwijls van de eerste reis. -van den
oud-patroon.
Zijn vrouw wilde hem niet verge
zellen. Men wist niet ,wat er gebeu
ren kon! Die machines hebben vaak
zullke grillen. Zoodoende kon hij alleen
van zijn triomf genieten; in zijn beren
huid zat hij als een dierentemmer in
Je kopi der wilde beesten. Hef was
eigenlijk een gedresseerd dier, die
pracht van een machine onder hem.
Zij trilde en blies, maar hij had haar
geheel in zijn macht
Een lichte wending aan het stuur
rad, een druk op den hefboom voor
de „première vitesse" en prrrrt! Mijn
heer Labouchette ging er ais een vorst
vandoor gehuld in een wolk van stof
en in een telkens versnelde opeenvol
ging van exploisies, niets achter zich
latend dan een geur, die doordringen
der was dan van de glibberigste kaas,
welke ooit naar menscheninagen ver
huisde.,
Altijd sneller ging hel; den romp
voorover gebogen, de handen kramp
achtig aan het stuur, de beschermde
oogen strak voor zich uit en den voet
gereed om de ontsteking telkens te ver
vroegen. Het monster ging er ais een
schicht doorheen, kippen en honden
vermorzelend, een bedreiging voor el-
ken voetganger en wielrijder, die het
ontmoette. Hellingen op en hellingen
af. Veldwachters langs den weg, die
dreigend de vuisten balden, hadden er
het nakijken van.
Maar eindelijk moest hij zijn vaart
toch temperen: hij kwam door een
een dorp, waar de bewoners, op liun
Zondagsch gekleed, aan het feestvieren
waren. Hoe hij ook toeterde, deraen-
schen gingen niet op zijde en bleven op
hun gemak flaneeren langs de kramen
en tenten, die links en. rechts van den
weg waren neergezet Er stonden een
draaimolen een schiettent, en een.
tent, waarvoor twee vrouwen in
vleeschkleurig tricot op de tonen van
een draaiorgel aan het dansen waren.
En wie vooral veel menschen trok: een
berentemmer, die bruintje dansen liet,
Zijn ohauffeursgeduld werd op een
harden proef gesteld. Bij elke. omwen
teling van het wiel moest hij stop
pen, nu eens voor de verstrooidheid
van den een, dan weer voor den onwil
van den ander. Sommigen toonden zich
vijandig.
„Haal dien kerel er uit!" riepen er.
„Laat hem stoppen!" gaf een ander
als raa-d.
Een grappenmaker riep: „De beer
is los! Houdt hem!"
Alle omstanders lachten.
Eindelijk zag Labouchette den weg
vrij, en zette er zooals men zegt
de ,ysokken" weer in.
Maar hij had pecli nu. Nauwelijks
eenige honderden meters verder, bleef
de machine met een schok stilstaan
en wais niet meer van de plaats te krij
gen.
„Een kleinigheid!" meende Labou
chette, die optimist was en groot ver
trouwen in zijn machine had.
En zonder zich den tijd te gunnen
zijn zware berenhuid af te doen, haalde
hij ju.it zijn koffer te voorschijn: eerst
een mand met levensmiddelen, die zijn
zorgzame wederhelft daar gedeponeerd
had en die hij achteloos op de kussens
zette en dan een zak met gereedschap
pen. Met een sleutel in de hand legde
hij zich verholgens plat op den rug
onder zijn machine om eenige schroe
ven aan te draaien en hot ongemak te
verhelpen.
IIL
Het was gauw klaar.
„Nu zal het wel weer gaan!" zei hij,
terwijl hij onder de auto uitkroop.
Maar versteld bleef hij staan.
„Welzeker!" riep hij woedend uit.
„Geneer u maar niet! Zij zijn colle
ga's
Werkelijk zal er een wezen met een
berenhuid als hij op de bank, met "den
rug naar hem' toegekeerd, zich te goed
te doen aan de eetwaren! En de „col
lega" scheen zóó in de smulpartij ver
diept ,dat hij den verontwaardigden uit
roep van den eigenaar niet eens scheen
te hooren.
.Woedend klom Labouchette nu in
het rijtuig en gaf den ander een ge
weldigen klap op den schouder.
„Zeg eens!" brulde hij, „zal 'jenog
iets voor mij overlaten
Nauwelijks had hij die woorden ge
sproken, of de arme man slaakte een
kreet van schrik en tuimelde zijn auto
uit
De „collega" had zich met vervaar
lijk gebrul omgewend. Maar in plaats
van in een stofbril blikte Labouchtte
in den geopenden muil van een werke
lijker: beer!
Die familiariteit zou hem duur op
breken! Als een haas maakte hij, dat
hij weg kwam. Op hetzelfde oogenblik
hoorde hij achter zich een verward
geluid van stemmen, die riepen
„De beer is los! Houdt hem' .Houdt
hemi"
Geen twijfel meer: de beer zaf hem
pp de hielen.
De arme man liep zich in zijn war
men pels de tong uit den mond. De
kreten kwamen nader. Hij durfde niet
omzienZijn knieën knikten
W-aar kon hij een schuilplaats vinden?
Links en rechts waren heggen, die hij
met geen mogelijkheid kon overklim-
men. Bovendien zou de beer in twee
stappen bij hem. zijn geweest. In een
toom klimmen? Maar kon hij ooit