SCHOEN- EN LAARZENMAGAZliN J. B. IHöLLER
A. VON DER MöHLEN, Groote Markt 25. JBBS.ÏÏ
OUDE MEID,
Van dichtbij en van verre.
ALLERLEI.
ANECD0TEN.
30E
30E
DINSDAG 4 OCTOBER 1910.
Nfl. 7309.
BIJLAGE VAN DE NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT.
F==3
ZIJLSTRAAT 53 TELEPHOON 769.
RUIME KEUZE, a a BILLIJKE PRIJZEN.
Specialiteit in Witte en Tricot goederen, Rokken en Blouses.
Herinneringen aan Koningin
Wilhelmina.
LU felii t Lj sus &L i HR ÈffH
1
VOOR DE HUISKAMER.
Eenig'en tijd geleden gaven wij
eenige zeer aardige bijzonderheden,
ontleend aan de herinneringen aan
bet verblijf van Koningin (Wilhelmir
na en koningin Emma te Corbières,
door den heer Xavier Paoli gepubli
ceerd in de „Gaulois." Zooals onze
lezers weten, hebben de Vorstinnen
in 1895 een poos in het bergland van
!het sehoone Savoye vertoefd. De heer
Paoli was Haar namens de Fransche
regeering toegevoegd en in het hij
zonder belast met de persoonlijke
veiligheid der Vorstinnen.
Thans vertelt de heer Paoli in de
„Gaulois" verder. (Wij ont-leenen
daaraan nog het volgende
Toen de Koningin de onmiddellijke
omgeving' van Corbières in alle rich
tingen verkend had en lang genoeg
van die wilde eenzaamheid genoten
had om er zich als een nieuw Rood
kapje of een Sehoone Slaapster jn
het Roseh te voelen, voor wie de
Prins eerst veel later zou komen,
verlangde zij grootere tochten in de
streek te doen. Paoli beschrijft dan
uitstapjes naar de abdij van Haute-
combe aan het meer van Bourget,
naar de gorges du Fier, den water
val van Gresy, enz. Maar Koningin
(Wilhelmina had grootere plannen.
Zij wilde het klooster van de Groote
Ghartreuse gaan bezoeken. Eerst
moest de paus nog toestemming ver-
leenen, daar er in het klooster ge
woonlijk geen vrouwen worden toe
gelaten. Br werd uus getelegrafeerd
met Rome en de vergunning werd
aan de Koninginnen gaarne verleend.
(Wij vertrokken, zoo vertelt Paoli
dan verder, 's ochtends om acht uur
van Aix-lesi-Bains met een bijzonde
ren trein naar St. Béron. Daar ston
den twee als postwagens bespannen
landauers te wachten. De twee Ko
ninginnen en de hofdames gingen in.
het eene rijtuig, de heeren van het
gevolg en ik in het andere en voort
ging het naar de Groote Chartreuse
Het was elf uur in den ochtend, we
hadden drie uur te rijden. Ka een uur
begonnen wij hongerig te wordende
manden met proviand stonden in de
rijtuigen. „Dat is een uitstekend
idee," .zeide Koningin (Wilhelmina
tegen mij, „u moet met ons dejeunee-
ïen en ik zal dekken." De rijtuigen
stopten midden op den weg, in de
volkomen eenzaamheid, voor het
prachtige panorama, van witte ber
gen en sombere dalenhet Koningin
netje spreidde een groot servet over
onze. knieën uit en onder uit de mand
diepte ze een koude kip en broodjes
op .en heel ernstig zeide ze tegen
ons: „er is opgedaan."
Bediend door een vorstin, in een
rijtuig hoven op een berg.... dat avon
tuur ontbrak aan mijn verzameling,
zou koning Alfons gezegd hebben.
Behoef ik nog te zeggen, dat het de
jeuner hijzonder vroolijk was en dat
er geen spoor meer van over was toen
we tegen twee uur de Groote Char
treuse naderden
Paoli beschrijft dan hoe de grijze
kloostergebouwen met hun leien da
ken en klokketorens in het sehoone
decor van het woeste,, besneeuwde
berglandschap stonden.
Aan de poort wachtte de klooster
bevolking de Koninginnen. De mon
niken stonden rond den prior ge
schaard hun witte pijen gingen ver
loren in de diepte van den langen,
langen gang, waarvan men door de
geopende poort de rechte lijn zich
als eindeloos zag .strekken. De prior
was de Vorstinnen genaderd. Het
was een groote man, met een asceten-
gezicht, een doordringenden blik, een
welluidende stem, een koele waardig
heid, die toch zeer hoffelijk was.
Men erkende de man van de wereld
in hem, hij bewoog zich voornaam.
Langzaam sprak hij„que, Vos Mar
jestes soient les bienvenues", De Ko
ninginnen, die eenigsziins onder den
indruk waren, verontschuldigden
zich over Haar nieuwsgierigheid en
daarop begon de rondgang. Het ge-
heele klooster werd Haar getoond,
behalve de relikwieën en de kostbare
heilige boeken, en toen Paoli daar
over zijn verwondering uitsprak zei
de een der geestelijkende Koningin
nen zijn niet katholiek en we toon en
ze alleen maar aan katholieken.
Koningin (Wilhelmina, die spoedig
al weer geheel op haar gemak was,
deed voortdurend den prior allerlei
vragen, die deze met innemende
vriendelijkheid beantwoordde.
v,En wordt de Chartreuse niet hier
gemaakt?" i
„O, ja, mevrouw, maar WC dachten
niet, dat onze fabriek Uwe Majesteit
belang kon inboezemen."
„Zeker, zeker," antwoordde glim
lachend (Wilhelmina, ,ik zou alles
willen zien."...
De Koninginnen werden daarop
naar de op een uur afstand van het
klooster gelegen f abriek geleid, waar
de monniken inet opgestroopte mou-
ii 1 ■.ui- Iv;t .PLIi'ii lb>. Vorst! ti-
nen proefden den drank en namen ei-
enkele flesschen van a,a,n, die de prior
Haar nanbood.
Het gezelschap reed vervolgens
aan de andere zijde den berg af, naar
Grenoble, waar een extrartrein ge
need zou staan om het naar Aix te
brengen. Toen men de oude hoofd
stad van Dauphdné naderde was het
donker en kouddiep in het dal glin
sterden duizenden lichten der stad.
Koningin (Wilhelmina zeide voort
durend hoe mooi zij het vond en hoe
blij zij was over den tocht. Minder
tevreden was zij en ik ook toen
Wij aan den toeganglsiwleg tot- de stad
fietsers zagen, die blijkbaar op de
komst der rijtuigen gewacht hadden,
en zoodra zij die zagen naderen, als
renboden voor onze landauers uil-
snelden. Ik begreep te minder iets
van die geheimzinnige manoeuvres,
daar ik met opzet het gemeentebe
stuur van Grenoble niet van den
doortocht der Vorstinnen verwittigd
had, wetende dat het socialistisch
gezind was en dat bovendien Hare
Majesteiten een volstrekt incognito
wanschten te bewaren. Maar aan een
officiaele ontvangst was geen ontko
men, we kregen er een vergoeding
voor, n.l. bij het vertrek van den
trein, toen er Leve de Koningin ge
roepen werd, door hen, die het overi
ge gedeelte van het jaar: weg ,met
de tirannen roepen. Dit is de eenige
politieke en menschelijke komedie.
Kort daarop verliet de Koningin
met Haar Moeder Corbières voor Mi
laan. In de lente van 1898 waren de
Vorstinnen te Parijs. t
„Herinnert u zich den tocht naar
de .Groote Chartreuse nog?" waren
de eerste woorden van Koningin
(Wilhelmina toen ze den heer Paoli
zag.
Hoewel .Koningin (Wilhelmina ge
makkelijk bewonderen kon, bleef ze
Hollandsche in haar ziel en toonde
zich trotsch op haai- land. „Het, is
te .begrijpen, zeide president Félix
Faure tegen me, den dag nadat hij
een bezoek aan de Koninginnen ge
bracht had, „dat bet Hollandsche
volk voor Koningin [Wilhelmina
zulk een voorbeeldige aanhankelijk
heid koestert: het erkent in haar
zichzelf."
Door
WILLEM BOELAARS.
Tot 'r 50e jaar had ze gediend bij
'n deftige familie, deftig, voornaam-
deftig. De heer des huizes was def
tig, mevrouw was deftig en zè ble
ven en konden ook deftig blijven, om
dat ze geen kinderen hadden, die
door ondeugende streken op straat of
school er aan konden tornen. Ze
woonden achter-af, in 'n patriciërs-
wijk, in welks straten men niets
meer zag dan 's morgens groenglim-
meiide vuilnisbakken met witte let
ters van lak met leege kreeftenbus
jes, zalm-busjes, die de meiden op
de ascli en groentenafval lagen om
zelfs aan de vuilnisbakken een aris
tocratisch tintje te geven: en waar
in men 's middags een auto zag en
wat glanzende rijtuigen met dure
paarden en mopperende livreis. Er
kwamen ook wel eens wat menschen.
Een pracht van 'n wijk.
Hij was deftig omdat-ie altijd 'n
koogen hoed droeg, 'n lintje had en
gewichtig kon praten. Was lid van
den raad geweest, ja bijna wethou
der.
Zij, mevrouw, was deftig omdat bij
het was en om nog heel wat dingen
eer.
En de meid was deftig in haar
soort natuurlijk omdat steeds de
slagersmand tegelijk met de voor
deur toeflapte en ze nooit zou ver
schijnen aan de deur zonder muts,
witte schort en d'r handen op den
rug. Ze haatte mannen zooals bijna
nooit iemand zou kunnen liefhebben.
Veel had hij niet gewerkt, om
dat zijn vader 't voor 'm gedaan had.
En z'n vrouw had hem naast veel
liefde en trouw ook veel effecten en
contanten geschonken.
En zoo, stillekens levend, zonder
belangrijke gebeurtenisjes, waren ze
alledrie oud geworden: hij, zij en een
andere zij, de meid, die Mina heette.
Van 'r twintigste jaar af had ze hij
de familie gediend. Nu was zij vijf
tig, had ze al Abraham mogen zien.
Ze leefde tevree, ze leefde gemakke
lijk, ze deed d'r dagelijksch werk op
d'r slofjes, 'n Werkvrouw kwam al
leen met de schoonmaak. Ze ging
zelden uit, ze vernielde d'r vrijen
tijd met beduimelde illustraties te
begluren en te spellen en met haar
nu'vrouw's ondergoed te verstellen.
Maar soms, als ze 's avonds in bed
lag, en ze niet gauw den slaap kon
vatten, lag ze wel eens aan d'r toe
komst te denken, huilde over d'r te-
vreeheid, dikwijls dompige zorg, ston
den haar gedachten vaak met 'n bons
stil, niet verder kunnende. Ze hoorde
dan met d'r weinigje energie door de
jaren die haar nog restten, maar iets
te weten komen over zichzelf kon ze
niet. Dan kwam de berusting met den
slaap en stond ze 's morgens weer op,
dan dacht ze er niet meer aan, dan
poetste, wreef, schrobde, ploeterde ze
de deftigheid op, en dan was ze weer
tevree in d'r eentonig leventje van
meid hij 'n familie, welke niet klei
ner kon zijn.
Toen kwam 't! Daar was 't! Meneer
had 'n beroerte gekregen 's morgens
aan 't ontbijt, precies slurpte ie z'n
eerste kop koffie uit. 't Was
'n echte beroerte geweest, waar
in ie was gebleven. Dat iemand zoo
gauw kon weg zijn! Ze vond het ver
schrikkelijk en hoe drukker het in
huis begon te loopen, hoe rouwiger
ze 'r om werd. Mevrouw ging te keer,
bracht 'n leven in huis pm van te ril
len. Ze schreide dag en nacht, waar
ze was, hoven of benee, hij d'r naai
ster of hij den aanspreker en hij de
menschen die 'r kwamen condolee-
ren.
Hè, akelig, 'n doode in huis! Ze
hoorde niets dan: „Sterkte, me
vrouw!" dat de troosters en trooste
ressen met d'r gelegenheidsgezichten
als ze op den drempel van de salon
stonden, wenschten, terwijl zij in de
gang liep te sloffen, wachtende om
de menschen in en uit te laten. Ze
vond 't verschrikkelijk-akelig, om te
gang loopen. Allemaal die voorzich-
tig-loopende menschen, krakend en
met zoo'n raar luchtje, net alsof
je een coifeeurszaak voorbijkwam
jakkes-nog-toe 't was allemaal
maar om 'n menscli nog meer van
den kook te brengen.
Ja, 't bleef Mina niet in d'r kouwe
kleeren zitten dat sterfgeval!
Als ge van 'n paar dood-goede men
schen, die je behandelen als 'n kind
iu huis, den een voor goed dood ziet
en de ander daarom zoo ziet lamen-
teeren, wis- en waarachies, dan kon-
je eerst voelen ,wat die mensehen
voor je waren, en dat je er aan ge
hecht waart! Dan voelde je pas, dat
niet alleen de goede keuken, het 150
pop loon en de vrije wasch je deed
werken, neen, dan kwam hij den eet-,
dat geld- en dat sclioon-goed-voor-
niks gehechtheid en heel veel warme
sympathie!
Neen, dat was te schielijk gegaan.
Als ze dat bij voorbeeld vergeleek
met d'r eigen vader, die twee jaar bij
de Broeders had gelegen, dan was dat
te gauw.
Zoo'n man als meneer-zaliger had
best nog 'n jaar of twintig kunnen
meeloopen, al verzette-ie den laat-
sten tijd bijna geen voet meer. Me
vrouw was nu, och-arm, zoo zielig-
alleen. Nou had dat goede mensch
niks mer dan haar, de meid. Mina
wist heel goed dlat ze haar geen aan-
genamen, prettigen ouden dag kou
geven, dat ze meneer niet kon ver
vangen. Ze wist veel te goed, dat 'n
meid maar 'n meid was.
Vier jaar leefde mevrouw met Mi
na. Familie had meneer of mevrouw
weinig of niet, en haar vriendinnen,
och, die waren of dood, of al zoo oud,
dat ze niet meer uit gingen, net als
meneer in z'n laatste dagen.
Stillekens gleed beider leven voort,
nog stiller dan vroeger, zonder schok,
zonder dreun, waardoor ze konden
opgeschrikt worden. In plaats van
iu de keuken, verstelde Mina nu haar
ondergoed en dat van mevrouw
in de huiskamer. En als ze niets meer
te lapen had, bladerde ze in tijdschrif
ten. Mevrouw zat tltijd te lezen, zei
weinig, in dikke hoeken met 'n dou
ble lorgnet op 't puntje van 'r lollig
neustop je en met '11 geprevel der lip
pen als lispelde ze gebedjes. Eiken
avond voor ze begon dat was te
gen den tijd dat ze de jalouzieën naar
benee schoven en de lamp aanging
laas ze d'r man's doodsprentje na,
dat als bladwijzer diende. En dan
werd er altijd wat gegriend, totdat
mevrouw moedig werd en zei: „Ja,
daar hen ik gebleven," en Mina, „wat
zou ik nou 's nakijken." En zoo stil
en bezonken en gelaten als t was in
de heide vrouwen, zoo was 't ook in
kamer, in de gang, in '-t heele huis
en de heele patriciërsstraat. Wel ra
telde van tijd tot tijd 't lawaai van 'n
auto of '11 vigelante de stilte wat uit
een, maar dadelijk daarop vloeide 't
weer saam als spetj es kwikzilver in
'n handpalm.
De pendule tikte loom, 't gas ronk
te bescheiden door 't kousje. En al
leen '11 hand die af-en-toe 's wat in
den plas licht op tafel lei, schonk 'n
tikje leven aan de twee stille vrou
wenfiguren.
Eiken dag ging 't zelfde, nu me
neer er niet meer was: om half acht
op, ontbijten, kerk, 't een of ander
doen, koffie drinken, koken, thee
drinken, lezen, lappen, bed-toe, alles
dooraderd met 'n praatje over dit of
dat om 't toch maar niet zoo zielig-
stil te doen zijn, zoo kil-stil, zoo droef -
geestig-drukkend, waarvan ze beiden
weinig merkten, omdat d'r voor
bije levensweg altijd naar stilte had
gelijnd.
Ze dachten, dat 't altijd zoo zou
voortduren, dat de dood nooit meer
zou komen, omdat ze niet meer zagen
dat ze ouder werden en dat ze ver
schrompelden, verdroogden.
Mevrouw leefde zoo 'n jaar of vier
met 'r, totdat 't stille mensch d'r stil
le meid moest achterlaten. De dood
was weer gekomen, wel niet zoo on
verwacht als hij meneer, maar hij
nam nu alles weg, zoo wreed, zoo
wreed.
Toen doemde de zorg voor d'r toe
komst op, zooals vaak als ze niet kon
slapen, nu greep haar dat schrikbeeld
aan en rammelde haar wakker uit
d'r stilte. Ze moest in den vreemde,
zij, die naar de zestig liep.
Na mevrouw's dood, ja toen bleek
dat meneer-zaliger en mevrouw-zali-
ger wèl familie hadden, en veel ook,
want toen kwamen menschen de stil
te verjagen. Jonge dames en heeren
kwamen, die alles opschreven, wat ze
zagen, overal in keken, verschrikke
lijk brutaal. Mina stond er pal' van.
Bij al die lammigheid ook dat nog...
Ze zou ze zoo 'u trap in d'r lenden
hebben willen geven, als d'r beenen
maar niet zoo rheumatiscli waren ge
weest. Ze antwoordde de vreemde
snoeshanen wat ze vroegen, maar als
zij vroeg, verstond ze zoo iets van:
„Wat raakt jou dat?"
Na 'n paar weken kreeg ze d'r congé,
ineens, maar wel netjes en beleefd,
plus 'n legaatje van duizend gulden
en 'n hartroerend bedankje; zij keek
trouw en d'r aanhankelijkheid.
Toen stond ze huiten met d'r dui
zend gulden, d'r bedankje; zij keek
naar den stillen weg, d'r stil huis, en
de lucht, die donker was.
En nog gauw zag ze, dat zoo'n
vreemde snoeshaan d'r nakeek, la
chend, ongegeneerd, als kostte 't geen
geld, d'r kostelijke vitrages opzij
schuivend.
DE VERSTANDIGE VROUW.
Het was aan boord van een der boo
ten der HollandAmerika-Lijn.
Maar 't is al lang geleden.
Een kapitein, die nu reeds geruimen
tijd kapitein-in-ruste is, heelt het mij
verteld.
Hij stond op het promenadedek uit
te kijken, naar de mooie, stille zee,
toen er een oude dame, hevig opge
wonden, naar hem toe kwam.
O; kapitein, zei ze, o, kapitein
komt u toch eens gauw mee! Mijn man
zit al een paar uur in den rooksalon
kaart te spelen en hij doet niets dan
verliezen. Het is een troep afzetters, ze
zullen hem uitplunderen. Ach, u is toch
meester aan boord, ga u er heen en
maak' er een einldaan. Ik bidu, wij zijn
anders geheel geruïneerd.
Ik bracht de dame wat tot rust en
ging naar den rooksalon.
Maar daar zag ik enkel heeren die
ik kende, gentlemen, heeren van goe
den naam en faam.
Het spijt me wel, mevrouw, zei ik
tot de dame, die mij op het promenade
dek had opgewacht, ik kan die partij
niet storen. *t Zijn allen heeren^ die
volkomen vertrouwenswaard zijn en als
uw man om geld wil spelen, nietwaar,
dan is dat zijn eigen zaak.
Maar de oude heer leek me toch
wel erg opgewonden en hij; scheen in
derdaad groote déveine te hebben. Daar
om, en om zijn vrouw gerust te stellen,
beloofde ik, dat ik zou probeeren er een
eind aan te maken.
Ik riep den dokter, wees hem den
echtgenoot van de dame en zei:
Kijk eens naar dien ouden heer...
die met zijn opgewonden gezicht. Ik
geloof dat hiji niet in orde is.
De dokter keek mij wat vreemd aan,
maar een knipoogje maakte hem het
geval duidelijk.
Goed, zei hij, met een diepzinnig
gelaat, ik zal even met hem spreken,
hij ziet er bepaald hoogst fataal uit.
Hij ging naar den ouden spreker en
wenkte hem ter zijde. Onder vier oogen
en met een ernstig gezicht verzekerde
hij hem dat 't voor zijn gezondheid
hoogst nadeelig zou wezen als hij; ver
der speelde.
Doch de oude heer, die zijn vrouw
kende, begreep er tailles van. Ondanks
het advies van den dokter en het ge
smeek van zijn vrouw bleef hij door-
spidenj,
Al je verdere pogingen bleven zonder
nut. Eindelijk werd de oude dame zie
dend! en vóór wij' haar konden tegen
houden, liep zij: naar het speeltafeltje
,en tierde:
Leelijke zwendelaarsSchurken!
Als jullie verder giaat met mijn man uit
te plunderen, zal de kapitein jullie in
't cachot stoppen, hoor... hoor...
Verschrikt en verontwaardigd wierpen
do heeren hun kaarten neer.
Maar de echtgenoot sprong op en
riep >voedend::
Vrouw, vrouw, ben je nu heele-
maal krankzinnig geworden. Ik had al
wat ik verloren heb: terug en, ik was
juist bezig een flink bedrag te winnen...
DE GRONDSLAG VAN EEN
FORTUIN.
Versmaad het kleine niet, zei de
Amerikaansche millionnair met een
geweten als een hooischuur. Ik zelf
had geen cent in de wereld en een
speld, een simpele speld, was de
grondslag tot mijn fortuin.
Een speld"?
Ja, ik kwam juist van een ban
kier, waar men mij weigerde in
dienst te nemen als kantoorklerk,
toen ik op straat eensklaps een speld
in het oog kreeg.
O ja, dat is een oude bekende
mop, zei de ander, die kennen we!
De bankier was getroffen door uw
oplettendheid, riep u terug en
plaatste u aan het hoofd van zijn
zaak.
Neen, zoo was het niet. Ik zag
de speld en raapte ze op en verkocht
ze voorƒ1200.
DE MACHT DER GEWOONTE.
Men had het in een gezelschap over
de macht der gewoonte: er was een
„zwaar" gesprek over gehouden, en
verschillende voorheelden aange
haald.
Bij het voorbeeld dat ik u ga
verhalen, mijne heeren, zei de heer
Pinster, zijn de uwe niets, niets, niets,
niets-
Laat liooren, riepen verscheidene
stemmen.
Een droog kuchje en de oude heer
stak van wal.
Het volgende gehemde bij een
coiffeur te waar het gebeurde
komt er ook al heel weinig op aan.
Morgen, meneer! zei de coiffeur.
Geen antwoord.
Lekker weertje, meneer!
Geen antwoord.
Is het mes goed, meneer?
Geen antwoord.
Dat was gisteren nog een heel
brandje?
Geen antwoord.
Poeder, meneer?
Geen antwoord.
Het haar wat tippen, meneer?
Geen antwoord.
Eau de cologne, meneer?
Geen antwoord.
Dank u beleefd, meneer.
Er volgde een oogenhlik stilte.
De toehorders snapten niet waar
liij heen wilde.
En mijne heeren, zoo vervolgde
hij, daarop ging de coiffeur, die ge
heel alleen in het salon was, opge-
friseht zitten, op z'n gemak met de
beenen over elkaar. Hij had zichzelf
geschoren
DE RAILOPHOON.
Een zekere lieer Hans von Kra
mer heeft een railophoon uitgevon
den. Wat is dat? De railophoon is een
toestel, dat reizigers in staat stelt
draadloos te telefoneeren en telefo
nische berichten te ontvangen, na
tuurlijk in een in beweging zijnden
trein evengoed als in een stilstaan-
den.
De uitvinding komt in het kort
hierop neer. Om de wagens loopt een
buis met draden van bijzondere con
structie, wier einden uitkomen in
een telefooncel in den trein. De elec-
trische impulsie voor die draden
wordt geleverd door een draad, aan
gebracht tusschen de rails, waarop de
trein loopt, een draad voor „heen"
en een draad voor „terug". Deze vaste
draden staan in verbinding met een
toestel op het spoorwegkantoor. De
berichten, uit den trein ontvangen,
worden door de spoorwegmaatschap
pij naar de plaats van hun bestem
ming verder getelefoneerd of getele
grafeerd, terwijl de door de directie
ontvangen berichten aan de passa
giers worden medegedeeld. Een paar
spoorwegdirecties in Engeland zullen
de railophoon invoeren. In Amerika
bestaat hij reeds op ettelijke lijnen.
EEN VERGISSING.
Een kaalhoofdig bankier die aan ta
fel zat bij' een deftig diner liet zijn
servet vallen en boog zich' om1 het
op te rapen, 't Was bij, het rondgaan
van het fruit. Hij, raakt daarbij den
arm aan van mevrouw X, die aan zijn
rechterzijde was gezeten.
Mevrouw X, die een lichten druk
op haar arm voelde, dacht dlat de be
diende met den schotel bij: haar was,
zij| keeide zich om', richtte haar lorg-
net op de plek bij haar elleboog, zag
daar het hoofd! van den bankier en
zeide:
„Neen, dank je, geen meloen, ik zal
straks wat ananas nemen."
ZEER JUIST.
A. „Automobiel-wedrennen, wat is
dat?"
B. „Een pleonasme."
DE OORZAAK VAN DEN DOOD.
In een overlijdens-ak le ^chreef "een
dokter dezer dagen onder „oorzaak van
den dood" zijn eigen naam.
Vergissing is menschelijk, maar toch
werd de bewuste dokter zéér om zijne
oprechtheid geprezen.
V m
DE GALANTE SCHIPPER.
De boot kwam aan maar kon niet
tot den oever komen.
Er was een dikke logge dame in
de boot ,en deze passagierster vooral
zag er tegen op om door den schipper,
die met zijn groote waterlaarzen door
liet water klotste, te worden overge
dragen.
„Ik ben bang, zei ze, ik zal te zwaar
worden."
„Te zwaar, riep de zeebonk zéér ga
lant en geruststellend, het zal nog al
meevallen, juffer, ik doe een beetje aan
de varkensslachterij nu en dan en ik
ben gewoon vette varkens te versjou
wen!"
EEN KLEINE VERGISSING.
Een jongen moest voor zijn baas in-
formeeren wat er 's avonds in den
schouwburg gespeeld werd.
Da bureaulist zei: „Natuur en plicht
of de zoon rechter over zijn vader."
Da jongen bracht 't aldus over:
„Vuur en licht of de zoon nog slech
ter dan zijn vader."
DE VETERAAN TOT VRIEND.
„Ja jongen, ik ben ook in de bran
ding geweest de kogel had maar
eend uimbreed lager moeien wezen
of een lijk sprak nou tegen jou."
DE VEILIGE PLEK.
Bewaarder van het slot. „Hier, da-
nies en hoeren, was de gevangenis van
het kasteel. Door den zwaren muur,
meer dan een meter dik, kon geen
enkele kreet van de a mie gekerkerde!»
doordringen."
Een der toeristen (tot zijn vrouw).
,Wat 'n verrukkelijk plekje voor jouw
piano, lieverd!"
SPREKEND.
Vader. „Dit portret is sprekend mijn
zoon! Heeft hij u betaald?"
Fotograaf (meesmuilend). „Neen!"
Vader. „Sprekend mijn zoon!"
JUISTE WOORDEN.
„Voor alles is het van belang bij
liet spreken het juiste woord te gebrui
ken."
„Ik dank je! Ik ben persoonlijk een
heele andere meening toegedaan."
„Maar hoe heb ik 't met je?"
„Eerst was ik ook van jou meening
maar ik noemde gisteren Poeten
een leugenaar en kijk nu mijn gezicht
epns
MODERNE KUNST.
„Uw schilderij bevalt me; ik wil
't wel koopen. Maar zeg, wat stelt 't
nu eigenlijk voor?"
„Eens zonsopgang."
„Goed maar kunt ge mij uw eere
woord daarop geven?
LIEVE DINGEN.
Marietje. „Mevrouw van hier tegen
over heeft vandaag iets heel liefs van
u gezegd, tante, ik luisterde 't af."
Tante (kleurend.) „En wat heeft ze
dan gezegd, lief kind?"
Marietje. „Zij zei, dat er hij slot van
rekening in de stad nog wel ergere
kwaadspreeksters waren dan u."
SYMPATHIE.
Schoenmakers-leerjongen. „Vrouw, ze
vragen me telkens of ik een zoontje
van den baas ben."
Vrouw. „Ja? Ik zou je danken!"
Jongen. „Jq^ zie-je dat zeg ijj, gok
altijd."
TIJD EN GELD.
Zoo, ga je eens toeren?
Ja, zooals je ziet, met mijn heele
familie.
Kijk, daar kan ik toch nooit toe
komen: want als ik al eens den tijd
er voor heb, dan heb ik geen geld en
wanneer ik geld heb, dan hel) ik geen
tijd.
i I
KRAS!
Bon-vivant (tot lastigen schuldei-
seher): Ik geloof graag, dat je
dringende betalingen hebt te doen.
Maar ik begrijp niet, dat dit nu juist
geschieden moet met mijn geld!