der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen
Uaami. ïenn. „Drukkerij üe spaarncstad."
Evangeiieverkianng.
Lied van den werkman
GELOOFSVERDEDIGING.
i
EE"! LIED PER WEEK.
He; zwarts Moedor Godsbeeld.
Dit
nummer behoort bij de
„Nieuwe
Haart. Courant" van 18 FEBR.
KINIitiiilUISVtiSl No, zy—M—83. - HAAKLfcM.
mrecteur u. ai. v, cl utüJsAiiJl'.
ADVKB'i'iiHT.BH!
Van 1 tot 6 egeis 1 WO,
Bik rege m .t 0.20.
mgezona n med ril eiingtn tussohen den tefcs c n
luuiiu f "ess f 1.60 rl&e regel snu© 0.30.
Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 uni 1881 (rttaatshiad No. 124,)
ZONDAG
19
MAANDAG 20
DINSüAü 21
WOENSDAG 22
DONDERDAG 23
VRIJDAG 24
ZATERDAG 25
Febr. Zondag Sexagesima.
Van deri dag.
Van dtn dag.
Gedachtenis van het Lij
den Onzes Reeren.
Feest van S.-Petrus
Stoel te Antioch
H. «argaretha van Cor-
tona.
H. Mathias, Apostel.
Dag van devotie
H. Petrus Oamianus,
Bisschop, Belijder en
Kerkleeraar.
ZONDAG GENOEMD SEXAGESIMA.
Les uit den tweeden brief van den H. Apos
tel Paulus aan de Korinthiërs;
XI, 19XII, 9.
Broeders! Gaarne verdraagt gij on wij zen.
daar gij zelf wijs zijt! Immers verdraagt gij
het, als iemand u in slavernij brengt, als
iemand u verslindt, als iemand u. aantast, als
iemand zieh verheft, als iemand u in het aan
gezicht slaat. Als oneer zeg ik het, als waren
wij zwak geweest onder dit opzicht! Waar
op iemand durft roemen, (in onwijsheid
spreek ik) daarop durf ik het ook. Zijn zij He
breen, ik ook; zijn zij Israëlieten, ik ook; zijn
zij van Abraham's geslacht, ik ook; zijn zjj
dienaars van Christus, (als een onwijze spreek
ik) ik ben het meer; door zeer veel arbeid,
door gevangenissen overvloediger, door sla
gen bovenmate, door doodsgevaren menig
maal! Van de Joden heb ik vijfni: de veer
tig min één ontvangen; driemaal mm ik met
roeden gegeeseld; ééns ben ik gesteenigd;
driemaal heb ik schipbreuk geleden; een
nacht en een dag heb ik in de diepte der zee
doorgebracht. Door menigvuldige reizen, door
gevaren op rivieren, gevaren van de roe
vers, gevaren van mijn eigen volk, gevaren
van de heidenen,gevaren in de stad, gevaren
in de woestijn, gevaren op zee, gevaren onder
valsche broeders; door arbeid en kommer,
door vëe! nachtwaken, door honger en dorst,
door menigvuldige vasten, door koude en
naaktheid Behalve hetgeen van buiten komt,
mijne dagelijksehc bekommernis, de bezorgd
heid voor alle dc gemeenten. Wie wordt zwak,
zonder dat ik zwak worde? Wie wordt geër
gerd, zonder dat ik brande?
Indien er geroemd moet worden, dan zal
ik c>p mime zwakheden roemen. God en de
Vader onzes fieeren .Jezus Christus, die geze
gend is in eeuwigheid, weet dat ik niet lieg.
Te Damaskub bewaakte de stadhouder van
den koning Aretas de stad der Damasceners
om ra ij gevangen te nemen; en door een ven
ster werd ik in een mand over don muur
nedergelaten en ontsnapte aldus aan zijne
banden.
Indien er geroemd moet worden (bet beeft
wel geen nut), dan zal ik komen op gezich
ten en openbaringen des Heeren. Ik ken) een
menseh in Christus, die, veertien jaren gele
den, of in het lichaam, ik weet het niet;
of buiten liet lichaam, ik weet het niet; God
weet bet, weggevoerd is geworden tot m
den derden hemel; en ik weet dat die menseh
of iti het lichaam of buiten bet lichaam,
ik weet het niet; God weet het; wegge
voerd is geworden in bet Paradijs cn geheim
volle woorden gehoord heeft, die het geen
menseh geoorloofd is te spreken. Wegeus
den zoodanige zal ik roemen; maar wegens
mij zeiven zal ik niet roemen, tenzij op mijne
zwakheden. Want ook indien ik zoude willen
roemen, ik zou geen dwaas zijn, daar ik de
waarheid zou zoggen; maar ik laat het, opdat
niemand mij schatte boven hetgeen hij in mij
ziet of van mij hoort. En opdat de verheven
heid der openbaringen mij niet trotseh ma
ke, is mij een prikkel mijns vleesches gege
ven, een engel van Satan om .mij in het aan
gezicht te slaan. Weshalve ik den Heer drie
maal heb gebeden, dat die 'fan mij wijken
mocht; maar TI ij zeide tot mij:'Mijne genade
is u voldoende, want de kracht wordt ln
zwakheid volkomen. Gaarne zal ik dus op
mijne zwakheden roemen, opdat de kracht
van Christus in mij wone.
Evangelie volgens den H. Lucas; VIII, 4—15.
In dien tijd, toen ceue groote menigte sa
menkwam en uit uo steden tot Jezus toesnel
de, sprak Hij in eeue gelijkenis: Een zaaier
ging uit om zijn zaad te zaaien. En terwijl
hij zaaide, viel een gedeelte langs den weg;
en liet weid vertreden, ou de vogelen des he
mels aten het op. En een ander gedeelte viel
op de rots; cn opgeschoten zijnde, verdorde
het, omdat het geene vochtigheid had. En
een ander gedeelte viel tussclieu de doornen;
en de doornen, die tegelijk opkwamen, ver
stikten bot. En een ander gedeelte viel in de
goede aarde, en het schoot op en bracht
honderdvoudige vrucht voort. Dit zeggende,
riep Hij: Die ooren heelt om te hooren, die
hoore.
Zijne leerlingen nu vroegen Hem, wat dit
voor eene gelijkenis was. En Hij zeide hun:
Aan u is het gegeven de verborgenheid van
het Rijk Gods te kennen, aan de overigen ech
ter in gelijkenissen, opdat zij ziende niet
zien, en hoorende niet verstaan. Hit nu is de
gelijkenis: Het zaad is het woord Gods. En
die langs den weg: het zijn degenen, die hoo
ren, daarna komt de duivel en neemt het
woord weg uit hun hart, opdat zij niet, ge-
loovend, zalig worden. En die op de rots: zij,
die, na geboord te hebben, het woord met
vreugde aannemen: maar zij hebben geeuc
jvortels; zij geloovan voor een tijd, en ton t(j-
9f. van beproeving vallen -zij af. Én wat tun-
schen de doornen viel: het zijn degenen, die
geboord hebben, maar door bekommeringen
en rijkdom en vermaken des levens worden
zij gaandeweg verstikt, en brengen geeue
vrucht voort. En wat in de goede aarde: het
zijn degenen, die het woord gehoord heb
bende, het in een goed en best hart bewaren
en vrucht voortbrengen in lijdzaamheid.
OP ZONDAG SEXAGESIMA.
De gelijkenis in het Evangelie van dezeu
Zondag ons voorgesteld, wordt door den god
delijken Zaligmaker zei ven verklaard en uit
gelegd. Wij hebben dus niets anders te doen
dan met eerbied te luisteren naar de verkla
ring die Hij ons geven wil, en die toe te pas
sou op ons zeiven.
Het is ("'liter nuttig, tot beter begrip van
Jezus' woorden, de omstandigheden te ken
nen, waarin Hij Zijne gelijkenis uitsprak.
De H. Lueas vermeldt ons dat er veel volk
uit alle steden samengestroomd was om
Jezns te hooren. Van die menigte waren niet
allen door dezelfde bedoeling aangespoord
Sommigen zochten den Zaligmaker uit
liefde, anderen uit afgunst; eenigen waren
gekomen om van hunne ziekte genezen xe
worden, anderen luisterden naar Hem uit be-
wordcring voor de door Hem gepredikte leer.
Tot hen allen sprak Jezus in eene gelijkenis,
en wel met een tweevoudig doel: door eene
beeldspraak te bezigen wilde Hij Zijne toe
hoorders tot meerdere opmerkzaamheid prik
kelen, en tegelijk die terughouding in acht ne
men, die Hij zelf aan Zijne leerlingen aanbe
val toen Hij hun gebood het heilige niet
aan de houden voor te houden de parelen
niet voor de zwijnen te werpen. Daarom zeide
Bij dan ook tot Zijne leerlingen: „Aan u ls
•et gegeven do verborgenheden van het rijk
Godifve kennen, maar aan de overigen in ge-
lijwpisseo, opdat zij ziende niet zien en hoo
rëncTe niet verstaan." Wij kunnen hier vra
gen: waarom sprak Jezus dan tot 't volk, als
de toehoorders Hem toch niet moesten begrij
pen? De H. Joannes Clirysostomus antwoordt
hierop „dat Jezus wilde dat zij nu niet begre
pen, opdat zij later tot inkeer komen en dan
begrijpen zouden." Dit kort antwoord eischt
eenige nadere verklaring. Het ongeloof der
meeste Joden was door God voorzien, maar (le
schuld daarvan lag aan hen zeiven. De apos
telen daarentegen toonden een geloovig hart
en werkten met de hun geschonkene genade
mede, cn ter belooning daarvoor werden bun
de verborgenheden van' Gods rijk geopen
baard. Ook do andere omstanders hoorden
Gods woord en zagen de wonderwerken die
Hij ter bevestiging Zijner leer verrichtte,
maar hoorende wilden zij doof en ziende blind
wezen. Do genade om in den zin der gelijke
nis door to dringen, ontbrak hun niet, en als
zij niet geweigerd hadden om van de aange
boden genade gebruik to maken, dan waren
ook zij tot de kennis der waarheid gekomen.
Zouden zij dan nooit tot de waarheid ko
men? De H. Kerkvaders doen ons, in overeen
stemming met de grenzenlooze Barmhartig
heid Gods in Jezus' woorden: opdat zij ziende
niet zien en hoorende niet verstaan, de bedoe
ling lezen dat zij voor eenigen tijd niet zien
en verstaan zouden, om door hun ongeluk ge
leerd, later met grootereu ijver zieh op de
kennis 'r goddelijke dingen toe te leggen,
terwijl ee woorden van Jezus zelve: „Wie
ooren heeft om te hooren die hoore", tot de
aanwezigen de krachtigste vermaning bevat
ten om toch ernstig na te denken over de
waarheden die Hij verkondigde.
De Zaaier in de voorgestelde gelijkenis ls
de Zoon Gods, die op aarde kwam om Zijn
zaad, het woord Zijner leer, in de harten der
menscheu uit te zaaien. Evenals er vier soor
ten van grond zijn, waarin het zaad kan uit
gestrooid worden, zoo zijn er volgens de ver
klaring van Jezus zeiven, ook vier soorten
van mensehen, tot wie het woord Gods ge
sproken wordt. L'e vier soorten van grom!
zijn: liet hard getreden pad langs den weg,
de steenrots, het land dat met doorueu be
groeid is, en de goede wel voorbereide aar
de. Waar het zaad in het hard getreden pad
langs den weg gezaaid wordt, daar wordt het
vertreden en door de vogelen des hemels weg
genomen, zonder zelfs wortel te schieten. Dat
is het beeld van hen, die het Woord Gods
alleen hooren, maar wier hart door allerlei
hartstochten ongevoelig geworden is, en als
het soms voor een oogenblik indruk op beu
maakt, dan wordt het weldra door de vogelen
des hemels, den duivel en hunne hartstoch
ten, weggenomen zonder eenigen blijvenden
invloed op hen uit te oel'eneu.
Waar liet zaad op de steenrots wordt uitge
strooid, waarop dikwijls nog een dunne laag
vruchtbare aarde gevonden wordt, daar ont
kiemde het wel, maar omdht het geen voch
tigheid genoeg vond, en zijne wortels niet ln
de rots konden doordringen, daarom verdor
de het. Dit is bet beeld van zooveleu onder
Jezus' hoorders die voor een oogenblik, door
het zien Zijnor wonderen, in Hem geloofden,
maar toen zij zagen dat Jezus en Zijne leer
lingen vervolgd werden, van Hem afvielen
en geen vruejiten van ware rechtvaardigheid
voortbrachten. Het is bet beeld ook van zoo
veleu in onze dagen, die wel het Woord Gods
aannemen, maar niet bestand blijken tegen
de moeilijkheden die met de belijdenis van
het Christelijk geloof onafscheidelijk verbon
den zijn, die allerlei goede voornemens ma
ken, maar ze zeer spoedig overtreden, omdat
liet volbrengen daarvan eenige zelfoverwin
ning van lien vordert.
Het zaad dat in de doornen viel, schooi
wel op0 mas? werd verstikt voordat het tot
rijpheid kwam. De doornen, weliger opgroei 1
end dan het goede zaad, verhinderen den toe-'
voer van licht en warmte, zoodat de levens
sappen opdrogen en de teedere planten
langzaam wegsterven. Dat is het beeld van
ben die door te groote zorg voor het aard-
sche, of door te groote gehechtheid aan de j
rijkdommen dezer wereld, of door zucht naar
vermaak en zingenot, het woord van God en
de genade die het vergezelt, verstikken in bun
harten en beletten vruchten voort te brengen.
Eindelijk bet zaad dat in goede aarde valt
en vruchten voortbrengt, is het beeld van
hen die hun hart goed voorbereid hebben om
het woord Gods te ontvangen, en dan ook
overvloedige vruchten van goede werken
voortbrengen. Niet iedere akker echter
brengt evenveel vrucht voort, omdat de
vruchtbaarheid der akkers verschillend is.
Zoo ook bij den menseh. Dat ligt niet aan het
zaad, niet aan de kracht van het woord
Gods, dit kan bij een ieder evenveel vrucht
opleveren maar de verschillende opbrengst
ligt in den meerderen of minderen arbeid,
die aan den akker, aan de ziel des mensehen,
besteed wordt. De een zal daaraan meerder
zorg besteden dan de ander, en naar die
mate zullen ook do vruehten overvloediger
zijn.
Zorgen wij dus steeds onze zielen goed voor
te bereiden om het zaad van Gods woord te
ontvangen, dan zullen ook wij overvloedige
vruehten aan God kunnen aanbieden. Laat
het woord van den goddelijken Zaligmaker
niet te vergeels tot ons gesproken zijn: wie
ooren beeft om te hooren, die hoore.
No. 39 uit „De Leouwerk".
Woorden van
G. KREKELBERG.
Muziek van
HENRI TIJSSEN.
Ik ben eenvoudig arbeidsman,
Ik boog op rang noch geld.
Geen adel voer ik in mijn schild,
Ben toch op eer gesteld.
In deft'ge kringen hoor ik niet,
Ik min den burgerstand,
B.et beste deel der maatschappij,
Den steun vgp 't Vaderland,
Het beste deel der Maatschappij,
Den steun van 't Vaderland,
Bekwame banden, sterk en rein,
Zij zijn een goudmijn waard,
Een hart, dat God en xnenschon lieft,
Voor leed noch last vervaard,
Een kloeke ziel in 't stalen lijf,
Een wil verpand aan plicht:
Ziedaar wat 's werkmans adel is
Wat al zijn last verlicht.
Ziedaar wat 's werkmans adel is
Wat al zijn last verlicht.
Als 's avonds na volbrachten taak
Ik ijlings huiswaarts spoed,
Wacht mij een vrouw met blozend
(kroost,
Die 's levens zuur verzoet.
En leg ik 't moede hoofd ter rust,
Tevreden kniel ik neer
En roep: „Ook Gij waart Werkmanszoon,
Heb innig dank, o Heer!"
En roep: „Ook Gij waart Werkmanszoon,
Heb innig dank, o Heer!"
li.
Is er een God?
De vorige maal beloofden we iemand ant
woord te zullen geven die twijfelen durft
aan het bestaan van God. Vandaar heden de
vraag: Is er een God?
'n Domme vraag, cis men 't goed nagaat!
En bet is eigenlijk vreemd, dat men nog be
wijzen moet bijbrengen om die duidelijke en
voor de band liggende waarheid te bewijzen,
want uit alles om ons heen blijkt ten duide
lijkste, dat cr een Wezen moet zijn, hetwelk
dat alles 't aanschijn gaf en in stand houdt,
welk Wezen wij „God" noemen, de eerste
oorzaak van alles.
Nooit gehoord van „de-ltip en 't ei"?
Neem een kip; die is natuurlijk uit een ei
voortgekomen. En dat ei? Kijk, dat is door
een kip gelegd, die zelf ook uit een ei was
voortgekomen en zoo maar steeds terug, tot
men ten slotte aan een einde komt. Want
aan alles komt een einde, of heteralles heeft
een begin gehad. Nu kan men nog in 't mid
den laten wat het eerste is geweest: een kip
of een ei, zeker is in alle gevalle, dat die
kip of dat ei ergens vandaan moeten geko
men zijn. Zichzelf kunnen zij natuurlijk niet
gemaakt heggen, dus moet hot door een ander
gedaan zijn en die Maker is God, die alles
uit niets heeft voortgebracht. Deze kinder
lijke redeneering is ten slotte slechts een toe
passing van 't voor groote menschen gebrui
kelijke: de wereld beeft zich zelve niet ge
maakt en kon zichzelf niet maken.
Dit is nu een erg eenvoudig voorbeeldje.
Doch laten we eens om ons heen zien naar
de wereld, zoo schoon, zoo doelmatig in el
kaar gezet, naar de levende wezens, die deze
aarde bewonen, naar de boomen en planten
en kruiden, in zoo groote cn zoo vtrteylei ycr-
scheidenheid. Dat alles timet toch een begin,
een oorsprong hebben gehad, er moet iemand
geweest zijn, die al is 't, dan maar een kiem,
waaruit het verdere zieh ontwikkeld heeft,
geschapen heeft.
Er zijn wel geleerden ,die met een heel erg
geleerd gezicht en met mooie geleerde woor
den willen (maar 't blijft ook maar bij „wil
len") bewijzen dat de stof door eigen
kracht zich ontwikkeld heeft en dat alzoo
die sclioone wereld, zooals wij die kennen alle
pracht en schoonheid aan zich zelf te dan
ken heeft, maar niemand kan geven, wat hij
niet heeft en dus ook de stof niet.
Ja! Ja! Die levenlooze „stof" zou nog knap
per zijn dan de vernuftige menseh, die zoo
veel kan maken, zooveel nieuwe en ingewik
kelde werktuigen kan uitvinden (komt
maar eens op de drukkerij van een krant kij
ken, dan zult u verbaasd staan!) maar die er
tóch nooit kans toe heeft gezien „leven" te
voorschijn te roepen.
Maar als het niet uit zichzelf is te voor
schijn gekomen als het niet door menschen
(en dus nog veel minder door andere leven
de wezens) gemaakt is kunnen worden, wat
is er dan voor onredelijks in gelegen, die
wondere schepping toe te schrijven aan Ie
mand, die almachtig en verre boven ons en
al 't geschapene verheven is, in. a. w. aan
God?
Boven haalden we het voorbeeld aan van
't ei en de kip. Doch nemen we ons zeiven.
Aan wie janken we het bestaan? Aan onze
ouders, die het weer ontvingen van hun ou
ders en zoo tot Adam en Eva toe. Dezen toeb
waren de eerste menschen. Zij waren „de
eerste" mensehen, dat wil dus zeggen, dat zij
't loven niet van menschen ontvangen heb
ben. Maar ontvangen hebben zij het toch, of
zou Adam zich zelf misschien gemaakt heb
ben? Nu, dat is me ook een vraag! Een kind
weet nog wel, dat zoo iets gladweg onmoge
lijk is.
Wat schiet er dus over? Eenvoudig dat zij
door God geschapen zijnmaar, wacht eens
even, ik hoor daar iemand brommen, dat de
eerste menseh (niet te hard lachen!) best.,
uit een aap kan ontwikkeld zijn! Zeer vlei
end, maar verbeeld u eens dat die aller
dwaaste veronderstelling waar was,, waar
kwam dan die eerste aap weer vandaan?!
Maar laten we aan die malle veronderstel
ling niet zooveel eer bewijzen, want 't is,
dunkt me, allesbehalve een compliment aan
de menscliheid, om haar zulk een verheven(?)
afkomst toe te dichten. Daarenboven die
apengeschiedenis is al zoo dikwijls weerlegd
en zoo degelijk, dat we mogen hopen, dat ie
mand met een klein beetje gezond verstand
met zoo iets, wat geheel en al „uit den tijd"
is niet meer zal durven aankomen.
Wij hebben in het bovenstaande wel
reeds over „God" gesproken, doch eigenlijk
zijn we zoo ver nog niet met ons bewijs. We
hebben gezien, dat alles een eerste oor
zaak moet hebben, waaruit bet voortkwam
en zieh weder ontwikkelde. Nu leert het Ka
tholieke geloof, dat die eerste oorzaak is:
God.
Hoe komt men hiertoe?
Wij stipten boven reeds aan de schoonheid
en doelmatigheid van de geschapen wereld.
Welnu, als we de prachtige orde en samen
stelling van de schepping goed bezien dan
moet men tot de gevolgtrekking komen dat
een oneindig verstandig wezen dat wondere
plan heeft moeten uitdenken eu in elkaar zet
ten.
Dat bedoelde orde bestaat, behoeft toch ze
ker geen bewijs: als men niet opzettelijk de
oogen sluit wordt men allerwege er door ge
troffen: de kunstige bouw en werking dor
niensekelijke on dierlijke organen, het ver
stand, het spraakvermogen enz. der men
schen, het instinct der dieren, de regelmati
ge wisseling der jaargetijden en zooveel an
dere dingen, zij allen wijzen ons er op, dat
dit alles niet aan 't toeval kan worden toe
geschreven, ook niet aan de levenlooze stof,
doch dat een „verstandelijk wezen", dit alles
volbracht heeft, want dit alles is verstan
delijk werk.
Welnu, dit verstandelijk wezen, machtiger
dan stof, of dier, of menseh, noemen wij G o cl
en dus is 't bestaan van die orde en doel
matigheid in de wereld een zeker bewijs
voor Gods bestaan.
Een volgende maal zullen wij eenige op
werpingen, hiermede in verband staande, on
der de oogen zién.
X.
In hel begin der maand kwam de bisschop
van Chartres in eigen persoon de jonge we
du we bezoeken en verzocht haar Jean oj
den aanstaanden grooten feestdag van Ouz
Lieve Vrouw, Maria Hemelvaart, in de ker)
te laten zingen. De moeder was gelukkig t
mogen toestemmen, zij gevoelde zich door dit
verzoek hoog vereerd.
De groote dag brak aan. Eene processie
trok zingend en biddend door de breede gan
gen der kerk en voor het altaar van Mant
hielden de geestelijken, met den bissrhop aau
het hoofd, stil. De koorknapen strooiden bloe-
meu en rozen aau den voet van bet Maria-al-
taar en de kleine Jean trad vooruit, gekleed
in een witte tunica, afgezet met gouden knoo-
pen; zijn lange, blonde krullen hingen gol
vend over zijne schouders, een breed, blauw
lint was er door heen gevlochten en een
kroontje van oranje-bloesem prijkte op zijn
donzige kruin.
Eerbiedig kuste hij den trapsgewijze op
getrokken voet van het altaar, knielde neder,
hief z(jne mooie, blauwe, van hemelschen
glans schitterende oogen verteederend op tot
de H. Maagd en zong. Een eerbiedige stilte
heerschte; met ingehouden adem luisterde
wen naar dat hemelsche gezang, zuiver, uit
drukkingsvol, teeder en verteederend. Zoo
kon slechts een Engel zingen de hymno aan
Maria:
Regina coeli, laetare, alleluja
Quia quem meruisti portare, alleluja etc.
Zijn moeder stond achter hem in haar
feestgewaad, de handen gevouwen, de oogen
ten hemel geslagen, God en Zijne H. Moeder
dankende, in tranen van geluk!
De hymne was geëindigd: de koorknapen
strooiden rozenbladeren uit bun korfje over
't hoofd van den nog steeds geknield liggen-
den knaap, en hulden hem in eene wolk van
rozenbladeren en wierook. Maar toen de fijnó
Diaderen waren neergedwarreld op den vloer
en de wierook was opgetrokken, was er geen
Jean meer tc zien, hij was spoorloos verdwe
nen. Niemand had hem bet altaar zien ver,
laten, niemand wist waar hij was, eu welke
moeite men >ook deed, men vond hem niel
weer. Zijn moeder cn hare vrienden, de pm
litie en de magistraten doorzochten de gam
sche stad eu lieten overal nasporingen doenj
alles bleef echter vruchteloos, de kleine Jcaii
was weg, geheimzinnig verdwenen.
Wie beschrijft de wanhopige droefheid
dn- Doostelooze moeder! In gebed verzonken
bracht zij bare dagen door aan den voet van
het M*ria-beeld, waar zij liaar zoon voor des.
laatste maal bad gezien, schitterende ia En. j
gelen-sehoonheid. Daar zocht zij heul en troost
en kracht, de droeve moeder, dhar, voor hot
beeld van Haar, die Haar Goddelijken Zoqii
een smartelijken en smadelijken kruisdood
bad zien sterven. Hare nachten waren eind,
loos lang; haar hoofdkussen werd iedere''
nacht doorweekt van heete tranen; in wee.
nen en pijnlijke overpeinzingen verbeidde zij
den nieuwen morgen. En wanneer, door ver
moeienis overmand, hare oogen zich sloten.'
dan zag zij in haar droom haar lieven klei
nen Jean, reeds op aarde een engel gelijk,
in den hemel te midden van legioenen van
gelukzaligen, geknield zitten voor den schit
terenden troon der H. Moeder-Maagd, zin
gende ouder bloemen- en rozenregen en wie
rookwalm zijn engelen-zang:
Regina coeli, laetare, alleluja, enz.
Dan ontwaakte zij, knielend gezeten in
haar eenvoudig bed, de banden bewonderend
opgeheven ten hemel, hare oogen stralend
van geluk en trots.
In oen vruchtbare vlakte aan de I£ure
ligt Chartres, de ouderwetsehe hoofdstad
van het Fransclie departement Eure-Loire.
Haar hoofdkerk, in spitsboogstijl opgetrok
ken, is een der prachtigste bedehuizen van
Frankrijk. Chartres is met recht trotseh op
haar kerk met haar schoone, glanzende glas
schilderingen, met haar artistiek beeldhouw
werk, met liaren glimmenden mozaiken
vloer, waarover millioeneh voeten geschui
feld hebben, gaande in vromen ommegang
rond om de daaraan verbonden aflaten te
verdienen.
Eenige eeuwen geleden leefde cr te Char
tres een jonge, sclioone en zeer rijke wedu
we. Niet te verwonderen was het, dat zij ve
le bewonderaars bezat en dat verscheidene
achtenswaardige mannen haar met hun aan
zoek bestormden, leder aanzoek echter wees
zij onmiddellijk af
Zij wijdde zieh geheel aan haar zoon,
waarop zij al hare genegenheid had overge
bracht, welke zij met haar rijk hart had toe
gedragen aan liaar man. Haar kind was
schoon, engelachtig schoon; de natuur had
kwistig aan hem geschonken, wat zij te
schenken bad.
Bovendien was Jean begaafd met een zui
vere, welluidende, engelachtige stem.
Nog meer tegenspoed zou de droeve wedu
we, de kinderlooze moeder ondervinden. Dc
familie van haar echtgenoot, welke haar niet
welgezind was, vorderde langs gerechteiij-
ken weg alle bezittingen op welke zij slechts
als voogdes over haar zoon beheerde, en nu
een lang en kostbaar proces was zij geheel eu
al geruïneerd. Hierover bekommerde, zij zie»)
echter weinig. Haar man enhaar zoon hadden
haar hart eu hare ziel met zich in l ot grut
genomen; niets was in haar achtergebleven,
dat hechtte aan aardscho goederen, dat haar
kluisterde aan aardsch gemak of genot. Eeni
ge kostbaarheden, baar po J; eigendom,
had mén haar gelaten eu zij leefde zuinig,
bijna armoedig. lederen dag offerde zij bij liet,
beeld der H. Moeder een kleinigheid, indach
tig bet woord van den goddelijken Leeraur
omtrent het penningske der weduwe.
De dag echter kwam, dat haar niets meer
restte, zelfs niet om in de allernoodzakelijk
ste levensbehoeften te voorzien. Hulp vragen
aau do familie van haar vroeg gestorven
man, die zelfs geen bliik van droefheid oi
deelneming in baar verlies getoond bad bij
de geheimzinnige verdwijning van baar lie
ven zoon, dat wilde zij niet; liever wilde zij
sterven, dan die bloedverwanten om hulp
te vragen. Zij had honger, gedurende twee
dagen had zij niets gegeten.
Pijnlijk sleepte zij zich voort naar de kerk,
knielde volgens gewoonte neder bij hef
beeld der Moeder Gods. eu begon te bidden
dat de H. Maagd haar met haar zoon vereeul
gen zou in den hemel, dat zij mocht sterven
Biddend en zingend trokken de geloovigei
door dó kerk, plechtig versierd mot groen er
bloemen, met glanzende kronen en afhangen
de guirlandes. Nu eerst herinnerde zich di
biddende moeder, dat het heden de feestdag
was van Maria Hemelvaart, de eerste ver
jaardag van het verdwijnen van den kleinei
Jean. Verleden jaar zat op de plaats, waai
zij nu geknield was, haar lieven zoon, zin
gende als een lieuielling en achter hem ha
zij gestaan in kostbaar feestgewaad, sf-
lend van trots eu geluk'.Dichts* ïr-
DE OFFICIEELE KERKLIJST
s. \i V A f» li e