der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen Naaml. Venn. „Drukkerij de Spaarnestad." Een belangwekkend document. Wij willen Holland hou'en. St. Franciscus en Tolstoï. Dit nummer behoort bij de „Nieuwe Haar!. Courant" van 17 DEC. Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124,) ZONDAG 18 Dec. 4de Zondag van den Advent. Van den dag. Feest van Maria verwachting. Vigilie van S Thomas Ap. Van den dag. Geboden Vastendag. S. Thomas, Apostel Dag van devotie. Van den dag. Geboden Vastendag. Van den dag. Geboden If as tendag. Vigilie van Kerstmis. MAANDAG 19 DINSDAG 20 WOENSDAG 21 DONDERDAG 22 VRIJDAG 23 ZATERDAG 24 Evsiïgelieverklaring. 4de ZONDAG VAN DEN ADVENT. DE OFFICIEELE RKLIJST UITGAVE VA N DE KiNDËRHUISVESÏ No. 29-31-33. HAARLEM. Direoteur» F. H. M. v. d. QRIKNDT. ADV E B T N T.BB: Van 1 tot 6 egels t L90. Elk rogoi m -T 0.20. Ingezond n mod A elingen tnsschon den tekst ten minste 6 regels 11.60: elke regel mee* 0.80. ■ldc ZONDAG VAN DEN ADVENT Les uit <len eersten brief van den H Apostel Paulus aan de Korin- ihiërs; IV, 15. Broeders! Aldus bescliouwe men ons: als diènar envaii Christus en uit •Ieders van Gods geheimen. Hier nu "wordt in de uitdeelers vereisclït, dat men getrouw bevonden worde. Mij echter is er het minste aan gelegen, dat ik door u beoordeeld worde of door eenen menschelijken rechtdag; en niet eens beoordeel ik mij zei ven; want ik hen mij wel niets bewust, maar daardoor hen ik niet gerecht vaardigd; doch die mij beoordeelt is de Heer. Wilt dus niet vóór den tijd oordtlen, totdat de Heer komt, die Dol: de verborgenheden der dureter nis in het licht stellen en de bercad slagingen der harten openharen zal; en dan zal aan een ieder don lof ge worden van God. Evangelie volgens den II .Lucas; III, 1—6. Tn het vijftiende jaar der regeering van keizer Tiberius, toen Pontius Pi lahis stadhouder van Jucioa, Hero des viervorst van Gal ilea, P Ai i"tms zijn broeder, viervorst van Iturea en het gewest Trachonitis, en Lytanias viervorst van Abilene was, onder de hocgepi'iestcrs Annas en Kaiphas, geschiedde het woord des Haereu tot Joannes, den zoon van Zacharias, in de woestijn. En hij kwam in de gc- heele Jordaansstreek, een doopsel van boetvaardigheid tot vergiffenis van zonden predikend, gelijk er geschre ven staat in het hoek der godspraken van den profeet Isaias: De stem eens roependen in de woestijn: bereidt den weg des Hoeren, maakt zijne voetpaden recht! Alle dal zal gevuld en alle berg en heuvel zal geslecht worden; en liet kromme zal recht en het hobbelige tot een effen haan wor den; en alle vleeseh zal de zaligheid Gods zien Het Evangelie van dezen Zondag begint met een duidelijke en tot in bijzonderheden afdalende opsom ming- van de heerschors in Palestina, zoowel op staatkundig als op gods dienstig terrein. Deze zoo nauwkeu rige opgave werd door den II. Lucas als van hoog' gewielit geacht. „Om dat Joannes Hem kwam aankondi gen, zoo zegt de H. Paus Gre- gorins, die èn e.enigen uit de Joden, en velen uit de hei denen zou zalig' maken, daarom Wordt de tijd van Joannes' prediking niet minder door liet noemeli van den koning der heidenen dan door den naam van de overstén der Joden aan geduid. Ook zeer te pas wordt gezegd niet alleen onder welke koningen, maar eveneens oiider welke hooge- priesters het vermelde gebeurd is. Omdat Joannes de Dooper Hem aan kondigde die tegelijk koning en pries ter zoude wezen, wordt de tijd van Joannes' optreden aangeduid door 't rijk en door het priesterschap. Weldra zou de Verlosser optreden om aan zijn volk de leer der waarheid te doen hooren. Maar nu vóór Hij zich vertoont, Iaat Hij zich aankon digen en zendt Zijn Voorlooper maar het volk dat Hem verwacht. „Des Heeren woord geschiedde tot Joan nes, den zoon van Zacharias, in de woestijn. En Hij kwam in de gansche omtrek van den Jordaan, een boete- doop predikende tot vergeving der zonden, lot nu toe had Joannes zicli opgehouden m de westijn. Op hevel van God verliet hij zijne geliefkoosde eenzaamheid om zijne zending te ver vullen. Hij had zich door afzondering van de wereld niet alleen tot zijne hooge roeping voorbereid, maar zich ook bet recht verworven tot boet vaardigheid aan te nemen, door zelf eerst die deugd in den hoogsteü graad te beoefenen. Zonder boetvaar digheid is een hervorming' in bet ze delijk leven niet denkbaar, zij is de i streng vereischte voorwaarde ter reiniging der ziel. De woorden van het Evangelie van dezen Zondag, bet eerst door den profeet Isaias gespro ken en door den Heiligen Geest den grooten boetprediker in den mond gelegd, vermelden nog andere voor waarden ter volledige bekeering. „Bereidt den weg des Heeren, maakt zijne paden recht," hooren wij ons toeroepen, gelijk de herauten van een Oostersch vorst den volke aankon digden, als hij zijn intocht in een of andere stad wilde houden. Dan moest elke hindernis opgeruimd, el ke moeilijkheid weggenomen worden. De reis moet gemakkelijk wezen, en den koning elke onaangenaamheid bespaard blijven. W ij behoev c n slechts in de plaats van dien aard- sehen koning onzen Heer Jezus Christus te stellen, en een lange reeks van verplichtingen s'aat ais voor onzen geest geschreven. Wat dan moet de zondaar, bekeerd dooi de boetpredikatiën der kerk, doen, opdat de komst van Jezus binnen weinige dagen voor hem zelveu voor- deelig en voor zijn Heer en God eer vol zijl" „Alle dal zal aangevuld en alle berg en heuvel zal geslecht worden." Voorheen was de wil des zondaars, door den last der bedreve- ne misdaden ter neer gedrukt, schier machteloos ten goede. Het bewust zijn van groote schuld en de vrees voor Gods Rechtvaardigheid voerden hem hijha tot vertwijfeling. Hij zonk al dieper en dieper weg in den poel van zijne zedelijke ellende. Nutteloos voor den Hemel, heilloos voor hem zeiven, ging zijn leven voorhij en hij moest vreezen dat zijn einde was aan gebroken voordat liij orde op zijne zaken gesteld had. Doch nu, door Gods genade uit den doodslaap der zonde opgeschrikt, mag hij niet wer keloos uitrusten van de inspanning die hem het medewerken met Gods genade gekost heeft. Er was zoo veei leegs en onbeduidends in zijn ver- vlogene dagen, dat aangevuld, zou- veel verkeerds dat verbéterd moet worden, zooveel dalen in één woord die moeten gevuld wórden. Wat blijft hem dan te doen over? Den hem nog geschonken tijd te besteden aan het dienen vau God, aan bet heiligen van zijn ziel. Dit alles onder een nederig opzien naar God en een dee moedig bidden om Zijne hulp. Want ook alle lieuvel en berg moet geslecht worden. Die heuvelen en bergen zijn 's menschen hoogmoed en eigen waan. Eindelijk ,de kromme wegen zullen tot rechte worden en de on- effene tot effene." In liet leven des zondaars viel ook zoo groote ver keerdheid te veroordeelen. Hij be woog zich slechts op zijpaden, dool de rond op wegen aan welker einde geen geluk te vinden was. Niet Gods eer, niet bet welzijn der evennaasten, niet de zaligheid van zijn ziel be oogde hij in zijn doen en laten ,maar slechts zijn eigen ik. liet voldoen van zijn hartstochten. Of hij daartoe^ on zedelijke middelen moest gebruiken deerde hem niet. Dat kromme moet recht gemaakt worden. God_ en Zijn gebod behoort het doel te zijn waar op al zijn streven gericht is. Aan God te behagen, aan Hem alles op te offeren moet voortaan zijn doel zijn. „En alle vleeseh zal het heil Gods aanschouwen". Troostrijke gedachte voor allen die de boetvaardigheid beoefenen. De belooning is groot en heerlijk. Zij zuilen, al waren zij ook vroeger zondaren, het heil Gods zien, gedeeltelijk reeds in hun sterfelijk le ven door den innigen hand van liefde, die een genieten van God is naar den geest, volmaakter in de eeuwigheid, als zij God van aanschijn tot aan schijn mogen aanschouwen. YvToorden vau Mr. H. W. v. d. Mey. Wij willen Holland honen, tv"? Holland, lier maar klein! y blijven 't hou en trouwe, Wat ook zijn lot moog' zijn! En wie ons denkt te dreigen Eu deukt te nemen ooit. Hij zal ons land niet krijgen, Wij geven Holland nooit! Hij zal ons land niet krijgen Wij geven Holland nooit! En vast aan onze zijde zal Holland's Leeuw daar staan; Die zal het nimmer lijden, dat Holland zal vergaan. Zoolang de Leeuw zal dragen zijn zwaard en zijne kroon, zal lions land ook schragen en staan naast volk en troon. Zal hij ons land ook schragen' en staan naast volk en troon. Ons Holland zal niet vallen, zal nimmermeer vergaan; de Leeuw staat met ons allen, zal met ons blijven staan! De Leeuw zal Holland lionen zijn zwaard en zijne kroon,' en tot den dood getrouwe bewakeii volk en troon, ea tot den dood getrouwe .bewaken volk en troon. Een enkelen keer vonden wij in ge schiedkundige werken of tijdschrift artikelen het een of ander punt van vermeende overeenkomst aange geven tusschen den in-Roomsehen Franciscus van Assisië en dciy nihi list Leo Nicolajewitsch Tolstoi. On begrijpelijkerwijze hielden zich soms ook Katholieke schrijvers met deze onzinnige parallel-studie bezig. Nie mand heeft zich echter zoo^ belache lijk gemaakt als „Het Volk dat on langs Tolstoi „in het heldhaftige zoo wel als in het tragische van zijn po gingen" tot hervorming der maat schappij met den grooten hervormer der dertiende eeuw meende te kun nen vergelijken. Enfin, een socialist moet durven! Ontzaglijk is het verschil tusschen Franciscus en den Russisehen graaf in alle opzichten. In een parallel, welke de „Maasbode" dezer dagen gaf, komt dit goed uit. We ontlee- nen er het volgende aan. Hetzij men den heilige van Assisi als mysticus beschouwt, hetzij als or destichter en hervormer, steeds treft ons zijn Katholiek-zijn, zijn heilig heid. Bovenal zijn geleid worden dooi de Goddelijke genade. Bij Tolstoi is het een akelige leegheid, een arm zalig koketteeren met de algemeene menscliénliefde, een bang heenenzien naar het waarheen, een vloek over de menschelijke instellingen, die ons afschrikken. Tot Franciscus voelt zich iedereen aangetrokken, de Po- verello is de vriend van Christen en ongeloovige, zoowel de Protestant als de socialist eischen hem op als eeii der hunnen. Voor den Russi sehen zonderling kan men hoogstens een medelijdende liefde koesteren, geen bewondering. Alen vat de talrijke selioone cere- namen, vor den Vader van Assisi in oogenblikken van verrukking- uit gebracht, in dezen céne samen: Fran ciscus Seraphicus Franciscus van Assisi was bovenal een man vau' reine mystiek, een serafijn van lief de, óók uitwendig sedert 't goddelijk visioen met de wonderbare stigma tisatie op La Verna. Hij was een Christelijke mysticus, niet een over prikkelde zenuwlijder, een geëxal teerde, zooals de ongeloovige wereld meent, een mysticus, dor de genade, die daarom niet het week ziekelijke het somber droefgeestige kent van den man, die door „Het Volk" als „mysticus", als de laatste werkelijke Christen, begroet wordt, van den man, die Tolstoi heet. Tolstoi mysticus! In grootheids waan schrijft hij onbeschaamd „Het Volk" zou ploertig zeggen van zijn jongere jaren: „Leugen, dief stal, minnarijen van allerlei soort, zwelgerij, onderdrukking, doodslag-. „er was geen misdaad, die ik niet had gepleegd". Zoo was het zedelijk leven van dezen modernen mystieker. Hoe danig was zijn geloof? Hij begint zijn werk: Wat is mijn godsdienst? mot de koude verklaring: „Ik heb 55 jaar in de wereld geleefd en ben daar van, met uitzondering van mijn eer ste jeugd, 35 jaar nihilist geweest en wel in den waren zin van het woord, dat wil zeggen niet als socialist en revolutionair, zooals dat woord ge woonlijk begrepen wordt, maar als nihilist, in den zi nvan volkomen los van elk geloof". Later vond hij een godsdienst uit, een erbarmelijke door- eenmengiug van pantheisme en Christelijke beginselen, zonder een personlijken God te erkennen. Het doel van den menscli bestond in een zoo groot mogelijk quantum levens geluk, wijl de dood het einde is, roet het begin van een eeuwigheid. Hij vervloekte de tegenwoordige maat schappij, omdat zij aan velen het ge- inot van zich te laten leven onthoudt, lomdat de nuchtere werkelijkheid met zijn begrip van algemeene menschen- liefde streed. Hij vloekte liet leven, dat hem kwelde. Eene niet aan te duiden macht noopte mij er toe, mij op een of ande- dere wijze van mijn leven te ontdoen Met alle kracht wendde ik mij van het leven af. De gedachte vau den zelfmoord was in mij evenzoo na tuurlijk als vroeger do gedachte aan de verbetering mijns levens. Deze ge dachte was zoo verleidelijk, dat ik allerlei listen tegen mij zclven moest gebruiken, om haar maar niet te spoedig ten uitvoer te brengen Ik wist zelf niet, wat ik wilde, ik vreesde het leven, ik wilde er af stand van doen cn toch hoopte ik er nog iets van." Tolstoi mysticus! Hij stierf met de schrikbarende leegte, die lijj jarenlang in zijn smar tende ziel liad meegedragen. Is het geen ergerlijke profanatie een man, die zich zoo vergooide, te stellen tegenover den wonderen vriend van Christus? In Tolstoi aanschouwen wij een huiveringwekkende parodie van de ware mystiek, waarvan Franciscus vol was. Streefde Tolstoi zonder God naar een nevelachtig ideaal. Francis cus ging, eenmaal tot inkeer geko men, recht op zijn doel af, hij ging nar de heiligheid onder de leiding van God. Maar de genade vernietigt de natuur geenszins, zij richt den wil zonder hem te dwingen, terwijl de wil de genade aftrekt zonder haar te bevelen. De mysticus is niet een wil loos werktuig in de handen van God, docli iemand, die zijn natuurlijke krachten en talenten zelf bewerkt en tevens vrijwillig laat bewerken dooi de kracht Gods. Zoo was ook Fran ciscus een mystieker. Hij handelde onder de inspiratie van de genade en zijn verstand was het dat hem de keuze ingaf, welke de wil volgde, Niet vaag of weifelend vras zijn stre ven, maar doelbewust, niet blind, maar helder, zijn streven was naar God, met God wilde hij geheel veree- nigd wordenin den hemel, zoo innig mogelijk ook ou aarde door de liefde, Als hij van de liefde Gods hoorde spreken, zegt Thomas van Celane, dan was hij terstond verrukt, dan was hij vol vreugde, ontbrandde hij in liefde. Toen een arme hem eens ter liefde van God een aalmoes vroeg, had hij zijn kleed midden door gesneden, omda't hij niets anders liad, waren zijn broeders niet toege sneld, om dit te beletten. En liij sprak: „Hij, die ons zoozeer heeft lief gehad, moet door ons met nog groo- tere liefde bemind worden". Dit is de taal van den waren mysticus. Mystiek is Franciscus in zijn gebe den en gezangen, in zijn beschouwin gen en geschriften. Hij heeft ook als Tolstoi zijn leven neergeschreven, niet in een ziekelijken roman met twijfelende en godloochenende figu ren, maar in zijn Testament, waarin hij zich zelf beschuldigt van zijn te kortkomingen, optreedt als de klein ste en de dienar van allen, als de liliiIiiliI' van God, die liom alles is, die ook alles moet zijn voor zijn broeders. Zijn leven was één gebed lot God, hij bad niet zoozeer, zegt zijn oud ste biograaf hij was een geinearneerd gebed, non tam orans quaia oratio i'actus. Want altijd en overal zag hij God. Hij zag God in de bloemen en de hoornen, in zijne zuster, de zon, in de maan en de sterren, in het wa ter en het vuur. Is zijn beroemd zon nelied iets anders dan een verheven gebed, een geiuspireerden schijven waardig? Klinkt in dien melodievol len zang niet de juichtoon van den jubelenden Psalmist, als hij met de schepselen den lof van God verkon digt? Franciscus hoorde de stem vau God in den lustigon slag van de lijs- te, in den opwuivenden zang van den stijgenden leeuwerik, in het ruischen van de afrollende beekjes van de bergen, in het huilen van den wind. Zijn mystiek treft ons door rijk dom en verscheidenheid. Men zoekt tevergeefs het quietisme der moder nen, tevergeefs het gewilde van het Tolstoiaansche mysticisme .Francis cus beschouwde alles in de ware ge daante, in de eigendommelijke natuur die èn individueel is èn een afstraling van het goddelijk licht. De waarach tige mysticus trouwens en dat is alleen de Christelijke begrijpt het heelal met zijn pracht en veelvuldig heid, omdat hij tegelijk de verschei denheid en de eenheid omvat zonder ze te verwarren. De profanen vermo gen slechts de verscheidenheid en de veelheid te zien zonder de schoone harmonie. Franciscus zag beide en vandaar zijn bewonderenswaardige verbinding van het reëele met het ideëele. Het herstellen van de bouwvallige kapellekens in de Ambrische vlakten, t uitzenden van ongeletterde broe ders in de wijde wereld, is voor den mo dernen bewonderaar van den „Dwaas van Assisi" hoogstens een heel naic- ve trek, wij zien daarin een uiting- van een mystieke ziel, die enkel om God kon denken en Diens liefde. Hij was niet in de school gevon den. Zijn leermeesters waren de Hei lige Boeken en de natuur. Ilij liad zich zelf gevonden door overweging en door de aanraking met de wereld om zich heen. Tolstoi leerde uit Vol taire, Rousseau,. Spinoza en andere denkers, Franciscus leerde uit de II. Schrift. Het machtig hevel had hem gegrepen: Verloochen u zelf eu volg Mij. Tolstoi wendde zich tot de filo sofen, kon den vrede niet vinden, was ongelukkig, diep ongelukkig. Franciscus daarentegen wist niet, wat filosofie was, maar bezat toch de voortreffelijke wijsbegeerte, lnj kende en beoefende in de hoogste ma te de Christelijke levenswijsheid, die synoniem is met zelfverloochening en liefde. Het gevolg was een onbe schrijfbaar geluk, een onverstoorba re vreugde, in de grootste smarten, in de grootste verlatenheid, zelfs in het uur van den dood, „mortem can- tando suscepit" zegt Celano, zingen de nam hij den dood aan. Dat is weer een geschilpunt van! uiet gering te schatten beteekenis tusschen den waren mysticus en den geëxalteerde, dien de ongeloovige wetenschap met den mysticus gelijk stelt, de oprechte blijdschap. Bij Franciscus, Ignatius, Theresia, Gemma Galgani en die ontelbare uit gelezen zielen, speelt steeds een glim lach op het gelaat, zij spreken steens van vreugde, zij zijn vol begeestering en moed. Eu hij dé mannen als Tol stoi? 't Zijn typen van pessimisme. Zij verpersoonlijken op welsprekende wijze den vloek, die op de ongeloo vige wereldbeschouwing rust. Daar is geen opbeuring, daar is verval, daar is de dood, het roemloos einde van al wat stof is. Onder dezen titel publiceert De "Maas bode, daartoe door tusschenkömst van hooggeachte zijde in slaat gesteld, de vertaling van een Portugeeschen brief, door pater Antonius Alves rector en novicen-meester van het college do Bar- ro te Torres Yedras in Portugal, in zijn ballingschap van Exaten (Limburg) uit geschreven aan den hoogeerw. pater Aloisius da Fonseca te Rome. Het schrijven werpt een nieuw licht op de houding door die leiders der re volutie ten opzichte der kloosterlingen aangenomen. Het luidt: Beste Pater. Ik stuur u de naamlijst," waaruit u het antwoord kunt opmaken op uw eer ste vraag: wie gebleven en wie in bal lingschap gegaan zijn Wi.e nog niet aangekomen zijn, heb ik met een kruis je genoteerd: nauwelijks zeven. Wij zijn dus met 72 nl, twintig Paters, waar onder vijftien van het derde proefjaar twaalf studenten ider Rbetorica, acht van do Grammatica, tien oude broeders, zes den novicen-studenten, zes novicen-broe ders: een mooi getal! De regeeving vond' de duivelsclie list, om te beletten dat de minderjarigen met ons mee zouden gaan. Zij wilde de Soeiete.it vernietigen: maar het ge lukte haar niet tot haar groot misnoe gen. Den 13en October onderhandelde ik lang gedurende anderhalf uur met Al fonso Costa. Hij zei mij: „ik laat de minderjarigen niet naar het buitenland vertrekken, of zij moeten vooreerst hun geboorteakte vertoonen, vervolgens de schriftelijke permissie van hun vader, moeder of voogd, met de ondier leoke- ning, door den notaris als echt erkend." Ik verklaar u, dat dit mij meer gekost heeft, dan al wat ik tot nu toe verduurd heb. Met een bedroefd hart deelde ik alles mede aan de novicen, bijna allen min derjarig, cn zei bij mij zelf: welke va der zal in deze omstandigheden aan zijn kind permissie geven, om in bal lingschap te gaan?... Ik zal ze bijna allen verliezen! U kunt zich niet verbeelden, hoe deze gedachte mijn hart verscheurde Toen do veslingofficieren die verorde ning van den minister vernamen, waren zij oververheugd; want al vroeger had den zij het bij sommigen verschillende malen geprobeerd, zo er toe ie bren gen, de (Sovieteit te verlaten en naar hun huis terug te keeren. Drie dagen later begonnen de ant woorden der families te komen, ge lukkig bijna alle bevestigend. De vreug de, die da paters vervulde bij de aan komst van die stukken, was onuit sprekelijk; ik dankte er God duizend maal voor in mijn hart, maar moest mijne blijdschap bedwingen bij de aan komst van iederen brief; want anders hadden do officieren mij levend verslon den: ik was toch, zeiden zij, de groote beiooveraar der fraters en hunne fa milies. Weinige families hebben hun zoon te ruggevraagd. Ik en de fraters waren nu allen tevreden hij de gedachte, zoo spoedig mogelijk te vertrekken; daar lazen wij in da couranten, dal de minister van justitie enkel diegenen zou laten vertrekken, die reeds liet'militaire onderzoek hadden ondergaan. Nieu we en grootere smart! Toen besloot ik den minister een brief lo schrijven, als volgtj Excellentie. Bij decreet van 8 October zijn alle Jezuïeten, onder welken naam zij zich ook verbergen, vreemdeling en verban nen verklaard. De titel van Porlugeesch burger is hun ontnomen. Toch lees ik in de dagbladen dat U, Exc. besloten heeft, dat onze jongelingen van onder de 21 jaren in Portugal moeten blijven, ter oorzake van den dienstplicht, of schoon zij de permissie hebben van hunne families, om ons naar liet buiten land la vergezellen. „Maar weet, Excellentie, dat deze jon gelingen ware Jezuïeten zijn en leden van de Sociëteit van Jezus: allen heb; bent wee jaren Noviciaat, en daarbij de eeuwige belofte afgelegd; sommigen lellen reeds, vier jaren religieus leven. Zoo u, Exc., dezen jongelingen belet te vertrekken, dan zal zij hier vijftien of zestien Jezuïeten achterhouden, die voor niets ter wereld willen afstand doen van hun naam, en stand, dien zi.' liooger schatten, dan alle eer en rijkdom der wereld. „Zij zullen verbannen, cn als vreem deling verklaarde Jezuïeten zijn, cn ter zelfder tijd als dusdanig in Portugal er* kend worden." Tot zoover de brief. Ik weel, dat de minister hem gelezen heeft, maar hij heeft er geen rekening mee gehouden. Drie dagen daarna ging ik (door een sergeant begeleid, daar-ik gevangen was) naar den minister van justitie en vroeg aan Alfonso Cosla, wat hij antwoordde op mijn brief van voor drie dagen ge schreven. Ilij deed alsof hij er niets van wist, en toen ik hem de reden van mijn komst meedeelde, zeide hij: „Neen, ik laat ze niet vertrekken, de wellen slaan liet niet toe."- „Maar, Excellentie, als zij reeds vreemdeling en verbannen verklaard zijn door het decreet van 8 October... Hij haalde de schouders op, en lier-, haalde hetzelfde antwoord. „Maar is er dan geen ander middel om hen inet mij ie kunnen meenemen in ballingschap, waarnaar zij begcerei, mee te gaan?" Hierop antwoordde de gouverneur van Counbra, die daar tegenwoordig was: „Ja, er zou wel een middel zijn.. U zou aan den minister van oorlog een borgstelling moeien laten van 75.000 reis (375 francs) voor ioder..." „Allerbest: ja zelfs kan ik die zaak' zelf wel gauw afdoen."- En daar gaat hij dadelijk naar de te lefoon, om de zaak te behandelen mei den minister van oorlog „En. neemt u dat aan, Excellentie?" Teno het telefonisch gesprek ten ein de was: hernam ik: „Excellentie, ik heb geen geld; want zooals ik een an dere maal gezegd heb, met dc kleeren, die wij aan hadden, en daarmee alleen werden wij van het college naar Caxi- as overgevoerd. Maar als u Exc. hel toestaat, zal ik een loer gaan maker door Lissabon, om te zien of ik iemand kan vinden, die mij het geld wil Iee- nen." Èn zoo vertrok ik, vergezeld vau twee dames., die ons eene buitengewo ne edelmoedigheid beloond hebben; cn begaf mij naar de gevangenis van den Limoeiro, waar paler Ferreira mij de 100.000 reis (500 francs) bezorgt; het overige had ik alras gevonden. Na in. een hotel van Lissabon gedi neerd te hebben met die twee goede dames, die alles wilden betalen voor mij en den sergeant, die mij vergezelde, keerden wij te 3 uur naar- het ministe rie terug; weinig minuten later was ik in het kabinet van den Minister. „Excellentie, zei ik, willen wij den vrijkoop der jonge bannelingen afdoen?" „En het geld?" „Zoo U Exc. het permitteert, hier builen is iemand, die zich aanbiedt om voor hen te betalen mag zij bin nenkomen ?"- „Laat maar binnenkomen." Ik open de deur, cn dadelijk ver-» schijnt mevrouw Albertina Diaz Ferrei ra (dochter van den beroemden oud- minister Diaz Ferreira). Ik liad haar een conto, dien ik bij mij had, overge dragen. Na de gewone plichtplegingen sprak de Minister: „U stelt zich dus borg, of wel u wil de 375 francs contant betalen voor ieder van die jongelingen, die van hun vertrek niet willen afzien. „Daauem ben ik gekomen,"- ant woordde zij, meteen haalde zij de 5000 francs te voorschijn, cn legde ze op den schrijftafel. Meer was er niet nou- dig. De minister gaat zitten, cn terwijl zijn broer, Arthur Cosla, die voor secre taris fungeert, haastig hel geld lelt, krab belt de minister de declaratie. Deze laat hij ondertcckencn door mevr. Al bertina, cn onderteckcnt zelf ooknu laat hij haar ook door mij ondertceke- ncn, cn zegt daarbij„ofschoon u geen Portugeesch burger meer is." Hij staat op en gaal het geld eu de declaratie her- gen in de brandkast. De groote zaak was gelukkig len ein de gebracht tot mijn groote voldoening. Let intussehen op een andere licht zinnigheid of tekortkoming aan de wet ten van den minister van Justitie: Üo naam van mevrouw ALbcrtina heeft geen waarde in de publieke stukken, omdat haar man nog leeft; en de wet stond haar niet loe te onderteekenen. in die omstandigheden. Maar de minister geelt daar iiLcl om... zijn grilligheid is clc hoogste wet van al wat hij doet hij had aan de dame een rccu meteen zegel er op moeten geven; hij heelt het niet gedaan, omdat hij den minister, van justitie van de Portugceschc re publiek van deze formaliteit ontslaat. Na het ministerie verlaten le hebben, keerde ik naar de gevangenis van den Limoeiro terug; ik meest daar ook sla pen omdat ik nog gevangene was. On- noodig le zeggen, dal de onzen i:i clezei gevangenis, meer. ontberingen geledeiij

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1910 | | pagina 9