der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen
Naaml. Venn. „Drukkerij de Spaarnestad."
Een belangwekkend
document.
Wij willen Holland
hou'en.
St. Franciscus en
Tolstoï.
Dit nummer behoort bij de
„Nieuwe Haar!. Courant" van 17 DEC.
Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124,)
ZONDAG 18 Dec. 4de Zondag van
den Advent. Van
den dag.
Feest van Maria
verwachting.
Vigilie van S
Thomas Ap. Van
den dag.
Geboden
Vastendag. S.
Thomas, Apostel
Dag van devotie.
Van den dag.
Geboden
Vastendag.
Van den dag.
Geboden If as
tendag. Vigilie
van Kerstmis.
MAANDAG 19
DINSDAG 20
WOENSDAG 21
DONDERDAG 22
VRIJDAG 23
ZATERDAG 24
Evsiïgelieverklaring.
4de ZONDAG VAN DEN ADVENT.
DE OFFICIEELE
RKLIJST
UITGAVE VA N DE
KiNDËRHUISVESÏ No. 29-31-33. HAARLEM.
Direoteur» F. H. M. v. d. QRIKNDT.
ADV E B T N T.BB:
Van 1 tot 6 egels t L90.
Elk rogoi m -T 0.20.
Ingezond n mod A elingen tnsschon den tekst ten
minste 6 regels 11.60: elke regel mee* 0.80.
■ldc ZONDAG VAN DEN ADVENT
Les uit <len eersten brief van den H
Apostel Paulus aan de Korin-
ihiërs; IV, 15.
Broeders! Aldus bescliouwe men
ons: als diènar envaii Christus en uit
•Ieders van Gods geheimen. Hier nu
"wordt in de uitdeelers vereisclït, dat
men getrouw bevonden worde. Mij
echter is er het minste aan gelegen,
dat ik door u beoordeeld worde of
door eenen menschelijken rechtdag;
en niet eens beoordeel ik mij zei ven;
want ik hen mij wel niets bewust,
maar daardoor hen ik niet gerecht
vaardigd; doch die mij beoordeelt is
de Heer. Wilt dus niet vóór den tijd
oordtlen, totdat de Heer komt, die
Dol: de verborgenheden der dureter
nis in het licht stellen en de bercad
slagingen der harten openharen zal;
en dan zal aan een ieder don lof ge
worden van God.
Evangelie volgens den II .Lucas;
III, 1—6.
Tn het vijftiende jaar der regeering
van keizer Tiberius, toen Pontius Pi
lahis stadhouder van Jucioa, Hero
des viervorst van Gal ilea, P Ai i"tms
zijn broeder, viervorst van Iturea en
het gewest Trachonitis, en Lytanias
viervorst van Abilene was, onder de
hocgepi'iestcrs Annas en Kaiphas,
geschiedde het woord des Haereu tot
Joannes, den zoon van Zacharias, in
de woestijn. En hij kwam in de gc-
heele Jordaansstreek, een doopsel van
boetvaardigheid tot vergiffenis van
zonden predikend, gelijk er geschre
ven staat in het hoek der godspraken
van den profeet Isaias: De stem eens
roependen in de woestijn: bereidt
den weg des Hoeren, maakt zijne
voetpaden recht! Alle dal zal gevuld
en alle berg en heuvel zal geslecht
worden; en liet kromme zal recht en
het hobbelige tot een effen haan wor
den; en alle vleeseh zal de zaligheid
Gods zien
Het Evangelie van dezen Zondag
begint met een duidelijke en tot in
bijzonderheden afdalende opsom
ming- van de heerschors in Palestina,
zoowel op staatkundig als op gods
dienstig terrein. Deze zoo nauwkeu
rige opgave werd door den II. Lucas
als van hoog' gewielit geacht. „Om
dat Joannes Hem kwam aankondi
gen, zoo zegt de H. Paus Gre-
gorins, die èn e.enigen uit
de Joden, en velen uit de hei
denen zou zalig' maken, daarom
Wordt de tijd van Joannes' prediking
niet minder door liet noemeli van den
koning der heidenen dan door den
naam van de overstén der Joden aan
geduid. Ook zeer te pas wordt gezegd
niet alleen onder welke koningen,
maar eveneens oiider welke hooge-
priesters het vermelde gebeurd is.
Omdat Joannes de Dooper Hem aan
kondigde die tegelijk koning en pries
ter zoude wezen, wordt de tijd van
Joannes' optreden aangeduid door 't
rijk en door het priesterschap.
Weldra zou de Verlosser optreden
om aan zijn volk de leer der waarheid
te doen hooren. Maar nu vóór Hij
zich vertoont, Iaat Hij zich aankon
digen en zendt Zijn Voorlooper maar
het volk dat Hem verwacht. „Des
Heeren woord geschiedde tot Joan
nes, den zoon van Zacharias, in de
woestijn. En Hij kwam in de gansche
omtrek van den Jordaan, een boete-
doop predikende tot vergeving der
zonden, lot nu toe had Joannes zicli
opgehouden m de westijn. Op hevel
van God verliet hij zijne geliefkoosde
eenzaamheid om zijne zending te ver
vullen. Hij had zich door afzondering
van de wereld niet alleen tot zijne
hooge roeping voorbereid, maar zich
ook bet recht verworven tot boet
vaardigheid aan te nemen, door zelf
eerst die deugd in den hoogsteü
graad te beoefenen. Zonder boetvaar
digheid is een hervorming' in bet ze
delijk leven niet denkbaar, zij is de
i streng vereischte voorwaarde ter
reiniging der ziel. De woorden van
het Evangelie van dezen Zondag, bet
eerst door den profeet Isaias gespro
ken en door den Heiligen Geest den
grooten boetprediker in den mond
gelegd, vermelden nog andere voor
waarden ter volledige bekeering.
„Bereidt den weg des Heeren, maakt
zijne paden recht," hooren wij ons
toeroepen, gelijk de herauten van een
Oostersch vorst den volke aankon
digden, als hij zijn intocht in een of
andere stad wilde houden. Dan
moest elke hindernis opgeruimd, el
ke moeilijkheid weggenomen worden.
De reis moet gemakkelijk wezen, en
den koning elke onaangenaamheid
bespaard blijven. W ij behoev c n
slechts in de plaats van dien aard-
sehen koning onzen Heer Jezus
Christus te stellen, en een lange
reeks van verplichtingen s'aat ais
voor onzen geest geschreven. Wat
dan moet de zondaar, bekeerd dooi
de boetpredikatiën der kerk, doen,
opdat de komst van Jezus binnen
weinige dagen voor hem zelveu voor-
deelig en voor zijn Heer en God eer
vol zijl" „Alle dal zal aangevuld
en alle berg en heuvel zal geslecht
worden." Voorheen was de wil des
zondaars, door den last der bedreve-
ne misdaden ter neer gedrukt, schier
machteloos ten goede. Het bewust
zijn van groote schuld en de vrees
voor Gods Rechtvaardigheid voerden
hem hijha tot vertwijfeling. Hij zonk
al dieper en dieper weg in den poel
van zijne zedelijke ellende. Nutteloos
voor den Hemel, heilloos voor hem
zeiven, ging zijn leven voorhij en hij
moest vreezen dat zijn einde was aan
gebroken voordat liij orde op zijne
zaken gesteld had. Doch nu, door
Gods genade uit den doodslaap der
zonde opgeschrikt, mag hij niet wer
keloos uitrusten van de inspanning
die hem het medewerken met Gods
genade gekost heeft. Er was zoo veei
leegs en onbeduidends in zijn ver-
vlogene dagen, dat aangevuld, zou-
veel verkeerds dat verbéterd moet
worden, zooveel dalen in één woord
die moeten gevuld wórden. Wat blijft
hem dan te doen over? Den hem nog
geschonken tijd te besteden aan het
dienen vau God, aan bet heiligen
van zijn ziel. Dit alles onder een
nederig opzien naar God en een dee
moedig bidden om Zijne hulp. Want
ook alle lieuvel en berg moet geslecht
worden. Die heuvelen en bergen zijn
's menschen hoogmoed en eigen
waan. Eindelijk ,de kromme wegen
zullen tot rechte worden en de on-
effene tot effene." In liet leven des
zondaars viel ook zoo groote ver
keerdheid te veroordeelen. Hij be
woog zich slechts op zijpaden, dool
de rond op wegen aan welker einde
geen geluk te vinden was. Niet Gods
eer, niet bet welzijn der evennaasten,
niet de zaligheid van zijn ziel be
oogde hij in zijn doen en laten ,maar
slechts zijn eigen ik. liet voldoen van
zijn hartstochten. Of hij daartoe^ on
zedelijke middelen moest gebruiken
deerde hem niet. Dat kromme moet
recht gemaakt worden. God_ en Zijn
gebod behoort het doel te zijn waar
op al zijn streven gericht is. Aan
God te behagen, aan Hem alles op te
offeren moet voortaan zijn doel zijn.
„En alle vleeseh zal het heil Gods
aanschouwen". Troostrijke gedachte
voor allen die de boetvaardigheid
beoefenen. De belooning is groot en
heerlijk. Zij zuilen, al waren zij ook
vroeger zondaren, het heil Gods zien,
gedeeltelijk reeds in hun sterfelijk le
ven door den innigen hand van liefde,
die een genieten van God is naar den
geest, volmaakter in de eeuwigheid,
als zij God van aanschijn tot aan
schijn mogen aanschouwen.
YvToorden vau
Mr. H. W. v. d. Mey.
Wij willen Holland honen,
tv"? Holland, lier maar klein!
y blijven 't hou en trouwe,
Wat ook zijn lot moog' zijn!
En wie ons denkt te dreigen
Eu deukt te nemen ooit.
Hij zal ons land niet krijgen,
Wij geven Holland nooit!
Hij zal ons land niet krijgen
Wij geven Holland nooit!
En vast aan onze zijde
zal Holland's Leeuw daar staan;
Die zal het nimmer lijden,
dat Holland zal vergaan.
Zoolang de Leeuw zal dragen
zijn zwaard en zijne kroon,
zal lions land ook schragen
en staan naast volk en troon.
Zal hij ons land ook schragen'
en staan naast volk en troon.
Ons Holland zal niet vallen,
zal nimmermeer vergaan;
de Leeuw staat met ons allen,
zal met ons blijven staan!
De Leeuw zal Holland lionen
zijn zwaard en zijne kroon,'
en tot den dood getrouwe
bewakeii volk en troon,
ea tot den dood getrouwe
.bewaken volk en troon.
Een enkelen keer vonden wij in ge
schiedkundige werken of tijdschrift
artikelen het een of ander punt van
vermeende overeenkomst aange
geven tusschen den in-Roomsehen
Franciscus van Assisië en dciy nihi
list Leo Nicolajewitsch Tolstoi. On
begrijpelijkerwijze hielden zich soms
ook Katholieke schrijvers met deze
onzinnige parallel-studie bezig. Nie
mand heeft zich echter zoo^ belache
lijk gemaakt als „Het Volk dat on
langs Tolstoi „in het heldhaftige zoo
wel als in het tragische van zijn po
gingen" tot hervorming der maat
schappij met den grooten hervormer
der dertiende eeuw meende te kun
nen vergelijken. Enfin, een socialist
moet durven!
Ontzaglijk is het verschil tusschen
Franciscus en den Russisehen graaf
in alle opzichten. In een parallel,
welke de „Maasbode" dezer dagen
gaf, komt dit goed uit. We ontlee-
nen er het volgende aan.
Hetzij men den heilige van Assisi
als mysticus beschouwt, hetzij als or
destichter en hervormer, steeds treft
ons zijn Katholiek-zijn, zijn heilig
heid. Bovenal zijn geleid worden dooi
de Goddelijke genade. Bij Tolstoi is
het een akelige leegheid, een arm
zalig koketteeren met de algemeene
menscliénliefde, een bang heenenzien
naar het waarheen, een vloek over
de menschelijke instellingen, die ons
afschrikken. Tot Franciscus voelt
zich iedereen aangetrokken, de Po-
verello is de vriend van Christen en
ongeloovige, zoowel de Protestant
als de socialist eischen hem op als
eeii der hunnen. Voor den Russi
sehen zonderling kan men hoogstens
een medelijdende liefde koesteren,
geen bewondering.
Alen vat de talrijke selioone cere-
namen, vor den Vader van Assisi in
oogenblikken van verrukking- uit
gebracht, in dezen céne samen: Fran
ciscus Seraphicus Franciscus van
Assisi was bovenal een man vau'
reine mystiek, een serafijn van lief
de, óók uitwendig sedert 't goddelijk
visioen met de wonderbare stigma
tisatie op La Verna. Hij was een
Christelijke mysticus, niet een over
prikkelde zenuwlijder, een geëxal
teerde, zooals de ongeloovige wereld
meent, een mysticus, dor de genade,
die daarom niet het week ziekelijke
het somber droefgeestige kent van
den man, die door „Het Volk" als
„mysticus", als de laatste werkelijke
Christen, begroet wordt, van den
man, die Tolstoi heet.
Tolstoi mysticus! In grootheids
waan schrijft hij onbeschaamd
„Het Volk" zou ploertig zeggen
van zijn jongere jaren: „Leugen, dief
stal, minnarijen van allerlei soort,
zwelgerij, onderdrukking, doodslag-.
„er was geen misdaad, die ik niet had
gepleegd". Zoo was het zedelijk leven
van dezen modernen mystieker. Hoe
danig was zijn geloof? Hij begint
zijn werk: Wat is mijn godsdienst?
mot de koude verklaring: „Ik heb 55
jaar in de wereld geleefd en ben daar
van, met uitzondering van mijn eer
ste jeugd, 35 jaar nihilist geweest en
wel in den waren zin van het woord,
dat wil zeggen niet als socialist en
revolutionair, zooals dat woord ge
woonlijk begrepen wordt, maar als
nihilist, in den zi nvan volkomen los
van elk geloof". Later vond hij een
godsdienst uit, een erbarmelijke door-
eenmengiug van pantheisme en
Christelijke beginselen, zonder een
personlijken God te erkennen. Het
doel van den menscli bestond in een
zoo groot mogelijk quantum levens
geluk, wijl de dood het einde is, roet
het begin van een eeuwigheid. Hij
vervloekte de tegenwoordige maat
schappij, omdat zij aan velen het ge-
inot van zich te laten leven onthoudt,
lomdat de nuchtere werkelijkheid met
zijn begrip van algemeene menschen-
liefde streed. Hij vloekte liet leven,
dat hem kwelde.
Eene niet aan te duiden macht
noopte mij er toe, mij op een of ande-
dere wijze van mijn leven te ontdoen
Met alle kracht wendde ik mij
van het leven af. De gedachte vau
den zelfmoord was in mij evenzoo na
tuurlijk als vroeger do gedachte aan
de verbetering mijns levens. Deze ge
dachte was zoo verleidelijk, dat ik
allerlei listen tegen mij zclven moest
gebruiken, om haar maar niet te
spoedig ten uitvoer te brengen
Ik wist zelf niet, wat ik wilde, ik
vreesde het leven, ik wilde er af
stand van doen cn toch hoopte ik er
nog iets van."
Tolstoi mysticus!
Hij stierf met de schrikbarende
leegte, die lijj jarenlang in zijn smar
tende ziel liad meegedragen.
Is het geen ergerlijke profanatie
een man, die zich zoo vergooide, te
stellen tegenover den wonderen
vriend van Christus?
In Tolstoi aanschouwen wij een
huiveringwekkende parodie van de
ware mystiek, waarvan Franciscus
vol was. Streefde Tolstoi zonder God
naar een nevelachtig ideaal. Francis
cus ging, eenmaal tot inkeer geko
men, recht op zijn doel af, hij ging
nar de heiligheid onder de leiding
van God. Maar de genade vernietigt
de natuur geenszins, zij richt den wil
zonder hem te dwingen, terwijl de
wil de genade aftrekt zonder haar te
bevelen. De mysticus is niet een wil
loos werktuig in de handen van God,
docli iemand, die zijn natuurlijke
krachten en talenten zelf bewerkt en
tevens vrijwillig laat bewerken dooi
de kracht Gods. Zoo was ook Fran
ciscus een mystieker. Hij handelde
onder de inspiratie van de genade en
zijn verstand was het dat hem de
keuze ingaf, welke de wil volgde,
Niet vaag of weifelend vras zijn stre
ven, maar doelbewust, niet blind,
maar helder, zijn streven was naar
God, met God wilde hij geheel veree-
nigd wordenin den hemel, zoo innig
mogelijk ook ou aarde door de liefde,
Als hij van de liefde Gods hoorde
spreken, zegt Thomas van Celane,
dan was hij terstond verrukt, dan
was hij vol vreugde, ontbrandde hij
in liefde. Toen een arme hem eens
ter liefde van God een aalmoes
vroeg, had hij zijn kleed midden door
gesneden, omda't hij niets anders
liad, waren zijn broeders niet toege
sneld, om dit te beletten. En liij
sprak: „Hij, die ons zoozeer heeft lief
gehad, moet door ons met nog groo-
tere liefde bemind worden". Dit is
de taal van den waren mysticus.
Mystiek is Franciscus in zijn gebe
den en gezangen, in zijn beschouwin
gen en geschriften. Hij heeft ook als
Tolstoi zijn leven neergeschreven,
niet in een ziekelijken roman met
twijfelende en godloochenende figu
ren, maar in zijn Testament, waarin
hij zich zelf beschuldigt van zijn te
kortkomingen, optreedt als de klein
ste en de dienar van allen, als de
liliiIiiliI' van God, die liom alles is,
die ook alles moet zijn voor zijn
broeders.
Zijn leven was één gebed lot God,
hij bad niet zoozeer, zegt zijn oud
ste biograaf hij was een geinearneerd
gebed, non tam orans quaia oratio
i'actus. Want altijd en overal zag hij
God. Hij zag God in de bloemen en
de hoornen, in zijne zuster, de zon,
in de maan en de sterren, in het wa
ter en het vuur. Is zijn beroemd zon
nelied iets anders dan een verheven
gebed, een geiuspireerden schijven
waardig? Klinkt in dien melodievol
len zang niet de juichtoon van den
jubelenden Psalmist, als hij met de
schepselen den lof van God verkon
digt? Franciscus hoorde de stem vau
God in den lustigon slag van de lijs-
te, in den opwuivenden zang van den
stijgenden leeuwerik, in het ruischen
van de afrollende beekjes van de
bergen, in het huilen van den wind.
Zijn mystiek treft ons door rijk
dom en verscheidenheid. Men zoekt
tevergeefs het quietisme der moder
nen, tevergeefs het gewilde van het
Tolstoiaansche mysticisme .Francis
cus beschouwde alles in de ware ge
daante, in de eigendommelijke natuur
die èn individueel is èn een afstraling
van het goddelijk licht. De waarach
tige mysticus trouwens en dat is
alleen de Christelijke begrijpt het
heelal met zijn pracht en veelvuldig
heid, omdat hij tegelijk de verschei
denheid en de eenheid omvat zonder
ze te verwarren. De profanen vermo
gen slechts de verscheidenheid en de
veelheid te zien zonder de schoone
harmonie. Franciscus zag beide en
vandaar zijn bewonderenswaardige
verbinding van het reëele met het
ideëele.
Het herstellen van de bouwvallige
kapellekens in de Ambrische vlakten,
t uitzenden van ongeletterde broe
ders in de wijde wereld, is voor den mo
dernen bewonderaar van den „Dwaas
van Assisi" hoogstens een heel naic-
ve trek, wij zien daarin een uiting-
van een mystieke ziel, die enkel om
God kon denken en Diens liefde.
Hij was niet in de school gevon
den. Zijn leermeesters waren de Hei
lige Boeken en de natuur. Ilij liad
zich zelf gevonden door overweging
en door de aanraking met de wereld
om zich heen. Tolstoi leerde uit Vol
taire, Rousseau,. Spinoza en andere
denkers, Franciscus leerde uit de II.
Schrift. Het machtig hevel had hem
gegrepen: Verloochen u zelf eu volg
Mij. Tolstoi wendde zich tot de filo
sofen, kon den vrede niet vinden,
was ongelukkig, diep ongelukkig.
Franciscus daarentegen wist niet,
wat filosofie was, maar bezat toch
de voortreffelijke wijsbegeerte, lnj
kende en beoefende in de hoogste ma
te de Christelijke levenswijsheid, die
synoniem is met zelfverloochening
en liefde. Het gevolg was een onbe
schrijfbaar geluk, een onverstoorba
re vreugde, in de grootste smarten,
in de grootste verlatenheid, zelfs in
het uur van den dood, „mortem can-
tando suscepit" zegt Celano, zingen
de nam hij den dood aan.
Dat is weer een geschilpunt van!
uiet gering te schatten beteekenis
tusschen den waren mysticus en den
geëxalteerde, dien de ongeloovige
wetenschap met den mysticus gelijk
stelt, de oprechte blijdschap.
Bij Franciscus, Ignatius, Theresia,
Gemma Galgani en die ontelbare uit
gelezen zielen, speelt steeds een glim
lach op het gelaat, zij spreken steens
van vreugde, zij zijn vol begeestering
en moed. Eu hij dé mannen als Tol
stoi? 't Zijn typen van pessimisme.
Zij verpersoonlijken op welsprekende
wijze den vloek, die op de ongeloo
vige wereldbeschouwing rust. Daar
is geen opbeuring, daar is verval,
daar is de dood, het roemloos einde
van al wat stof is.
Onder dezen titel publiceert De "Maas
bode, daartoe door tusschenkömst van
hooggeachte zijde in slaat gesteld, de
vertaling van een Portugeeschen brief,
door pater Antonius Alves rector en
novicen-meester van het college do Bar-
ro te Torres Yedras in Portugal, in zijn
ballingschap van Exaten (Limburg) uit
geschreven aan den hoogeerw. pater
Aloisius da Fonseca te Rome.
Het schrijven werpt een nieuw licht
op de houding door die leiders der re
volutie ten opzichte der kloosterlingen
aangenomen.
Het luidt:
Beste Pater.
Ik stuur u de naamlijst," waaruit u
het antwoord kunt opmaken op uw eer
ste vraag: wie gebleven en wie in bal
lingschap gegaan zijn Wi.e nog niet
aangekomen zijn, heb ik met een kruis
je genoteerd: nauwelijks zeven. Wij zijn
dus met 72 nl, twintig Paters, waar
onder vijftien van het derde proefjaar
twaalf studenten ider Rbetorica, acht van
do Grammatica, tien oude broeders, zes
den novicen-studenten, zes novicen-broe
ders: een mooi getal!
De regeeving vond' de duivelsclie list,
om te beletten dat de minderjarigen
met ons mee zouden gaan. Zij wilde
de Soeiete.it vernietigen: maar het ge
lukte haar niet tot haar groot misnoe
gen. Den 13en October onderhandelde
ik lang gedurende anderhalf uur met Al
fonso Costa. Hij zei mij: „ik laat de
minderjarigen niet naar het buitenland
vertrekken, of zij moeten vooreerst hun
geboorteakte vertoonen, vervolgens de
schriftelijke permissie van hun vader,
moeder of voogd, met de ondier leoke-
ning, door den notaris als echt erkend."
Ik verklaar u, dat dit mij meer gekost
heeft, dan al wat ik tot nu toe verduurd
heb.
Met een bedroefd hart deelde ik alles
mede aan de novicen, bijna allen min
derjarig, cn zei bij mij zelf: welke va
der zal in deze omstandigheden aan
zijn kind permissie geven, om in bal
lingschap te gaan?... Ik zal ze bijna
allen verliezen!
U kunt zich niet verbeelden, hoe
deze gedachte mijn hart verscheurde
Toen do veslingofficieren die verorde
ning van den minister vernamen, waren
zij oververheugd; want al vroeger had
den zij het bij sommigen verschillende
malen geprobeerd, zo er toe ie bren
gen, de (Sovieteit te verlaten en naar hun
huis terug te keeren.
Drie dagen later begonnen de ant
woorden der families te komen, ge
lukkig bijna alle bevestigend. De vreug
de, die da paters vervulde bij de aan
komst van die stukken, was onuit
sprekelijk; ik dankte er God duizend
maal voor in mijn hart, maar moest
mijne blijdschap bedwingen bij de aan
komst van iederen brief; want anders
hadden do officieren mij levend verslon
den: ik was toch, zeiden zij, de groote
beiooveraar der fraters en hunne fa
milies.
Weinige families hebben hun zoon te
ruggevraagd. Ik en de fraters waren
nu allen tevreden hij de gedachte, zoo
spoedig mogelijk te vertrekken;
daar lazen wij in da couranten, dal de
minister van justitie enkel diegenen zou
laten vertrekken, die reeds liet'militaire
onderzoek hadden ondergaan. Nieu
we en grootere smart! Toen besloot
ik den minister een brief lo schrijven,
als volgtj
Excellentie.
Bij decreet van 8 October zijn alle
Jezuïeten, onder welken naam zij zich
ook verbergen, vreemdeling en verban
nen verklaard. De titel van Porlugeesch
burger is hun ontnomen. Toch lees ik
in de dagbladen dat U, Exc. besloten
heeft, dat onze jongelingen van onder
de 21 jaren in Portugal moeten blijven,
ter oorzake van den dienstplicht, of
schoon zij de permissie hebben van
hunne families, om ons naar liet buiten
land la vergezellen.
„Maar weet, Excellentie, dat deze jon
gelingen ware Jezuïeten zijn en leden
van de Sociëteit van Jezus: allen heb;
bent wee jaren Noviciaat, en daarbij
de eeuwige belofte afgelegd; sommigen
lellen reeds, vier jaren religieus leven.
Zoo u, Exc., dezen jongelingen belet
te vertrekken, dan zal zij hier vijftien
of zestien Jezuïeten achterhouden, die
voor niets ter wereld willen afstand
doen van hun naam, en stand, dien zi.'
liooger schatten, dan alle eer en rijkdom
der wereld.
„Zij zullen verbannen, cn als vreem
deling verklaarde Jezuïeten zijn, cn ter
zelfder tijd als dusdanig in Portugal er*
kend worden."
Tot zoover de brief. Ik weel, dat
de minister hem gelezen heeft, maar hij
heeft er geen rekening mee gehouden.
Drie dagen daarna ging ik (door een
sergeant begeleid, daar-ik gevangen was)
naar den minister van justitie en vroeg
aan Alfonso Cosla, wat hij antwoordde
op mijn brief van voor drie dagen ge
schreven.
Ilij deed alsof hij er niets van wist,
en toen ik hem de reden van mijn
komst meedeelde, zeide hij: „Neen, ik
laat ze niet vertrekken, de wellen slaan
liet niet toe."-
„Maar, Excellentie, als zij reeds
vreemdeling en verbannen verklaard zijn
door het decreet van 8 October...
Hij haalde de schouders op, en lier-,
haalde hetzelfde antwoord.
„Maar is er dan geen ander middel
om hen inet mij ie kunnen meenemen
in ballingschap, waarnaar zij begcerei,
mee te gaan?"
Hierop antwoordde de gouverneur
van Counbra, die daar tegenwoordig
was: „Ja, er zou wel een middel zijn..
U zou aan den minister van oorlog een
borgstelling moeien laten van 75.000
reis (375 francs) voor ioder..."
„Allerbest: ja zelfs kan ik die zaak'
zelf wel gauw afdoen."-
En daar gaat hij dadelijk naar de te
lefoon, om de zaak te behandelen mei
den minister van oorlog
„En. neemt u dat aan, Excellentie?"
Teno het telefonisch gesprek ten ein
de was: hernam ik: „Excellentie, ik
heb geen geld; want zooals ik een an
dere maal gezegd heb, met dc kleeren,
die wij aan hadden, en daarmee alleen
werden wij van het college naar Caxi-
as overgevoerd. Maar als u Exc. hel
toestaat, zal ik een loer gaan maker
door Lissabon, om te zien of ik iemand
kan vinden, die mij het geld wil Iee-
nen."
Èn zoo vertrok ik, vergezeld vau
twee dames., die ons eene buitengewo
ne edelmoedigheid beloond hebben; cn
begaf mij naar de gevangenis van den
Limoeiro, waar paler Ferreira mij de
100.000 reis (500 francs) bezorgt; het
overige had ik alras gevonden.
Na in. een hotel van Lissabon gedi
neerd te hebben met die twee goede
dames, die alles wilden betalen voor
mij en den sergeant, die mij vergezelde,
keerden wij te 3 uur naar- het ministe
rie terug; weinig minuten later was ik
in het kabinet van den Minister.
„Excellentie, zei ik, willen wij den
vrijkoop der jonge bannelingen afdoen?"
„En het geld?"
„Zoo U Exc. het permitteert, hier
builen is iemand, die zich aanbiedt om
voor hen te betalen mag zij bin
nenkomen ?"-
„Laat maar binnenkomen."
Ik open de deur, cn dadelijk ver-»
schijnt mevrouw Albertina Diaz Ferrei
ra (dochter van den beroemden oud-
minister Diaz Ferreira). Ik liad haar
een conto, dien ik bij mij had, overge
dragen.
Na de gewone plichtplegingen sprak
de Minister: „U stelt zich dus borg, of
wel u wil de 375 francs contant betalen
voor ieder van die jongelingen, die van
hun vertrek niet willen afzien.
„Daauem ben ik gekomen,"- ant
woordde zij, meteen haalde zij de 5000
francs te voorschijn, cn legde ze op
den schrijftafel. Meer was er niet nou-
dig. De minister gaat zitten, cn terwijl
zijn broer, Arthur Cosla, die voor secre
taris fungeert, haastig hel geld lelt, krab
belt de minister de declaratie. Deze
laat hij ondertcckencn door mevr. Al
bertina, cn onderteckcnt zelf ooknu
laat hij haar ook door mij ondertceke-
ncn, cn zegt daarbij„ofschoon u geen
Portugeesch burger meer is." Hij staat
op en gaal het geld eu de declaratie her-
gen in de brandkast.
De groote zaak was gelukkig len ein
de gebracht tot mijn groote voldoening.
Let intussehen op een andere licht
zinnigheid of tekortkoming aan de wet
ten van den minister van Justitie: Üo
naam van mevrouw ALbcrtina heeft geen
waarde in de publieke stukken, omdat
haar man nog leeft; en de wet stond
haar niet loe te onderteekenen. in die
omstandigheden. Maar de minister geelt
daar iiLcl om... zijn grilligheid is clc
hoogste wet van al wat hij doet
hij had aan de dame een rccu meteen
zegel er op moeten geven; hij heelt
het niet gedaan, omdat hij den minister,
van justitie van de Portugceschc re
publiek van deze formaliteit ontslaat.
Na het ministerie verlaten le hebben,
keerde ik naar de gevangenis van den
Limoeiro terug; ik meest daar ook sla
pen omdat ik nog gevangene was. On-
noodig le zeggen, dal de onzen i:i clezei
gevangenis, meer. ontberingen geledeiij