TWEEDE BLAD De Koning der Andes. Een kijkje in de Portugeesche Anibienaarswereid. i: Brieven uit den Haag. STADSNIEUWS. DONDERDAG 16 FEBR, ISil 1902 3.54 5.20 1903 3.54 8.65 1904 3.17 10.55 1905 3.62 8.52 1906 3.76 8.21 1907 3.70 8.24 1908 3.58 5.99 1909 3.65 7.62 FEUILLETON. NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT Wij ontleenden dezer dagen aan de „Corriere lella Sera" eenige kiekjes uit Portugal. Hier rolet nog een interessant en lezenswaardig stukje Imlrent tegenwoordige Por ugeescne t .estanden, Joor 't zelfde blad medegedeeld: Een blik in de Por ugeesche ambtenaarskrm- en opent nieuwe gezichtspunlen; het is iels eelzijdigs, iets grootseh, iets fantastisch! Denkt maar eens: iedere ambtenaar heeft zijn taatsvervanger: voor iederen post zijn bijna ai- jd twee personen. Er bes'aan n.l. twee soorten ezoldigin; eneen voor 't ambt. de andere voor Se ui oefening ervan. De amblsbezokiiging wordt toegel end volgens lang, zonder verplichtingen om iels te doen: le titel, niet de arbeid wordt betaald. In vele gevallen kan die amblenaar niel eens 't adres tan zijn bur au welen en loch 't vol le recht hebben op dit soort van onaantastbare toelage klaar alszulk een nog werkt op den koop toe, flan onh angt hij daar.oor boven,li n nog een be soldiging! Werkt hij zelf niet, dan verxall dit „werl-sa'a' is" aan zijn plaatsvervanger. Ver beeldt u de sphilterende -erdeelingen en verwik Ike'ingen van zulk een sysleem! Lis abon her bergt dan ook een leger beambten, die cigei lijk In de ro incic thuis hooren. maar die door an dere zaken in de hoofdsiad worden gehoud n Door n I. lie, ambt le hou en en de uitoefen mg aan anderen o ei" te laten, kan tnen zich aan alles wij e i in wijnen haudelé e loma .s schrij ven. Ve'e ambtenaren zijn ou .ïalisl; zij wei den verplaatst, doch zij vertrokken niet en om dat zij niet hceng ngen, Le'ea zij zich de reis kosten uithe'.alen! Een opperoffic er kan de di reclie van een dagblad of thealer waarnemen Ja sommige ministers \an de republiek ontvtn gen en ontvangen nog de amb'shezoldiging als universileitsprofes oren, terwijl zij 't aan hun plaatsvervangers overlaten hei brood der weten 6chap voor de studeerenden tc breken. De rangsbezohli;ingen zijn niet groot, maar over .vloedig: voor een ontelbare menigte vormen zij de voornaams'e bron van inkomsten, voor een keer groot aantal huishoudelijke budgets zijn zij een niet te versmaden tegemoetkoming. Ze afschaffen-? Dat zou revolutie geven en een wanrachigedan zou het werkelijk verschrik kelijk zijnl Niemand vraagt dan ook aan de regeering derge'ijke maatregelen. Di systeem, ontslaan in een tijd, waarin de openbare rijkdom verbazend groot was, heeft zich ontwikkeld te midden van een algemeenc toegeeflijkheid, heelt zich inge burgerd, stoot niemands gevoe'en en schijnt vol maakt log'sch. De verandering, die men vraagt is een een oudige persoonsverwisse'ing: op de deparlementen, bij de openbare administratie, de rechtbanken behoudt men te veel ambtena ren van de monarchie: plaats maken voor re publikeinen! Maar hoe! De ambtenaren zijn over 't alge meen de beste republikeinen en men kan hen waarlijk niet beschuldigen van gewerkt Ie hebben met bui enma'ige toewijding voor de monarchie En daar nboven zij zijn de eenigen, die 't me chanisme van den M(aat kennen en aan hen dank de regeering het dan ook, dat zij eruit ziet als -regeering I De bureaueralie is de eenige stevige oasis van 't nieuwe regiem en zonder de hulp van goede en aan hun chefs gehoorzame tech nici zouden de ministers zonder twijfel verloren rijm. En hoe zou men die personen kunnen vervangen? Zou men de chauffeurs van de ko ninklijke aulomob e'en kunnen afdanken? Ne n! jkVant hel bewind, hoe „voor'.oopig" het ook moge zijn, is er ten zeerste op geheld er heel Jiuids af te komen! Revolulionnaren aan hel rad plaalsen zou, ofschoon vaderlandslievend, loch on\oer iehtig geweesl zijn. De hoedanigheid van „historischen republikein" verschaft niet een patent van adminis ratieve en juridische ge schiktheid, die voldoende gezag heeft, en de as piranten voor openbare bedieningen zijn over 't algemeen verbazend onwetend. De revolu ie ontdaan van haar uiterlijkheden, haar kenteekenen, stijl 1793, en beschouwd in haar onmiddellijke efrec en, kan eenvoudigweg gedefinieerd worden als een ministerieel© crisis, ofsehoon een beetje levendiger dan de vorige. De regeering heeft aan haar partijgangers alle betrekkingen gegeven, die volgens gewoonte te gelijk met het Kabinet van titularis veranderen, overal, waar mogelijk, zijn „historische republi keinen" geplaatst! Aan gewone soldaten heeft men een rang ge geven, zonder te eischen, dat zij alles kunnen lezen en men heeft hen ingelijfd bij de republi- kcinsche garden. Iedere parlij, die op 't kussen gekomen was, had eenige vr:enden die een plaats e moesten hebben en omdiat men nooit iemand kwaad doet, blij en zij, eenmaal opgeborgen in vrede op hun plaalsen. Men vindt dat de benoemingen weinig in aan tal zijn. Toch oefent men ei- strenge censuur op uil. Wonderbare legenstrijdighe dl Men ver- wleet een uilmun'enden minister der republiek, dat onder de twin ig eerste benoemingen van zijn departement er twaaif waren ten deel gevallen aan zijn familieleden (dit is dus slechts 70»/ol!) maar de minister legde dien critici het zwijgen op, door te vertellen, dat het voor het welzijn van de repub iek volstrekt noodig was zich te omringen door waarachtige re, ublikeinen; en de genen, die hij gekozen had, kende hij en op hen kon hij zioh verlaten juist omdat zij zijne verwanten waren. Wat is er nu eigenlijk ver anderd? De re o u ie is geweest als de omkee ring van een zandloopcr: wat onder was is nu boven, maar de zan(lloopei' werkt op dezelfde manier. X. Haagsehe cijfers. Cijfers zijn steeds welsprekend, dus ook waar ze Den Haag betreffen. En daar we ook wel eens een weisprekenden brief mogen schrijven, willen we voor heden ons eens be zig houden met het groepeeren van een aan tal de Residentie betreffende cijfers, die -we opdiepten uit de laatst verschenen „Jaarcy- fers" van het Centraal Bureau voor de Sta tistiek, dus die over 1909. Vooreerst blijkt daaruit de snelle toename van bevolking in Den Haag. Op 1 Januari 1830 was de Residentie een stad(je) van 56.105 zielen, op 31 Dec. 1879 wan het aantal geklommen tot boven de 100.0ÜU, n.l. tot 113.460 en reeds 20 jaren later, op 31 Dec. 1899 was het zielental niet minder dan 206.022, dus boven de 2 maal 100.000 en op 31 December 1909 werd het aantal van 270.109 bereikt; een vooruitgang, die, ook ver geleken hij dien van andere gemeenten inder daad verrassend groot mag worden genoemd. Reden tot betrekkelijke blijdschap voor den Hagenaar, die de eer van zijn stad gaarne ziet hoog gehouden, bestaat er wanneer men de cijfers beschouwt, betrekking hebbend op het aantal geboorten. Tot blijdschap omdat dit aantal in Den Haag lang niet zoo sterk daalde als in de drie andere groote steden van ons land; doch betrekkelijke blijdschap, omdat het cijfer in ieder geval toch dalend is. In 1909 kwamen per 1000 inwoners 27.73 geboorten voor; in 1901 29 36 1906 29.26 1902 27.82 1907 29.24 1903 28.50 1908 28.19 1904 28.47 1909 26.73 1905 27.86. Dus daalde het cijfer van 1900 tot 1909 pre cies met 1; terwijl het in Amsterdam inder tijd achteruitging van 28.87 tot 23.80 of met 5.07; in Rotterdam van 36.26 tot 30.62 of met 5.64 en in Utrecht van 31.67 tot 26.52 of met 5.15. Ook wat het aantal huwenden betreft, kan Den Haag de vergelijking doorstaan. Dit was per 1000 inwoners in 1900 14.90 1905 15.95 1901 15.66 1906 17.61 1902 16.03 1907 17.75 1903 16.15 1908 15.87 1904 15.61 1909 16.17 Vergeleken dus bij 1900 toch een beduiden de vooruitgang. Terwijl bet cijfer van Am sterdam slechts klom van 15.20 tot 15.28 en het in Rotterdam daalde van 15.54 tot 14.38 en ln Utrecht van 13.24 tot 12.99. Het aantal sterfgevallen daalde van 15.75 in 1900 tot 12.54 in 1909. Een aanmerkelijke verbetering dus; die trouwens in alle groote steden valt te constateeren en bewijst voor hot groote nut van sanitaire en hygiënische maatregelen. Een slecht figuur maakt Den Haag echter wanneer met let op de cijfers betreffende de onwettige geboorten. Op 100 levend geborenen kwamen in 1900 4.37 onwettige voor, in 1901 3.85 1906 4.98 1902 5.02 1907 4.24 1903 4.03 1908 4.34 1904 3.98 1909 4.45 1905 4.18 Een stijging dus met 0.60 per 100 levend ge borenen. En dat terwijl het cijfer in de drie andere meergenoemde steden in de periode 1900— 1909 afnam; in Amsterdam van 5.28 tot 4.13, in Rotterdam van 4.44 tot 4.02; in Utrecht van 5.20 tot 2.66. iiitussehen behoeven deze cijfers nog niet het bewijs te zijn, dat Den Haag zedeloozer is dan Amsterdam, Rotterdam of Utoecht, daar het aanwenden van liever niet te noe men praoüjken van zeer grooten invloed kan zijn op de daling van het aantal onwettige ge boorten en de geboortecijfers er op wijzen, dat het kwaad dier practijken in Den Haag nog niet zoo is ingevreten als in de drie an dere groote steden. Om te doen zien hoe steeds het aantal on wettige geboorten bij de levenloos aangegc- venen grooter is dan bij do levend geborenen, geven we de volgende cijfers ter vergelijking. In 1909 kwamen op 100 wettig geborenen 4.34 levenloos aangegeven, op 100 onwettig geborenen 9.51 levenloos aangegevenen; in 1901 3.51 wettig 10 onwettig. Inderdaad deze cijfers geven veel ver schrikkelijks te denken. Thans nog eenige cijfers van anderen aard. In 1909 werd te 's-Gravenhage op de Rijks postspaarbank ingelegd ƒ6.869.393, in Rotter dam dat ruim anderhalf maal zooveel inwo ners telt, slechts ƒ4.175.810, in Amstterdam dat ruim 2-maal zoo groot is als Den Haag ƒ11.697.468, wat vrij wat, minder is dan ruim 2-maal (twee en één dertiende) 6.869.393; en in Utrecht, dat ongeveer elf-vijf en twintig ste der inwoners van de Residentie telt, ƒ1.779.085, of aanzienlijk minder dan elf-vijf en twintigste van het te 's-Gravenhage inge legd bedrag. Tegen de welvaart van Den Haag getuigen deze cijfers niet. Evenmin als de volgende. In 1909 werd in Den Haag getroffen door de Vermogensbelasting een bedrag van 1060 millioen gulden, toebehoorend aan 9285 aan- geslagenen, terwijl in Amsterdam werd ge troffen 1827 millioen gulden, toebehoorende aan 8083 aangeslagenen; en in Rotterdam 505 millioen gulden, toebehoorende aan 4709 aan geslagenen (Haarlem 150 millioen, 1711 aan geslagenen). Hetzelfde blijkt ook uit de eijfers der Grondbelasting en der Personeele Belasting. Wat de eerste belasting betreft, in Amster dam bedroeg de totale hoofdsom ƒ1554.000, ln Rotterdam ƒ1.064.000, en in Den Haag ƒ903.000: naar verhouding dus wëer aanzien lijk meer dan in beide andere steden (Haar lem 199.000). Nog sterker doet zich hetzelfde verschijnsel voor bij de Personeele belasting, waarvan de hoofdsom in Amsterdam bedroeg ƒ1.657.000, in Rotterdam ƒ808.000, in Den Haag ƒ1.309.000 (Haarlem ƒ220.000). Terwijl bet feit, dat Den Haag de rijkste der drie grootste steden van ons land ls, wordt bewezen door de cijfers betreffende de gemeentelijke schulden. Op het einde van 1909 had Amsterdam een schuld van ƒ127.553.769, waarvan ieder Am sterdammer voor zijn rekening krijgt rnim ƒ224. De gemeentelijke schuld van Rotterdam was ƒ81.614.631, of per hoofd der gemiddelde bevolking, ruim ƒ195; van Den Haag was het schuldbedrag slechts ƒ34.792 000, of per Ha genaar ruim ƒ128. Wat nu wel niet zoo heel weinig is voor menigeen, maar waarover we ons voorloopig maar niet ongerust zullen maken! GRADUS. Gemeenteraadsvergadering. (Zitting van gisteren. Vervolg.) Opzichters Openb. W. B. en W. stellen voor twee tijdelijke op zichters bij den dienst van O. W. in vasten dienst aan te stellen. De heer Th ijs sen merkt daarbij öp, Hat B. en fW. bij de begrooting toch weer iden post (volgn. 115 van de begrooting van 1911) op f 4000 hebben voorgesteld, hoewel nn duidelijk blijkt, en al jaren achtereen lis ge bleken dat deze post te laag was. Spr. zal echter gaarne stemmen voor deze viarhoo- ging, omdat hij ersterk voor is, Ihet eeuwig durende „tijdelijke" personeel „vast"- te ma ken. De heer R i n k e m a, zegt dat hij met ge noegen kennis genomen heeft van een (ge heim, althans niemand buiten den Raad heeft- er iets van gezien I verslaggever) rapport waaruit spr. nu blijkt dat het bureau van O. |Wi inderdaad toch niet t& weelderig lis (in gericht, wat spr. vroeger, omdat hij abso luut niet op de hoogte was gebracht, altijd beweerd heeft. Hij trekt dus ide scher pe woorden, vroeger gebruikt, terug en zal voorstemmen. De heer De Breuk beantwoordt de spre kers De heer T h ij s s e n repliceerde nog even, ter wijl de heer Kleijnenberg een lofrede op het bureau van p. W. afstak, doch eveneens constateerde dat men eigenlijk ook in de Com missie van Bijstand eerst nu wist wat er ge daan werd. Nadat ook nog de Voorzitter de hceren had beantwoord werd de discussie gesloten en de voordracht zonder stemming aangenomen. DeHalsen. Het adres van den heer J. Karstens, die zich beleefdelijk aanbeveelt voor 't restaureeren (ook door den heer Gonnetf, lid der C. van T. op het Museum, wordt deze heer aanbevolen) wordt bij dc nu komende voordracht bdhandeld. Het voorstel van B. en W. is om de Halsen door den heer de Wild te laten resiaureeren, wat een f 17.000 zal kosten. De heer Krelage stelt voor, eerst een we- tenschappeüjk-chemiseh onderzoek in te stellen en daarvoor een deskundige commissie te be noemen. De heer Krelage licht dat voorstel eerst loe. Een professor in de scheikunde (wij meen den te verstaan prof. Wijsman te Leiden) heeft spr. voorgelicht en verzekerd dat een weten schappelijk onderzoek van de verven en vernis sen zeer goed mogelijk en gewenscht is. De rapporten waren tot dusverre meer van „cenig- zins-geïntcresseerden", daarom wen cht spr. nu geheel vrijstaande deskundigen. En als voorbeeld dat zoo'n wetenschappelijk onderzoek grcot nut kan doen, haalt spr. aan dat het vergaan van tinnen voorwerpen in de musea (de z.g. „tinpest") is opgehouden nu men wetenschap pelijk heeft uitgemaakt hoe dat kwam. De heer Middelkoop krijgt nu het woord. Spr. begint erop te. wijzen, dat B. en W.nu zoo nadrukkelijk alle verantwoordelijkheid leggen op den Raad. Maar daar hebben ze vroeger loch niet naar gehandeld zeide spr. Vooreerst, toen indertijd dc „catastrophe" plaats had met het Regentenstuk, was er niet minder dan een interpellatie: voor noodig, om den Raad op de hoogte te brengen I Ook zelfs bij die interpella tie werd steeds gezegd, dat de zaak „zoo erg niet was." Maar er is meer. In de jaren 1908—9 is er in zes weken heet niet gestookt, en later alleen maar in den ochtend: de Ilalsen hebben daar onder schrikkelijk geleden, de Commissie van Toezicht wist dat alles, maar schreef aan den Raad, dat de zalen dag en nacht verwarmd werdenRn B. en W. hebben op die on waarheid van de Commissie nooit de aan dacht van den Raad gevestigd! Ze hebben geen mededeeiing gedaan aan den Raad van de- on waarheid die de commissie van toezicht heeft geuit door te zeggen da>t de schilderijen alléén Imaar „geregenereerd" werden, zoo handelt nu .ook de nieuwe Museumdirecteur zonder voor kennis van den Raad, eö willen B. en W. dan nu de volle verantwoordelijkheid ineens op den Raad werpen? Spr. aanvaardt die verant woordelijkheid niet! De Raad is door de Commissie van toezicht bc'ogen en bedrogen, en over de „deskundig heid" van de commissieleden wil spr. nu ook nog een woordje Zeggen. Den heer dc Wild géén lid der Commissie noemt spr. een der bekwaamste restaurateurs van .schilderijen, en deze heer de Wild heeft openlijk geschreven aan den heer prof. Six, dat deze bet eerste en het laatste woord van schil derijen-restaureeren nog moet lecrent... Dat is het oordeel van den heer de Wild, dien spr. prijst over den heer Six. En met den heer Bredius, die naar spr.'s in druk niet boven den heer Six slaat, is het niet anders De Burgemeester valt spr. hier in de rede, ;en verzoekt hem niet le persoonlijk te worden. De heer Middelkoop zegt dat hij, tenzij de Raad anders oordeelt, wil zeggen wat hem op het hart ligt over de „deskundigheid" der der Commissieleden, al voegt hij erbij dat hij de heeren Six en Bredius als persoon ten volle respecteert. Van den heer Bredius haalt spr. nu aan de ver schillende, elkaar finaal tegensprekende uitin gen in diens artikeltjes in kranten, waarin deze heer éérst de volle verantwoordelijkheid nam voor iden toestand der Halsen, later die van zich afschoof, toen weer over de Halsen opgeto gen was, ten slotte nu „ingrijpende maatrege len" noodig acht, om het verval te voorkomen... Wat van zoo'n deskundigheid te zeggen? Voor den Raad is ten slotte nog „deskundig" de nieuwe directeur van het Museum. Spr. zegt dat .deze heer, die boudweg oordeelt dat „aile vernis en vuil moet verwijderd worden," ver geet dat er tusschen het vernis telkens „overge schilderd" is, dat men niet weet eigenlijk, wat er onder de vernislaag zitl Dat toont al, zei spr. de volle ondeskundigheid van dezen diirec- teur. Wat nu? Wil de Raad restauratie, dan is geen mensch beter dan de heer de Wild, zegt spr. Maar .voorzichtiger zou hij het toch vinden, ars men ©eist bij eigenlijke deskundigen ecm ging .informeerenl En dan is het voorstel-Kre- lage als aangewezen, mits de samenstelling van die commissie niet aan B. en W. worde opge dragen, ,maar aan den Raad, want deze is inn mers... ten volle verantwoordelijk? De heer Kruseman vraagt, waarom de heer Krelage juist een physische en een organische chemicus wenscht, waarom niet een anorganisch chemicus? De heer Loomeijer zijnerzijds meent dat één chemicus, of twee, zonder nadere aandui ding echter, ruim voldoende is, en geeft dan ook in overweging het voorstel zoo te wijzigen. De heer Krelage geelt hieraan gehoor; hij heeft zijn licht opgestoken bij een deskundige, en deze ried hem de twee genoemden aan. Doch hij is overtuigd door den heer Loomeijer. De heer Spoor waarschuwt voor een nieu „deskundig onderzoek". We hebben van die „de kundigen" nu waarlijk den buik vol! Praetisi werken is nu de hoofdzaak en daarom bevet spr. het voorstel van B. en W. aan. De heer van den Berg brengt zijnerzij hulde aan den heer Middelkoop. Vooreerst or den gematigden vorm dien hij gebruikte, na f de onaangenaamheden, de be.ee..igende dagb! critiek (spr. doelt hier ongetwijfeld op wat in het „Haart. Dagblad" tegen den heer M. is g schreven) en de felle bestrijding waaraan hij blootgesteld geweest. (De Raad applaudisseer unaniem). En voorls bracht spr. hulde aan dei juislen kijk op de zaken, dien de heer Middel koop van den beginne af heeft gehad, en die fmi bewezen is de ware geweest te zijn. Hij heeft van den beginne af gezegd dat er met dc Hal sen ernstige dingen gebeurd zijn en dat er inge grepen moet worden, dat het toezicht naar niets leek. Dat is nu door de feiten bewezen. Voor dien juisten kijk op deze zoo moeilijke materie bracht spr. den heer Middelkoop i^ilde. (Weder unaniem applaus van den Raad.) De heer Kleijnenberg meende dat dc logische conclusie van den heer Middelkoop zou moeten zijn het voorstel van B. ten (W te steunen, en hij beveelt dit bog ieens warm aan De heer Middelkoop antwoordde dat hij de conclusie aan den Raad overlaat, maar in den heer de (Wild volle Vertrouwen hösft De voorzitter verdedigt nu het beleid van B. en |W., spreekt tegen Hat B. en V. den Raad voorlichting hebben onthouden en voorts oordeelt spr. het wat bar, zooals de heer Middelkoop personen die niet hier zijn om zich te verantwoorden, achter hun rug a.fmaakt, daarmee doelende op de leien lier Commissie van Toezicht, die hun ambt toch niet voor hun pleizier bekleedden. De heer Middelkoop houdt vol dat He toestand in het Museum inderdaad erbar melijk is geweest. Voorts zegt hij, dat ook hij niet voor zijn pleizier Commissielid 'is geweest! De heeren hebben hem zelfs, toen hij zijn entrée maakte, allen botweg gene- geeril En voorts: alles wat spr.'hier (gezegd Iheeft, heeft hij i n de Commissie ióóklgezegi in hun gezicht heeft hij de Commissieleden beschuldigd van onware rapporten aan B, en iW en den Raad., en He heerm hebben 't opgegeten en er niet op gereageerd.. (Sensatie) Nadat de heer Krelage zijn voorstel (go wijzigd heeft zoo als de heer Loomeijer bel 5 aanried, volgt de stemming Het voorstel-Krelage wordt verworpen met 21 tegen 9 stemm en, die der 'hoeren (Wel sènaar, Middelkoop, Thijssen. Kleijnenberg Loomeijer, Tjeenk IWillink, de Braai en idee voorsteller En met hoofdelijke stemming wordt hel voorstel van B en iW. daarop ïnet alge meene stemmen a angenomen. De voorstellen 1216 der agenda lokkei geen besprekingen uit en worden aangtenoi men, 1^1! Benoem inge li. Da;arna volgden de benoemingen. Tot tijdelijk wethouder, gedurende de aïi wezigheid van den heer Loosjes, wordt ge; kozen de heer Mr. Th iel. Mr. (Thijssen liaa 5 stemmen, twee waren er blanco uvtgo bracht. Tot tijdelijk leeraax aan do Burgéravoodl (na'ar het Franseh L) EERSTE DEEG, De Broeders der Gerechtigheid.; I (Wat hebt u een haast, beste Zuster Jeanne! U bent geheel buiten a U zult niet meer voort kunnen, als wij t komen De eerwa'arde Moeder he-umij uit drukkelijk op het hart gedrukt, toch vooral vóór het donker tehuis te zijn, juffrouw Inès En u ziet het, de avond Valt reeds. Maar ik had ook heel wat boodschappen van daag, en wij zijn daarbij Inog (wat opge houden onderweg Daarover zal de eerwaarde Moeder niet boos zijn, omdat het onze schuld tniet is, Zuster Jeanne (W'at is het heerlijk vanavond Dit zeggende spreidde Inès hare fijne (neus vleugels wijd uiteen om beter de scherpe, koude lucht op t© kunnen snuiven van Ide zen prachtdgen Eebru'ari-middag Zij bevonden zich op di t oogenblik in (eene Her stilste wijken van Parijs Dte straat, die zij zioe juist insloegen, haid veel weg, ïnet hare groote, oud/erwetseh© burgerwoonhuizen, vian die eener kalme provincie-stad, en da vol slagen rust, die er heer&ehte, werd slechts zoo nu en dan onderbroken door ihet ratelen van een voorbijrijdend rijtuig of de Voetstap pen van enkele voetgangers Thans bevonden de religieuse en haar jonga vriendin er zich geheel alleen en hoewel ihet nog helder dag was, kon Zuster Jeanne toch een zekere ongerustheid niet onderdrukken. Van nature al reeds een weinig bloohartig, nam haar angstvalligheid nog toe door den schrik voor de Apachen, van wier misdadige 1 ten feiten, zelfs een echo drong tot door ïuren van het klooster. inès dacht d'aar niet aanl Zij [genoot haar hartelust Van deze wandeling met de goede portierster, van deze kleine afwisseling aan het stille kloosterleven, waarin zij soms, (hoe zeer ook gehecht aan de eerw. [Moeder, gol ven van weemoedigheid in haar keel voelde opkomen, en een soort heimwee haar hart. prangen. Zij toch, de kleine Inès, zij was [gewend aan de open lucht, aian da vrije, 'blijde (natuur. Reeds .op jeugdigen leeftijd eene weeze, was zij, met een jonger broertje, opgevoed door haar grootvader van moeders zijde, iaën braven, ernstigen grijsaard. Deze had hen innig lief en ofschoon hij niet 'verzuimde 'hun een rijken schat van profane wetenschappen te bezorgen, prentte hij hun eerst ten vooral rotsvaste godsdienstige beginselen in. Zij leefden op een hoeve in Normandië. M. |des Nardières bebouwde, zelf zijne akkers en wijd de zijn kleindochtertje langzamerhand in met al 'de geheimen, dia eene uitstekende pachteres vormen. Twee jaar geleden echter was hij gestorven en inès had aanvankelijk gedacht, dat zij dien slag nooit zou ,te boven (komen. De gedachte alleen, dat zij voortaan' teen voorbeeld zou moeten zijn voor haar jongeren broeder en tevens zijn raadgeefster, kon [hare smart temporen en overwinnen Van toen a,f werden beproevingen het deel van de kinderen tot op dat [oogenblik tnog altijd zoo gelukkig Een verre neef van haar vader "vroeg len ver kreeg het voogdijschap over hen Deze tman, dien zij nog nooit te voren hadden gezien, boezemde Inès van de eerste kennismaking af reeds een onverklaarbaren en levendigen alkeer in. Hij plaatste Jacques in een pensionaat ite Parijs en Jnès in een klooster lom Ier hunne opvoeding te voltooienzij werd toen (zestien jaar. Voor het eerst- van hun leven waren broeder en zuster, die elkander hartstoch telijk beminden, gescheiden Zij leden er ont zaggelijk onder en de enkele dagen, Hat 'zij bij elkander kwamen, waren voor van leen ongekende vreugde, maar helaas! van zoo korten duurHunne droefheid werd er (niet door verzacht Ln het klooster werd Inès met haar 'zacht, goedig en voorkomend karakter, haar eenvou dig, zedig en een alleraangenaamst, humeur, door meesteressen en leerlingen op de han den gedragen Hare bevalligheid, die yog bekoorlijker werd, naarmate zij meer een jong meisje werd, was niet vreemd aan ide betoovering die zij allerwege uitoefende Inès had een behoorlijk gezichtje met zacht rose teint, omlijst door prachtige, golvende lok-j ken van goud-blonde kleur en de igroote izwar- j te kijkers, een erfstukj© van een Spaansche grootmoeder, waren de schoonste, die men kon zien Ook moest Zuster Jeanne, zich het genoegen ontzeggen Inès mede te nemen, wanneer har© weg in drukke wijken Leidde, .daar iedereen zich Omdraaide om hen te Zien Dit hinderde hen zeer; Maar Inès vond deze rustige wijk heerlijk en gaarne zou zij er nog 'n tijdlang getoefd hebben, war© zij niet bevreesd geweest (de eerw Moedc-r te ontstemmen. Zij kwamen op den hoek der straat Een klein jongentje raapte, neergehurkt bij het trottoir, de hoeken en cahiers bij lelkaar, (die uit zijn ,oude boekentasidi ontglipt waren. En op hetzelfde oogenblik, zonder dat hij het waarschijnlijk hoorde, rende een auto mobiel in vliegende vaa,rt een zijstraat iuit. Met één oogopslag overzag Inès het gevaar In één seconde was zij bij het (kind, len greep het nog juist toen de a,uto, iden hoek (der straat omdraaiende, jhem zou overreden heb- beu Meegesleept door haar vaart, wankelde zij en viel achterover, het kind tegen hare borst drukkende Do automobiel was stil blijven staan Het portier werd heftig geopend; een jonge man, in prachtige pels gewikkeld, sprong er uit en schoot naar Inè3 too Onderwijl was Zuster Jeanno ook, bevende, nader gekomen Zijt gij geen van beiden geraakt, ónder- vroeg de vreemdeling angstig terwijl hij zich naar het meisje ©h het kind 'boog Juffrouw Inèsl oh! kind, hebt gij u niet bezeerd? riep Zuster Jeanne op haar beurt Inès glimlacht© om haar gerust te stellen Neen, beste Zuster, ik heb biets iabso- /luut nietsI.. Eu de kleine ook {niet,^ h het niet, lieveling? Met ©en vlugge beweging greep de vreemd» hef. kind vast, dat geheel verbijsterd ischeenj en zette het op z'n beenen, (daarna hoo^ bij zich na,ar Inès en vroeg (eerbiedig Mag ik u mijne hulp aanbieden, juf frouw om op te staan Eenvoudig bevallig, legde zij hare hanj den in de haar t&egeetokene en Istond op; Maar de reactie trad eensklaps in, zij weri) j doodsbleek en begon te beven Zij moet eene opfrissching hebben. Zus ter, mag ik u naar mijn huis [brengen, hi dicht bij, dan kan mejuffrouw, daar wa) op .dreef komen Zuster Jeanne vestigde verwarde blik lest op haar ondervrager. Zij zag een mooi am berachtig gelaat, als van een Spanjaard mei eleganten, bruinen knevel en prachtige, Ion ker-blauwe oogen, waarin een onweerstaanj bare kracht van overheersehing schitterde zoodat zij, geheel van streek stamelde: Jawel, mijnheer... in lien u wilt Maar Inès had hare zelfbeheersching hei nomen en antwoordde: [Wel neen, dat is niet noodig! liet i| niets, in een oogenblik ben ik V eer herstelJ Zooals u wilt, juffrouw Maar in iedq geval zal mijn rijtuig u tehuis brengen Oh! daarop geen weigering! voegde li! er op gebiedenden en toch vricnckdijkea 'tooi' bij t Aan het gebeurde heeft mijn chauffen de grootste schuld, ik moet dat 'zooveel gelijk geed maken. 4W»rdt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1911 | | pagina 5