der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen "^fjüe^Sweeir~~ Maaml. Yenn. „Drukkerij de Spaarnestad." geloofsverdedging. Al is ons landje nog zoo klein» Geen Zier Dit nummer behoort bij de .Nieuwe Haart Courant" van 27 MEI uitgave va» de He* Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 23 Juni 1831 (Staatsblad No. 121,) MAANDAG 29 ZONDAG 28 Kei, Zondag ónder bot Octaaf van Hemslvsartsclag. H. Augustinus van Kan- terberg, Bisschop en Belïjüer. 62ste verjaardag van Mgr. A. J. G&Hier, Bisschop v. Haarlem. H. Maria Magd da Pazzis Maagd. H. Koning Ferdinand. Belijder. H.AngeïaMericia, Maagd JUNB. JUNI. Octaaf van Hemel vaartsdag. 2 H H. Lans en Nagelen 0. Heeren. 3 Vigilie van Pinksteren. GEBODEN VASTENDAG. DINSDAG WOENSDAG DONDERDAG VRIJDAG ZATERDAG 30 31 lEw a bs g e I e v e r1 k I b* i g s ZONDAG NA HEMELVAARTSDAG. Wat ik daar uit besluit?.Wel, dat die goede God waar je t altijd over hebt, zich geen zier van je aantrekt!Ha! ha! verstrooidheid; DE OFFICIEELE KER If LIJST KINDERHUISVËST No. 29—31—33. HAARLEM. Directeur; H. M. v. d. GRIEWDT. ADVEKTE»T»E»s Van 1 tot 6 regels Elke regel m.er Ingezonden medadeelingen tnssohen den tekst t n ninsie e regels fL50; elke reg 1 mue 0.3O, i WO. 0.20. ZESDE ZONDAG NA PASCHEN. Les uit den eersten brief Tan den H. Apostel Petrus; IV, 711. Zeer geliefden! Weest bedachtzaam en waakt in de gebeden. Maar vóór alles; hebt wederzijds bestendige liefde voor elkander, want de liefde bedekt eene menigte van zonden. Weest jegens elkander gastvrij zonder morren. Staat elkan der ten dienste, een ieder naar de gave, die hij ontving, als goede uitdeelers van Gods me nigerlei genade. Spreekt iemand, als woorden Gods; oefent iemand eene bediening' uit, als uit eene kracht, welke God verleent; opdat in al les God verheerlijkt worde door Jezus Chris tus onzen Heer. Evangelie volgens den H. Joannes; XV, 26—XVI, 4. In dien tijd sprak Jezus tot Zijne leerlin gen: Als de Trooster, dien Ik u van den Vader zenden zal, den Geest der waarheid, die van den Vader voortkomt, zal gekomen zijn, zal Hij getuigenis van Mij geven. En gij zult ge tuigenis. geven, omdat gij van den beginne met Mij zijt. Deze dingen heb Ik u gezegd, opdat gij niet geërgerd wordt. Zij zullen u uit de Synagogen bannen; ja, het uur komt, dat al wie u doodt, meenen zal Gode dienst te doen. En dit zullen zij u aandoen, omdat zij noeli den Vader, noch Mij kennen. Doch Ik heb u dit gezegd, opdat, als het uur er van gekomen is, gij gedenken moogt, dat Ik het u gezegd heb. Reeds meermalen in de laatste Zondags- Evangeliën heeft de H. Kerk ons gesproken over den H. Geest en Zijne werkingen, en heden, den Zondag vóór den grooten feestdag waarop wij de nederdaling van den H. Geest over da kerk van Christus herdenken, komt zij op nieuw ons spreken over dien Geest en Zijne heilzame werking, om in onze harten een vu rig verlangen naar Zijne gaven op te wek ken. Vooreerst leert Jezus aan Zijne leerlingen wie de H. Geest is, de Trooster, do Helper bij uitnemendheid, de Geest der Waarheid, alle uitdrukkingen, die in hun volle beteekenis al leen op God kunnen worden toegepast, en dus moet die H. Geest waarlijk God zijn. Vervol gens leert Hij hen de eeuwige afkomst van den H. Geest van den Vader en den Zoon en Zijne zending d or die twee godelijke Personen: „den Geest der Waarheid, dien Ik u van den Vader zenden zal, die van den Vader uitgaat." Daar na leert Hij hun wat de voornaamste werking van den IT. Geest in de Kerk wezen zal: „Die zal van Mij getuigenis geven". Machtig en voor ieder verstaanbaar zijn de getuigenissen die de H Geest van Jezus gegeven heeft. De onfeil bare prediking der apostelen, de wonderen in de kracht des H. Geestes door hen verricht, de vervulling der profetieën door Jezus uitgespro ken, dat alles zijn getuigenissen van den H. Geest ter verheerlijking van Jezus. Ware de kracht van den H. Geest niet over de apostelen en de eerste geloovigen ne dergedaald, dan zouden zij niet mét zulk een heerlijk gevolg de leer van Jezus over de we reld gepredikt hebben, dan zou de naam van Jezus niet over de heele aarde verbreid zijn. De H. Geest zou dus getuigenis afleggen van Jezus' Goddelijke zending en goddelijke Leer. Maar ook do apostelen zeiven zouden „getuige nis geven omdat zij van den beginne af met Hem geweest waren". Door de kracht van den H. Geest predikten de apostelen wat zij van Jezus gezien en gehoord hadden in de jaren van Zijn openbaar leven; en door de heiligheid van hun leven, door hun lijden en marteldood vooral, legden zij met vurigen moed getuigenis af van de Godheid van Christus. De H. Geest getuigde van Jezus door de apostelen, de apostelen ge tuigden van Jezus door de kracht van den H. Geest. Waarom sprak Jezus in Zijne afscheidsrede tot de apostelen zoo herhaaldelijk over den H. Geest? Vooreerst om hen te troosten over Zijn Semis, zooals wij reeds in liet Evangelie van «en der vorige Zondagen gezien hebben: „in dien Ik niet wegga, zal de Helper tot u niet komen, maar indien Ik wegga, zal Ik Hem tot u zenden." Maar in het Evangelie van dézen Zondag wordt ons nog een tweede reden aan gegeven. Ilij wilde hun namelijk de vervolgin gen doen zien waaraan zij om Zijnentwil zou den blootstaan, en waarbij do H. Geest hen moest bijstaan, opdat zij niet zouden geërgerd worden. Reeds vroeger had Jezus hen op die vervolging gewezen, maar meer in algemeene bewoordingen, niet in bijzonderheden afdalend. Nu echter wilde Hij hun die vervolging duide lijker bekend maken, opdat zij niet zonden den ken dat Jezus niet wijs genoeg was om dat te voorzien, of niet machtig genoeg om dat te voorkomen. Maar als Ilij Zijne voorspelling had doen hooren, als Hij bewezen had, dat de ge- heeie toekomst voor Hem open lag, dat Hij der halve God was, dan kon bij hen geen twijfel op komen, en zouden zij de overtuiging mogen koesteren dat Hij die alles wist, ook alles ver mocht, dat Hij die hun lijden voorspeld had ook de macht bezat om lien in den strijd over winnaar te doen zijn. Van tweevoudigen aard zou het lijden zijn dat zij te verduren hadden, vooreerst schande, die Jezus' vijanden hun zou den aandoen door hen buiten de synagoge te werpen, als boosdoeners af te snijden van de gemeenschap met het Joodsche volk, maar ver volgens ook lichamelijk lijden, tot den dood toe, dien zij voor hun geloof aan Jezus ondergaan zouden. Zóó gehaat zouden zij zijn dat „al wie u doodt, meenen zal Gode een dienst te bewij zen." En waarom die felle haat tegen do apostelen? Jezus geeft er de reden van aan: „omdat zij noch den Vader noch Mij kennen". Maar die rede kon de Joden toch niet veront schuldigen; want het was door hun oigen schuld en hardnekkigheid dat zij Jezus en die Hem gezonden had niet kendenHij had Zich duidelijk .genoeg door Zijne wondereen als Mes sias bekend gemaakt, maar zij wilden hunne trotsehe hoofden uiet buigen voor Zijne leer, zij wilden den nederig-en Jezus niet als hun mees ter erkennen. De apostelen waren verkondigers van een gokruisten God en van een strenge ze- deleer, en 'daar niemand hunne leer kon weer leggen of de bewijskracht van hun woorden ont zenuwen, daarom werden zij gehaat, van de eene, stad naar de andere verjaagd, totdat zij eindelijk de eorekroon verwierven, door een roemvol sterven voor .Jezus' naam. „Dit lieb Ik tot u gesproken," aldus besloot Jezus Zijne woorden, „opdat, wanneer de ure daarvan gekomen.is, gij gedachtig zijt dat Ik liet u gezegd heb." De herinnering aan Jezus' woorden moest de apostelen bemoedigén in hun strijd, hen herinneren dat hun Meester waarach tig God was, en dus aan hen de overwinning zou schenken, al zou ook de gelieele wereld te gen hen opstaan. Ook wij allen die godvruchtig willen leven in Christus Jezus zullen vervolging lijden in de wereld, zegt de H. Paulus in zijn tweeden brief aan Timotheus. Doch evenmin als die zeker heid de apostelen ternedersloeg, mag zij ons mismoedig maken; evenals zij moeten ook wij hij allo verdrukking van vreugde overvloeien, ons verheugen als wij om Jezus' Naam gehaat on vervolgd worden, omdat ook wij gesterkt worden door de hoop op een eeuwige belooning en door het voorbeeld van onzen godelijken Meester. Als wij om onze deugd en ons geloof gehaat worden, moet deze gedachte ons een troost wezen dat zij Hem het eerst g'ëhaat heb ben, en dat de leerling niet beter is dan zijn meester. XVI Is de Roomsch-Katholieke Kerk één? Er zijn van die inensehen, die zoo echt zien- band zijn! Want als iemand toch zijn oogen en zijn verstand gebruikt en wc moe- d,at ieder redelijk schep sel zoo doet dan is het toeli eigenlijk heele maal overbodig om de eenheid van de Roomsen-Katholieke Kerk te moeten bewij zen. Ik zou haast zeggen, dat dit sputte ren tegen de eenheid van de Kerk juist een groot hewijs is, dat er toch wel wat van schijnt waar te zijn, zoodat het zelfs voor iedereen duidelijk merkbaar is. Want nie mand zal het ooit in zijn hoofd halen om b.v. te gaan spreken, dat de Protestantsclie Ker ven een zijn, om de eenvoudige reden, dat het aar met recht is: zooveel hoofden, zooveel ïanen. Niet aldus in de door Christus ge stichte Kerk. Wat bedoelen we eigenlijk met die „een heid?" Daarmede geven we aan, dat alle le den van die Kerk dezelfde leer, door God ge openbaard, aannemen en belijden; dezelfde genademiddelen gebruiken om te komen tot hun eeuwig einddoel, en gehoorzamen aan een opperhoofd, den opvolger van St. Petrus m het primaat. Dat we die eenheid van leer in de Room- sche Kerk vinden, blijkt ten duidelijkste voor al uit vele plaatsen van de H. Schrift. In de schoone, meesterlijke afscheidsrede van on zen Goddelijken Zaligmaker op den avond vóór Zijn lijden in-de. zaal, van het laatste Avondmaal, het liefdemaal bij uitnemend heid, sprak Christus de schoone woorden! Tk bidook voor degenen die, door hun woord in Mij zullen geljboven, opdat zij allen! één zijn, gelijk Gij Vadfr, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ops één zijn; opdat de wereld geloove, dat Gij Mij hebt gezonden." Maar, zal men zeggeif, dat is nog geen be wijs, dat de geloovigei één zijn. Christus vraagt slechts, dat zij Het mogen worden. Maar weet ge dan ook niet, dat diezelfde Christus gezegd heeft: ,)A1 wat gij den Vader in Mijnen naam zult vragen, dat zal Hij u geven" en zou die .Vader dan de bede om een heid niet v.erhooren, als die Hem gedaan wordt door Zijn „Welbeminden Zoon" zelf? De H. Paulus drukt in zijne brieven die eenheid niet minder duidelijk uit: „Weest zorgvuldig 0111 ('e éénheid des geestes te be waren in den band des vredes; één lichaam en één geest, gelijk gij geroepen zijt tot ééne koop uwer roeping: één Heer, één geloof, éen doopsel, één God en Vader van allen, Die daar is hoven allen en door alles en in allen." Met dezen tekst wordt tegelijkertijd ook de éénheid van genademiddelen aangegeven: „één doopsel." We weten toch, dat het doop sel de deur is en de noodzakelijke vereischte om de andere genademiddelen te kunnen ont vangen. Het meest bestreden evenwel is en worut misschien wel de éénheid van bestuur in de Roomsche Kerk. De Kerk van Christus is één; nooit spreekt Hij over „Zijne Kerken," altijd over Zijne „Kerk," die op de steenrots gebouwd is, m.a.w. dus een sterk geheel, niet verdeeld, niet ver brokkeld, maar één en' in verdeeld. Hij noemt zijn Kerk een „köninkri, k", dus kan er slechts één opperhoofd zijn, zoials in een goedgeor dend koninkrijk past. In het Evangelie van den H. Joannes lezen we, dat Christus eens zi ede: „En het zal wor den één kudde en één I erder." Dit is zeer zeker e> n mooi en sprekend beeld. Iedereen weet, cat juist het kenmer kende van een kudde schapen is hun eenheid, zoodat we zelfs in het' Hollandsch daaraan het spreekwoord danken: als een schaap over de brug is, volgens de andere vanzelf. Is de Kerk dus als een kudde schapen, dan volgt daaruit, dat zij een nauw aaneengesloten ge heel is, dat de leden onderling goed aan elkaar verbonden zijn en dat zij staan onder het oppertoezicht van een waakzamen herder. De H. Paulus vergelijkt de Kerk ook nog met het menschelijk lichaam: alle ledematen zijn ieder op zichzelf niets waard, doch onder ling saamverbonden vormen zij een prachtig organisme, waarvan veel kracht uitgaat. Ziet, zoo is het met de Kerk ook: „Een dracht maakt macht"; staan de leden vast aaneengerijd onder het zichtbaar opperhoofd den opvolger van Christus, clan zijn zij een te duchten kracht, dan vormen zij een onver- winnelijk geheel. Met recht mogen wij dus in ons Credo met fierheid hidden: Credo in unam Sanctam Ec- clesiam: ik geloof in de ééne, heilige Kerk. No. 5 uit „De Leeuwerk". Al is ons landje nog zoo klein, Toch zal 't ons eigen Holland zijn. En al is ons landje nog zoo klein, Toch zal 't ons Holland zijn. Geen Pruis zal_ t annexeeren, Geen sabel hier regeeren, Oranje is 't die hier wezen zal, Oranje bovenal Al is ons landje nog zoo klein, Toch zal 't ons eigen Holland zijn, En al is ons landje nog zoo klein, Tocli zal 't ons Holland zijn. Geen Franschman 't binnen rukken, Ons plund'ren of verdrukken! Oranje is 't die regeeren zal, Oranje bovenal! Al is ons landje nog zoo klein, Toch zal 't ous eigen Holland zijn, En al is ons landje nog zoo klein, Toch zal het roemrijk zijn. Gij vindt in zijn historie, Zoo menige victorie! Oranje is 't die er wezen zal, Oranje bovenal! 'Al is ons landje nog zoo klein, Toch zal 't ons eigen Holland zijn, En al is ons landje nog zoo klein, Toch zal het roemrijk zijn. De daden zullen 't leeren. De vreemden, zullen 't eeren! Oranje is 't die regeeren zal, Oranje bovenal! Al is ons Prinsesje nog zoo klein, Toch zal ze eens Koninginne zijn, En al is ons Prinsesje nog zoo klein. Ze zal Koninginne zijn. 'Ja, eens moog ze ons regeeren, 1 En Neêrland's roem vermeeren! Oranje is 't die hier wezen zal, Oranje bovenal! Z'n voeten in zijn met stroo gevulde klom pen stond de boed daar als 'n paal voor den tuin der zustersDat arme tuintje. 't Had juist een reuzen slok genomen en 't leek wel of het de heele Loire in eens hacl wllien naar binnen slaan. De woeste kruinen van enkele wilgeboomen staken eenzaam boven bet water, uit en op 't Blikkerige watervlak zelf dobberden twee oude stoelen met hun acht pooten armzalig in de hoogte gestoken, het hok van Turk en 'n armoedig houten Moeder Godsbeeldje 't Leek of zij er heelemaal van in de war was Boer Vincent sloeg haast dubbel van het lachen. Nee maar, meneer pastoor, kom nou toeh 's kijken Ik heb alles al gezien, vriend. Als je nou van nattigheid spreekt, hier heb je 'n beetjeDie arme zusters hebben d'r portie wel. Maar 't is nog vergeleken bij David toeh maar 'n schijntjeHij doet heelemaal volgens zijn stand! En inderdaad hij David den herbergier was het nog erger. Zijn liuis stond tot aan de eerste verdieping onder water en 't klom aldoor maar hooger en likte vol ironie reeds aan het grappige uit hangbord, dat gisteren nog de reizigers deed lachen. Nou, z'n huisje verfrischt zich wel! riep de boer. Je zoudt zoo zeggen dat 't ook dorst heeft! Zeg, Vincent, weet je wel, dat 't heele maal niet mooi van je is, om zoo met 'n an dermans ongeluk te lachen? Hola, meneer pastoor, maar ik lach ook niet om 'n andermans ongeluk! Ik lach om heel iets anders!.. Weet u waarom ik eigen lijk zoo'n pret heb?Kijk!Daar heb jo die goede zustertjes, heilige schepsels, die niks anders doen dan bidden. Ze staan onder water!Daar heb je David, die van allen het hardst naar de kerk loopt: Hij staat on der water!Eu ik, ik die er geen voet over den drempel zet: ik lieh geen druppel water thuisgeen druppel, meneer pastoor, ga zelf maar kijken.... En dan ben ik nog wel hun buurman.... hun naaste buurman.... En inderdaad zijn huis op 'n wat hooger ter rein gebouwd, stond eenig en alleen droog te midden van al het ondergeloopen land. En wat besluit je daar nu uit? vroeg de priester. Geen zier! zeg ik Kijk en hij tikte den priester op zijn schouder ..laat me maar eens zien, eerlijk-weg, onder ouskom er nu maar recht voor uit! Recht voor uit? Vincent, dan zeg ik dat je het mis hebt, glad mis!.. Nou, als u dan meent, dat die goede God zich wel wat van je aantrekt, stel je toch ook bedroefd lage eisclien. Wat lieh je er dan toch in 's hemels naam aan!Met jelui zwartrokken is ook heelemaal niet te praten. dat speelt allemaal onder één hoedje Neen, maar heusch, ik wil best met je praten, man. Zeg jij nu eens eerlijk, wat Ie zoudt willen! Wou jij ook 'n slokje hebben? Wacht maar mannetje, dat kan nog komen, we zijn er nog niet.... de Loire stijgt aldoor nog! Allemaal goed en wel pastoor, maar dan moesten de zusters droog staan! dan moest David, die trouw iu de mis komt, droog staan!dat zijn toch de vriendjes van je goeden God! Maar, Vincent, waar staat dat dan toeh geschreven, dat de goede christenen nooit iets moeten te lijden hebben?en dat de goede God aan zijn vrienden hier beneden alle leed spaart? Waar staat dit geschreven? Vineent krabde zich achter z'n oor. Die vraag had hij niet voorzien. Ben je ooit in de kerk geweest, Vincent? Dat zal waarachtig wel waar zijn! Wel honderd keer op z'n minst! bij de begrafenis sen'trouwen En heb je er dan wel eens op gelet, wat er altijd boven liet tabernakel staat? Ja, 'n ln-uisbeeldgeloof ik met..., O. L. Heer er aan Welnu, dat wil zooveel zeggen als dat de goede christenen ook op 'n beetje lijden moe ten rekenen!Maar ila's nog niet alles! Ik zal je nog eens iets nieuws leeren, Vin cent! En dat is? Ilc hen alleen maar hang dat ik je er niet erg veel plezier mee zal doen.... Vooruit maar! Nou, clan moet ik je zeggen: je praat als 'n jood! Vincent. Ik? Ja, jij! en als 'n gemeeUe jood! Dat zie ik niet in! Waarom? Omdat je na twintig eeuwen van onder vinding nog steeds herhaalt wat 'n troep straatjoden op zekeren avond den Christus- aan-'tkruis toeriepen: „Als gij Gods Zoon zijt, kom dan af van Uw kruis!Anderen lieeft Hij gered, zichzelf redden kan Hij niet! of in. a. w.: Vincent heeft Hij gered, maar Da vid redden, zijn trouwen dienaar, dat kan Hij niet! en de zusters redden, zijn trouwe die naressen, dat kan Hij ook niet! Ga lieen! Als Gij Gods Zoon zijt, kom dan af uit uw hemel en help! Vincent zweeg. De priester was de eerste, die het stilzwijgen verbrak. Neen, geloof me, Hij zal niet afkomen, ondanks de schimpscheuten van een Vincent, ondanks 't gelach van eenige krantenmen- schen. Waarom zou Hij ook komen? Wel, ik herhaal, om liet water te belet ten David en de Zusters te over stroomen!. O, Vincent, is dat de kwestie! Dan maak je van God 'n sloort sluiswachter, die de slui zen dicht houdt en opent, heel of ten deele naar gelang den zieletoestand der bewoners 'n toestand die elk uur, ja, iedere minuut kan verkeerenEn zoo zou God elk uur, iedere minuut zelfs de algemeene, vaste natuurwet ten moeten veranderen voor overstroo ming.voor brandvoor ziektevoor auto- en spoorwegrampen, en dan zal de gods dienst gegrond zijn op stoffelijk voordeel met 't geloof is het uiten we hebben 'n eeuwigdurend wonder Vincent krabde onder zijn pet. 't Was of hij er 'n opwerping zocht en daar kwam 2e heel schuchter: Ja, maar dan is bidden ook heelemaal overbodig! Het gebed brengt een nieuwe kracht in 't spel en wijzigt de condities van het pro bleem, als is 'tdan soms zoo, dat God niet schijnt tussehen beide te komen; goed, dan gebeurt het; zoo niet, dan behoeven wij slechts en aete van vertrouwen op Hem te stellen door te zeggen: „God overziet de zaken beterHij kijkt een beetje verderHij wil misschien dat ik wat te strijden, wat tl lijden lieb, dat ik hier heneden al wat uitboet, om de rekening daar boven wat gemakkelij ker te maken! Da's mij een beetje te sterk, zei Vincent, en trok z'n broek weer 'n beetje op. Het bewijst in alle geval, dat je niet te gauw moet lachenwant de zaken hebben somtijds veel diepzinniger beteekenis, dan en kele wijsneuzen denken. Het feit, dat de bra ven soms veel te lijden hebben en de zonde bokken triomfeeren is heelemaal geen op werping, maar veeleer een bewijs en wel een der meest tragische bewijzen, dat hier bene den niets definitiefs is, d.w.z. dat met ons leven hier beneden nog niet alles is afgeloo- pen! God heeft de groote wereldwetten ge steld, en met ons verstand zet Hij er ons voor en kijkt wat we doen. Gedurende heel ons levens-examens zwijgt Hij, zooals ieder exa minator zwijgt als de examinandi bezig zijn. Vincent, wil ik je eens iets zeggen? Je bént nu 65 jaar, de wijzers loepen steeds door.... 't is baast tijdkijk je werk nog eens na.. ondertusschen ga ik nog eens bij de arme zus ters kijken. Toen de pastoor terug kwam, stond Vin cent er nog, maar hij sloeg niet meer dubbel van 't lachenhij keek aldoor naar.'t wa ter, dat nog immer steeg Wie weetGod bedient zich van alles! De avond daalde over de stille vlakte 't was 'n avond als van 's werelds ondergang. Alleen in den ondergeloopen tuin van David weerspiegelde een klein, klein stukje hemel en 'twas voor den eersten keer zijns levens, dat Vincent op weg was daar iets van te zien, en hij begon na te denken PIERRE L'ERMITE. DE NACHTEGALENSLAG. In een artikel in het Duitsehe tijdschrift „Ueber Land und Meer" komt een poging voor om den nachtegalenslag in woorden uit te drukken, aldus het Vad. Men zinge het maar eens na: Tiuu, tiuu, tiuu, tiuu. spe tiu zqua: tio tio lio tio tio tir; zquo squo squo zquo; tzu tzu Izu tzu tzu tzu tzu tzu; kuorror tiu squa pipiqui; zozozozozozo zo zwerhadingt Tsisisi tsisisisisisisisi; zorre zorre zorre zorre, hi, tzatn tzatn tzatn tzatn tzatn tzatn, zi, dlo, dlo, dlo, dlo, dlo, dlo, dlo. dlo, itz, lu lu lu lu lh lh lh leb leb li li li (twintig tot dertig maal). Quio didl di'luhli ha gürr quipiol! Qui qui qui qui qui fi fi fi gi gi gi gollgollgollgoll gia hadodoi, quigi liorr ha diadiadillfi! Zezezezeze zu zezfze quarrhosolioi. quia quia quia quia quia fiiti, fi fi fi io io ioioi'oioio fi Lii lh li le loi le lo le didi io quia liigaigaigaigaigaigaigaigaigai quior zio pio pi. De regel, die 20 of 30 maal herhaald moet worden, zal hopen wij niet te veel be zwaar opleveren. Zoo ja, dan kan dit mis schien tot geruststelling dienen, dat die lier-* haling niet strikt noodig is. De door".,Ueber land und Meer" weergegeven nachtegalen- slag is nl. een niet geheel feillooze herdruk van een, min of meer authentiek nachtegalen-' lied, dat in de 18e eeuw in een stenogram van' den grooten Duitschen ornitholoog Johan Matthaeus Bechstein, „uit den snavel van den componist" werd opgeteekend. Vergissen wij ons niet, dan had hij een voorganger die 500 jaren voor Chr. leefde, de oude Aristophanes, die in zijn blijspel „De Vogels" den zang van vogels (o.a. van den hop) in schrift heeft ge bracht. Voor het overige is het een troost, van va der Brehm te vernemen, dat het lied en ook het aantal strofen bij Bechstein 25 vari- eeren naar de landstreek. Oude mannetjes schijnen het record te slaan, hetgeen op het gebied van de muziek meer het geval is; op' andere terreinen zoo niet. Wie bovenstaand stenogram wil controlee ren, kan dit nu juist doen. In den regel zingt de nachtegaal slechts in Mei en Juni den tijd dat de concert-nachtegalen niet 't drukst plegen te zingen. Hoe zorgvol is toch de natuur! Izaak Newton was vaak verstrooid en be-, ging dan de grootste ongerijmdheid. Op ze keren kouden winteravond schoof hij zijn' stoel dicht bij .den haard en begon rustig te lezen.:

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1911 | | pagina 9