der Openbare Godsdienstoefeningen in de 8. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen
Haaml. Venn. „Drukkerij de Spaarnestad."
Het gouden boek.
EEN LIED PER WEEK.
Het lied van den
smid.
Oei ooïs verdediging.
Moederliefde,
Dit nummer behoort bij de
„Nieuwe Haarl. Courant" van 4 FEBR.
Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124,)
ZONDAG 5 Febr
MAANDAG 6
DINSDAG 7
WOENSDAG 8
DONDERDAG 9
K-i v
VRIJDAG 10
ZATERDAG 11
5de Zondag na
Drie Koningen.
H. Agatha,
Maagd en Mar
telares.
H. Raijmundus
de Pennaforte,
Belijder.
H. Romualdus,
Abt.
H. Joannes de
Matha, Belijder.
H. Udephonsus,
Bisschop en Be
lijder.
H. Schoiastica,
Maagd.
Verschijning van
0. L. Vr. Onb.
Ontv. (te Lour-
des).
Evangelieverldarïng,
inleiding,
DE OFFICIEELE
ÜITöAVB VAlI DB
KINDËRilOISVESI No. 29—31—33. HAARLEM.
Directeur? H. M. v. d. GRIETCIDT.
ADVEETEST'ENi
Van X tot 6 oseis i WO.
Elk- regel moj 0.80.
Ingezond n med-dt telingen tussohen den tekst tin
minste 6 regels f 1.60; alke regel moer O.SO,
f'
5e ZONDAG NA DRIEKONINGEN.
Les uit den brief van den H. Apostel
Paulus aan de Kolossensen;
i UI, 12—17.
Broeders! Doet aan, als uitverko
renen Gods, heiligen en welbemin
den, hartelijk mededoogen, goeder
tierenheid, nederigheid, bescheiden
heid, lankmoedigheid, elkander ver
dragend en elkander vergevend, zoo
iemand eenige klacht heeft tegen oen
ander; gelijk de Heer u vergeven
heeft, aldus ook gijBoven dit alles
echter hebt de liefde, die de band der
volmaaktheid is. En in uwe harten
zegeviere de vrede Van Christus, tot
welken gij ook geroepen zijt in één
lichaam; en weest dankbaar! Het
woord van Christus wone in u over-
vloediglijk, in alle wijsheid, elkan
der leerend en vermanend met psal
men, lofzangen en geestelijke.liede
ren, Code door de genade zingend
in uwe harten. Al wat gij ook doet
met woord of werk, doet alles in den
naam des Heeren Jezus Christus,
God en den Vader dankzeggend door
Jezus Christus onzen Heer.
Evangelie volgens den H. Mat-
theiis; XIII, 24—38.
In dien tijd sprak Jezus tot de scha
ren deze gelijkenis: het Rijk der he
melen is gelijk aan een man, die goed
zaad op zijnen akker gezaaid had.
Doch terwijl de menschen sliepen,
kwam zijn vijand, zaaide onkruid
midden tusschen de tarwe en ging
heen. Toen nu de halmen opgescho
ten waren en vrucht droegen, ver
toonde zich ook het onkruid. En de
dienaren des huisvaders kwamen en
zeiden tot hem: Heer! hebt gij geen
goed zaad op uwen akker gezaaid?
Vanwaar heeft hij dan onkruid? Hij
hu zeide tot lièn: Een vijandig
menscli heeft dit gedaan. En de die
naars zeiden tot hem: Wilt gij, dat
wij gaan en het verzamelen? Doch
hij zeide: Neen, opdat gij misschien
niet, liet onkruid verzamelend, tege
lijk daarmee ook de tarwe uitrukt.
Laat heiden groeien tot den oogst;
en ten tijde van den oogst zal ik aan
de maaiers zeggen: Verzamelt eerst
het onkruid en bindt het tezamen
tot bundels om te verbranden; maar
Vergadert de tarwe in mijn schuur.
5de ZONDAG NA
(DRIEKONINGEN.
De goddelijke Zaligmaker geeft
zelf de. verklaring' van de parabel,
die ons in het Evangelie va:n liezen
Zondag wordt voorgesteld, en dus
biedt deze ons niet de minste moei
lijkheid. Die het goeds zaad zaait
is de Zoon des menschen, Jesus izelf,
die op de wereld is gekomen (om
het zaad Zijner leer in de harten
(der menschen uit te zaaien.
Het goede zaad zijn de kinderen
des rjjks door Hem gesticht. fWij
haddén hier verwacht dat door het
goede zaad het woord' Gods, de
Evangelieprediking, moest verstaan
worden, maar Jesus noemt hier do
vruchten in plaats va;n den boom,
de gevolgen en uitwerkselen .in
plaats van dc oorzaak. Het onkruid
zijn, al wederom volgens do verkla
ring van Jesus zeiven. de kinde
ren dies boezen, en de vijand fdie ihet
zaaide is de duivel. Ho dag Van (den
oost is de voleinding der wereld,
als Jesus za l komen om te oordealen,
en door Zijne Engelen de goeden
van de boozen zal scheiden, de tenen
ter eeuwige belooning, de anderen
ter eeuwige straf zat verwijzen
Daar de verklaring van liet Evan
gelie dus zoo duidelijk is, willen
wü .lieden slechts eenige opmerkin
gen voor het leven maken
Goa zaait slechts goed zaad op
zijnen akker, Hij heeft niets gescha
pen dan .wat goed is. .De. wanorde
die er he vinden is in 1de wereld,
net kwaad, is dus niet Zijn werk,
maar van den .vijand, den duivel.
Dat onkruid wordt: uitgezaaid ter
wijl de menschen sliepen. Daaruit
moeten wij leeren va,n hoeveel 'be
lang het is dat wij steeds werk
zaam zijn, vooral wanneer de zorg-
voor anderen op onze schouders rust.
Ieder ©ogenblik van onachtzaam
heid en zorgeloosheid worclt door
hem bespied om het onkruid van
zonde en slechte gewoonten uit te
zaaien. Daarom worden wij zoo dik
wijls tot die voortdurende waak
zaamheid vermaandwaakt want
gij weet noch d:ag noch uur."
„iWiaakt en bidt op .dat gij 'piet valt
in de bekoring." (Waakt altijd
Toen het kruid was opgeschoten
cn vruchten dro.eg, toen vertoonde
zich ook het onkruid. Het vertoonde
zich niet zoodra het gezaaid was,
maar eerst nadat het wortel ge
schoten had en vruchten begon voort
te brengen. Zoo. gaat het ook met
d© zonde. Niet aanstonds open
baart zij zich' in hare ware gedaan
te, maar weet zich dikwijls te ver
schuilen, totdat zij wortelen gescho
ten heeft en hare vruchten begint
voort te brengen. Maar dan 'blijft
zij ook niet langer verborgen, want
aan hare Vruchten zult. gij ze ken
nen, zegt de Zaligmaker zelf spre
kend van de> goeden en .boozen. Het
goed© zaad kan geen slechte vruch
ten Voortbrengen.
Do dienstknechten zeiden tot ham.
als gij wilt ga,ah wij heen en ver
zamelen het. En hij zeide: neen, op
dat gij het onkruid verzamelend niet
soms ook tegelijk daarmede de
tarwe ontwortelt Lakt beide op
groeien tot aan dan oogst Zoo (doét
ook God niet de zondarenHij Ver
draagt ze zoolang zij in de wereld
zijn, boewei zij de rechtvaardigen
benadeelen en h:en somwijlen zelfs
onderdrukken, zooals. het onkruid
ook de goede- tarwe benadeelt. (Waar
om verdraagt God de boozen zoo
lang? Vooreerst- omdat in tegenstel
ling met da natuurlijke, orde, wa,ar
•waar het onkruid nooit goede tar
we kan worden, zulks in dc geeste
lijke orde wel mogelijk is, daar de
boozen zich! kunnen bektenen jen
goed zaad kunnen worden.
Het is dus om hun gelegenheid 'tot
bekeering1 te gevén, da,t< God den .zon
daren nog tijd geeft. Maar Vervol
gens het is Voor de goeden zelf (ook
nuttig dat. de boozen onder hen (ge
vonden wordeh, .vooreerst oni hen
tot. waarschuwend voorbeeld te
strekken waartoe ook zij zouden ko
men zoo, zij niet waakzaam zijn. Ver
volgens om de deugd der go-aien te
volmaken en te- bevestigen. Door da
vervolgingen wordt de deugd gelou
terd. door de beproevingen versterkt,
Ten tijde van den oogst zal ik
tot de maaiers zeggenverzamelt
eerst het onkruid cn bindt het in
bossen om te Verbranden, ma,ar
brengt de tarwe bijeen in mijne
graanschuur. Ziedaar het lot- wat
eenmaal, op- den dag des gerichts,
de goeden cn de boozen treffen zal
Ziedaar de scheiding die ook ons
eenmaal té wachten staat, en die
over de gansché eeuwigheid "beslis
sen zal. Zorgen wij toch1 door het
voortbrengen van goede vruchten,
door het Verrichten van goede wer
ken, ons te toonén als tot (het goe.de
zaad, tot de kinderen des- rijks, te
bebooren. Lieeren' wij bovendien uit
het Evangelie van dezen Zondag de
goddelijke (Voorzienigheid bewonde
ren, ■die- zelfs uit het bestaan van
het kwaad op dm& wereld, dat zij
toelaat, hoewel het niet door Haar
maar door den duivel veroorzaakt
wordt, nog goed weet té doen 'voort
komen, het namelijk weet te doen
strekken tot afschrikwekkend voor
beeld en tot aansporing voor fle
goeden, en vooral loeren wij altijd
waakzaam te zijn, opdat ook liiet
terwijl wij slapen de- duivel het
kwaad in onze. harten zaai©,
Bijsmidjes aardig woord.
Het ging zoo snel van tokke, tokke,
(tok,
Het ging zoo fel van kloppe, kloppe,
(klop.
Het sloeg zoo teeder aan,
Bij 't liedje van den zwarten man.
Och smidje van hierover.
Leer mij dat schoone lied.
Lief meisje, 'k zal 't u leeren
Als gij mij gaarne ziet.
Kom zing met mij van tokke, tokke,
(tok,
Ivom zing met mij van kloppe, klop-
(pe, klop.
Wij zingen samen dan,
Het liedje van den zwarten man.
Het meisken werd zijn vrouw-
(1 je,
En hij har beste man,
En kleine kleuters kwamen,
Die zongen mede dan.
Ze zongen blij van tokke, tokke, tok,
Ze zongen blij van kloppe, kloppe,
(klop.
Het klonk zoo lustig' dan,
Het liedje van den zwarten man.
No. 49 uit „De Leeuwerk".
Woorden van Muziek van
ER. LIEKENS. FR. ANDELHOF.
Een smidje in zijn smisse,
Die zong den heelen dag,
Zijn stemme klonk zoo lielder,
Bij ied'ren hamerslag.
Hij zong zoo blij van tokke, tokke,
(tok,
Hij zong zoo vrij van kloppe, kloppe,
(klop,
Het klonk zoo lustig dan,
Het liedje van den zwarten man.
Een meisken op haar kamer,
Die bad dat lied gehoord;
Haar hartje ging aan 't jagen
Haal nu, lezer, uw. schouders niet op
a!s ge deze nieuwigheid in de „Kerk-
lij.st" ontdekt.
Treur er ook niet om, dat er nu Wel
een „verhaaltje" minder in zal staan,
want als 't mij gelukken zal uw be
langstelling te trekken voor de stof, die
ik hier te verwerken heb, zult ge uw
„verhaaltjé" ruimschoots vergoed krij
gen en nog méér dan dat: wellicht zult
ge iets geleerd hebben, en zoo niet,
dan is in alLen gevatte hetgeen ge reeds
wist, weer eens wat opgerakeld en ver-
frischt., wat toch volstrekt geen kwaad
kan, zelfs wel eens noodig is.
Het is niet mijn plan u hier catechis-
musles of uitgebreid godsdienstonder
richt te geven, dit wordt (vooral hier in
Haarlem) door anderen gedaan en op
een wijze, veel heter, dan ik dat zou
kunnen.
Wajt wij dan wel beoogen?
Ziet eensin dezen tijd van organi
satie en nog eens organisatie met den
aankleve van dien komen de Katholie
ken en niet het minst de weinig 'ont
wikkelden bij voortduring in aanra
king met allerlei verschillende elemen
ten in de samenleving.
Maar dat niet alleen, ook bui
ten vereenigingen en vergaderin
gen om: wij leven hier onder, anders
denkenden van allerlei richting, men
sehen met wie wij dagelijks omgaan,
bij wie wij werken, die met ons be
vriend zijn enz.
En nu weet ieder maar al te goed
welk een zwak dergelijke personen op
het punt van godsdienst hebben: nooit
kunnen zij van den godsdienst afblij
ven en al heeft men te doen met ove
rigens beste, brave menschen, zoo nu
en dan zal 't toch wel eens opeenwoor-
denwisselirigetje op godsdienstig gebied
uilloopcn. En wat zien we dan? De
meesten van ons staan dan tegenover
de kinderachtigste en meest iutiele, af
gezaagde opwerpingen met den mond
vol tanden, zoodat de ander erop glori
eert, dat hij gelijk heeft en 't'Roomsche
geloof „niks" ismet 't gevolg dik
werf, dat dc aangevallene ook gaat twij
felen, omdat die andere zoo'n grooten
mond opzet!
Daartegen onze lezers Ie wapenen,
ziedaar 't doel van deze nieuwigheid.
Of 't geen mocielijk tc verteren kost
zal zijn?
Als u daar bang voor bent, wijt 't
dan ten minste aan den schrijver, want
heuscli, de stof, die te behandelen valt
is intéressant genoeg en ik hoop niet,
dat er velen zuilen zijn, die 's Zater
dags eerst de verhaaltjes cn 't gemengd
nieuws gaan lezen, om dan, aLs ze geen
tijd meer hebben, te bemerken, dat ze
de geioofs verdediging hebben overgesla
gen (bij vergissing natuurlijk!)
Neen, lees dit bet eerst en zoudt
ge dan geen tijd meer hebben voor de
rest, welnu, dat is het ergste niet, dat
hoort ge toch wel, en 't is dikwijLs imin-
der (voornaam (ik hoop, dat ik de heeren
redacteurs hiermede niet heleedigt) ter
wijl wat u hier geboden wordt, voor de
meesten noodig is als brood.
Zeg nu s.v.p. niet, dat ik aardig1 bezig
ben mijzelf een pluim op den hoed te
steken steken, want dat is de bedoeling
niet.
Ik wil slechts belangstelling op
wekken voor een stof, die dit in alle op
zichten verdient en ik hoop (maar ik
weet niet of 't mij gelukken zal) u die
stof in eenigszins genietbaren vorm te
kunnen aanbieden.
De apologie het HolLandsche:
„Geloofsverdediging" drukt zoo juist uit
wat haar taak is: verdedigen van
het geloof de apologie dan was
en is de verdediging van 't geloof tegen
aanva !llen Van niet-christelijke en, voor
al in den beginne, bepaaldelijk van lïei-
densche zijde.
Dit laatste geldt ook, of liever weer,
in onze dagen.
Ook in ons vaderland is het thans
vooral een strijd van 't Christendom
tegen volslagen ongeloof en al zijn de
njeesten er niet mede 'gevleid, als hun
„paganisten" of „heidenen" wordt toe
gevoegd, de droeve werkelijkheid is zoo
én niet anders.
Waren zij even openhartig als de god
loochenaar D. F. Strauss ook zij zou
den op de vraag: „Zijn wij nog Chris
tenen!?" met hem kortweg „neen" ant
woorden. Droevig voorwaar!
Maar 't is een beminnelijke eigen
schap van dergelijke heeren om met
veel vertoon en bazuingeschal hun
dwaasheden den onontwikkelden voor
al in 't gelaat te schetteren.
En dan staan dezen verbluft en den
ken: „Wat zijn wij tocli nog dom en
achterlijk," terwijl bij een klein beetje
meer kennis van hun godsdienstige
waarheden zij die schetteraars met een
paar rake antwoorden den mond kun
nen stoppen.
We zullen trachten die antwoorden
hier te leeren! X.
I.
Niet ieder weet dat men in den hemel
zoo goed werkt als op aarde. De tedig-
gan" is er onbekend, en 'de engelen zelf
is de Engel der Lieldadigheid, heeft als
taak de daden van barmhartigheid in
heliben hunne taak. Een onder hen, dat
een gouden boek op te schrijven, met
nasim en toenaam van dengene die de
daad bedrijft, om wanneer dezen na
zijn dood voor Gods rechterstoel ver
schijnt als tegenwicht voor zijne zon
den te dienen.
II.
In 1857, zal in een rijk gemeubileer
de slaapkamer een schoone vrouw met
edele gelaatstrekken, voor een groot bed
met zijden gordijnen er om. Hare an
ders mooie oogen waren nu met tra
nen gevuld. In het bed rustte een kind,
bleek, mager en met ingevallen oogen;
de moeilijke ademhaling bewees dat het
sterven nabij was. De vrouw lag met
dc armen op een rozenhouten fofel ge
leund, en peinsde erover, dat at haar rijk
dommeu haar kind niet van den dood
konden redden, ondanks alle zorgen die
zij er aan besteden kon, ondanks haar
bidden en weenen.
O1, mijn God! zeide zij, waartoe is
dan al deze weelde nuttig indien zij
niet eens de ellende en ongelukken der
mcnscliheid wegnemen kan.
Op dezen zelfden dag had men haar
verteld van een ongelukkigen vader die
niet werken kon en daardoor met vrouw
en zeven kinderen den hongerdood na
bij was. In gedachten daarover werd
haar hart door innig medelijden be
wogen; toen liet zij haar blik dwalen
op haar lijdend kind, stond op en begaf
zich naar een kastje van ebbenhout
met goud ingelegd, nam daaruit een
beurs door welks naden men goud zag
schitteren. Zij riep hare secretaresse cn
gaf order dit goud oogenblikkelij.k naar
dien armen man te brengen. Haast n!
zeide zij, want men is schuldig voor
God als men een oogenblik uitstelt het
lot der armen te .verlichten indien men
zulks doen kan. Daarna kwam zij bij
de lijdensspofide van haar kind terug.
Alles scheen haar veranderd, de adem
haling van het kind was minder be
nauwd, de lucht in de kamer niet zoo
bedompt, te zon scheen vriendelijker
door de ruiten. Van waar kwam deze
verandering; de schoone vrouw wist het
niet. Zij kon niet weten dat de Engel
der liefdadigheid binnengetreden was en
zijne vleugels uitgeslagen had, en daar
door lucht en licht verversoht had, cn
de kleine zieke verkwikt. De onzicht
bare Engel stond voor haar met zijn
gouden boek in de hand, cn schreef
met zijn rose nagel den naam en de
daad der groote dame opj leen der blad
zijden.
III.
In dezelfde wijk op den boek
een er steeg stond een kastanjeverkooper
bij zijn ijzeren vuurpot. Ilij was uit
Auvcrgne, waar liij zijn aanstaande ach
tergelaten iiad, cn was in Parijs geko
men om zijn brood te verdienen cn al-
zoo spoedig te kunnen trouwen. Juist
dacht hij aan haar toen er een schamel
gekleed jongetje, een Savoyaard voor
bij kwam. De jongen hield een harmo
nica onder den arm. Daar 't dien dag
gesneeuwd had was 't bijzonder koud;
de jongen bleef staan en keek naar den
ijzeren pot. De koopman was diepbe
wogen met den armen jongen en liem
oependc zeide hij, kom vriendje warm
u dat zal u moed geven bij uw dagtaak.
De harmonicaspeler liet het zich geen
tweemaal zeggen. Terwijl hij zijn ver
stijfde leden warmde wierp hij een be-
begeerigen blik op de kastanjes die in
den pot lagen te braden. De koopman
zag één dezer blikken en begreep dien;
toen nu dc Savoyaard weg wilde gaan,
zeide hij hem: houdt uw kiel op! en
wierp er eenige kastanjes in. Achter
hem in de steeg was de Engel dei-
liefdadigheid aanwezig, opende weder
liet gouden boek en schreef met zijn
rose nagel den naam van den kastanje
koopman naast dien der groote dame.
'l IV.
De harmonicaspeler ging weg cn at
onderwijl zijn kastanjes op. Hij dacht
met minder smart aan zijn vaderland
en zijne arme moeder die hij verlaten
had. Alle menschen, zoo dacht hij, zijn
tocli niet meedoogenloos, en misschien
kom ik alzoo tot eenigen rijkdom en
kan dan mijne moeder onderhouden en
behoef haar niet meer te verlaten. Deze
gedachte maakte hem vrooiijk en juist
toen hij de laatste kaslanlje wilde op
eten, bemerkte hij een hongerige musch
in een boom. Die heeft ook honger,
dacht hij zoo. Hij bekeek zijn laatste
kastanje, twijfelde even, en wierp haar
toen onder den boom. De musch be
merkte het en was weldra, toen de
jongen weg was, beneden, begon te pik
ken en tjilpte van' vreugde. Daarna vloog
ze weg maar kwam weldra terug met
een andere musch, zeker bet wijfje en
samen hadden zij weldra de kastanje
opgepikt. De jongen beschouwde Git al
les met vreugde en voelde geen kou
meer, en was gelukkiger dan op 't oogen-
blik toen hij de kastanjes kreeg. Boven
hem zweefde de Engel der liefdadig
heid, opende het gouden boek, en schreef
weder met zijn rose nagel den naam
van dien jongen naast de namen der
groote dame en den kastanjekoopman.
Daarna steeg hij hemelwaartst
Een andere Engel was bezig in een
zonnestraal dc moedertranen te tellen
toen dc liefdadigheidsengel aankwam;
hij naderde deze, keek in het boek cn
zag daar de drie namen naast elkander.
Wat hebben ze gedaan? vroeg hij. De
Engel verleide hem de drie daden. Maar
waarom, hernam de andere Engel,
hebt gij de daad van de jongen, (tie
slechts een kastanje gaf aan een musch,
naast den naam van die rijke dame ge
zet? De Engel antwoordde glimlachend:
De daad is verricht met een zelfde
goede intentie, cn de intentie is alles
bij den Goeden God. De groote dame
had goud, dc koopman kastanjes, bei
den gaven van wal ze hadden, dc jongen
slechts een kastanje cn gaf die weg,
dus allen slaan gelijk. En vroeg de
Engel welke belooning krijgen zij? Bij
het laalste oordcel zal ik deze daden
voorlezen als hunne zonden gewogen
j worden, want de liefdadigheid is liet
beste tegenwicht bij God, zij wischlalle
zonden uit. Zal de liefdadigheid ook op
aarde beloond worden? Leest de woor
den boven de namen, het zijn de ge
heime wenschen die zij hadden, loen
zij de liefdedaden deden, en niels zegt,
dat zij niet verhoord zullen worden.
Zoo pralende vloog de Engel verder
cn de andere ging door niet tranen lel
len.
VI.
Eenigen tijd daarna genas het kind
der groote dame. De kastanje-koopman
trouwde weldra zijn meisje en was ge
lukkig met haar. De Savoyaard ging
terug naar zijne moeder en behoefde
haar niet meer te verlaten.
Gelukkig hij of haar wiens naam in
het gouden bock wordt geschreven dooi
de rose nagel van den Engel der liefda
digheid.
Ten tijde van den slag' van Malpla-
quet, leefde op het slot Raimes, bij
Valenciennes, de gravin Le Danois.
Zij was zeer rijk en van oud, adel
lijk geslacht. Haar eenige zoon, die
zij hoven alles ter wereld liefhad,
was toen omstreeks 20 jaar oud.
Nu gebeurde het, dat de koning
van Frankrijk, Lodewijk XIV, zich
in groote verlegenheid bevond. Zijne
vijanden, de verbonden Nederlan
ders, Engelschen en Keizer! ij ken,
hadden onder hun veldheeren Euge-
nius en den hertog van Marlborough,
zijne legers verslagen en zijne vestin
gen ingenomen.
ITet was in het jaar 370S.
Het leger verkeerde in treurigen
toestand, het was moedeloos cn zon
der bevelhebber, in wien het vertrou
wen stelde. De schatkist was ledig.
I)e koning stuurde zijn zilvergeld
naar de munt, en tie prinsen en her
togen, graven en baronnen volgden
zijn voorbeeld. Hij riep alle Fransehe
burgers en adellijken op, bet be
dreigde vaderland te verdedigen en
te redden; en zij kwamen. De boeren
vex'lieten den ploeg, de handwerks
lieden hunne werkplaatsen, en uit
de kasteden trokken Vaders en zoons
om den koning hun degen aan te bie
den.
Binnen korten tijd was er genoeg
geld, en een leger var; meer dan hon
derd duizend man, waarover de bes
te veldheer des konings, de maar
schalk Villars, als bevelhebber werd
aaugesteld.
Ook de jonge graaf Le Danois liad
zich uit de armen zijner moeder
losgerukt en zijn schoon slot Raimes'
bij Valenciennes verlaten om ion,
strijde te trekken. De arme gravin
dacht bet te besterven; de scheiding
van het liefste, dat zij in de wereld
bezat, brak baar het harte.
Maar zij moest zich in bet onver
mijdelijke schikken en vergezeld van
haar innige zegebeden reisde de jon
ge graaf af. -
In 't eerst behoefde de moeder zich,
niet angstig te maken, want de Vil
lars betrok met liet leger een groot
kamp, bij do stad Douai. Hier ver
toefde graaf Le Danois, die als offi
cier bij liet korps la maison du
roi" was ingedeeld, in de nabijheid
des veldheers en voor 't oogenblik
liep hij dus geen gevaar.
Maar eindelijk kwam hierin ver
andering.
De boudgenooten hadden zich wel
gewacht, den maarschalk aan te val-'
len en belegerden nu de vesting
Tournay, die zij ook innamen. Toen,
sloegen zij 't beleg voor Mens en ein
delijk was de maarschalk de Villars
verplicht, hen tegemoet te trekken
en in het open veld het oorlogsgeluk
te beproeven,
Nu begon het verdriet van de arme
gravin.
Daar bet leger door Valenciennes
voorbij haar slot moest trékken,
wilde zij haar zoon nog gaarne voor
den strijd, die een strijd op leven en
dood zou zijn, zien, maar de jonge
graaf bad niet den moed, ten twee
den male afscheid van zijn moeder
te nemen en nam met zijn korps een
anderen weg.
Oi> den llen September zou hei
eindelijk tot den slag komen.
Al dien tijd bad de gravin onuit
sprekelijk vee] geleden; dag en nacht
weende zij om haar zoon, dien zij
reddeloos verloren waande. Op den
bcsliss'Cnden dag verkeerde zij in
zulk een toestand van koortsachti
ge opgewondenheid, dat men voor
hare gezondheid, ja, zelfs voor haar
leven vreesde.
De strijd tusschen de twee mach
tige legers zou een geweldige zijn,
en het scheen, alsof er geen eind
aan zou komen, want bijna den ge-
heelen dag door kon men op Raimes
den donder van 't geschut vernemen.
Des avonds hadden de angst er,
de spanning der gravin het hoogste
j punt bereikt, toen er iets heel
vreemds, iets wonderbaars gebeur
de. De gravin viel in slaap en in
den droom zag zij het slagveld, zoo
duidelijk, alsof zij wakker was en er
zieh werkelijk op bevond. Zij zag een
deel der verschansingen aan den uit
gang van 't dorpje MaJplsquet, ver
volgens een boseh met gevelde en
neergeschoten hoornen en op den ach
tergrond onderscheidde zij een kas
teel het kasteel Blairon hier
dichtbij. En boseh cn veld, verschan
singen en loopgraven, waren bedekt
me', duizende lijken van mensch vu
en paarden, stervenden en gewonden?"
Onder de doodén ontwaarde zij haar
geliefden zoon: hij lag naast een of
ficier van het vijandelijke leger, die
nog leefde en jammerend en steu
nend om zijn moeder riep. Toen ont
waakte zij, ondanks het vreeselijk
droombeeld, uiterst kalm en als door
een heiligen moed bezield.
De morgenschemering brak aan.
De gravin liet haar koets inspan
nen, nam twee liarèr getrouwste die-
naren mee en voort ging het, zoo
snel als de paarden maar loopen kon
den tri slechte wégen het toelieten,
eerst naar Bavay en toen naar Mal-
plaquet. Wat er omging in haar hart
toen zij het bloedige slagveld betrad,
laat zich wel gevoelen maar niet be
schrijven. Maar het wonder der moe
derliefde werkte voort; zij vermocht
alles te doorstaan; zij baande zich n
weg tusschen de dooden en gewon
den heen, tot zo aan de plek kwam,
die ze in haar droom gezien had tui
ook werkelijk vond. Haar droom
was waarheid geweest. Daar lag hatir
zoon een lijk.
Weenend wierp zij zieh over hem
lieen. Toen trad zij handelend op. Een
harer bedienden nam op een wenk
van haar liet levenlooze lichaam op
en droeg het naar de koets. Reeds
wilde de gravin volgen, toen ztj
zacht, heel zacht en aandoenlijk hou. -
de kreunen, en met eene stervende
stem „moeder" hoorde roepen en he
vig ontroerd keerde zij zich om.
Daar.zag zij den jongen, gewonden
officier van het vijandelijke leger,
zooals zij hem in haar droom aan
schouwd had, en iiaur arm, gcfo! ■••■•tl
moederhart ondervond innig mede
lijden met den ongelukkige, alsof'
(leze haar eigen zoon, en geen vijan-,
delijke officier was, die inisscrhien.
liar.i eigen geliefd kind had gedood.
De tweede dienaar iiifra op haér
hevel den gewonde óp en bracht hem
eveneens naar de koets.-Onarop roe al
de gravin niet haar treurigen huitj