SCHOEN- EN LAARZENMAGAZliN J. B. IHöLLER A. VON DER MöHLEN, Groote Markt 25. JBBS.ÏÏ OUDE MEID, Van dichtbij en van verre. ALLERLEI. ANECD0TEN. 30E 30E DINSDAG 4 OCTOBER 1910. Nfl. 7309. BIJLAGE VAN DE NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT. F==3 ZIJLSTRAAT 53 TELEPHOON 769. RUIME KEUZE, a a BILLIJKE PRIJZEN. Specialiteit in Witte en Tricot goederen, Rokken en Blouses. Herinneringen aan Koningin Wilhelmina. LU felii t Lj sus &L i HR ÈffH 1 VOOR DE HUISKAMER. Eenig'en tijd geleden gaven wij eenige zeer aardige bijzonderheden, ontleend aan de herinneringen aan bet verblijf van Koningin (Wilhelmir na en koningin Emma te Corbières, door den heer Xavier Paoli gepubli ceerd in de „Gaulois." Zooals onze lezers weten, hebben de Vorstinnen in 1895 een poos in het bergland van !het sehoone Savoye vertoefd. De heer Paoli was Haar namens de Fransche regeering toegevoegd en in het hij zonder belast met de persoonlijke veiligheid der Vorstinnen. Thans vertelt de heer Paoli in de „Gaulois" verder. (Wij ont-leenen daaraan nog het volgende Toen de Koningin de onmiddellijke omgeving' van Corbières in alle rich tingen verkend had en lang genoeg van die wilde eenzaamheid genoten had om er zich als een nieuw Rood kapje of een Sehoone Slaapster jn het Roseh te voelen, voor wie de Prins eerst veel later zou komen, verlangde zij grootere tochten in de streek te doen. Paoli beschrijft dan uitstapjes naar de abdij van Haute- combe aan het meer van Bourget, naar de gorges du Fier, den water val van Gresy, enz. Maar Koningin (Wilhelmina had grootere plannen. Zij wilde het klooster van de Groote Ghartreuse gaan bezoeken. Eerst moest de paus nog toestemming ver- leenen, daar er in het klooster ge woonlijk geen vrouwen worden toe gelaten. Br werd uus getelegrafeerd met Rome en de vergunning werd aan de Koninginnen gaarne verleend. (Wij vertrokken, zoo vertelt Paoli dan verder, 's ochtends om acht uur van Aix-lesi-Bains met een bijzonde ren trein naar St. Béron. Daar ston den twee als postwagens bespannen landauers te wachten. De twee Ko ninginnen en de hofdames gingen in. het eene rijtuig, de heeren van het gevolg en ik in het andere en voort ging het naar de Groote Chartreuse Het was elf uur in den ochtend, we hadden drie uur te rijden. Ka een uur begonnen wij hongerig te wordende manden met proviand stonden in de rijtuigen. „Dat is een uitstekend idee," .zeide Koningin (Wilhelmina tegen mij, „u moet met ons dejeunee- ïen en ik zal dekken." De rijtuigen stopten midden op den weg, in de volkomen eenzaamheid, voor het prachtige panorama, van witte ber gen en sombere dalenhet Koningin netje spreidde een groot servet over onze. knieën uit en onder uit de mand diepte ze een koude kip en broodjes op .en heel ernstig zeide ze tegen ons: „er is opgedaan." Bediend door een vorstin, in een rijtuig hoven op een berg.... dat avon tuur ontbrak aan mijn verzameling, zou koning Alfons gezegd hebben. Behoef ik nog te zeggen, dat het de jeuner hijzonder vroolijk was en dat er geen spoor meer van over was toen we tegen twee uur de Groote Char treuse naderden Paoli beschrijft dan hoe de grijze kloostergebouwen met hun leien da ken en klokketorens in het sehoone decor van het woeste,, besneeuwde berglandschap stonden. Aan de poort wachtte de klooster bevolking de Koninginnen. De mon niken stonden rond den prior ge schaard hun witte pijen gingen ver loren in de diepte van den langen, langen gang, waarvan men door de geopende poort de rechte lijn zich als eindeloos zag .strekken. De prior was de Vorstinnen genaderd. Het was een groote man, met een asceten- gezicht, een doordringenden blik, een welluidende stem, een koele waardig heid, die toch zeer hoffelijk was. Men erkende de man van de wereld in hem, hij bewoog zich voornaam. Langzaam sprak hij„que, Vos Mar jestes soient les bienvenues", De Ko ninginnen, die eenigsziins onder den indruk waren, verontschuldigden zich over Haar nieuwsgierigheid en daarop begon de rondgang. Het ge- heele klooster werd Haar getoond, behalve de relikwieën en de kostbare heilige boeken, en toen Paoli daar over zijn verwondering uitsprak zei de een der geestelijkende Koningin nen zijn niet katholiek en we toon en ze alleen maar aan katholieken. Koningin (Wilhelmina, die spoedig al weer geheel op haar gemak was, deed voortdurend den prior allerlei vragen, die deze met innemende vriendelijkheid beantwoordde. v,En wordt de Chartreuse niet hier gemaakt?" i „O, ja, mevrouw, maar WC dachten niet, dat onze fabriek Uwe Majesteit belang kon inboezemen." „Zeker, zeker," antwoordde glim lachend (Wilhelmina, ,ik zou alles willen zien."... De Koninginnen werden daarop naar de op een uur afstand van het klooster gelegen f abriek geleid, waar de monniken inet opgestroopte mou- ii 1 ■.ui- Iv;t .PLIi'ii lb>. Vorst! ti- nen proefden den drank en namen ei- enkele flesschen van a,a,n, die de prior Haar nanbood. Het gezelschap reed vervolgens aan de andere zijde den berg af, naar Grenoble, waar een extrartrein ge need zou staan om het naar Aix te brengen. Toen men de oude hoofd stad van Dauphdné naderde was het donker en kouddiep in het dal glin sterden duizenden lichten der stad. Koningin (Wilhelmina zeide voort durend hoe mooi zij het vond en hoe blij zij was over den tocht. Minder tevreden was zij en ik ook toen Wij aan den toeganglsiwleg tot- de stad fietsers zagen, die blijkbaar op de komst der rijtuigen gewacht hadden, en zoodra zij die zagen naderen, als renboden voor onze landauers uil- snelden. Ik begreep te minder iets van die geheimzinnige manoeuvres, daar ik met opzet het gemeentebe stuur van Grenoble niet van den doortocht der Vorstinnen verwittigd had, wetende dat het socialistisch gezind was en dat bovendien Hare Majesteiten een volstrekt incognito wanschten te bewaren. Maar aan een officiaele ontvangst was geen ontko men, we kregen er een vergoeding voor, n.l. bij het vertrek van den trein, toen er Leve de Koningin ge roepen werd, door hen, die het overi ge gedeelte van het jaar: weg ,met de tirannen roepen. Dit is de eenige politieke en menschelijke komedie. Kort daarop verliet de Koningin met Haar Moeder Corbières voor Mi laan. In de lente van 1898 waren de Vorstinnen te Parijs. t „Herinnert u zich den tocht naar de .Groote Chartreuse nog?" waren de eerste woorden van Koningin (Wilhelmina toen ze den heer Paoli zag. Hoewel .Koningin (Wilhelmina ge makkelijk bewonderen kon, bleef ze Hollandsche in haar ziel en toonde zich trotsch op haai- land. „Het, is te .begrijpen, zeide president Félix Faure tegen me, den dag nadat hij een bezoek aan de Koninginnen ge bracht had, „dat bet Hollandsche volk voor Koningin [Wilhelmina zulk een voorbeeldige aanhankelijk heid koestert: het erkent in haar zichzelf." Door WILLEM BOELAARS. Tot 'r 50e jaar had ze gediend bij 'n deftige familie, deftig, voornaam- deftig. De heer des huizes was def tig, mevrouw was deftig en zè ble ven en konden ook deftig blijven, om dat ze geen kinderen hadden, die door ondeugende streken op straat of school er aan konden tornen. Ze woonden achter-af, in 'n patriciërs- wijk, in welks straten men niets meer zag dan 's morgens groenglim- meiide vuilnisbakken met witte let ters van lak met leege kreeftenbus jes, zalm-busjes, die de meiden op de ascli en groentenafval lagen om zelfs aan de vuilnisbakken een aris tocratisch tintje te geven: en waar in men 's middags een auto zag en wat glanzende rijtuigen met dure paarden en mopperende livreis. Er kwamen ook wel eens wat menschen. Een pracht van 'n wijk. Hij was deftig omdat-ie altijd 'n koogen hoed droeg, 'n lintje had en gewichtig kon praten. Was lid van den raad geweest, ja bijna wethou der. Zij, mevrouw, was deftig omdat bij het was en om nog heel wat dingen eer. En de meid was deftig in haar soort natuurlijk omdat steeds de slagersmand tegelijk met de voor deur toeflapte en ze nooit zou ver schijnen aan de deur zonder muts, witte schort en d'r handen op den rug. Ze haatte mannen zooals bijna nooit iemand zou kunnen liefhebben. Veel had hij niet gewerkt, om dat zijn vader 't voor 'm gedaan had. En z'n vrouw had hem naast veel liefde en trouw ook veel effecten en contanten geschonken. En zoo, stillekens levend, zonder belangrijke gebeurtenisjes, waren ze alledrie oud geworden: hij, zij en een andere zij, de meid, die Mina heette. Van 'r twintigste jaar af had ze hij de familie gediend. Nu was zij vijf tig, had ze al Abraham mogen zien. Ze leefde tevree, ze leefde gemakke lijk, ze deed d'r dagelijksch werk op d'r slofjes, 'n Werkvrouw kwam al leen met de schoonmaak. Ze ging zelden uit, ze vernielde d'r vrijen tijd met beduimelde illustraties te begluren en te spellen en met haar nu'vrouw's ondergoed te verstellen. Maar soms, als ze 's avonds in bed lag, en ze niet gauw den slaap kon vatten, lag ze wel eens aan d'r toe komst te denken, huilde over d'r te- vreeheid, dikwijls dompige zorg, ston den haar gedachten vaak met 'n bons stil, niet verder kunnende. Ze hoorde dan met d'r weinigje energie door de jaren die haar nog restten, maar iets te weten komen over zichzelf kon ze niet. Dan kwam de berusting met den slaap en stond ze 's morgens weer op, dan dacht ze er niet meer aan, dan poetste, wreef, schrobde, ploeterde ze de deftigheid op, en dan was ze weer tevree in d'r eentonig leventje van meid hij 'n familie, welke niet klei ner kon zijn. Toen kwam 't! Daar was 't! Meneer had 'n beroerte gekregen 's morgens aan 't ontbijt, precies slurpte ie z'n eerste kop koffie uit. 't Was 'n echte beroerte geweest, waar in ie was gebleven. Dat iemand zoo gauw kon weg zijn! Ze vond het ver schrikkelijk en hoe drukker het in huis begon te loopen, hoe rouwiger ze 'r om werd. Mevrouw ging te keer, bracht 'n leven in huis pm van te ril len. Ze schreide dag en nacht, waar ze was, hoven of benee, hij d'r naai ster of hij den aanspreker en hij de menschen die 'r kwamen condolee- ren. Hè, akelig, 'n doode in huis! Ze hoorde niets dan: „Sterkte, me vrouw!" dat de troosters en trooste ressen met d'r gelegenheidsgezichten als ze op den drempel van de salon stonden, wenschten, terwijl zij in de gang liep te sloffen, wachtende om de menschen in en uit te laten. Ze vond 't verschrikkelijk-akelig, om te gang loopen. Allemaal die voorzich- tig-loopende menschen, krakend en met zoo'n raar luchtje, net alsof je een coifeeurszaak voorbijkwam jakkes-nog-toe 't was allemaal maar om 'n menscli nog meer van den kook te brengen. Ja, 't bleef Mina niet in d'r kouwe kleeren zitten dat sterfgeval! Als ge van 'n paar dood-goede men schen, die je behandelen als 'n kind iu huis, den een voor goed dood ziet en de ander daarom zoo ziet lamen- teeren, wis- en waarachies, dan kon- je eerst voelen ,wat die mensehen voor je waren, en dat je er aan ge hecht waart! Dan voelde je pas, dat niet alleen de goede keuken, het 150 pop loon en de vrije wasch je deed werken, neen, dan kwam hij den eet-, dat geld- en dat sclioon-goed-voor- niks gehechtheid en heel veel warme sympathie! Neen, dat was te schielijk gegaan. Als ze dat bij voorbeeld vergeleek met d'r eigen vader, die twee jaar bij de Broeders had gelegen, dan was dat te gauw. Zoo'n man als meneer-zaliger had best nog 'n jaar of twintig kunnen meeloopen, al verzette-ie den laat- sten tijd bijna geen voet meer. Me vrouw was nu, och-arm, zoo zielig- alleen. Nou had dat goede mensch niks mer dan haar, de meid. Mina wist heel goed dlat ze haar geen aan- genamen, prettigen ouden dag kou geven, dat ze meneer niet kon ver vangen. Ze wist veel te goed, dat 'n meid maar 'n meid was. Vier jaar leefde mevrouw met Mi na. Familie had meneer of mevrouw weinig of niet, en haar vriendinnen, och, die waren of dood, of al zoo oud, dat ze niet meer uit gingen, net als meneer in z'n laatste dagen. Stillekens gleed beider leven voort, nog stiller dan vroeger, zonder schok, zonder dreun, waardoor ze konden opgeschrikt worden. In plaats van iu de keuken, verstelde Mina nu haar ondergoed en dat van mevrouw in de huiskamer. En als ze niets meer te lapen had, bladerde ze in tijdschrif ten. Mevrouw zat tltijd te lezen, zei weinig, in dikke hoeken met 'n dou ble lorgnet op 't puntje van 'r lollig neustop je en met '11 geprevel der lip pen als lispelde ze gebedjes. Eiken avond voor ze begon dat was te gen den tijd dat ze de jalouzieën naar benee schoven en de lamp aanging laas ze d'r man's doodsprentje na, dat als bladwijzer diende. En dan werd er altijd wat gegriend, totdat mevrouw moedig werd en zei: „Ja, daar hen ik gebleven," en Mina, „wat zou ik nou 's nakijken." En zoo stil en bezonken en gelaten als t was in de heide vrouwen, zoo was 't ook in kamer, in de gang, in '-t heele huis en de heele patriciërsstraat. Wel ra telde van tijd tot tijd 't lawaai van 'n auto of '11 vigelante de stilte wat uit een, maar dadelijk daarop vloeide 't weer saam als spetj es kwikzilver in 'n handpalm. De pendule tikte loom, 't gas ronk te bescheiden door 't kousje. En al leen '11 hand die af-en-toe 's wat in den plas licht op tafel lei, schonk 'n tikje leven aan de twee stille vrou wenfiguren. Eiken dag ging 't zelfde, nu me neer er niet meer was: om half acht op, ontbijten, kerk, 't een of ander doen, koffie drinken, koken, thee drinken, lezen, lappen, bed-toe, alles dooraderd met 'n praatje over dit of dat om 't toch maar niet zoo zielig- stil te doen zijn, zoo kil-stil, zoo droef - geestig-drukkend, waarvan ze beiden weinig merkten, omdat d'r voor bije levensweg altijd naar stilte had gelijnd. Ze dachten, dat 't altijd zoo zou voortduren, dat de dood nooit meer zou komen, omdat ze niet meer zagen dat ze ouder werden en dat ze ver schrompelden, verdroogden. Mevrouw leefde zoo 'n jaar of vier met 'r, totdat 't stille mensch d'r stil le meid moest achterlaten. De dood was weer gekomen, wel niet zoo on verwacht als hij meneer, maar hij nam nu alles weg, zoo wreed, zoo wreed. Toen doemde de zorg voor d'r toe komst op, zooals vaak als ze niet kon slapen, nu greep haar dat schrikbeeld aan en rammelde haar wakker uit d'r stilte. Ze moest in den vreemde, zij, die naar de zestig liep. Na mevrouw's dood, ja toen bleek dat meneer-zaliger en mevrouw-zali- ger wèl familie hadden, en veel ook, want toen kwamen menschen de stil te verjagen. Jonge dames en heeren kwamen, die alles opschreven, wat ze zagen, overal in keken, verschrikke lijk brutaal. Mina stond er pal' van. Bij al die lammigheid ook dat nog... Ze zou ze zoo 'u trap in d'r lenden hebben willen geven, als d'r beenen maar niet zoo rheumatiscli waren ge weest. Ze antwoordde de vreemde snoeshanen wat ze vroegen, maar als zij vroeg, verstond ze zoo iets van: „Wat raakt jou dat?" Na 'n paar weken kreeg ze d'r congé, ineens, maar wel netjes en beleefd, plus 'n legaatje van duizend gulden en 'n hartroerend bedankje; zij keek trouw en d'r aanhankelijkheid. Toen stond ze huiten met d'r dui zend gulden, d'r bedankje; zij keek naar den stillen weg, d'r stil huis, en de lucht, die donker was. En nog gauw zag ze, dat zoo'n vreemde snoeshaan d'r nakeek, la chend, ongegeneerd, als kostte 't geen geld, d'r kostelijke vitrages opzij schuivend. DE VERSTANDIGE VROUW. Het was aan boord van een der boo ten der HollandAmerika-Lijn. Maar 't is al lang geleden. Een kapitein, die nu reeds geruimen tijd kapitein-in-ruste is, heelt het mij verteld. Hij stond op het promenadedek uit te kijken, naar de mooie, stille zee, toen er een oude dame, hevig opge wonden, naar hem toe kwam. O; kapitein, zei ze, o, kapitein komt u toch eens gauw mee! Mijn man zit al een paar uur in den rooksalon kaart te spelen en hij doet niets dan verliezen. Het is een troep afzetters, ze zullen hem uitplunderen. Ach, u is toch meester aan boord, ga u er heen en maak' er een einldaan. Ik bidu, wij zijn anders geheel geruïneerd. Ik bracht de dame wat tot rust en ging naar den rooksalon. Maar daar zag ik enkel heeren die ik kende, gentlemen, heeren van goe den naam en faam. Het spijt me wel, mevrouw, zei ik tot de dame, die mij op het promenade dek had opgewacht, ik kan die partij niet storen. *t Zijn allen heeren^ die volkomen vertrouwenswaard zijn en als uw man om geld wil spelen, nietwaar, dan is dat zijn eigen zaak. Maar de oude heer leek me toch wel erg opgewonden en hij; scheen in derdaad groote déveine te hebben. Daar om, en om zijn vrouw gerust te stellen, beloofde ik, dat ik zou probeeren er een eind aan te maken. Ik riep den dokter, wees hem den echtgenoot van de dame en zei: Kijk eens naar dien ouden heer... die met zijn opgewonden gezicht. Ik geloof dat hiji niet in orde is. De dokter keek mij wat vreemd aan, maar een knipoogje maakte hem het geval duidelijk. Goed, zei hij, met een diepzinnig gelaat, ik zal even met hem spreken, hij ziet er bepaald hoogst fataal uit. Hij ging naar den ouden spreker en wenkte hem ter zijde. Onder vier oogen en met een ernstig gezicht verzekerde hij hem dat 't voor zijn gezondheid hoogst nadeelig zou wezen als hij; ver der speelde. Doch de oude heer, die zijn vrouw kende, begreep er tailles van. Ondanks het advies van den dokter en het ge smeek van zijn vrouw bleef hij door- spidenj, Al je verdere pogingen bleven zonder nut. Eindelijk werd de oude dame zie dend! en vóór wij' haar konden tegen houden, liep zij: naar het speeltafeltje ,en tierde: Leelijke zwendelaarsSchurken! Als jullie verder giaat met mijn man uit te plunderen, zal de kapitein jullie in 't cachot stoppen, hoor... hoor... Verschrikt en verontwaardigd wierpen do heeren hun kaarten neer. Maar de echtgenoot sprong op en riep >voedend:: Vrouw, vrouw, ben je nu heele- maal krankzinnig geworden. Ik had al wat ik verloren heb: terug en, ik was juist bezig een flink bedrag te winnen... DE GRONDSLAG VAN EEN FORTUIN. Versmaad het kleine niet, zei de Amerikaansche millionnair met een geweten als een hooischuur. Ik zelf had geen cent in de wereld en een speld, een simpele speld, was de grondslag tot mijn fortuin. Een speld"? Ja, ik kwam juist van een ban kier, waar men mij weigerde in dienst te nemen als kantoorklerk, toen ik op straat eensklaps een speld in het oog kreeg. O ja, dat is een oude bekende mop, zei de ander, die kennen we! De bankier was getroffen door uw oplettendheid, riep u terug en plaatste u aan het hoofd van zijn zaak. Neen, zoo was het niet. Ik zag de speld en raapte ze op en verkocht ze voorƒ1200. DE MACHT DER GEWOONTE. Men had het in een gezelschap over de macht der gewoonte: er was een „zwaar" gesprek over gehouden, en verschillende voorheelden aange haald. Bij het voorbeeld dat ik u ga verhalen, mijne heeren, zei de heer Pinster, zijn de uwe niets, niets, niets, niets- Laat liooren, riepen verscheidene stemmen. Een droog kuchje en de oude heer stak van wal. Het volgende gehemde bij een coiffeur te waar het gebeurde komt er ook al heel weinig op aan. Morgen, meneer! zei de coiffeur. Geen antwoord. Lekker weertje, meneer! Geen antwoord. Is het mes goed, meneer? Geen antwoord. Dat was gisteren nog een heel brandje? Geen antwoord. Poeder, meneer? Geen antwoord. Het haar wat tippen, meneer? Geen antwoord. Eau de cologne, meneer? Geen antwoord. Dank u beleefd, meneer. Er volgde een oogenhlik stilte. De toehorders snapten niet waar liij heen wilde. En mijne heeren, zoo vervolgde hij, daarop ging de coiffeur, die ge heel alleen in het salon was, opge- friseht zitten, op z'n gemak met de beenen over elkaar. Hij had zichzelf geschoren DE RAILOPHOON. Een zekere lieer Hans von Kra mer heeft een railophoon uitgevon den. Wat is dat? De railophoon is een toestel, dat reizigers in staat stelt draadloos te telefoneeren en telefo nische berichten te ontvangen, na tuurlijk in een in beweging zijnden trein evengoed als in een stilstaan- den. De uitvinding komt in het kort hierop neer. Om de wagens loopt een buis met draden van bijzondere con structie, wier einden uitkomen in een telefooncel in den trein. De elec- trische impulsie voor die draden wordt geleverd door een draad, aan gebracht tusschen de rails, waarop de trein loopt, een draad voor „heen" en een draad voor „terug". Deze vaste draden staan in verbinding met een toestel op het spoorwegkantoor. De berichten, uit den trein ontvangen, worden door de spoorwegmaatschap pij naar de plaats van hun bestem ming verder getelefoneerd of getele grafeerd, terwijl de door de directie ontvangen berichten aan de passa giers worden medegedeeld. Een paar spoorwegdirecties in Engeland zullen de railophoon invoeren. In Amerika bestaat hij reeds op ettelijke lijnen. EEN VERGISSING. Een kaalhoofdig bankier die aan ta fel zat bij' een deftig diner liet zijn servet vallen en boog zich' om1 het op te rapen, 't Was bij, het rondgaan van het fruit. Hij, raakt daarbij den arm aan van mevrouw X, die aan zijn rechterzijde was gezeten. Mevrouw X, die een lichten druk op haar arm voelde, dacht dlat de be diende met den schotel bij: haar was, zij| keeide zich om', richtte haar lorg- net op de plek bij haar elleboog, zag daar het hoofd! van den bankier en zeide: „Neen, dank je, geen meloen, ik zal straks wat ananas nemen." ZEER JUIST. A. „Automobiel-wedrennen, wat is dat?" B. „Een pleonasme." DE OORZAAK VAN DEN DOOD. In een overlijdens-ak le ^chreef "een dokter dezer dagen onder „oorzaak van den dood" zijn eigen naam. Vergissing is menschelijk, maar toch werd de bewuste dokter zéér om zijne oprechtheid geprezen. V m DE GALANTE SCHIPPER. De boot kwam aan maar kon niet tot den oever komen. Er was een dikke logge dame in de boot ,en deze passagierster vooral zag er tegen op om door den schipper, die met zijn groote waterlaarzen door liet water klotste, te worden overge dragen. „Ik ben bang, zei ze, ik zal te zwaar worden." „Te zwaar, riep de zeebonk zéér ga lant en geruststellend, het zal nog al meevallen, juffer, ik doe een beetje aan de varkensslachterij nu en dan en ik ben gewoon vette varkens te versjou wen!" EEN KLEINE VERGISSING. Een jongen moest voor zijn baas in- formeeren wat er 's avonds in den schouwburg gespeeld werd. Da bureaulist zei: „Natuur en plicht of de zoon rechter over zijn vader." Da jongen bracht 't aldus over: „Vuur en licht of de zoon nog slech ter dan zijn vader." DE VETERAAN TOT VRIEND. „Ja jongen, ik ben ook in de bran ding geweest de kogel had maar eend uimbreed lager moeien wezen of een lijk sprak nou tegen jou." DE VEILIGE PLEK. Bewaarder van het slot. „Hier, da- nies en hoeren, was de gevangenis van het kasteel. Door den zwaren muur, meer dan een meter dik, kon geen enkele kreet van de a mie gekerkerde!» doordringen." Een der toeristen (tot zijn vrouw). ,Wat 'n verrukkelijk plekje voor jouw piano, lieverd!" SPREKEND. Vader. „Dit portret is sprekend mijn zoon! Heeft hij u betaald?" Fotograaf (meesmuilend). „Neen!" Vader. „Sprekend mijn zoon!" JUISTE WOORDEN. „Voor alles is het van belang bij liet spreken het juiste woord te gebrui ken." „Ik dank je! Ik ben persoonlijk een heele andere meening toegedaan." „Maar hoe heb ik 't met je?" „Eerst was ik ook van jou meening maar ik noemde gisteren Poeten een leugenaar en kijk nu mijn gezicht epns MODERNE KUNST. „Uw schilderij bevalt me; ik wil 't wel koopen. Maar zeg, wat stelt 't nu eigenlijk voor?" „Eens zonsopgang." „Goed maar kunt ge mij uw eere woord daarop geven? LIEVE DINGEN. Marietje. „Mevrouw van hier tegen over heeft vandaag iets heel liefs van u gezegd, tante, ik luisterde 't af." Tante (kleurend.) „En wat heeft ze dan gezegd, lief kind?" Marietje. „Zij zei, dat er hij slot van rekening in de stad nog wel ergere kwaadspreeksters waren dan u." SYMPATHIE. Schoenmakers-leerjongen. „Vrouw, ze vragen me telkens of ik een zoontje van den baas ben." Vrouw. „Ja? Ik zou je danken!" Jongen. „Jq^ zie-je dat zeg ijj, gok altijd." TIJD EN GELD. Zoo, ga je eens toeren? Ja, zooals je ziet, met mijn heele familie. Kijk, daar kan ik toch nooit toe komen: want als ik al eens den tijd er voor heb, dan heb ik geen geld en wanneer ik geld heb, dan hel) ik geen tijd. i I KRAS! Bon-vivant (tot lastigen schuldei- seher): Ik geloof graag, dat je dringende betalingen hebt te doen. Maar ik begrijp niet, dat dit nu juist geschieden moet met mijn geld!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1910 | | pagina 6