Ier Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen. Naaml. Yenn. „Drukkerij de Spaarnestad." LUI LEVEN. DE BEER IS LOS! Dit nummer behoort bij de „Nieuwe Haart. Courant" van 9 Juli. KINDERHUISVEST No. 29—31—33. HAARLEM. Directeur: F. H. M. v. d. GBIBNDT. Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124,) 20NDAG 10 Juli. Maandag 11 DINSDAG 12 WOENSDAG 13 DONDERDAG 14 VRIJDAG 15 ZATERDAG 16 7e Zondag na Pinksteren. Kerkwijding van de Kathe draal en van alle Kerken in 'tBisdom Haar lem. H.H. Cyrillus en Methodius. Bisschoppenen Belijders. Octaaf van den H.H.Bonifacius en Gezellen. Martelaren. H. Anacletus, Paus, Marte laar. H. Bonaventu- ra. Bisschop, Belijder en Kerkleeraar. Scheiding der Apostelen. 0. L. Vrouw van den Berg Carmel. ACHTSTE ZONDAG NA PINK STEREN. Evangelieverklaring. HE OFFICIEELE KERKLIJST UITGAVE VAN DE AD VEE TEN TI SN: Van I tot 6 regels i \j$o. Elke regel meei ojto. Ingezonden medodeelingen tussohen den tekst tan minste 6 regels fL60; elke regel meer O.SO. Les uit den brief van den H. apostel Pauius aan de Romeinen VIII, 12—17. Broeders! Wij hebben eene schuld te betalen, niet aan het vleesch, dat wij naar het vleesch zouden lev6n. Want, indien gij naar het vleesch leeft, zult gij sterven; doch indien gq door den geest de wer ken des vleesches sterven doet, zult gij leven. Want zoovelen die door den Geest Gods geleid worden, zyn kinderen Gods. Immers hebt gq niet ontvangen eenen geest van knecht schap wederom in vrees, maar gij hebt ontvangen eenen geest van aanneming tot kinderen, in welken wij roepen: Abba, (Vader!) De Geest zelf toch geeft getuigenis aan onzen Geest, dat wij kinderen Goda zijn. Indien nu kinderen, dan ook «rfgenamen; erfgenamen namelijk van God en mede-erfgenamen van ■Christus. Evangelie volgent den H. Lucas; XVI, 1-9. In dien tijd sprak Jesus tot ziyne leerlingen deze gelqkenis: Er was een rijk man, die eenen rentmees ter haden deze werd bij hem aangeklaagd als had hq zijne goe deren verkwist. En hij nep hem «n zeide tot hemWat hoor ik dit van u? Doe rekening vanuwreat- meesterachap 1 want gq zult niet langer rentmeester kunnen zijn. De rentmeester nu sprak bij zich zei ven: Wat zal ik doen, daar mqn heer mij het rentmeesterschap ont neemt? Spitten kan ik niet, te be delen schaam ik mq. Ik weet «at ik doen zal, opdat, wanneer ik van het rentmeesterschap zal zqn afge zet, zij mij in hunne huizen zullen ontvangen. Hij riep dan de schul denaars zijns heeren, een voor een, bij zich en zeide tot den eerste: Hoeveel zqt gij mijnen heer schul dig Deze zeideHonderd vat olie. En hij zeide tot hem: Neem uw handschrift, zet u toretond neder en schrijf vijftig. Daarop zeide hij tot «enen andere: En gij, hoeveel zijt gij schuldig? Deze zeide: Honderd mud tarwe. En hij zeide tot hem: Neem uw pachtbrief en scurijf tachtig. En de heer prees den onrecht- vaardigen rentmeester, omdat deze "voorzichtig gehandeld had. Want de kinderen dezer wereld zijn in hun geslacht voorzichtiger dan de kinderen des lichts. En Ik zeg u: maakt u vrienden uit den onrecht- Vaardigen Mammon, opdat, wan neer gij zult bezwijken, zij u op nemen in de eeuwige woontenten. Sste ZONDAG, na PINKSTEREN. Vooral met het oog op het Evan gelie y an dezen Zondagi jnaken |ie H< Vaders de opmerking dat het gevaarlijk is den zin der parabels *4 veel aan te dringen. Men stelt mon bloot aan het gevaar in groote dwalingen te vallen als mep uit alle ■Omstandigheden |ier para,biel gevolg trekkingen voor zijn gedrag .wil ha len Vooral heit doel van de parahei moet in het oog gehouden worden, m in werband daarmela de uitleg ging geschieden. .In de parabel v:an dezen Zondag wordt ons eein rent meester voorgesteld, die reels over tuigd, dat hij het goeji van zijn mees ter verkwistte, nog1 een nieuwe on rechtvaardigheid ten koste diens meesters bedrijft De bedoeling van Jesus is zeker niet hem. onder dit opzicht als een, voorbeeld aan ons voor te stellen Jesus noemt hem. zelf, om die dwaling bij ons te voor komen, een onreohtvaardigen rent meester., Zijn doel is ons te. doen ge voelen, jlait de kinderen des dichts evenveel voorzichtigheid en zorg moeten aanwenden in „do .zaak v,an hun eeuwig heil, als de kinderen dezer wereld besteden voor hun tij delijke belangen Hij prijst het over leg .van dien rentmeester, en fiiet zijne handeling, fzijn zorg omj zich vrienden te maken, ,en niet -het on rechtvaardig middel daartoe aange wend „In dien tijd zeide Jesus tot Zijne leerlingener was een zieker rijk man, die een, rentmeester had Etn deze werd blij! liem beticht dat hij zijne goederen verkwist had." De rijke waarvan Jesus Christus hier spreekt is God, de Heer .en Mees ter van alles. Alles wat wij heb ben en, zijn, behoort Hem, en Hij heeft het ons slechts toevertrouwd, wij zijn er slechts de rentmeesters van en moeten eenmaal rekenschap afleggen van de wijze waarop wij het gebruikt hebben. .Worden vielen van ons niet reeds door hun eigen geweten aangeklaagd, dat zijl de goederen naar ziel en lichaam van Hem ontvangen, verkwist hebben, of ten minste niet volgens Zijn be doeling- .gebruikt „En Hij riep hem en zeide tot hem: wat hoor ik daar van u? D-oe rekening van kW rentmeesterschap, want gij zult niet meer rentmeester kunnen zijn." ÏWjj kunnen ons den angst van dien rentmeester voor stellen. Hü moet rekenschap- afleg gen, en zijne rekening was niet in orde. Ook voor ons zal eenmaal dat o ogenblik aanbreken, la,ten wij er dikwijls aan denken en zorgen er voor gereed te zijn. „De rentmeester nn zeide bij zich z-elven: wat zal ik doen, daar mijn heer mij bet rentmeesterschap af neemt. tSpiiten kan ik niet, te bede len schaam ik mij." Die schuldige rentmeester is het beeld van de mees te zondaars;. Zoodra. zij! door rampen en beproevingen bezocht worden, denken zij. aan bun meester, dien, zijl vergaten zoolang zij in vreugde en geluk leefden. Bovendien dacht Hij nog .niet aan zijn fouten en te kortkomingen, maar slechts aan da gevolgen en straffen daarvan. .Zoo doen ook helaas vele zondaren, zij; gevoelen smart over de gevolgen, maar geen berouw ov-er de zonden. De rentmeester beklaagt zich dat hij1 niet jLn zijn arbeid een redmiddel tegen de ellende, die hemi bedreigt, vinden kan, maar die onmacht is zelf een gevolg .van zijde fouten. Zijn weelderig .leven heeft hem onge schikt gemaakt voor den arbeid, maar toch izou hjj, als hij slechts moed had, zich nog langzamerhand aan een passender arbeid kunnen gewennen. Zoo ook met den zondaar. Al is hij niet gewoon aan het ver richten van goede werken, en valt het hem dus moeilijk; en. zwaar, als Hdj slechts ernstig wil, zal hij lang- langzaiuerhand daaraan gewennen- Te bedelen schaamt de rentmeester Zich, maar die schaamte is niet een rechtmatig gevoel van eigenwaarde, dat hem zou aansporen om te arbei den, doch komt slechts, voort uit ijdelheid, jiie hem .tot een onte-erend bedrog .zijn toevlucht doet nemen. Ook de zondaar schaamt zich door een valsche schaamte, uit mensche- lijk opzicht, om Je barmhartigheid en de hulp Gods af te smeeken. Om het ongelukkig lot, dat hem van alle zijden dreigde te .bezwaren, minstens te verzachten, aarzelde de onrechtvaardige rentmeester, die reeds zooveel schuld op zijn geweten geladen had, niet om- nog andera onrechtvaardigheden te, plegen. Na eenig beraad met zich .zelf, komt hiji tot dit misdadig .besluit: ik zal de schuldeische-rs van mijnen heer tot mijne vrienden maken door hen, al is dan ook op, onrechtvaardige! wijlze, te hevoo-rdeelen, en, dan zullen zij, mij uit dankbaarheid in, hunne huizen ontvangen. „En de heer prees den' onrecht- vaaxdigen rentmeester, omdat hij voorzichtig gehandeld had." Niet de daajd zelf werd geprezen, deze wordt integendeel met duidelijke woorden als onrechtvaardig ge brandmerkt maar de omzichtige wij ze waarop de rentmeester voor zijne toekomst gezorgd bad, wordt ge prezen. Jesus stelt hem eleohts aan zijne toehoorders ten voorbeeld hoe ijverig en met welk een wijs beraad zij voor hunne ware belangen moeten zorgen,. Dit wordt nog duidelijker door do volgende woorden van den god- delijken Leermeester: „De kinderen dezer wereld zijn, in hun geslacht voorzichtiger dan de kinderen des lichts." De aardschgezinden, 'die geen hooger streven kennen, dan te zorgen vo-or hun tijdelijk welzijn, zij ga,an me,t beleid te werk, ontzien geen moeite, arbeiden dag en na,cht. In hun geslacht, in .hun leven en streven, betoenen zij1zich wijsen, be;hoedza:am, daarin winnen zij1 het verre van hen, die door.Jesus kin deren des lichts, der gena;de, ge noemd worden. Tegelijk wilde Jesus een voor alle Christenen geldend beginsel verkondigen omtrent het ware gebruik der aardsche goede ren. „Maa;kt u vrienden uit den mammon der ongerechtigheid, opdat wanneer gij zult bezweken zijn, zij u opnemen in de eeuwige woningen." In deze woorden geeft de Zaligmar ker de toepassing der parabel. De lieer had het schrander - beleid van zijn rentmeester geprezen, in tegen stelling van dien .slechts half. ver dienden lof za-1 -ie Zaligmaker een ander middel aan de hand geven om den lof van God en een duurzaam geluk ons te verzekeren. Die rent meester had zich van onrechtvaar dige kunstgrepen bediend, en met welk gevolg JKt vertrouwen van zijn heer was en bleef verloren, zijn rentmeesterschap werd hem niet te ruggegeven, en op de vrienden door onrechtvaardigheid verworven was niet te bouwen, zij zouden hem] toch weldra den rug töekeeren. D-o goejie raad die Jesus gaf luidde als volgt-: de g-oedepen |ier wereld zijn een mam mom, zijn gelden van ongerechtig heid, omdat zijl zoo dikwijls onrecht matig verkregen of bezeten worden, zorgt dus dat zij door een christelijk gebruik aan hoogere- doeleinden dienstjbaiar worden, gebruikt ze om goed te doen, dan zuilen ziji u vrien den verwerven die u niet- verlaten en ,u in de eeuwige woontenten, in d-en hemel binnen voeren.. Naar P'iexre l-'Ermite. Terwijl de discussie vuriger werd en de lui een regenboog-kleurig gezicht kregen, maakte zich Bouiard sterk, den- zeilden zin te herhalen, die hij kracht bijzette door klinkende slagen op de tafel: „Ja!.... die monniken!.... luiaards! niksnuttersluiaards,!1" Goed dan, zei de pastoor, die reeds, een uur werd verveeld door dien Boudard, doodleuk, „de monniken zijn luk... aangenomen. Maar ik wed, dat gij, BouLard, geen acht dagen het le ven uithouden, dat zij heit geheel,e jaar leiden... Versta me goed, "'tis ernst, ik daag u uit.... in naam' van de monni ken!" Bo-ulard, die dat niet verwachtte, be gint angstig zijn fauteuil te beuken: „Wat stelit u me nou voor dwaasheden voor!...." Dwaasheden?.... Neen hoor, her vat de pastoor, wiens stem bijna ze nuwachtig trilt. Kijk eens aan, den geheeien avond zit u nu reeds in dit salon, waar gij komt.... waar gij over andere dingen moest praten, met vast houdendheid mannen belachelijk tema ken, die niet hier zijn, om zich te ver dedigen!.... Ik neem- den handschoen voor hen op; en in tegenwoordigheid van deze vrienden, van deze dames, die wel\ zullen weten, hoe ze over u denken, als gij weigert, daag ik u uit voor 't laatst!" Nou!.... nou!.... zegt Bouiard, ik., ik neem; het aan.... Over drie dagen zult ge vertrek ken? Goed, binnen drie dagen. En met het gebaar van iemand, die spontaan toestemt tot een amputatie, werpt hij.... zijn eindje Isigaar in den hoek van den schoor,steen. Dan hoort men in de zaal gemom pelde illustraties, gefluisterde bedenkin gen achter de tassen thee, ingehouden lachaanvallenen over dat alles buldert het verontwaardigd geschetter van Mevr. Bouiard Zeg, Ernest^ ben je gek' ge worden?.... Gek.... stamelt Bouiard, onthutst door geheel zijn wezen. Je weet toch vrouw, dat.... Ben je gek, ja of neen!.... en je jicht?.... Mijn jicht.... is mijn jicht!.... en een weddenschap is een weddenschap!.. Hé! En Bouiard Vleit zich' in zijn leuning stoel, met waardigheid, terwijl zijn han den zich kruisen over zijn reeds onrus- tigen buik. December. De velden en de berg zijn door trokken van een fijnen ijsregen, dien de wind voortzwiept met een kwade furie, om hem overal te doen indringen. De dorre, droge takken der boomen, ge schud in den morgenmist, schijnen te klagen, de leveniooze treurklaoht van alle dingen onder den zwarten hemel. Midden door de kloosterpoort, waar een tochtwind alles weg veegt, schrijdt een dikke, lijvige heer, met een grooten koffer in de hand; hij is letterlijk ver stijfd onder zijne warme pelsjas met dikke n kraag. i Voor hem staat een groote monnik', met geschoren hoofd en bloote voeten. De kloosterling aanhoort hem, zonder goed te hegrijpen: „Dus het is niet voor een afzondering!....? Neen.... Maar pa ter-overste is ver wittigd.... Laten we liever binnen wat praten???.... In 't klooster der Trappisten spreekt men niet meer... Maar we kun nen wel de spreekkamer voor de vreemdelingen binnengaan.... Is zij verwarmd??? Altijd.... Kom, ik zal uw bagage helpen dragen. En de monnik tor send het zware handkoffer, gaat voor Bouiard uiit, die als een nat geworden hond niest onder zijn kapotte para- pi uie^ 'tls echt hondenweer R-egent het vaak zoo hier? Acht maanden van het jaar. Verduiveld!! Een breede houten trap, met kra kende treden. Lange, liange gangenkoud... je tan den klapperen Qp elkaar. Een naakte, ijskoude cel, verloren in een dezer gangen. Daar is het. Bouiard valt neer op een dennenhou ten kruk, de eenige; en met z'n handen in de zakken, zonder een woord, zon der gedachte, blijft hij als een stuk lood onbeweeglijk zitten ie midden van de groote stilte van 't al. En eigenaardig zijn de gevoelens in zijn zieiL. Hij barst niet los, zooals hij nog vijf minuten te voren dacht; hij zoekt niet met oen vloek zijn sigaren koker of zijn velidllesch met brandewijn die de broederporlier maar heeft ge houden.... Een vreemde rust komt over hem in deze ijskoude cef met hare witte kalk muren; de zenuwen van 'geheel zijn wezen schijnen zich te ontspannen, evem- ans na aen storm aan de ra's der vaar tuigen neerhangen da zeilen, afgemat door de woede der winden; als hij zijn ziel kon zien drukt het hem, dat zij een ijndruk zo ujhebben' van de kalm te, die eindelijk op het gelaat der lij ken zweeft, heem en weer geschud dooi de verwoestingen yan den doodsstrijd. O!... die ongekende kloosterrust! Door de kleine groene ruitjes van het raam ziet men de grijze wolken voorbij trekken, daar boven, als een zwijgende vlucht zeemeeuwen, verloren in de oneindigheid. En heneden de vlakte, die in haar Siluimerslaap ligt onder den mist, zij ook zwijgt En uit den mast doemen op men- s-chelijke wezens in monnikempij ge kleed. Vrij loopen zij daar met ruwe akkerwerktuigen. Er zijn jongen on der.... en ouden.... Zij komen van daar ginds.... van de bevrozen velden.... van de wouden, geschud door de noorden winden.... of van de diepe moerassen, die ze thans bloot leggen eai waarvan men eens zal zeggen: „Prachtige wei den!.... Die sluwe monniken weten al tijd het beste uit te kiezen!..., Niets- waardigen, hè!.... Elf uur 's avonds. Boiiilard heeft met weerzin gegeten- watersoep, groenten zonder zout, geen wijn, een kwartier aan tafel zonder ie praten!.... Waar benne jullie, lekkere patrijsjes met kooi van Mevrouw Bou iard?.... Oude Grenache van 't jaar '42,...? Garnalensaus, tonglapjes. Dat alles toeit in de hersenkas van Bouiard gedurende zijn slaap. 'n Zwaren onrustigen slaap.... Onder broken door nachtmerries, die hem doen wentelen over de krakende den nenbrits, waarop hij met al zijn klee- ren moet slapen— Hij droomt, dat zijn maag recht op voor hem staat met gekruiste armen— (de armen van de maag!!.... arme Bou iard!) Zeg ereis— zal die mop lang duren??.... Ik heb genoeg van die uien van jouw monniken En. alls ik je zoo'n migraintjo stuur.— dat je anders uit je hoofd doet springen! En de maag rolt zijn grijze— woes te oogen!.... Bouiard smeekte innig: „Morgen.... Misschien.... zou er vergift in zitten?— .—Alleen voor 'zieken!.... en olie., als je me met die olie vol propt'.... dan is 't gedaan.... hoor je.... ik ver moord je! En de maag opent zich, alls een groo te zak op B-ouliard— verplet bezweet vol ontzetting. Maar op 't oogenbilik, daf het visioen verzwakt., dat de ademhaling eindelijk regelmatiger wordt., klinkt een geraas van deuren, die open en dicht gaan- Het geluid komt nader... wordt hoor baar, plots vult zich de cel van Bou iard met licht, waarin rechtop een wit te gestalte voorwaarts treedl!— Bene- dicamus Domino Wat is er?.... wat?... hulp... Middernacht... s-ta op voor de Ma- tulinae. 't Is een overrompeling. Met moe hoofd, drogen mond, han gende armen— zet Bouiard zich op den harden rand van de bank, die tot bed dient, en pijnlijk ontrolt zich het vooruitzicht van den dag voor z'n oogen. Na de Matutinae, de terugkeer naar de koude cel; dan het morgen gebed, de mis, de arbeid in de velden onder den ijswind, vaak met de bloote voeten in het waiter; de zwijgende te rugkeer, terwijl men den rozenkrans bidt, het wrange ontbijt zonder vleesch, zonder wijn,... de lange starre studie's over de meest ernstige levensvragen brrr! al dat zich zelf vergeten die minachting met het menschelijk leven.... brrr!!! Den volgenden dag reed de k'loos- terkoets, waarin een halfdoode reizi ger, gewikkeld in een pelsjas en met een koffer tusschen zijn been en zat, van den heuvel af. Men zou gezegd heb ben, dat die man een tweejarig ver blijf had gehouden in een onbewoon bare streek, zoo gespannen stonden zijn trekken, zoo ontdaan was zijn gelaat zoo glansloos blikten zijn oogen. Beneden op den weg, omzoomd met doornige hei-bremmen, keerde Bouiard zich omhet klooster daarboven, ge heel gehuld in den mist, scheen ernstig te glimlachen, ziende de vlucht van den armen kerel— na achttien uren proeftijd! Begreep hij die taal?.... of sprak een ernstiger vraag tot het hart? Zeker is het, dat hij voor het postkanLoor Het stilhouden en het volgende telegram zond: Mevrouw Bouiard, 217 Didero-tweg, Parijs. Ik kom, half dood— zorg dat je bouillon.... een flinken biefstuk klaar heb.... maak een veeren bed warm. Niet de monniken— maar ik ben een luiaard. L Toen de heer Labouchette, van de firma Labouchette en Co. (kaas „en gras" en „en détail"), zijn zaak over deed, slaakte hij een zucht van ver lichting, aLs iemand, die een zwaren arbeid gelukkig achter den rug heeft. Nu hij zijn schaapjes op het droge had, kon hij, ver van het gewoel der groote stad, een andere lucht gaan inademen dan in de Parijsche rue Montmartre, waar hij dertig jaar van zijn ieven had zoek gebracht met inpakken, uit pakken tellen, wegen, betasten en be ruiken van alles. Sedert langen tijd had hij, in zijn weinige vrije oogenbiikken, en zonder er iemand iets van te zeggen, een on tembaar verlangen in zich gevoeld een automobiel te besturen. De man, die sedert jaren bijna een zittend leven had geleid, verlangde er vurig naar door steden en dorpen te vliegen, vrij ailis een vogel in de lucht. Hij had er ail over gedacht een auto Ie koopem, om zijn bestellingen uit te voeren; doch de protesten zijner familieleden had den er hem van weerhouden. Maar nu hij vrij was, aarzelde hij niet lan ger. Hij begon met zich alle mogelijke sportbladen aan ie schaffen. Hij, die er zelfs nooit aan had gedacht een rij wiel te bestijgen, had nu den mond vol van: carburator, versnelling, re cords, enz. Zelfs zijn slaapkamer hing vol portretten van vreemd gemasker de mannen, die een ingewijde als auto mobilisten herkennen kon. En daar bleef het niet bij. Weldra kocht hij zichzelf een muts van Tijger vel, een stofbril en een uit een beren huid vervaardigde ja-s, die niet munder dan dertig kilo woog. En tot groote ontstentenis zijner vrouw kocht hij zich eenige dagen later een Dérapet van 24 paardekrachten IL Men vertelf elkander op het kantoor der vroegere firma Labouchtte en Co. dikwijls van de eerste reis. -van den oud-patroon. Zijn vrouw wilde hem niet verge zellen. Men wist niet ,wat er gebeu ren kon! Die machines hebben vaak zullke grillen. Zoodoende kon hij alleen van zijn triomf genieten; in zijn beren huid zat hij als een dierentemmer in Je kopi der wilde beesten. Hef was eigenlijk een gedresseerd dier, die pracht van een machine onder hem. Zij trilde en blies, maar hij had haar geheel in zijn macht Een lichte wending aan het stuur rad, een druk op den hefboom voor de „première vitesse" en prrrrt! Mijn heer Labouchette ging er ais een vorst vandoor gehuld in een wolk van stof en in een telkens versnelde opeenvol ging van exploisies, niets achter zich latend dan een geur, die doordringen der was dan van de glibberigste kaas, welke ooit naar menscheninagen ver huisde., Altijd sneller ging hel; den romp voorover gebogen, de handen kramp achtig aan het stuur, de beschermde oogen strak voor zich uit en den voet gereed om de ontsteking telkens te ver vroegen. Het monster ging er ais een schicht doorheen, kippen en honden vermorzelend, een bedreiging voor el- ken voetganger en wielrijder, die het ontmoette. Hellingen op en hellingen af. Veldwachters langs den weg, die dreigend de vuisten balden, hadden er het nakijken van. Maar eindelijk moest hij zijn vaart toch temperen: hij kwam door een een dorp, waar de bewoners, op liun Zondagsch gekleed, aan het feestvieren waren. Hoe hij ook toeterde, deraen- schen gingen niet op zijde en bleven op hun gemak flaneeren langs de kramen en tenten, die links en. rechts van den weg waren neergezet Er stonden een draaimolen een schiettent, en een. tent, waarvoor twee vrouwen in vleeschkleurig tricot op de tonen van een draaiorgel aan het dansen waren. En wie vooral veel menschen trok: een berentemmer, die bruintje dansen liet, Zijn ohauffeursgeduld werd op een harden proef gesteld. Bij elke. omwen teling van het wiel moest hij stop pen, nu eens voor de verstrooidheid van den een, dan weer voor den onwil van den ander. Sommigen toonden zich vijandig. „Haal dien kerel er uit!" riepen er. „Laat hem stoppen!" gaf een ander als raa-d. Een grappenmaker riep: „De beer is los! Houdt hem!" Alle omstanders lachten. Eindelijk zag Labouchette den weg vrij, en zette er zooals men zegt de ,ysokken" weer in. Maar hij had pecli nu. Nauwelijks eenige honderden meters verder, bleef de machine met een schok stilstaan en wais niet meer van de plaats te krij gen. „Een kleinigheid!" meende Labou chette, die optimist was en groot ver trouwen in zijn machine had. En zonder zich den tijd te gunnen zijn zware berenhuid af te doen, haalde hij ju.it zijn koffer te voorschijn: eerst een mand met levensmiddelen, die zijn zorgzame wederhelft daar gedeponeerd had en die hij achteloos op de kussens zette en dan een zak met gereedschap pen. Met een sleutel in de hand legde hij zich verholgens plat op den rug onder zijn machine om eenige schroe ven aan te draaien en hot ongemak te verhelpen. IIL Het was gauw klaar. „Nu zal het wel weer gaan!" zei hij, terwijl hij onder de auto uitkroop. Maar versteld bleef hij staan. „Welzeker!" riep hij woedend uit. „Geneer u maar niet! Zij zijn colle ga's Werkelijk zal er een wezen met een berenhuid als hij op de bank, met "den rug naar hem' toegekeerd, zich te goed te doen aan de eetwaren! En de „col lega" scheen zóó in de smulpartij ver diept ,dat hij den verontwaardigden uit roep van den eigenaar niet eens scheen te hooren. .Woedend klom Labouchette nu in het rijtuig en gaf den ander een ge weldigen klap op den schouder. „Zeg eens!" brulde hij, „zal 'jenog iets voor mij overlaten Nauwelijks had hij die woorden ge sproken, of de arme man slaakte een kreet van schrik en tuimelde zijn auto uit De „collega" had zich met vervaar lijk gebrul omgewend. Maar in plaats van in een stofbril blikte Labouchtte in den geopenden muil van een werke lijker: beer! Die familiariteit zou hem duur op breken! Als een haas maakte hij, dat hij weg kwam. Op hetzelfde oogenblik hoorde hij achter zich een verward geluid van stemmen, die riepen „De beer is los! Houdt hem' .Houdt hemi" Geen twijfel meer: de beer zaf hem pp de hielen. De arme man liep zich in zijn war men pels de tong uit den mond. De kreten kwamen nader. Hij durfde niet omzienZijn knieën knikten W-aar kon hij een schuilplaats vinden? Links en rechts waren heggen, die hij met geen mogelijkheid kon overklim- men. Bovendien zou de beer in twee stappen bij hem. zijn geweest. In een toom klimmen? Maar kon hij ooit

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1910 | | pagina 11