TWEEDE BLAD
De Koning der Andes.
Een kijkje in de Portugeesche
Anibienaarswereid.
i:
Brieven uit den Haag.
STADSNIEUWS.
DONDERDAG 16 FEBR, ISil
1902 3.54 5.20
1903 3.54 8.65
1904 3.17 10.55
1905 3.62 8.52
1906 3.76 8.21
1907 3.70 8.24
1908 3.58 5.99
1909 3.65 7.62
FEUILLETON.
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT
Wij ontleenden dezer dagen aan de „Corriere
lella Sera" eenige kiekjes uit Portugal. Hier
rolet nog een interessant en lezenswaardig stukje
Imlrent tegenwoordige Por ugeescne t .estanden,
Joor 't zelfde blad medegedeeld:
Een blik in de Por ugeesche ambtenaarskrm-
en opent nieuwe gezichtspunlen; het is iels
eelzijdigs, iets grootseh, iets fantastisch!
Denkt maar eens: iedere ambtenaar heeft zijn
taatsvervanger: voor iederen post zijn bijna ai-
jd twee personen. Er bes'aan n.l. twee soorten
ezoldigin; eneen voor 't ambt. de andere voor
Se ui oefening ervan.
De amblsbezokiiging wordt toegel end volgens
lang, zonder verplichtingen om iels te doen:
le titel, niet de arbeid wordt betaald. In vele
gevallen kan die amblenaar niel eens 't adres
tan zijn bur au welen en loch 't vol
le recht
hebben op dit soort van onaantastbare toelage
klaar alszulk een nog werkt op den koop toe,
flan onh angt hij daar.oor boven,li n nog een be
soldiging! Werkt hij zelf niet, dan verxall dit
„werl-sa'a' is" aan zijn plaatsvervanger. Ver
beeldt u de sphilterende -erdeelingen en verwik
Ike'ingen van zulk een sysleem! Lis abon her
bergt dan ook een leger beambten, die cigei lijk
In de ro incic thuis hooren. maar die door an
dere zaken in de hoofdsiad worden gehoud n
Door n I. lie, ambt le hou en en de uitoefen mg
aan anderen o ei" te laten, kan tnen zich aan
alles wij e i in wijnen haudelé e loma .s schrij
ven. Ve'e ambtenaren zijn ou .ïalisl; zij wei
den verplaatst, doch zij vertrokken niet en om
dat zij niet hceng ngen, Le'ea zij zich de reis
kosten uithe'.alen! Een opperoffic er kan de di
reclie van een dagblad of thealer waarnemen
Ja sommige ministers \an de republiek ontvtn
gen en ontvangen nog de amb'shezoldiging als
universileitsprofes oren, terwijl zij 't aan hun
plaatsvervangers overlaten hei brood der weten
6chap voor de studeerenden tc breken.
De rangsbezohli;ingen zijn niet groot, maar over
.vloedig: voor een ontelbare menigte vormen zij
de voornaams'e bron van inkomsten, voor een
keer groot aantal huishoudelijke budgets
zijn zij een niet te versmaden tegemoetkoming.
Ze afschaffen-? Dat zou revolutie geven en een
wanrachigedan zou het werkelijk verschrik
kelijk zijnl
Niemand vraagt dan ook aan de regeering
derge'ijke maatregelen. Di systeem, ontslaan in
een tijd, waarin de openbare rijkdom verbazend
groot was, heeft zich ontwikkeld te midden van
een algemeenc toegeeflijkheid, heelt zich inge
burgerd, stoot niemands gevoe'en en schijnt vol
maakt log'sch. De verandering, die men vraagt
is een een oudige persoonsverwisse'ing: op de
deparlementen, bij de openbare administratie,
de rechtbanken behoudt men te veel ambtena
ren van de monarchie: plaats maken voor re
publikeinen!
Maar hoe! De ambtenaren zijn over 't alge
meen de beste republikeinen en men kan hen
waarlijk niet beschuldigen van gewerkt Ie hebben
met bui enma'ige toewijding voor de monarchie
En daar nboven zij zijn de eenigen, die 't me
chanisme van den M(aat kennen en aan hen dank
de regeering het dan ook, dat zij eruit ziet als
-regeering I De bureaueralie is de eenige stevige
oasis van 't nieuwe regiem en zonder de hulp
van goede en aan hun chefs gehoorzame tech
nici zouden de ministers zonder twijfel verloren
rijm. En hoe zou men die personen kunnen
vervangen? Zou men de chauffeurs van de ko
ninklijke aulomob e'en kunnen afdanken? Ne n!
jkVant hel bewind, hoe „voor'.oopig" het ook
moge zijn, is er ten zeerste op geheld er heel
Jiuids af te komen! Revolulionnaren aan hel
rad plaalsen zou, ofschoon vaderlandslievend,
loch on\oer iehtig geweesl zijn. De hoedanigheid
van „historischen republikein" verschaft niet
een patent van adminis ratieve en juridische ge
schiktheid, die voldoende gezag heeft, en de as
piranten voor openbare bedieningen zijn over 't
algemeen verbazend onwetend.
De revolu ie ontdaan van haar uiterlijkheden,
haar kenteekenen, stijl 1793, en beschouwd in
haar onmiddellijke efrec en, kan eenvoudigweg
gedefinieerd worden als een ministerieel© crisis,
ofsehoon een beetje levendiger dan de vorige.
De regeering heeft aan haar partijgangers alle
betrekkingen gegeven, die volgens gewoonte te
gelijk met het Kabinet van titularis veranderen,
overal, waar mogelijk, zijn „historische republi
keinen" geplaatst!
Aan gewone soldaten heeft men een rang ge
geven, zonder te eischen, dat zij alles kunnen
lezen en men heeft hen ingelijfd bij de republi-
kcinsche garden.
Iedere parlij, die op 't kussen gekomen was,
had eenige vr:enden die een plaats e moesten
hebben en omdiat men nooit iemand kwaad doet,
blij en zij, eenmaal opgeborgen in vrede op hun
plaalsen.
Men vindt dat de benoemingen weinig in aan
tal zijn. Toch oefent men ei- strenge censuur
op uil. Wonderbare legenstrijdighe dl Men ver-
wleet een uilmun'enden minister der republiek,
dat onder de twin ig eerste benoemingen van zijn
departement er twaaif waren ten deel gevallen
aan zijn familieleden (dit is dus slechts 70»/ol!)
maar de minister legde dien critici het zwijgen
op, door te vertellen, dat het voor het welzijn
van de repub iek volstrekt noodig was zich te
omringen door waarachtige re, ublikeinen; en de
genen, die hij gekozen had, kende hij en op
hen kon hij zioh verlaten juist omdat zij zijne
verwanten waren. Wat is er nu eigenlijk ver
anderd? De re o u ie is geweest als de omkee
ring van een zandloopcr: wat onder was is nu
boven, maar de zan(lloopei' werkt op dezelfde
manier.
X.
Haagsehe cijfers.
Cijfers zijn steeds welsprekend, dus ook
waar ze Den Haag betreffen. En daar we ook
wel eens een weisprekenden brief mogen
schrijven, willen we voor heden ons eens be
zig houden met het groepeeren van een aan
tal de Residentie betreffende cijfers, die -we
opdiepten uit de laatst verschenen „Jaarcy-
fers" van het Centraal Bureau voor de Sta
tistiek, dus die over 1909.
Vooreerst blijkt daaruit de snelle toename
van bevolking in Den Haag.
Op 1 Januari 1830 was de Residentie een
stad(je) van 56.105 zielen, op 31 Dec. 1879 wan
het aantal geklommen tot boven de 100.0ÜU,
n.l. tot 113.460 en reeds 20 jaren later, op 31
Dec. 1899 was het zielental niet minder dan
206.022, dus boven de 2 maal 100.000 en op
31 December 1909 werd het aantal van
270.109 bereikt; een vooruitgang, die, ook ver
geleken hij dien van andere gemeenten inder
daad verrassend groot mag worden genoemd.
Reden tot betrekkelijke blijdschap voor den
Hagenaar, die de eer van zijn stad gaarne
ziet hoog gehouden, bestaat er wanneer men
de cijfers beschouwt, betrekking hebbend op
het aantal geboorten. Tot blijdschap omdat
dit aantal in Den Haag lang niet zoo sterk
daalde als in de drie andere groote steden
van ons land; doch betrekkelijke blijdschap,
omdat het cijfer in ieder geval toch dalend is.
In 1909 kwamen per 1000 inwoners 27.73
geboorten voor; in
1901 29 36 1906 29.26
1902 27.82 1907 29.24
1903 28.50 1908 28.19
1904 28.47 1909 26.73
1905 27.86.
Dus daalde het cijfer van 1900 tot 1909 pre
cies met 1; terwijl het in Amsterdam inder
tijd achteruitging van 28.87 tot 23.80 of met
5.07; in Rotterdam van 36.26 tot 30.62 of met
5.64 en in Utrecht van 31.67 tot 26.52 of met
5.15.
Ook wat het aantal huwenden betreft, kan
Den Haag de vergelijking doorstaan. Dit
was per 1000 inwoners in
1900 14.90 1905 15.95
1901 15.66 1906 17.61
1902 16.03 1907 17.75
1903 16.15 1908 15.87
1904 15.61 1909 16.17
Vergeleken dus bij 1900 toch een beduiden
de vooruitgang. Terwijl bet cijfer van Am
sterdam slechts klom van 15.20 tot 15.28 en het
in Rotterdam daalde van 15.54 tot 14.38 en ln
Utrecht van 13.24 tot 12.99.
Het aantal sterfgevallen daalde van 15.75
in 1900 tot 12.54 in 1909. Een aanmerkelijke
verbetering dus; die trouwens in alle groote
steden valt te constateeren en bewijst voor
hot groote nut van sanitaire en hygiënische
maatregelen.
Een slecht figuur maakt Den Haag echter
wanneer met let op de cijfers betreffende de
onwettige geboorten.
Op 100 levend geborenen kwamen in 1900
4.37 onwettige voor, in
1901 3.85 1906 4.98
1902 5.02 1907 4.24
1903 4.03 1908 4.34
1904 3.98 1909 4.45
1905 4.18
Een stijging dus met 0.60 per 100 levend ge
borenen.
En dat terwijl het cijfer in de drie andere
meergenoemde steden in de periode 1900—
1909 afnam; in Amsterdam van 5.28 tot 4.13,
in Rotterdam van 4.44 tot 4.02; in Utrecht
van 5.20 tot 2.66.
iiitussehen behoeven deze cijfers nog niet
het bewijs te zijn, dat Den Haag zedeloozer
is dan Amsterdam, Rotterdam of Utoecht,
daar het aanwenden van liever niet te noe
men praoüjken van zeer grooten invloed kan
zijn op de daling van het aantal onwettige ge
boorten en de geboortecijfers er op wijzen,
dat het kwaad dier practijken in Den Haag
nog niet zoo is ingevreten als in de drie an
dere groote steden.
Om te doen zien hoe steeds het aantal on
wettige geboorten bij de levenloos aangegc-
venen grooter is dan bij do levend geborenen,
geven we de volgende cijfers ter vergelijking.
In 1909 kwamen op 100 wettig geborenen
4.34 levenloos aangegeven, op 100 onwettig
geborenen 9.51 levenloos aangegevenen; in
1901 3.51 wettig 10 onwettig.
Inderdaad deze cijfers geven veel ver
schrikkelijks te denken.
Thans nog eenige cijfers van anderen aard.
In 1909 werd te 's-Gravenhage op de Rijks
postspaarbank ingelegd ƒ6.869.393, in Rotter
dam dat ruim anderhalf maal zooveel inwo
ners telt, slechts ƒ4.175.810, in Amstterdam
dat ruim 2-maal zoo groot is als Den Haag
ƒ11.697.468, wat vrij wat, minder is dan ruim
2-maal (twee en één dertiende) 6.869.393; en
in Utrecht, dat ongeveer elf-vijf en twintig
ste der inwoners van de Residentie telt,
ƒ1.779.085, of aanzienlijk minder dan elf-vijf
en twintigste van het te 's-Gravenhage inge
legd bedrag.
Tegen de welvaart van Den Haag getuigen
deze cijfers niet. Evenmin als de volgende.
In 1909 werd in Den Haag getroffen door
de Vermogensbelasting een bedrag van 1060
millioen gulden, toebehoorend aan 9285 aan-
geslagenen, terwijl in Amsterdam werd ge
troffen 1827 millioen gulden, toebehoorende
aan 8083 aangeslagenen; en in Rotterdam 505
millioen gulden, toebehoorende aan 4709 aan
geslagenen (Haarlem 150 millioen, 1711 aan
geslagenen).
Hetzelfde blijkt ook uit de eijfers der
Grondbelasting en der Personeele Belasting.
Wat de eerste belasting betreft, in Amster
dam bedroeg de totale hoofdsom ƒ1554.000, ln
Rotterdam ƒ1.064.000, en in Den Haag
ƒ903.000: naar verhouding dus wëer aanzien
lijk meer dan in beide andere steden (Haar
lem 199.000).
Nog sterker doet zich hetzelfde verschijnsel
voor bij de Personeele belasting, waarvan de
hoofdsom in Amsterdam bedroeg ƒ1.657.000,
in Rotterdam ƒ808.000, in Den Haag
ƒ1.309.000 (Haarlem ƒ220.000).
Terwijl bet feit, dat Den Haag de rijkste
der drie grootste steden van ons land ls,
wordt bewezen door de cijfers betreffende de
gemeentelijke schulden.
Op het einde van 1909 had Amsterdam een
schuld van ƒ127.553.769, waarvan ieder Am
sterdammer voor zijn rekening krijgt rnim
ƒ224. De gemeentelijke schuld van Rotterdam
was ƒ81.614.631, of per hoofd der gemiddelde
bevolking, ruim ƒ195; van Den Haag was het
schuldbedrag slechts ƒ34.792 000, of per Ha
genaar ruim ƒ128. Wat nu wel niet zoo heel
weinig is voor menigeen, maar waarover we
ons voorloopig maar niet ongerust zullen
maken!
GRADUS.
Gemeenteraadsvergadering.
(Zitting van gisteren. Vervolg.)
Opzichters Openb. W.
B. en W. stellen voor twee tijdelijke op
zichters bij den dienst van O. W. in vasten
dienst aan te stellen.
De heer Th ijs sen merkt daarbij öp, Hat
B. en fW. bij de begrooting toch weer iden
post (volgn. 115 van de begrooting van 1911)
op f 4000 hebben voorgesteld, hoewel nn
duidelijk blijkt, en al jaren achtereen lis ge
bleken dat deze post te laag was. Spr. zal
echter gaarne stemmen voor deze viarhoo-
ging, omdat hij ersterk voor is, Ihet eeuwig
durende „tijdelijke" personeel „vast"- te ma
ken.
De heer R i n k e m a, zegt dat hij met ge
noegen kennis genomen heeft van een (ge
heim, althans niemand buiten den Raad heeft-
er iets van gezien I verslaggever) rapport
waaruit spr. nu blijkt dat het bureau van
O. |Wi inderdaad toch niet t& weelderig lis (in
gericht, wat spr. vroeger, omdat hij abso
luut niet op de hoogte was gebracht,
altijd beweerd heeft. Hij trekt dus ide scher
pe woorden, vroeger gebruikt, terug en zal
voorstemmen.
De heer De Breuk beantwoordt de spre
kers
De heer T h ij s s e n repliceerde nog even, ter
wijl de heer Kleijnenberg een lofrede op
het bureau van p. W. afstak, doch eveneens
constateerde dat men eigenlijk ook in de Com
missie van Bijstand eerst nu wist wat er ge
daan werd.
Nadat ook nog de Voorzitter de hceren
had beantwoord werd de discussie gesloten en
de voordracht zonder stemming aangenomen.
DeHalsen.
Het adres van den heer J. Karstens, die zich
beleefdelijk aanbeveelt voor 't restaureeren (ook
door den heer Gonnetf, lid der C. van T. op
het Museum, wordt deze heer aanbevolen) wordt
bij dc nu komende voordracht bdhandeld.
Het voorstel van B. en W. is om de Halsen
door den heer de Wild te laten resiaureeren,
wat een f 17.000 zal kosten.
De heer Krelage stelt voor, eerst een we-
tenschappeüjk-chemiseh onderzoek in te stellen
en daarvoor een deskundige commissie te be
noemen.
De heer Krelage licht dat voorstel eerst
loe. Een professor in de scheikunde (wij meen
den te verstaan prof. Wijsman te Leiden) heeft
spr. voorgelicht en verzekerd dat een weten
schappelijk onderzoek van de verven en vernis
sen zeer goed mogelijk en gewenscht is. De
rapporten waren tot dusverre meer van „cenig-
zins-geïntcresseerden", daarom wen cht spr. nu
geheel vrijstaande deskundigen. En als voorbeeld
dat zoo'n wetenschappelijk onderzoek grcot nut
kan doen, haalt spr. aan dat het vergaan
van tinnen voorwerpen in de musea (de z.g.
„tinpest") is opgehouden nu men wetenschap
pelijk heeft uitgemaakt hoe dat kwam.
De heer Middelkoop krijgt nu het woord.
Spr. begint erop te. wijzen, dat B. en W.nu
zoo nadrukkelijk alle verantwoordelijkheid leggen
op den Raad. Maar daar hebben ze vroeger
loch niet naar gehandeld zeide spr. Vooreerst,
toen indertijd dc „catastrophe" plaats had met
het Regentenstuk, was er niet minder dan een
interpellatie: voor noodig, om den Raad op de
hoogte te brengen I Ook zelfs bij die interpella
tie werd steeds gezegd, dat de zaak „zoo erg
niet was."
Maar er is meer. In de jaren 1908—9 is er in
zes weken heet niet gestookt, en later alleen
maar in den ochtend: de Ilalsen hebben daar
onder schrikkelijk geleden, de Commissie van
Toezicht wist dat alles, maar schreef aan den
Raad, dat de zalen dag en nacht verwarmd
werdenRn B. en W. hebben op die on
waarheid van de Commissie nooit de aan
dacht van den Raad gevestigd! Ze hebben geen
mededeeiing gedaan aan den Raad van de- on
waarheid die de commissie van toezicht heeft
geuit door te zeggen da>t de schilderijen alléén
Imaar „geregenereerd" werden, zoo handelt
nu .ook de nieuwe Museumdirecteur zonder voor
kennis van den Raad, eö willen B. en W.
dan nu de volle verantwoordelijkheid ineens op
den Raad werpen? Spr. aanvaardt die verant
woordelijkheid niet!
De Raad is door de Commissie van toezicht
bc'ogen en bedrogen, en over de „deskundig
heid" van de commissieleden wil spr. nu ook
nog een woordje Zeggen.
Den heer dc Wild géén lid der Commissie
noemt spr. een der bekwaamste restaurateurs
van .schilderijen, en deze heer de Wild heeft
openlijk geschreven aan den heer prof. Six, dat
deze bet eerste en het laatste woord van schil
derijen-restaureeren nog moet lecrent... Dat is
het oordeel van den heer de Wild, dien spr.
prijst over den heer Six.
En met den heer Bredius, die naar spr.'s in
druk niet boven den heer Six slaat, is het niet
anders
De Burgemeester valt spr. hier in de
rede, ;en verzoekt hem niet le persoonlijk te
worden.
De heer Middelkoop zegt dat hij, tenzij
de Raad anders oordeelt, wil zeggen wat hem
op het hart ligt over de „deskundigheid" der
der Commissieleden, al voegt hij erbij dat hij de
heeren Six en Bredius als persoon ten volle
respecteert.
Van den heer Bredius haalt spr. nu aan de ver
schillende, elkaar finaal tegensprekende uitin
gen in diens artikeltjes in kranten, waarin deze
heer éérst de volle verantwoordelijkheid nam
voor iden toestand der Halsen, later die van
zich afschoof, toen weer over de Halsen opgeto
gen was, ten slotte nu „ingrijpende maatrege
len" noodig acht, om het verval te voorkomen...
Wat van zoo'n deskundigheid te zeggen?
Voor den Raad is ten slotte nog „deskundig"
de nieuwe directeur van het Museum. Spr. zegt
dat .deze heer, die boudweg oordeelt dat „aile
vernis en vuil moet verwijderd worden," ver
geet dat er tusschen het vernis telkens „overge
schilderd" is, dat men niet weet eigenlijk, wat
er onder de vernislaag zitl Dat toont al, zei
spr. de volle ondeskundigheid van dezen diirec-
teur.
Wat nu? Wil de Raad restauratie, dan is geen
mensch beter dan de heer de Wild, zegt spr.
Maar .voorzichtiger zou hij het toch vinden, ars
men ©eist bij eigenlijke deskundigen ecm
ging .informeerenl En dan is het voorstel-Kre-
lage als aangewezen, mits de samenstelling van
die commissie niet aan B. en W. worde opge
dragen, ,maar aan den Raad, want deze is inn
mers... ten volle verantwoordelijk?
De heer Kruseman vraagt, waarom de heer
Krelage juist een physische en een organische
chemicus wenscht, waarom niet een anorganisch
chemicus?
De heer Loomeijer zijnerzijds meent dat
één chemicus, of twee, zonder nadere aandui
ding echter, ruim voldoende is, en geeft dan ook
in overweging het voorstel zoo te wijzigen.
De heer Krelage geelt hieraan gehoor; hij
heeft zijn licht opgestoken bij een deskundige,
en deze ried hem de twee genoemden aan. Doch
hij is overtuigd door den heer Loomeijer.
De heer Spoor waarschuwt voor een nieu
„deskundig onderzoek". We hebben van die „de
kundigen" nu waarlijk den buik vol! Praetisi
werken is nu de hoofdzaak en daarom bevet
spr. het voorstel van B. en W. aan.
De heer van den Berg brengt zijnerzij
hulde aan den heer Middelkoop. Vooreerst or
den gematigden vorm dien hij gebruikte, na f
de onaangenaamheden, de be.ee..igende dagb!
critiek (spr. doelt hier ongetwijfeld op wat in
het „Haart. Dagblad" tegen den heer M. is g
schreven) en de felle bestrijding waaraan hij
blootgesteld geweest. (De Raad applaudisseer
unaniem). En voorls bracht spr. hulde aan dei
juislen kijk op de zaken, dien de heer Middel
koop van den beginne af heeft gehad, en die fmi
bewezen is de ware geweest te zijn. Hij heeft
van den beginne af gezegd dat er met dc Hal
sen ernstige dingen gebeurd zijn en dat er inge
grepen moet worden, dat het toezicht naar niets
leek. Dat is nu door de feiten bewezen. Voor
dien juisten kijk op deze zoo moeilijke materie
bracht spr. den heer Middelkoop i^ilde. (Weder
unaniem applaus van den Raad.)
De heer Kleijnenberg meende dat dc
logische conclusie van den heer Middelkoop
zou moeten zijn het voorstel van B. ten (W
te steunen, en hij beveelt dit bog ieens warm
aan
De heer Middelkoop antwoordde dat
hij de conclusie aan den Raad overlaat, maar
in den heer de (Wild volle Vertrouwen hösft
De voorzitter verdedigt nu het beleid
van B. en |W., spreekt tegen Hat B. en V.
den Raad voorlichting hebben onthouden en
voorts oordeelt spr. het wat bar, zooals de
heer Middelkoop personen die niet hier zijn
om zich te verantwoorden, achter hun rug
a.fmaakt, daarmee doelende op de leien lier
Commissie van Toezicht, die hun ambt toch
niet voor hun pleizier bekleedden.
De heer Middelkoop houdt vol dat He
toestand in het Museum inderdaad erbar
melijk is geweest. Voorts zegt hij, dat ook
hij niet voor zijn pleizier Commissielid 'is
geweest! De heeren hebben hem zelfs, toen
hij zijn entrée maakte, allen botweg gene-
geeril En voorts: alles wat spr.'hier (gezegd
Iheeft, heeft hij i n de Commissie ióóklgezegi
in hun gezicht heeft hij de Commissieleden
beschuldigd van onware rapporten aan B,
en iW en den Raad., en He heerm hebben
't opgegeten en er niet op gereageerd..
(Sensatie)
Nadat de heer Krelage zijn voorstel (go
wijzigd heeft zoo als de heer Loomeijer bel 5
aanried, volgt de stemming
Het voorstel-Krelage wordt verworpen
met 21 tegen 9 stemm en, die der 'hoeren (Wel
sènaar, Middelkoop, Thijssen. Kleijnenberg
Loomeijer, Tjeenk IWillink, de Braai en idee
voorsteller
En met hoofdelijke stemming wordt hel
voorstel van B en iW. daarop ïnet alge
meene stemmen a angenomen.
De voorstellen 1216 der agenda lokkei
geen besprekingen uit en worden aangtenoi
men, 1^1!
Benoem inge li.
Da;arna volgden de benoemingen.
Tot tijdelijk wethouder, gedurende de aïi
wezigheid van den heer Loosjes, wordt ge;
kozen de heer Mr. Th iel. Mr. (Thijssen liaa
5 stemmen, twee waren er blanco uvtgo
bracht.
Tot tijdelijk leeraax aan do Burgéravoodl
(na'ar het Franseh
L)
EERSTE DEEG,
De Broeders der Gerechtigheid.;
I
(Wat hebt u een haast, beste Zuster
Jeanne! U bent geheel buiten a U zult
niet meer voort kunnen, als wij t komen
De eerwa'arde Moeder he-umij uit
drukkelijk op het hart gedrukt, toch vooral
vóór het donker tehuis te zijn, juffrouw
Inès En u ziet het, de avond Valt reeds.
Maar ik had ook heel wat boodschappen
van daag, en wij zijn daarbij Inog (wat opge
houden onderweg
Daarover zal de eerwaarde Moeder niet
boos zijn, omdat het onze schuld tniet is,
Zuster Jeanne (W'at is het heerlijk vanavond
Dit zeggende spreidde Inès hare fijne (neus
vleugels wijd uiteen om beter de scherpe,
koude lucht op t© kunnen snuiven van Ide zen
prachtdgen Eebru'ari-middag
Zij bevonden zich op di t oogenblik in (eene
Her stilste wijken van Parijs Dte straat, die
zij zioe juist insloegen, haid veel weg, ïnet
hare groote, oud/erwetseh© burgerwoonhuizen,
vian die eener kalme provincie-stad, en da vol
slagen rust, die er heer&ehte, werd slechts
zoo nu en dan onderbroken door ihet ratelen
van een voorbijrijdend rijtuig of de Voetstap
pen van enkele voetgangers
Thans bevonden de religieuse en haar jonga
vriendin er zich geheel alleen en hoewel ihet
nog helder dag was, kon Zuster Jeanne toch
een zekere ongerustheid niet onderdrukken.
Van nature al reeds een weinig bloohartig,
nam haar angstvalligheid nog toe door den
schrik voor de Apachen, van wier misdadige
1 ten feiten, zelfs een echo drong tot door
ïuren van het klooster.
inès dacht d'aar niet aanl Zij [genoot haar
hartelust Van deze wandeling met de goede
portierster, van deze kleine afwisseling aan
het stille kloosterleven, waarin zij soms, (hoe
zeer ook gehecht aan de eerw. [Moeder, gol
ven van weemoedigheid in haar keel voelde
opkomen, en een soort heimwee haar hart.
prangen.
Zij toch, de kleine Inès, zij was [gewend aan
de open lucht, aian da vrije, 'blijde (natuur.
Reeds .op jeugdigen leeftijd eene weeze,
was zij, met een jonger broertje, opgevoed
door haar grootvader van moeders zijde, iaën
braven, ernstigen grijsaard. Deze had hen
innig lief en ofschoon hij niet 'verzuimde 'hun
een rijken schat van profane wetenschappen
te bezorgen, prentte hij hun eerst ten vooral
rotsvaste godsdienstige beginselen in. Zij
leefden op een hoeve in Normandië. M. |des
Nardières bebouwde, zelf zijne akkers en wijd
de zijn kleindochtertje langzamerhand in met
al 'de geheimen, dia eene uitstekende pachteres
vormen. Twee jaar geleden echter was hij
gestorven en inès had aanvankelijk gedacht,
dat zij dien slag nooit zou ,te boven (komen.
De gedachte alleen, dat zij voortaan' teen
voorbeeld zou moeten zijn voor haar jongeren
broeder en tevens zijn raadgeefster, kon [hare
smart temporen en overwinnen
Van toen a,f werden beproevingen het deel
van de kinderen tot op dat [oogenblik tnog
altijd zoo gelukkig
Een verre neef van haar vader "vroeg len ver
kreeg het voogdijschap over hen Deze tman,
dien zij nog nooit te voren hadden gezien,
boezemde Inès van de eerste kennismaking
af reeds een onverklaarbaren en levendigen
alkeer in.
Hij plaatste Jacques in een pensionaat ite
Parijs en Jnès in een klooster lom Ier hunne
opvoeding te voltooienzij werd toen (zestien
jaar. Voor het eerst- van hun leven waren
broeder en zuster, die elkander hartstoch
telijk beminden, gescheiden Zij leden er ont
zaggelijk onder en de enkele dagen, Hat 'zij
bij elkander kwamen, waren voor van leen
ongekende vreugde, maar helaas! van zoo
korten duurHunne droefheid werd er (niet
door verzacht
Ln het klooster werd Inès met haar 'zacht,
goedig en voorkomend karakter, haar eenvou
dig, zedig en een alleraangenaamst, humeur,
door meesteressen en leerlingen op de han
den gedragen Hare bevalligheid, die yog
bekoorlijker werd, naarmate zij meer een
jong meisje werd, was niet vreemd aan ide
betoovering die zij allerwege uitoefende Inès
had een behoorlijk gezichtje met zacht rose
teint, omlijst door prachtige, golvende lok-j
ken van goud-blonde kleur en de igroote izwar- j
te kijkers, een erfstukj© van een Spaansche
grootmoeder, waren de schoonste, die men
kon zien Ook moest Zuster Jeanne, zich
het genoegen ontzeggen Inès mede te nemen,
wanneer har© weg in drukke wijken Leidde,
.daar iedereen zich Omdraaide om hen te Zien
Dit hinderde hen zeer;
Maar Inès vond deze rustige wijk heerlijk
en gaarne zou zij er nog 'n tijdlang getoefd
hebben, war© zij niet bevreesd geweest (de
eerw Moedc-r te ontstemmen.
Zij kwamen op den hoek der straat Een
klein jongentje raapte, neergehurkt bij het
trottoir, de hoeken en cahiers bij lelkaar, (die
uit zijn ,oude boekentasidi ontglipt waren.
En op hetzelfde oogenblik, zonder dat hij
het waarschijnlijk hoorde, rende een auto
mobiel in vliegende vaa,rt een zijstraat iuit.
Met één oogopslag overzag Inès het gevaar
In één seconde was zij bij het (kind, len greep
het nog juist toen de a,uto, iden hoek (der
straat omdraaiende, jhem zou overreden heb-
beu
Meegesleept door haar vaart, wankelde zij
en viel achterover, het kind tegen hare borst
drukkende
Do automobiel was stil blijven staan Het
portier werd heftig geopend; een jonge man,
in prachtige pels gewikkeld, sprong er uit en
schoot naar Inè3 too Onderwijl was Zuster
Jeanno ook, bevende, nader gekomen
Zijt gij geen van beiden geraakt, ónder-
vroeg de vreemdeling angstig terwijl hij zich
naar het meisje ©h het kind 'boog
Juffrouw Inèsl oh! kind, hebt gij
u niet bezeerd? riep Zuster Jeanne op haar
beurt
Inès glimlacht© om haar gerust te stellen
Neen, beste Zuster, ik heb biets iabso-
/luut nietsI.. Eu de kleine ook {niet,^ h
het niet, lieveling?
Met ©en vlugge beweging greep de vreemd»
hef. kind vast, dat geheel verbijsterd ischeenj
en zette het op z'n beenen, (daarna hoo^
bij zich na,ar Inès en vroeg (eerbiedig
Mag ik u mijne hulp aanbieden, juf
frouw om op te staan
Eenvoudig bevallig, legde zij hare hanj
den in de haar t&egeetokene en Istond op;
Maar de reactie trad eensklaps in, zij weri) j
doodsbleek en begon te beven
Zij moet eene opfrissching hebben. Zus
ter, mag ik u naar mijn huis [brengen, hi
dicht bij, dan kan mejuffrouw, daar wa)
op .dreef komen
Zuster Jeanne vestigde verwarde blik lest
op haar ondervrager. Zij zag een mooi am
berachtig gelaat, als van een Spanjaard mei
eleganten, bruinen knevel en prachtige, Ion
ker-blauwe oogen, waarin een onweerstaanj
bare kracht van overheersehing schitterde
zoodat zij, geheel van streek stamelde:
Jawel, mijnheer... in lien u wilt
Maar Inès had hare zelfbeheersching hei
nomen en antwoordde:
[Wel neen, dat is niet noodig! liet i|
niets, in een oogenblik ben ik V eer herstelJ
Zooals u wilt, juffrouw Maar in iedq
geval zal mijn rijtuig u tehuis brengen
Oh! daarop geen weigering! voegde li!
er op gebiedenden en toch vricnckdijkea 'tooi'
bij t
Aan het gebeurde heeft mijn chauffen
de grootste schuld, ik moet dat 'zooveel
gelijk geed maken.
4W»rdt vervolgd.)