der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen.
Maaml. Yenn. „Drukkerij de Spaarnestad."
De Verzoeking.
Dit nummer behoort bij de
„Nieuwe Haar!. Courant" van 19 NOV,
ÜITOAVB VAN DB
KINDERHUÏSVËST No. 29-31—33, HAARLEM.
Direotour: F. H. M. v. d. GBIENDT.
ADVBBTBHTliN:
Van 1 tot 6 regels L.20,
Slfce regel meor 0.30,
Icgesond.n mededselisgen tusschen den tekst tea
minste 6 regels fl.60; elke regel meer 0.80,
Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124,)
MAANDAG, 21
ZONDAG, 20 Nov. 27ste Zondag na
Pinksteren Laat
ste Zondagvan het
kerkelijk jaar. Be-
schermfeest van
O L. Vr.
Maria - Praesen-
tatie.
DINSDAG, 22 H. Caecilia, Mgd.
en Martelares.
WOENSDAG, 23 H. Clemens 1
Paus en Martel.
DONDERDAG, 24 H. Joannes van
het Kruis, Belij
der.
VRIJDAG, 25 H. Catharina,
fclgd en Martelr.
ZATERDAG, 26 H. Josaphat,
Bisschop en Mrtel.
LAATSTE ZONDAG NA PINK
STEREN.
t.es uit den brief van den H apostel
Paulus aan de Koiossensen; I, 9—14.
Broeders l Wij houden niet op
'•uor u te bidden en te smeeken,
dat gij vervuld moogt worden met
de kennis van Gods wil in alle
wijsheid en geestelijk verstand; op
dat gij wandelt, Gode waardig, in
alles welbehagelijk zijnde, vrucht
Iragend in alle goed werk en op
groeiend in de kennis van God,
versterkt zijnde naar de macht
zijner heerlijkheid, met alle kracht
tot alle lijdzaamheid en lankmoe
digheid met blijdschap, God den
Vader dankend, die ons waardig
heeft gemaakt om deel te hebben
aan de erfenis der heiligen in het
licht; die ons onttrokken heeft aan
ie macht der duisternis en overge
bracht heeft in het Rijk van den
Zoon zijner liefde, in wien wij heb
ben de verlossing door zijn bloed,
de vergiffenis der zonden.
Evangelie volgens den H. Mattheiis;
XXIV, L—35.
In dien tijd sprak Jesus tot zijne
]e r ingen: Wanneer gij den gruwel
d r verwoesting, waarvan door den
profeet Daniël gesproken is, zult
zien staan in de heilige plaats,
die het leest, dat hij het begrijpe!
dat dan zij die in Judea zijn,
vluchten naar het gebergte: en die
op het dak is, dale niet af om iets
uit zijn huis te nemen; en die op
net veld is. keére niet terug om zijn
kleed te halen Wee echter baar,
die zwanger zijn en die zogen in
die dagen 1 Bidt ook dat uwe vlucht
niet plaats zal hebben in den winter
of op eenen Sabbatb. Want er zal
dan eene groote ellende zijn, gelijk
er niet geweest is van het begin
rier wereld af lot nu toe, noch
wezen zal. En waren die dagen niet
verkort, geen vleesch zou behouden
worden* maar om der uitverkore
nen wil zullen die dagen verkort
worden.
Alsdan, zoo iemand u zeggen zal
Zie, hier is de Christus of ginds is
Hij, gelooft het niet. Want valsche
Christussen en valsche profeten
zullen opstaan; en zij zullen groote
;eekenen en wonderen doen, zoo
dat (indien het mogelijk ware) zelfs
de uitverkorenen in dwaling ge
bracht wor'bn. Ziet, Ik heb het u
vóórspeld. Zoo men u dus zegt:
ziet, Hij is in de woestijn! gaat er-
niet heen; ziet, in de binnenkamers
gelooft het niet. Want, gelijk d"
bliksem uhgaat van het Ous'en en
schittert tot in het Westen, zóó zal
ook de komst van den Zoon des
menschen zijn. O /cral waar een
lichaam is, daar zullen ook de aren
den zich verzamelen.
Hn terstond na de verwarring
dier da°'f,n zal de zon verduisterd
worden," en de maan haar licht
niet geven, en de sterren zullen van
den hemel vallen, en de «achten
der hemelen zullen geschokt wor
den. En dan zal het teeken van
den Zoon des menschen in den
hemel verschijnen; en dan zuilen
alle geslachten der aarde weeklagen,
en zij zullen den Zoon dos men
schen op de wolken des hemels zien
komen met groote kracht en ma
j, si ©it. En zijne engelen zal Hij
zenden met een® bazuin en groot
geschal; en zij zullen zijne uit ver
korenen vergaderen van de vier
winden van de uiteinden der he
melen totaan dorzelver uiteinden.
Leert ook de gelijkenis van den
vijgebonm. Als zijn tak reeds teeder
c «n ziine bladeren uitspruiten, dan
weet gij dat de zemer nabij is. Zóó
ook gij, als gij al deze dingen ziet
gebeuren, weet dan dat het nabij,
voor de dour is. Voorwaar, Ik zeg
udit geslacht zal niet voorbijgaan,
totdat al deze dingen gesckiedeu.
Hemel en aarde zullen voorbijgaan,
maar mijne woorden zullen niet
voorbijgaan.
Evangelieverklaring.
27ste EN LAATSTE ZONDAG NA
PINKSTEREN.
In liet Evangelie van dezen en den
volgenden Zondag' worden ons de ver
schrikkingen, die het einde der we
reld zullen voorafgaan on vergezel
len, in aangrijpende woorden voor
gesteld. De aanleiding daartoe was
de volgende: Jezus had op Woens
dag in de Lijdensweek tegen den
avond den tempel van Jeruzalem
verlaten om dien niet meer binnen
te gaan, en ging met Zijne aposte
len voor liet laatst naar. Betlianië,
om daar den nacht door te brengen.
Onderweg hadden zij van af den
Olijfberg een heerlijk gezicht op de
stad en den tempel, cn zij vestigden
daarop ook de aandacht van Jezus,
maar deze antwoordde daarop met
de voorspelling, dat er van die trot-
selie stad en zijn schooiien tempel
geen steen op den anderen zou gela
ten worden. De Apostelen vroegen
Hem daarom wanneer dat zou plaats
grijpen, maar op de wijze der oude
Profeten, wier voorspellingen daar
omtrent zij dikwijls gelezen hadden,
verbonden zij met de verwoesting
van Jeruzalem in hun gedachten ook
liet einde der wereld en het strafge
richt dat God dan over alle men
sehen houden zou. Daarom verecnig-
den zij met de vraag: wannéér zul
len deze dingen geschieden?, ook de
vraag: wat zal het teeken zijn van
Uwe komst en van de voleinding
der eeuwen? Op heide vragen geeft
Jezus antworö, maar in bewoordin
gen, die, nn eens op een van de ge
beurtenissen alleen, dan op beide te
gelijk betrekking hebben, zoodat het
dikwerf moeilijk is te weten wat op
den ondergang van Jeruzalem en
wat op liet einde der wereld slaat.
Wij willen lieden de voorteekenen
van het einde van Jeruzalem wat
nader beschouwen, om de volgende
week onze aandacht op het eindge-
richt der wereld te, vestigen.
Op de vraag dan wanneer Jeruza
lem zou verwoest worden, antwoordt
Jezus met het aangeven der volgen
de teekenen: „Wanneer gij den gru
wel der verwoesting, waarvan door
Daniël gesproken is, zult zien staan
op de heilige plaats, die het leest
begrijpe het." Weet dan,' zoo wil de
Zaligmaker zeggen, dat de ondergang
der stad nabij is. Door den gruwel
der verwoesting worden liier de Ro-
meinsche legerscharen bedoeld met
hunne, standaarden, die liet beeld des
keizers of der goden droegen en voor
de heidensclie soldaten liet voorwerp
van afgodische vereering waren,
maar daarom voor de Joden een gru
wel. De heilige plaats wordt door
sommigen genomen voor den tem
pel van Jeruzalem, door anderen voor
de stad en hare omgeving, door ande
ren voor geheel Palestina, zooals
ook wij nog daarover spreken als het
Heilige Land.
Als zij die legervanen zagen, moes
ten zij begrijpen dat liet einde van
de stad nabij was, en zij zich niet vei
lig meer konden achten daar of in
de steden van Judea, maar een toe
vlucht en schuilplaats moesten zoe
ken in het gebergte. En met groo-
ten spoed moesten zij vluchten. De
Zaligmaker leert hun dit door twee
■spreekwoordelijke gezegden. „Die in
Judea zijn vluchten naar de bergen,
en die op liet dak is koine niet af
om iets uit zijn liuis te nemen," maar
liij traehte te ontkomen óf wel langs
'n buitentrap naar heneden afdalend,
óf wel over de platte daken der be
lendende huizen om zoo do stadsmu
ren te bereiken en van daar in liet
vrije veld te komen. „En die op het
veld is keerc niet- terug 0111 zijn
kleed te halen." Die op liet veld werk
zaam is en zich van zijn opperkleed
ontdaan heeft om te gemakkelijker
den arbeid te kunnen verrichten, liij
vluelite zoo spoedig mogelijk, al is
hij niet volkomen gekleed. Wnut
spoed maliën is voor allen noodig.
Daarom zijn zij te beklagen, die door
een of andere oorzaak belet worden
om zoo spoedig te vluchten. „Wee
de zwangere» en de zoogenden in die
dagen." Nog deze vermaning voegde
Jezus er aan toe: „Bidt dat uwe
vlucht niet geschiede in den winter,"
wanneer de veelvuldige regens de
wegen onbruikbaar gemaakt heb
ben, „of op den Sabbathdag," waarop
het reizen door de wet van Mozes
verboden was. Te eerder moesten al
len om dat uitstel bidden, daar de
beproevingen gróoter zouden wezen
dan ooit te voren, zonder eenig voor
beeld in de geschiedenis. „Want er
zal alsdan eene verdrukking zijn lioe-
dauige er niet geweest is, van liet
begin der wereld tot nu toe cn ook
niet meer wezen zal." Om al het lij
den van die dagen van wraak en van
straf nog eens in al zijn verschrik
king voor te stellen, besloot Jezus
deze voorspelling met de woorden:
„Zoo die dagen (volgens Gods wil)
niet waren verkort geworden, geen
menseli werd behouden (de geheele
Joodsche natie zou in dien yreeselij-
ken oorlog omgekomen zijn) doch
om de uitverkorenen (om. de Jóden,
die liet Christendom hadden aan
genomen) zullen zij verkort worden,
die dagen."
Een tweede voorteeken van Jeru-
zalein's ondergang, wat echter vol
gens de Schriftverklaarders ook te-
als voorteeken van het nade
rend eindgericht der wereld moet be
schouwd worden, is het opstaan van
Valsclie profeten. „Alsdan zoo ia-
mand u zeggen zal: hier is de Chris
tus of daar is Hij, gelooft het niet.
Want er zullen valsche Christussen en
valsche profeten opstaan en zij zul
len groote teekenen en wonderen
doen, zoodat misleid zullen worden,
indien mogelijk, ook de uitverkore
nen. Zie, ik lieb liet u voorzegd."
Volgens de getuigenissen der ge
schiedenis stonden in de jaren die
Jeruzalem's verwoesting onmiddel
lijk voorafgingen, ook bedriegers op,
die zich voor den Messias uitgaven
en een grooten aanhang verwierven.
Zoo worden ons in de Handelingen
der Apostelen genoemd: Eleazar, J0
annes, Simon, Theodas, en een zeke
re Egyptenaar, en terwijl Titus de
stad belegerde, traden nog anderen
0" Zeloten of ijveraars genoemd,
die bet volk wisten te bedriegen en
duizenden in den ondergang stortten.
Met een dringende vermaning sluit
de Zaligmaker dit gedeelte Zijner
rede: „Indien zii u dan zullen zeg
gen: zie, Hij is in de woestijn, gaat
niet uit, zie, liij is in de binnenka
mers, gelooft het niet, want gelijk de
bliksem uite-aat van het Oosten en
licht in liet Westen, zóó zal ook de
komst van den Zoon des Metrsèlreh
zijn. Waar ergens een (dood) lichaam
is. daar zullen ook de arenden zich
verzamelen,' om op dat niet verbor
gen aas zich te storten.
Het overige van Jezus* voorspel
ling- doelt alleen op de voortetkenen
die het laatste oordeel voorafgaan,
en laten wij dus heden onbesproken,
om daarop den volgenden Zondag
onze aandacht te vestigen.
Jezus besloot Zijne voorspellingen
en vaderlijke vermaningen met Zijne
leerlingen te wijzen op een van de
vele werkingen in het rijk der na
tuur die door lien reeds meermalen
was opgemerkt, en waarin zij gewoon
waren een voorbode van blijde betce-
kenis te zien. „Leert van den vijge
boom deze gelijkénis: wanneer zijn
tak alreeds teeder geworden is (zaelit
en sappig) dan weet gij dat de zomer
nahij is, zoo ook als gij dit zult ge
zien hebben (al die teekenen door Mij
voorspeld) weet dan dat het nabij is,
voor de deur", al wat Ik u omtrent
uwe verlossing en verheerlijking
vroeger voorspeld heb. Met deze ver
zekering, dat niets van hetgeen Hij
voorspeld had onvervuld zou blij
ven, nog niet tevreden, wilde Hij bo
vendien met een beroep op Zijne
Waarachtigheid Zijne woorden beves
tigen: „Hemel en aarde (de scheppin
gen Gods, die liet meest vast en on
vergankelijk schijnen) zullen e ergaan
maar Mijne woorden zullen niet (on
vervuld) voorbijgaan. Zelfs dit ge
slacht zal niet voorbijgaan, totdat
al deze dingen geschieden." De laat
ste woorden laten een tweevoudige
uitlegging toe. Dit geslacht, velen
van de nu levenden, zullen t' eindev an
Jeruzalem nog aanschouwen, of «U
mensclielijk geslacht zal nog bestaan
als liet einde der wereld daar is.
Het Evangelie van dezen Zondag
moet ons leeren, vooreerst in Jezus,
Die door Zijne voorspelling, die let
terlijk vervuld is bij de verwoesting-
van Jeruzalem, die dus bewees Al
wetend te zijn, den beloofden Messias,
onzen Verlosser, te erkennen cn te
aanbidden, maar vervolgens ook tocli
op te passen dat wij niet, evenals de
Joden van die dagen, Gods wrake
over ons aftrekken door de zonde,
vooral door de zonde van .ongeloof,
waaraan zij zich schuldig maakten.
Op jeugdigen leeftijd had ik mijn
vader door den dood verloren en
aangezien hij ons slechts weinig
aardsche goederen bad nagelaten,
werd het zeer spoedig na zijn over
lijden noodzakelijk, dat ik een be
trekking zocht.
Ik had den leeftijd van dertien
jaren bereikt en was alles behalve
sterk gebouwddoch daarentegen
had ik een vasten wil, die mij in
staat stelde alles te doen wat mijn
hand vond om te doen. Ik drong
er dus bij mijn moeder op aan,
dat zij mij in de gelegenheid zou
stellen haar moeitevolle taak eeni-
germate te verlichten, en gretig
greep ik het aanbod aan, dat door
een timmermansbaas werd gedaan,
om bij hem in de leer te komen,
terwijl hij mij reeds dadelijk een
belooning toezegde, daarbij reke
nende op mijne bekwaamheden, die
hij zich ten nutte kon maken.
Met ijver pakte ik de zaak aan,
en in spijt van alle bezwaren, hield
ik het twee jaren bij hem vol
toen echter was ik zoodanig uitge
put door den zwaren arbeid, dat
mijn moeder en ik tot de overtui
ging kwamen, dat het niet langer
mogelijk was bij den timmermans
baas te blijven. Hiertoe werd nog
te eerder besloten, daar zich door
de bemoeiingen mijner zuster, die
twee jaren ouder was dan ik, een
gelegenheid had voorgedaan, waar
ik een plaatsing kon vinden, meer
overeenkomstig mijn zwak gestel.
Het geluk was mij thans gunstig,
in zooverre ik door den manufac-
turier A. werd aangenomen als
winkelbediende, zoodat ik een be
trekking erlangde in hetzelfde huis,
waaraan mijn zuster reeds sedert
jaren was verbonden. Dit was van
meer beteekenis, aangezien mijn
zuster daar algemeen bemind was
en wel in de eerste plaats door
Julia, de dochter des huizes, een
mooi meisje van ODgeveer denzelf
den leeftijd als ik, en die, zooals
ik later vernam, op aanzoek mijner
zuster, niet weinig moeite in het
werk had gesteld, om mij mijn
aanstelling te bezorgen.
Weldra was ik op mijn post en
gevoelde mij gelukkig en tevreden.
Niet alleen was mijn overste een
aangenaam en beminnelijk man,
maar ook Julia scheen een deel
van de genegenheid, welke zij voor
mijn zuster koesterde, op mij te
hebben overgedragen.
Zoo ging een paar jaar voorbij,
en in dien tijd was mijn geschokte
gezondheid geheel hersteldin-
tusschen bad ik zoozeer 't vertrou
wen van mijn patroon gewonnen,
dat hij mij zijn particuliere zaken
toevertrouwde.
Eén zaak echter hinderde mij
ik had namelijk in mijn schatting
niet zulk een hoog tractement als
ik meende, dat mij toekwam. Dit
hinderde mij te meer, aangezien
ik schulden had, en wel doordien
ik kleeren had laten maken, die
ik nog altijd moest betalen. De
kleermaker drong op voldoening
aaneerst gelukte het mij uitstel
te verkrijgen, maar toen deze ter
mijn verstreken was, was ik nog
altijd niet in staat hem te voldoen.
Hij dreigde, ik moest hem nog
altijd met beloften tevreden stellen.
Óp een avond zat ik alleen in
den winkelal de klerken en win
kelbedienden waren vertrokken.
Het was Zaterdag en het was een
drukke dag geweest. We hadden
een massa goed verkocht en de
geldlade was goed gevuld. Een
aelsche gedachte kwam in mij op
en een demonische geest begon m
mij te blazen: „daar liggen de
schijven, die gij nootlig hebt, om
uw 'kleermaker tevreden te stellen.
Ik wist, dat het bedrag, dat zich
in de kas bevond, mijn patroon
onbekend was. Ik had den kleer
maker beloofd, dat hij dienzelfden
avond zijn geld zou hebben en ik
had besloten mijn patroon te ver
zoeken. mij het geld voor te schieten,
ik had mijn salaris niét verspild, in
tegendeel, ilc had het bijna geheel
aan mijne moeder overhandigd, ten
einde haar in de kosten der huis
houding tegemoet te komen.
Langen tijd zat ik gedachteloos
voor mij te zien, de oogoU steeds
gericht op de lade, en al dien tijd
worstelde mijn kwade geert met
mijn geweten. Het was mij bekend,
dalklerken en bedienden zich menig
maal aan dergelijke ontvreemdin
gen schuldig maken, en dwaas
die .ik destijds was ik meende,
dat do nood voor hen als een ver
ontschuldiging kon gelden. Hoe
kou ik mijn schuldeischer weer met
ledige handen onder de oogon ko
men Dit ging niet, en ik nam het
voornemen zulks in geen geval te
doen Ik stond, op en begaf mij1
naar de geldlade. Ik opende haar
en nam met bevende handen hon
derd gulden, doch als waren het
kolen vuur, zij ontvielen mijn hand.
Ik spoedde mij weer naar mijn
plaats, en slechts korten tijd daarna
kwam mijn winkelchef binnen.
Kom, Kaïel, voegde hij mij
toe, wij zullen sluiten.
Ik stond op, ging naar buiten
en zette de luiken voor de vensters
terugkomende vond ik mijn chef
bezig de kas open te maken. Toen
ik hem naderde, zag hij mii met
een scherp oog aaD, waarop ik als
een blad begon te trillen.
Wat scheelt u vroeg hij mij
Niets, mijnheer, luidde mijn
antwoord, mij inmiddels trachtende
te herstellen.
Maar er moet u iets schelen,
vervolgde hij, gij ziet er zoo bleek
uit als een geest, 't Is dan ook
niet te ontkennen, dat gij heden
hard hebt gewerkt: ga dus naar
huis. Ik zal het overige wel op mij
nemen.
Met een wanhopige poging om
mijzelf te herstellen, dankte ik hem
voor zijn goedheid, nam mijn hoed
en begaf mij huiswaarts. De bui
tenlucht deed mij goed, en zoo
haastig als ik stappen kon, spoedde
ik mij voorbij den winkel van den
kleermaker en ofschoon ik op dit
oogenblrk gedrukt ging onder leed
gevoel, dat ik hem niet kon be
talen, werd ik van den anderen
kant opgebeurd door het denkbeeld
mij niet aan het geld mijns mees
ters vergrepen te hebben. Doch
slechts een oogenblik duurde deze
overtuiging, om plaats te maken
voor .die, dat, hetgeen ik gedaan
had, reeds strafbaar was. Die ge
dachte verpletterde mij en maakte
mij diep rampzalig; ik gevoelde
mij daarenboven nog ongelukkiger
aangezien ik moest vreezen, dat
mijn patroon weldra zou weten dat
ik schulden had, hetgeen mij zijn
vertrouwen zou doen verliezen.
Thuis komende, gaf ik voor ziek
te zijn, en ging onmiddellijk naar
bed. Mijn moeder, ofschoon zelve
ongesteld, kwam aan mijn bed en
wilde medicijnen toedienen. Ik
weigerde aanvankelijk, doch ten
laatste stemde ik er in toe, dat zij
een kamillendrank voorlnij maakte
en nadat ik dien ingenomen had,
kuste zij mij goeden nacht, mij
toevoegende
Wees voorzichtig, Karei, want
het zou mij veel leed doen, indien
gij ziek wordt. God spare en zegene
u. Goeden nacht.
Welk een zonderlingen indruk
maakten die woorden op mij. Wat
zou mijn zorgzame moeder zeggen,
wat zou zij gevoelen, als zij wist,
dat haar zoon op het punt was
geweest een dief te worden. Langon
tijd lag mij dit woord op de lippen
voordat ik het kon uitspreken, maar
eindelijk kon ik het toch niet weer
houden ik was aan angst, dat men
mijne poging ontdekt hal, en zelf
verwijt ten prooi. De nacht ging
voorbij, zonder dat ik een oog sloot,
allerlei angstige gedachten door
kruisten mijne ziel en toen de mor
genschemering aanbrak, stond ik
op en spoedde mij zelfs, voordat te begeven. Ik stond gedachteloos
mij heeD, en toen ik omzag, ont
moette ik den blik van Julia, de
dochter van mijn patroon Zij was
verschrikt en zonder dat ik er mij
rekenschap van kon geven, ge
voelde ik op het oogenblik, dat zij
mij lief had. Maar deze gedachte
maakte plaats voor die andere, die
vreeselijke, welke mij aan haar ver
achting moest prijs geven.
Bleek en ontdaan snelde ik heen,
terwijl ik op de dringende vragen
van mijn zuster Lucy slechts ant
woordde, dat ik wij zeer ziek ge
voelde. Hoe ongelukkig was ik by
de gedachte, dat mijn overste mij
had betrapt, en dat mijn patroon
mij het vertrouwen zou ontzeggen
omdat hij iemand, die schulden had,
niet vertrouwen kon. Dat hijzuiks
wist, bewees reeds den blik dien
hij op mij wierp, en het gesprek
met den kleermaker.
Geen wonder, dat mijn moedei
zich pijnigde met de gedachte, wat
toch wel de oorzaak van mijn lijden
kon zijn. Indien zij mij slechts aan
mijzelf had overgelaten, zou ik mij
minder ongelukkig gevoeld hebben.
Zij bleef echter hij mij, vroeg mij
naar allerlei znken en onder ande
ren ook, of ik schulden had, die
zij ia menig opzicht als de eenige
reden voor alle oneerlijkheid be
schouwde. Op die vraag antwoordde
ik met een leugen; het was de
eerste, waaraan ik mij tegenover
die edele vrouw schuldig maakte.
Wederom ging een nacht in ang
stige spanning voorbij, angstiger
nog dan de vorige, omdat ik wist,
dat de dag van morgen alles aan
het licht zou brengen. Reeds dade
lijk zou ik mijn overste ontmoeten.
Vroegtijdig begaf ik mij naar
beneden en vond er mijn moeder
reedszij was bleek als had de hand
des doous haar aangeraakt. Een
oogenblik vergat ik het zieldepd,
dat mij kwelde, en viel haar om
den hals. Zij zag mij aan met een
blik, dien ik nimmer zal vergeten
en vroeg mij daarna:
Karei, gij hebt u toch aan
geen overtreding schuldig gemaakt?
In plaats vau te antwoorden, liet
ik mijn hoofd op haar schouder
vallen en barstte uit in tranen.
Toen stiet zij mij zachtjes van haar
af en voegde mij op half verwij
tenden toon toe:
Spoed u naar den winkel, uw
patroon wenscht u te spreken.
Ik gevoelde dat haar hart was
gebroken.
Zonder mijn ontbijt te gebruiken
gaf ik aan dat bevel gehoor. Op
straat scheen het mij toe, ajsof
ieder aan mij kon zien, wat er in
mijn ziel omging. Geen twijfel meer
of elkeen -wiet wat er gebeurd was.
Aan den verschrikkelijksten angst
ten prooi, besloot ik te vluchten,
en zeer zeker had ik dit plan ten
uitvoer gebracht, hadde ik mijn
zuster niet ontmoet, die, mij ondev
den arm nemende, mjj voor iets
ergers spaarde.
Wij bereikten eindelijk onze be
stemming en zoodra wij den wiukel
waren binnengekomen, verzocht do
overste mij op koelen toon, mij
uaar het bureel van den patroon
mijne moeder en zuster bij de hand
waren, naar buiten. Ik keerde eerst
terug toen het ontbijt gereed was.
Middelerwijl had ik zooveel beheer-
sching over mij zei yen verkregen,
dat mijn uiterlijk niets meer ver
ried. Nochtans knaagde de worm
aan mijn hart; ik gevoelde mij zelf'
schuldig, liet voornemen stelde ik
gelijk aan de daad.
In den voormiddag ging ik met
mijn zuster naar de kerk, en nau
welijks was ik het statige gebouw
binnengetreden, of mijn oogeu ent
moetten die des patroons. Hij zag
mij scherp aan en e-en pijnlijk ge
voel lag op mijn hart te lezen.
Toen de dienst geëindigd was, zag
ik hem met don kleermaker in ge
sprek en ik merkte op, dat zij een
ernstige woordenwisseling vonden
en het ontging mij niet, dat de
kleermaker mij eenmaal met den
vinger aanduidde. Toen was ik bijna
zeker, dat alles ontdekt was.
Maar mijn hemel, Karei, wat
scheelt er toch aan? riep mijne
zuster uit, terwijl ze mijne hand
greep.
Hij valt in zwijm.
Ik hoorde een dof gemurmel om
en als verpletterd over het lot, dat
mij te wachten stond, met den rug
naar de deur gekeerd. Plotseling
voelde ik een krachtige hand mijn
schouders aanvatten en de woorden:
Karei, Karei, wekten mg als een
electris'che schok uit mijne verbijs
tering op. Ik waagde het echter
mijn patroon in de eogen te z'*»n,
toen hij mij op vnendtlijkon to.-.-i
zeide
Wat scheelt er aan Kom,
kom, gij moogt den moed niet laten
zinken. Zoo hoog is de nood met
geklommen.
Etu k"ud zweet bedekte mijn
voorhoofd; mijn lichaam begon ie
beven en mijn gezicht werd bene
veld, toen hg vervolgde:
Mijn dochter heeft mij gezegd,
dat gij geheel uw salaris aan u.ie
moed- r g< eft. l)at is braaf van u.
zeer braaf; maar hoe maakt gy het
dun met uw behoefteu?
Behoeften heb ik niot, be
halve kleed
De laatste letters bleven mij in
de keel steken.
Eu daarvoor maakte»
schuld'-n, hé?
Ja, mijnheer, maar nimmer.
gil
DE OFFICIEELE KERKL2JST