der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen. Maaml. Yenn. „Drukkerij de Spaarnestad." De Verzoeking. Dit nummer behoort bij de „Nieuwe Haar!. Courant" van 19 NOV, ÜITOAVB VAN DB KINDERHUÏSVËST No. 29-31—33, HAARLEM. Direotour: F. H. M. v. d. GBIENDT. ADVBBTBHTliN: Van 1 tot 6 regels L.20, Slfce regel meor 0.30, Icgesond.n mededselisgen tusschen den tekst tea minste 6 regels fl.60; elke regel meer 0.80, Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124,) MAANDAG, 21 ZONDAG, 20 Nov. 27ste Zondag na Pinksteren Laat ste Zondagvan het kerkelijk jaar. Be- schermfeest van O L. Vr. Maria - Praesen- tatie. DINSDAG, 22 H. Caecilia, Mgd. en Martelares. WOENSDAG, 23 H. Clemens 1 Paus en Martel. DONDERDAG, 24 H. Joannes van het Kruis, Belij der. VRIJDAG, 25 H. Catharina, fclgd en Martelr. ZATERDAG, 26 H. Josaphat, Bisschop en Mrtel. LAATSTE ZONDAG NA PINK STEREN. t.es uit den brief van den H apostel Paulus aan de Koiossensen; I, 9—14. Broeders l Wij houden niet op '•uor u te bidden en te smeeken, dat gij vervuld moogt worden met de kennis van Gods wil in alle wijsheid en geestelijk verstand; op dat gij wandelt, Gode waardig, in alles welbehagelijk zijnde, vrucht Iragend in alle goed werk en op groeiend in de kennis van God, versterkt zijnde naar de macht zijner heerlijkheid, met alle kracht tot alle lijdzaamheid en lankmoe digheid met blijdschap, God den Vader dankend, die ons waardig heeft gemaakt om deel te hebben aan de erfenis der heiligen in het licht; die ons onttrokken heeft aan ie macht der duisternis en overge bracht heeft in het Rijk van den Zoon zijner liefde, in wien wij heb ben de verlossing door zijn bloed, de vergiffenis der zonden. Evangelie volgens den H. Mattheiis; XXIV, L—35. In dien tijd sprak Jesus tot zijne ]e r ingen: Wanneer gij den gruwel d r verwoesting, waarvan door den profeet Daniël gesproken is, zult zien staan in de heilige plaats, die het leest, dat hij het begrijpe! dat dan zij die in Judea zijn, vluchten naar het gebergte: en die op het dak is, dale niet af om iets uit zijn huis te nemen; en die op net veld is. keére niet terug om zijn kleed te halen Wee echter baar, die zwanger zijn en die zogen in die dagen 1 Bidt ook dat uwe vlucht niet plaats zal hebben in den winter of op eenen Sabbatb. Want er zal dan eene groote ellende zijn, gelijk er niet geweest is van het begin rier wereld af lot nu toe, noch wezen zal. En waren die dagen niet verkort, geen vleesch zou behouden worden* maar om der uitverkore nen wil zullen die dagen verkort worden. Alsdan, zoo iemand u zeggen zal Zie, hier is de Christus of ginds is Hij, gelooft het niet. Want valsche Christussen en valsche profeten zullen opstaan; en zij zullen groote ;eekenen en wonderen doen, zoo dat (indien het mogelijk ware) zelfs de uitverkorenen in dwaling ge bracht wor'bn. Ziet, Ik heb het u vóórspeld. Zoo men u dus zegt: ziet, Hij is in de woestijn! gaat er- niet heen; ziet, in de binnenkamers gelooft het niet. Want, gelijk d" bliksem uhgaat van het Ous'en en schittert tot in het Westen, zóó zal ook de komst van den Zoon des menschen zijn. O /cral waar een lichaam is, daar zullen ook de aren den zich verzamelen. Hn terstond na de verwarring dier da°'f,n zal de zon verduisterd worden," en de maan haar licht niet geven, en de sterren zullen van den hemel vallen, en de «achten der hemelen zullen geschokt wor den. En dan zal het teeken van den Zoon des menschen in den hemel verschijnen; en dan zuilen alle geslachten der aarde weeklagen, en zij zullen den Zoon dos men schen op de wolken des hemels zien komen met groote kracht en ma j, si ©it. En zijne engelen zal Hij zenden met een® bazuin en groot geschal; en zij zullen zijne uit ver korenen vergaderen van de vier winden van de uiteinden der he melen totaan dorzelver uiteinden. Leert ook de gelijkenis van den vijgebonm. Als zijn tak reeds teeder c «n ziine bladeren uitspruiten, dan weet gij dat de zemer nabij is. Zóó ook gij, als gij al deze dingen ziet gebeuren, weet dan dat het nabij, voor de dour is. Voorwaar, Ik zeg udit geslacht zal niet voorbijgaan, totdat al deze dingen gesckiedeu. Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar mijne woorden zullen niet voorbijgaan. Evangelieverklaring. 27ste EN LAATSTE ZONDAG NA PINKSTEREN. In liet Evangelie van dezen en den volgenden Zondag' worden ons de ver schrikkingen, die het einde der we reld zullen voorafgaan on vergezel len, in aangrijpende woorden voor gesteld. De aanleiding daartoe was de volgende: Jezus had op Woens dag in de Lijdensweek tegen den avond den tempel van Jeruzalem verlaten om dien niet meer binnen te gaan, en ging met Zijne aposte len voor liet laatst naar. Betlianië, om daar den nacht door te brengen. Onderweg hadden zij van af den Olijfberg een heerlijk gezicht op de stad en den tempel, cn zij vestigden daarop ook de aandacht van Jezus, maar deze antwoordde daarop met de voorspelling, dat er van die trot- selie stad en zijn schooiien tempel geen steen op den anderen zou gela ten worden. De Apostelen vroegen Hem daarom wanneer dat zou plaats grijpen, maar op de wijze der oude Profeten, wier voorspellingen daar omtrent zij dikwijls gelezen hadden, verbonden zij met de verwoesting van Jeruzalem in hun gedachten ook liet einde der wereld en het strafge richt dat God dan over alle men sehen houden zou. Daarom verecnig- den zij met de vraag: wannéér zul len deze dingen geschieden?, ook de vraag: wat zal het teeken zijn van Uwe komst en van de voleinding der eeuwen? Op heide vragen geeft Jezus antworö, maar in bewoordin gen, die, nn eens op een van de ge beurtenissen alleen, dan op beide te gelijk betrekking hebben, zoodat het dikwerf moeilijk is te weten wat op den ondergang van Jeruzalem en wat op liet einde der wereld slaat. Wij willen lieden de voorteekenen van het einde van Jeruzalem wat nader beschouwen, om de volgende week onze aandacht op het eindge- richt der wereld te, vestigen. Op de vraag dan wanneer Jeruza lem zou verwoest worden, antwoordt Jezus met het aangeven der volgen de teekenen: „Wanneer gij den gru wel der verwoesting, waarvan door Daniël gesproken is, zult zien staan op de heilige plaats, die het leest begrijpe het." Weet dan,' zoo wil de Zaligmaker zeggen, dat de ondergang der stad nabij is. Door den gruwel der verwoesting worden liier de Ro- meinsche legerscharen bedoeld met hunne, standaarden, die liet beeld des keizers of der goden droegen en voor de heidensclie soldaten liet voorwerp van afgodische vereering waren, maar daarom voor de Joden een gru wel. De heilige plaats wordt door sommigen genomen voor den tem pel van Jeruzalem, door anderen voor de stad en hare omgeving, door ande ren voor geheel Palestina, zooals ook wij nog daarover spreken als het Heilige Land. Als zij die legervanen zagen, moes ten zij begrijpen dat liet einde van de stad nabij was, en zij zich niet vei lig meer konden achten daar of in de steden van Judea, maar een toe vlucht en schuilplaats moesten zoe ken in het gebergte. En met groo- ten spoed moesten zij vluchten. De Zaligmaker leert hun dit door twee ■spreekwoordelijke gezegden. „Die in Judea zijn vluchten naar de bergen, en die op liet dak is koine niet af om iets uit zijn liuis te nemen," maar liij traehte te ontkomen óf wel langs 'n buitentrap naar heneden afdalend, óf wel over de platte daken der be lendende huizen om zoo do stadsmu ren te bereiken en van daar in liet vrije veld te komen. „En die op het veld is keerc niet- terug 0111 zijn kleed te halen." Die op liet veld werk zaam is en zich van zijn opperkleed ontdaan heeft om te gemakkelijker den arbeid te kunnen verrichten, liij vluelite zoo spoedig mogelijk, al is hij niet volkomen gekleed. Wnut spoed maliën is voor allen noodig. Daarom zijn zij te beklagen, die door een of andere oorzaak belet worden om zoo spoedig te vluchten. „Wee de zwangere» en de zoogenden in die dagen." Nog deze vermaning voegde Jezus er aan toe: „Bidt dat uwe vlucht niet geschiede in den winter," wanneer de veelvuldige regens de wegen onbruikbaar gemaakt heb ben, „of op den Sabbathdag," waarop het reizen door de wet van Mozes verboden was. Te eerder moesten al len om dat uitstel bidden, daar de beproevingen gróoter zouden wezen dan ooit te voren, zonder eenig voor beeld in de geschiedenis. „Want er zal alsdan eene verdrukking zijn lioe- dauige er niet geweest is, van liet begin der wereld tot nu toe cn ook niet meer wezen zal." Om al het lij den van die dagen van wraak en van straf nog eens in al zijn verschrik king voor te stellen, besloot Jezus deze voorspelling met de woorden: „Zoo die dagen (volgens Gods wil) niet waren verkort geworden, geen menseli werd behouden (de geheele Joodsche natie zou in dien yreeselij- ken oorlog omgekomen zijn) doch om de uitverkorenen (om. de Jóden, die liet Christendom hadden aan genomen) zullen zij verkort worden, die dagen." Een tweede voorteeken van Jeru- zalein's ondergang, wat echter vol gens de Schriftverklaarders ook te- als voorteeken van het nade rend eindgericht der wereld moet be schouwd worden, is het opstaan van Valsclie profeten. „Alsdan zoo ia- mand u zeggen zal: hier is de Chris tus of daar is Hij, gelooft het niet. Want er zullen valsche Christussen en valsche profeten opstaan en zij zul len groote teekenen en wonderen doen, zoodat misleid zullen worden, indien mogelijk, ook de uitverkore nen. Zie, ik lieb liet u voorzegd." Volgens de getuigenissen der ge schiedenis stonden in de jaren die Jeruzalem's verwoesting onmiddel lijk voorafgingen, ook bedriegers op, die zich voor den Messias uitgaven en een grooten aanhang verwierven. Zoo worden ons in de Handelingen der Apostelen genoemd: Eleazar, J0 annes, Simon, Theodas, en een zeke re Egyptenaar, en terwijl Titus de stad belegerde, traden nog anderen 0" Zeloten of ijveraars genoemd, die bet volk wisten te bedriegen en duizenden in den ondergang stortten. Met een dringende vermaning sluit de Zaligmaker dit gedeelte Zijner rede: „Indien zii u dan zullen zeg gen: zie, Hij is in de woestijn, gaat niet uit, zie, liij is in de binnenka mers, gelooft het niet, want gelijk de bliksem uite-aat van het Oosten en licht in liet Westen, zóó zal ook de komst van den Zoon des Metrsèlreh zijn. Waar ergens een (dood) lichaam is. daar zullen ook de arenden zich verzamelen,' om op dat niet verbor gen aas zich te storten. Het overige van Jezus* voorspel ling- doelt alleen op de voortetkenen die het laatste oordeel voorafgaan, en laten wij dus heden onbesproken, om daarop den volgenden Zondag onze aandacht te vestigen. Jezus besloot Zijne voorspellingen en vaderlijke vermaningen met Zijne leerlingen te wijzen op een van de vele werkingen in het rijk der na tuur die door lien reeds meermalen was opgemerkt, en waarin zij gewoon waren een voorbode van blijde betce- kenis te zien. „Leert van den vijge boom deze gelijkénis: wanneer zijn tak alreeds teeder geworden is (zaelit en sappig) dan weet gij dat de zomer nahij is, zoo ook als gij dit zult ge zien hebben (al die teekenen door Mij voorspeld) weet dan dat het nabij is, voor de deur", al wat Ik u omtrent uwe verlossing en verheerlijking vroeger voorspeld heb. Met deze ver zekering, dat niets van hetgeen Hij voorspeld had onvervuld zou blij ven, nog niet tevreden, wilde Hij bo vendien met een beroep op Zijne Waarachtigheid Zijne woorden beves tigen: „Hemel en aarde (de scheppin gen Gods, die liet meest vast en on vergankelijk schijnen) zullen e ergaan maar Mijne woorden zullen niet (on vervuld) voorbijgaan. Zelfs dit ge slacht zal niet voorbijgaan, totdat al deze dingen geschieden." De laat ste woorden laten een tweevoudige uitlegging toe. Dit geslacht, velen van de nu levenden, zullen t' eindev an Jeruzalem nog aanschouwen, of «U mensclielijk geslacht zal nog bestaan als liet einde der wereld daar is. Het Evangelie van dezen Zondag moet ons leeren, vooreerst in Jezus, Die door Zijne voorspelling, die let terlijk vervuld is bij de verwoesting- van Jeruzalem, die dus bewees Al wetend te zijn, den beloofden Messias, onzen Verlosser, te erkennen cn te aanbidden, maar vervolgens ook tocli op te passen dat wij niet, evenals de Joden van die dagen, Gods wrake over ons aftrekken door de zonde, vooral door de zonde van .ongeloof, waaraan zij zich schuldig maakten. Op jeugdigen leeftijd had ik mijn vader door den dood verloren en aangezien hij ons slechts weinig aardsche goederen bad nagelaten, werd het zeer spoedig na zijn over lijden noodzakelijk, dat ik een be trekking zocht. Ik had den leeftijd van dertien jaren bereikt en was alles behalve sterk gebouwddoch daarentegen had ik een vasten wil, die mij in staat stelde alles te doen wat mijn hand vond om te doen. Ik drong er dus bij mijn moeder op aan, dat zij mij in de gelegenheid zou stellen haar moeitevolle taak eeni- germate te verlichten, en gretig greep ik het aanbod aan, dat door een timmermansbaas werd gedaan, om bij hem in de leer te komen, terwijl hij mij reeds dadelijk een belooning toezegde, daarbij reke nende op mijne bekwaamheden, die hij zich ten nutte kon maken. Met ijver pakte ik de zaak aan, en in spijt van alle bezwaren, hield ik het twee jaren bij hem vol toen echter was ik zoodanig uitge put door den zwaren arbeid, dat mijn moeder en ik tot de overtui ging kwamen, dat het niet langer mogelijk was bij den timmermans baas te blijven. Hiertoe werd nog te eerder besloten, daar zich door de bemoeiingen mijner zuster, die twee jaren ouder was dan ik, een gelegenheid had voorgedaan, waar ik een plaatsing kon vinden, meer overeenkomstig mijn zwak gestel. Het geluk was mij thans gunstig, in zooverre ik door den manufac- turier A. werd aangenomen als winkelbediende, zoodat ik een be trekking erlangde in hetzelfde huis, waaraan mijn zuster reeds sedert jaren was verbonden. Dit was van meer beteekenis, aangezien mijn zuster daar algemeen bemind was en wel in de eerste plaats door Julia, de dochter des huizes, een mooi meisje van ODgeveer denzelf den leeftijd als ik, en die, zooals ik later vernam, op aanzoek mijner zuster, niet weinig moeite in het werk had gesteld, om mij mijn aanstelling te bezorgen. Weldra was ik op mijn post en gevoelde mij gelukkig en tevreden. Niet alleen was mijn overste een aangenaam en beminnelijk man, maar ook Julia scheen een deel van de genegenheid, welke zij voor mijn zuster koesterde, op mij te hebben overgedragen. Zoo ging een paar jaar voorbij, en in dien tijd was mijn geschokte gezondheid geheel hersteldin- tusschen bad ik zoozeer 't vertrou wen van mijn patroon gewonnen, dat hij mij zijn particuliere zaken toevertrouwde. Eén zaak echter hinderde mij ik had namelijk in mijn schatting niet zulk een hoog tractement als ik meende, dat mij toekwam. Dit hinderde mij te meer, aangezien ik schulden had, en wel doordien ik kleeren had laten maken, die ik nog altijd moest betalen. De kleermaker drong op voldoening aaneerst gelukte het mij uitstel te verkrijgen, maar toen deze ter mijn verstreken was, was ik nog altijd niet in staat hem te voldoen. Hij dreigde, ik moest hem nog altijd met beloften tevreden stellen. Óp een avond zat ik alleen in den winkelal de klerken en win kelbedienden waren vertrokken. Het was Zaterdag en het was een drukke dag geweest. We hadden een massa goed verkocht en de geldlade was goed gevuld. Een aelsche gedachte kwam in mij op en een demonische geest begon m mij te blazen: „daar liggen de schijven, die gij nootlig hebt, om uw 'kleermaker tevreden te stellen. Ik wist, dat het bedrag, dat zich in de kas bevond, mijn patroon onbekend was. Ik had den kleer maker beloofd, dat hij dienzelfden avond zijn geld zou hebben en ik had besloten mijn patroon te ver zoeken. mij het geld voor te schieten, ik had mijn salaris niét verspild, in tegendeel, ilc had het bijna geheel aan mijne moeder overhandigd, ten einde haar in de kosten der huis houding tegemoet te komen. Langen tijd zat ik gedachteloos voor mij te zien, de oogoU steeds gericht op de lade, en al dien tijd worstelde mijn kwade geert met mijn geweten. Het was mij bekend, dalklerken en bedienden zich menig maal aan dergelijke ontvreemdin gen schuldig maken, en dwaas die .ik destijds was ik meende, dat do nood voor hen als een ver ontschuldiging kon gelden. Hoe kou ik mijn schuldeischer weer met ledige handen onder de oogon ko men Dit ging niet, en ik nam het voornemen zulks in geen geval te doen Ik stond, op en begaf mij1 naar de geldlade. Ik opende haar en nam met bevende handen hon derd gulden, doch als waren het kolen vuur, zij ontvielen mijn hand. Ik spoedde mij weer naar mijn plaats, en slechts korten tijd daarna kwam mijn winkelchef binnen. Kom, Kaïel, voegde hij mij toe, wij zullen sluiten. Ik stond op, ging naar buiten en zette de luiken voor de vensters terugkomende vond ik mijn chef bezig de kas open te maken. Toen ik hem naderde, zag hij mii met een scherp oog aaD, waarop ik als een blad begon te trillen. Wat scheelt u vroeg hij mij Niets, mijnheer, luidde mijn antwoord, mij inmiddels trachtende te herstellen. Maar er moet u iets schelen, vervolgde hij, gij ziet er zoo bleek uit als een geest, 't Is dan ook niet te ontkennen, dat gij heden hard hebt gewerkt: ga dus naar huis. Ik zal het overige wel op mij nemen. Met een wanhopige poging om mijzelf te herstellen, dankte ik hem voor zijn goedheid, nam mijn hoed en begaf mij huiswaarts. De bui tenlucht deed mij goed, en zoo haastig als ik stappen kon, spoedde ik mij voorbij den winkel van den kleermaker en ofschoon ik op dit oogenblrk gedrukt ging onder leed gevoel, dat ik hem niet kon be talen, werd ik van den anderen kant opgebeurd door het denkbeeld mij niet aan het geld mijns mees ters vergrepen te hebben. Doch slechts een oogenblik duurde deze overtuiging, om plaats te maken voor .die, dat, hetgeen ik gedaan had, reeds strafbaar was. Die ge dachte verpletterde mij en maakte mij diep rampzalig; ik gevoelde mij daarenboven nog ongelukkiger aangezien ik moest vreezen, dat mijn patroon weldra zou weten dat ik schulden had, hetgeen mij zijn vertrouwen zou doen verliezen. Thuis komende, gaf ik voor ziek te zijn, en ging onmiddellijk naar bed. Mijn moeder, ofschoon zelve ongesteld, kwam aan mijn bed en wilde medicijnen toedienen. Ik weigerde aanvankelijk, doch ten laatste stemde ik er in toe, dat zij een kamillendrank voorlnij maakte en nadat ik dien ingenomen had, kuste zij mij goeden nacht, mij toevoegende Wees voorzichtig, Karei, want het zou mij veel leed doen, indien gij ziek wordt. God spare en zegene u. Goeden nacht. Welk een zonderlingen indruk maakten die woorden op mij. Wat zou mijn zorgzame moeder zeggen, wat zou zij gevoelen, als zij wist, dat haar zoon op het punt was geweest een dief te worden. Langon tijd lag mij dit woord op de lippen voordat ik het kon uitspreken, maar eindelijk kon ik het toch niet weer houden ik was aan angst, dat men mijne poging ontdekt hal, en zelf verwijt ten prooi. De nacht ging voorbij, zonder dat ik een oog sloot, allerlei angstige gedachten door kruisten mijne ziel en toen de mor genschemering aanbrak, stond ik op en spoedde mij zelfs, voordat te begeven. Ik stond gedachteloos mij heeD, en toen ik omzag, ont moette ik den blik van Julia, de dochter van mijn patroon Zij was verschrikt en zonder dat ik er mij rekenschap van kon geven, ge voelde ik op het oogenblik, dat zij mij lief had. Maar deze gedachte maakte plaats voor die andere, die vreeselijke, welke mij aan haar ver achting moest prijs geven. Bleek en ontdaan snelde ik heen, terwijl ik op de dringende vragen van mijn zuster Lucy slechts ant woordde, dat ik wij zeer ziek ge voelde. Hoe ongelukkig was ik by de gedachte, dat mijn overste mij had betrapt, en dat mijn patroon mij het vertrouwen zou ontzeggen omdat hij iemand, die schulden had, niet vertrouwen kon. Dat hijzuiks wist, bewees reeds den blik dien hij op mij wierp, en het gesprek met den kleermaker. Geen wonder, dat mijn moedei zich pijnigde met de gedachte, wat toch wel de oorzaak van mijn lijden kon zijn. Indien zij mij slechts aan mijzelf had overgelaten, zou ik mij minder ongelukkig gevoeld hebben. Zij bleef echter hij mij, vroeg mij naar allerlei znken en onder ande ren ook, of ik schulden had, die zij ia menig opzicht als de eenige reden voor alle oneerlijkheid be schouwde. Op die vraag antwoordde ik met een leugen; het was de eerste, waaraan ik mij tegenover die edele vrouw schuldig maakte. Wederom ging een nacht in ang stige spanning voorbij, angstiger nog dan de vorige, omdat ik wist, dat de dag van morgen alles aan het licht zou brengen. Reeds dade lijk zou ik mijn overste ontmoeten. Vroegtijdig begaf ik mij naar beneden en vond er mijn moeder reedszij was bleek als had de hand des doous haar aangeraakt. Een oogenblik vergat ik het zieldepd, dat mij kwelde, en viel haar om den hals. Zij zag mij aan met een blik, dien ik nimmer zal vergeten en vroeg mij daarna: Karei, gij hebt u toch aan geen overtreding schuldig gemaakt? In plaats vau te antwoorden, liet ik mijn hoofd op haar schouder vallen en barstte uit in tranen. Toen stiet zij mij zachtjes van haar af en voegde mij op half verwij tenden toon toe: Spoed u naar den winkel, uw patroon wenscht u te spreken. Ik gevoelde dat haar hart was gebroken. Zonder mijn ontbijt te gebruiken gaf ik aan dat bevel gehoor. Op straat scheen het mij toe, ajsof ieder aan mij kon zien, wat er in mijn ziel omging. Geen twijfel meer of elkeen -wiet wat er gebeurd was. Aan den verschrikkelijksten angst ten prooi, besloot ik te vluchten, en zeer zeker had ik dit plan ten uitvoer gebracht, hadde ik mijn zuster niet ontmoet, die, mij ondev den arm nemende, mjj voor iets ergers spaarde. Wij bereikten eindelijk onze be stemming en zoodra wij den wiukel waren binnengekomen, verzocht do overste mij op koelen toon, mij uaar het bureel van den patroon mijne moeder en zuster bij de hand waren, naar buiten. Ik keerde eerst terug toen het ontbijt gereed was. Middelerwijl had ik zooveel beheer- sching over mij zei yen verkregen, dat mijn uiterlijk niets meer ver ried. Nochtans knaagde de worm aan mijn hart; ik gevoelde mij zelf' schuldig, liet voornemen stelde ik gelijk aan de daad. In den voormiddag ging ik met mijn zuster naar de kerk, en nau welijks was ik het statige gebouw binnengetreden, of mijn oogeu ent moetten die des patroons. Hij zag mij scherp aan en e-en pijnlijk ge voel lag op mijn hart te lezen. Toen de dienst geëindigd was, zag ik hem met don kleermaker in ge sprek en ik merkte op, dat zij een ernstige woordenwisseling vonden en het ontging mij niet, dat de kleermaker mij eenmaal met den vinger aanduidde. Toen was ik bijna zeker, dat alles ontdekt was. Maar mijn hemel, Karei, wat scheelt er toch aan? riep mijne zuster uit, terwijl ze mijne hand greep. Hij valt in zwijm. Ik hoorde een dof gemurmel om en als verpletterd over het lot, dat mij te wachten stond, met den rug naar de deur gekeerd. Plotseling voelde ik een krachtige hand mijn schouders aanvatten en de woorden: Karei, Karei, wekten mg als een electris'che schok uit mijne verbijs tering op. Ik waagde het echter mijn patroon in de eogen te z'*»n, toen hij mij op vnendtlijkon to.-.-i zeide Wat scheelt er aan Kom, kom, gij moogt den moed niet laten zinken. Zoo hoog is de nood met geklommen. Etu k"ud zweet bedekte mijn voorhoofd; mijn lichaam begon ie beven en mijn gezicht werd bene veld, toen hg vervolgde: Mijn dochter heeft mij gezegd, dat gij geheel uw salaris aan u.ie moed- r g< eft. l)at is braaf van u. zeer braaf; maar hoe maakt gy het dun met uw behoefteu? Behoeften heb ik niot, be halve kleed De laatste letters bleven mij in de keel steken. Eu daarvoor maakte» schuld'-n, hé? Ja, mijnheer, maar nimmer. gil DE OFFICIEELE KERKL2JST

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1910 | | pagina 11