der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen
"^fjüe^Sweeir~~
Maaml. Yenn. „Drukkerij de Spaarnestad."
geloofsverdedging.
Al is ons landje nog
zoo klein»
Geen Zier
Dit nummer behoort bij de
.Nieuwe Haart Courant" van 27 MEI
uitgave va» de
He* Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 23 Juni 1831 (Staatsblad No. 121,)
MAANDAG 29
ZONDAG 28 Kei, Zondag ónder bot Octaaf
van Hemslvsartsclag.
H. Augustinus van Kan-
terberg, Bisschop en
Belïjüer.
62ste verjaardag van
Mgr. A. J. G&Hier,
Bisschop v. Haarlem.
H. Maria Magd da Pazzis
Maagd.
H. Koning Ferdinand.
Belijder.
H.AngeïaMericia, Maagd
JUNB.
JUNI. Octaaf van Hemel
vaartsdag.
2 H H. Lans en Nagelen
0. Heeren.
3 Vigilie van Pinksteren.
GEBODEN VASTENDAG.
DINSDAG
WOENSDAG
DONDERDAG
VRIJDAG
ZATERDAG
30
31
lEw a bs g e I e v e r1 k I b* i g s
ZONDAG NA HEMELVAARTSDAG.
Wat ik daar uit besluit?.Wel, dat die
goede God waar je t altijd over hebt, zich
geen zier van je aantrekt!Ha! ha!
verstrooidheid;
DE OFFICIEELE KER If LIJST
KINDERHUISVËST No. 29—31—33. HAARLEM.
Directeur; H. M. v. d. GRIEWDT.
ADVEKTE»T»E»s
Van 1 tot 6 regels
Elke regel m.er
Ingezonden medadeelingen tnssohen den tekst t n
ninsie e regels fL50; elke reg 1 mue 0.3O,
i WO.
0.20.
ZESDE ZONDAG NA PASCHEN.
Les uit den eersten brief Tan den H. Apostel
Petrus; IV, 711.
Zeer geliefden! Weest bedachtzaam en waakt
in de gebeden. Maar vóór alles; hebt wederzijds
bestendige liefde voor elkander, want de liefde
bedekt eene menigte van zonden. Weest jegens
elkander gastvrij zonder morren. Staat elkan
der ten dienste, een ieder naar de gave, die hij
ontving, als goede uitdeelers van Gods me
nigerlei genade. Spreekt iemand, als woorden
Gods; oefent iemand eene bediening' uit, als uit
eene kracht, welke God verleent; opdat in al
les God verheerlijkt worde door Jezus Chris
tus onzen Heer.
Evangelie volgens den H. Joannes;
XV, 26—XVI, 4.
In dien tijd sprak Jezus tot Zijne leerlin
gen: Als de Trooster, dien Ik u van den Vader
zenden zal, den Geest der waarheid, die van
den Vader voortkomt, zal gekomen zijn, zal
Hij getuigenis van Mij geven. En gij zult ge
tuigenis. geven, omdat gij van den beginne met
Mij zijt.
Deze dingen heb Ik u gezegd, opdat gij niet
geërgerd wordt. Zij zullen u uit de Synagogen
bannen; ja, het uur komt, dat al wie u doodt,
meenen zal Gode dienst te doen. En dit zullen
zij u aandoen, omdat zij noeli den Vader, noch
Mij kennen. Doch Ik heb u dit gezegd, opdat,
als het uur er van gekomen is, gij gedenken
moogt, dat Ik het u gezegd heb.
Reeds meermalen in de laatste Zondags-
Evangeliën heeft de H. Kerk ons gesproken
over den H. Geest en Zijne werkingen, en heden,
den Zondag vóór den grooten feestdag waarop
wij de nederdaling van den H. Geest over da
kerk van Christus herdenken, komt zij op
nieuw ons spreken over dien Geest en Zijne
heilzame werking, om in onze harten een vu
rig verlangen naar Zijne gaven op te wek
ken. Vooreerst leert Jezus aan Zijne leerlingen
wie de H. Geest is, de Trooster, do Helper bij
uitnemendheid, de Geest der Waarheid, alle
uitdrukkingen, die in hun volle beteekenis al
leen op God kunnen worden toegepast, en dus
moet die H. Geest waarlijk God zijn. Vervol
gens leert Hij hen de eeuwige afkomst van den
H. Geest van den Vader en den Zoon en Zijne
zending d or die twee godelijke Personen: „den
Geest der Waarheid, dien Ik u van den Vader
zenden zal, die van den Vader uitgaat." Daar
na leert Hij hun wat de voornaamste werking
van den IT. Geest in de Kerk wezen zal: „Die
zal van Mij getuigenis geven". Machtig en voor
ieder verstaanbaar zijn de getuigenissen die de
H Geest van Jezus gegeven heeft. De onfeil
bare prediking der apostelen, de wonderen in
de kracht des H. Geestes door hen verricht, de
vervulling der profetieën door Jezus uitgespro
ken, dat alles zijn getuigenissen van den H.
Geest ter verheerlijking van Jezus. Ware
de kracht van den H. Geest niet
over de apostelen en de eerste geloovigen ne
dergedaald, dan zouden zij niet mét zulk een
heerlijk gevolg de leer van Jezus over de we
reld gepredikt hebben, dan zou de naam van
Jezus niet over de heele aarde verbreid zijn.
De H. Geest zou dus getuigenis afleggen van
Jezus' Goddelijke zending en goddelijke Leer.
Maar ook do apostelen zeiven zouden „getuige
nis geven omdat zij van den beginne af met Hem
geweest waren". Door de kracht van den H.
Geest predikten de apostelen wat zij van Jezus
gezien en gehoord hadden in de jaren van Zijn
openbaar leven; en door de heiligheid van hun
leven, door hun lijden en marteldood vooral,
legden zij met vurigen moed getuigenis af van
de Godheid van Christus. De H. Geest getuigde
van Jezus door de apostelen, de apostelen ge
tuigden van Jezus door de kracht van den H.
Geest.
Waarom sprak Jezus in Zijne afscheidsrede
tot de apostelen zoo herhaaldelijk over den H.
Geest? Vooreerst om hen te troosten over Zijn
Semis, zooals wij reeds in liet Evangelie van
«en der vorige Zondagen gezien hebben: „in
dien Ik niet wegga, zal de Helper tot u niet
komen, maar indien Ik wegga, zal Ik Hem tot
u zenden." Maar in het Evangelie van dézen
Zondag wordt ons nog een tweede reden aan
gegeven. Ilij wilde hun namelijk de vervolgin
gen doen zien waaraan zij om Zijnentwil zou
den blootstaan, en waarbij do H. Geest hen
moest bijstaan, opdat zij niet zouden geërgerd
worden. Reeds vroeger had Jezus hen op die
vervolging gewezen, maar meer in algemeene
bewoordingen, niet in bijzonderheden afdalend.
Nu echter wilde Hij hun die vervolging duide
lijker bekend maken, opdat zij niet zonden den
ken dat Jezus niet wijs genoeg was om dat te
voorzien, of niet machtig genoeg om dat te
voorkomen. Maar als Ilij Zijne voorspelling had
doen hooren, als Hij bewezen had, dat de ge-
heeie toekomst voor Hem open lag, dat Hij der
halve God was, dan kon bij hen geen twijfel op
komen, en zouden zij de overtuiging mogen
koesteren dat Hij die alles wist, ook alles ver
mocht, dat Hij die hun lijden voorspeld had ook
de macht bezat om lien in den strijd over
winnaar te doen zijn. Van tweevoudigen aard
zou het lijden zijn dat zij te verduren hadden,
vooreerst schande, die Jezus' vijanden hun zou
den aandoen door hen buiten de synagoge te
werpen, als boosdoeners af te snijden van de
gemeenschap met het Joodsche volk, maar ver
volgens ook lichamelijk lijden, tot den dood toe,
dien zij voor hun geloof aan Jezus ondergaan
zouden. Zóó gehaat zouden zij zijn dat „al wie
u doodt, meenen zal Gode een dienst te bewij
zen." En waarom die felle haat tegen do
apostelen? Jezus geeft er de reden van aan:
„omdat zij noch den Vader noch Mij kennen".
Maar die rede kon de Joden toch niet veront
schuldigen; want het was door hun oigen
schuld en hardnekkigheid dat zij Jezus en die
Hem gezonden had niet kendenHij had Zich
duidelijk .genoeg door Zijne wondereen als Mes
sias bekend gemaakt, maar zij wilden hunne
trotsehe hoofden uiet buigen voor Zijne leer, zij
wilden den nederig-en Jezus niet als hun mees
ter erkennen. De apostelen waren verkondigers
van een gokruisten God en van een strenge ze-
deleer, en 'daar niemand hunne leer kon weer
leggen of de bewijskracht van hun woorden ont
zenuwen, daarom werden zij gehaat, van de
eene, stad naar de andere verjaagd, totdat zij
eindelijk de eorekroon verwierven, door een
roemvol sterven voor .Jezus' naam.
„Dit lieb Ik tot u gesproken," aldus besloot
Jezus Zijne woorden, „opdat, wanneer de ure
daarvan gekomen.is, gij gedachtig zijt dat Ik
liet u gezegd heb." De herinnering aan Jezus'
woorden moest de apostelen bemoedigén in hun
strijd, hen herinneren dat hun Meester waarach
tig God was, en dus aan hen de overwinning
zou schenken, al zou ook de gelieele wereld te
gen hen opstaan.
Ook wij allen die godvruchtig willen leven in
Christus Jezus zullen vervolging lijden in de
wereld, zegt de H. Paulus in zijn tweeden brief
aan Timotheus. Doch evenmin als die zeker
heid de apostelen ternedersloeg, mag zij ons
mismoedig maken; evenals zij moeten ook wij
hij allo verdrukking van vreugde overvloeien,
ons verheugen als wij om Jezus' Naam gehaat
on vervolgd worden, omdat ook wij gesterkt
worden door de hoop op een eeuwige belooning
en door het voorbeeld van onzen godelijken
Meester. Als wij om onze deugd en ons geloof
gehaat worden, moet deze gedachte ons een
troost wezen dat zij Hem het eerst g'ëhaat heb
ben, en dat de leerling niet beter is dan zijn
meester.
XVI
Is de Roomsch-Katholieke Kerk één?
Er zijn van die inensehen, die zoo echt zien-
band zijn! Want als iemand toch zijn
oogen en zijn verstand gebruikt en wc moe-
d,at ieder redelijk schep
sel zoo doet dan is het toeli eigenlijk heele
maal overbodig om de eenheid van de
Roomsen-Katholieke Kerk te moeten bewij
zen. Ik zou haast zeggen, dat dit sputte
ren tegen de eenheid van de Kerk juist een
groot hewijs is, dat er toch wel wat van
schijnt waar te zijn, zoodat het zelfs voor
iedereen duidelijk merkbaar is. Want nie
mand zal het ooit in zijn hoofd halen om b.v.
te gaan spreken, dat de Protestantsclie Ker
ven een zijn, om de eenvoudige reden, dat het
aar met recht is: zooveel hoofden, zooveel
ïanen. Niet aldus in de door Christus ge
stichte Kerk.
Wat bedoelen we eigenlijk met die „een
heid?" Daarmede geven we aan, dat alle le
den van die Kerk dezelfde leer, door God ge
openbaard, aannemen en belijden; dezelfde
genademiddelen gebruiken om te komen tot
hun eeuwig einddoel, en gehoorzamen aan
een opperhoofd, den opvolger van St. Petrus
m het primaat.
Dat we die eenheid van leer in de Room-
sche Kerk vinden, blijkt ten duidelijkste voor
al uit vele plaatsen van de H. Schrift. In de
schoone, meesterlijke afscheidsrede van on
zen Goddelijken Zaligmaker op den avond
vóór Zijn lijden in-de. zaal, van het laatste
Avondmaal, het liefdemaal bij uitnemend
heid, sprak Christus de schoone woorden!
Tk bidook voor degenen die, door hun
woord in Mij zullen geljboven, opdat zij allen!
één zijn, gelijk Gij Vadfr, in Mij en Ik in U,
dat ook zij in Ops één zijn; opdat de wereld
geloove, dat Gij Mij hebt gezonden."
Maar, zal men zeggeif, dat is nog geen be
wijs, dat de geloovigei één zijn. Christus
vraagt slechts, dat zij Het mogen worden.
Maar weet ge dan ook niet, dat diezelfde
Christus gezegd heeft: ,)A1 wat gij den Vader
in Mijnen naam zult vragen, dat zal Hij u
geven" en zou die .Vader dan de bede om een
heid niet v.erhooren, als die Hem gedaan
wordt door Zijn „Welbeminden Zoon" zelf?
De H. Paulus drukt in zijne brieven die
eenheid niet minder duidelijk uit: „Weest
zorgvuldig 0111 ('e éénheid des geestes te be
waren in den band des vredes; één lichaam
en één geest, gelijk gij geroepen zijt tot ééne
koop uwer roeping: één Heer, één geloof, éen
doopsel, één God en Vader van allen, Die
daar is hoven allen en door alles en in allen."
Met dezen tekst wordt tegelijkertijd ook de
éénheid van genademiddelen aangegeven:
„één doopsel." We weten toch, dat het doop
sel de deur is en de noodzakelijke vereischte
om de andere genademiddelen te kunnen ont
vangen.
Het meest bestreden evenwel is en worut
misschien wel de éénheid van bestuur in de
Roomsche Kerk.
De Kerk van Christus is één; nooit spreekt
Hij over „Zijne Kerken," altijd over Zijne
„Kerk," die op de steenrots gebouwd is, m.a.w.
dus een sterk geheel, niet verdeeld, niet ver
brokkeld, maar één en' in verdeeld. Hij noemt
zijn Kerk een „köninkri, k", dus kan er slechts
één opperhoofd zijn, zoials in een goedgeor
dend koninkrijk past.
In het Evangelie van den H. Joannes lezen
we, dat Christus eens zi ede: „En het zal wor
den één kudde en één I erder."
Dit is zeer zeker e> n mooi en sprekend
beeld. Iedereen weet, cat juist het kenmer
kende van een kudde schapen is hun eenheid,
zoodat we zelfs in het' Hollandsch daaraan
het spreekwoord danken: als een schaap over
de brug is, volgens de andere vanzelf. Is de
Kerk dus als een kudde schapen, dan volgt
daaruit, dat zij een nauw aaneengesloten ge
heel is, dat de leden onderling goed aan
elkaar verbonden zijn en dat zij staan onder
het oppertoezicht van een waakzamen herder.
De H. Paulus vergelijkt de Kerk ook nog
met het menschelijk lichaam: alle ledematen
zijn ieder op zichzelf niets waard, doch onder
ling saamverbonden vormen zij een prachtig
organisme, waarvan veel kracht uitgaat.
Ziet, zoo is het met de Kerk ook: „Een
dracht maakt macht"; staan de leden vast
aaneengerijd onder het zichtbaar opperhoofd
den opvolger van Christus, clan zijn zij een te
duchten kracht, dan vormen zij een onver-
winnelijk geheel.
Met recht mogen wij dus in ons Credo met
fierheid hidden: Credo in unam Sanctam Ec-
clesiam: ik geloof in de ééne, heilige Kerk.
No. 5 uit „De Leeuwerk".
Al is ons landje nog zoo klein,
Toch zal 't ons eigen Holland zijn.
En al is ons landje nog zoo klein,
Toch zal 't ons Holland zijn.
Geen Pruis zal_ t annexeeren,
Geen sabel hier regeeren,
Oranje is 't die hier wezen zal,
Oranje bovenal
Al is ons landje nog zoo klein,
Toch zal 't ons eigen Holland zijn,
En al is ons landje nog zoo klein,
Tocli zal 't ons Holland zijn.
Geen Franschman 't binnen rukken,
Ons plund'ren of verdrukken!
Oranje is 't die regeeren zal,
Oranje bovenal!
Al is ons landje nog
zoo klein,
Toch zal 't ous eigen Holland zijn,
En al is ons landje nog zoo klein,
Toch zal het roemrijk zijn.
Gij vindt in zijn historie,
Zoo menige victorie!
Oranje is 't die er wezen zal,
Oranje bovenal!
'Al is ons landje nog zoo klein,
Toch zal 't ons eigen Holland zijn,
En al is ons landje nog zoo klein,
Toch zal het roemrijk zijn.
De daden zullen 't leeren.
De vreemden, zullen 't eeren!
Oranje is 't die regeeren zal,
Oranje bovenal!
Al is ons Prinsesje nog zoo klein,
Toch zal ze eens Koninginne zijn,
En al is ons Prinsesje nog zoo klein.
Ze zal Koninginne zijn.
'Ja, eens moog ze ons regeeren, 1
En Neêrland's roem vermeeren!
Oranje is 't die hier wezen zal,
Oranje bovenal!
Z'n voeten in zijn met stroo gevulde klom
pen stond de boed daar als 'n paal voor den
tuin der zustersDat arme tuintje.
't Had juist een reuzen slok genomen en 't
leek wel of het de heele Loire in eens hacl
wllien naar binnen slaan.
De woeste kruinen van enkele wilgeboomen
staken eenzaam boven bet water, uit en op 't
Blikkerige watervlak zelf dobberden twee
oude stoelen met hun acht pooten armzalig
in de hoogte gestoken, het hok van Turk en
'n armoedig houten Moeder Godsbeeldje
't Leek of zij er heelemaal van in de war
was
Boer Vincent sloeg haast dubbel van het
lachen.
Nee maar, meneer pastoor, kom nou toeh
's kijken
Ik heb alles al gezien, vriend.
Als je nou van nattigheid spreekt, hier
heb je 'n beetjeDie arme zusters hebben
d'r portie wel. Maar 't is nog vergeleken bij
David toeh maar 'n schijntjeHij doet
heelemaal volgens zijn stand!
En inderdaad hij David den herbergier was
het nog erger.
Zijn liuis stond tot aan de eerste verdieping
onder water en 't klom aldoor maar hooger
en likte vol ironie reeds aan het grappige uit
hangbord, dat gisteren nog de reizigers deed
lachen.
Nou, z'n huisje verfrischt zich wel! riep
de boer. Je zoudt zoo zeggen dat 't ook dorst
heeft!
Zeg, Vincent, weet je wel, dat 't heele
maal niet mooi van je is, om zoo met 'n an
dermans ongeluk te lachen?
Hola, meneer pastoor, maar ik lach ook
niet om 'n andermans ongeluk! Ik lach om
heel iets anders!.. Weet u waarom ik eigen
lijk zoo'n pret heb?Kijk!Daar heb
jo die goede zustertjes, heilige schepsels, die
niks anders doen dan bidden. Ze staan onder
water!Daar heb je David, die van allen
het hardst naar de kerk loopt: Hij staat on
der water!Eu ik, ik die er geen voet over
den drempel zet: ik lieh geen druppel water
thuisgeen druppel, meneer pastoor, ga
zelf maar kijken.... En dan ben ik nog wel
hun buurman.... hun naaste buurman....
En inderdaad zijn huis op 'n wat hooger ter
rein gebouwd, stond eenig en alleen droog te
midden van al het ondergeloopen land.
En wat besluit je daar nu uit? vroeg de
priester.
Geen zier! zeg ik Kijk en hij tikte
den priester op zijn schouder ..laat me maar
eens zien, eerlijk-weg, onder ouskom er
nu maar recht voor uit!
Recht voor uit? Vincent, dan zeg ik dat
je het mis hebt, glad mis!..
Nou, als u dan meent, dat die goede God
zich wel wat van je aantrekt, stel je toch
ook bedroefd lage eisclien. Wat lieh je er dan
toch in 's hemels naam aan!Met jelui
zwartrokken is ook heelemaal niet te praten.
dat speelt allemaal onder één hoedje
Neen, maar heusch, ik wil best met je
praten, man. Zeg jij nu eens eerlijk, wat Ie
zoudt willen! Wou jij ook 'n slokje hebben?
Wacht maar mannetje, dat kan nog komen,
we zijn er nog niet.... de Loire stijgt aldoor
nog!
Allemaal goed en wel pastoor, maar dan
moesten de zusters droog staan! dan moest
David, die trouw iu de mis komt, droog
staan!dat zijn toch de vriendjes van je
goeden God!
Maar, Vincent, waar staat dat dan toeh
geschreven, dat de goede christenen nooit
iets moeten te lijden hebben?en dat de
goede God aan zijn vrienden hier beneden
alle leed spaart? Waar staat dit geschreven?
Vineent krabde zich achter z'n oor. Die
vraag had hij niet voorzien.
Ben je ooit in de kerk geweest, Vincent?
Dat zal waarachtig wel waar zijn! Wel
honderd keer op z'n minst! bij de begrafenis
sen'trouwen
En heb je er dan wel eens op gelet, wat
er altijd boven liet tabernakel staat?
Ja, 'n ln-uisbeeldgeloof ik met...,
O. L. Heer er aan
Welnu, dat wil zooveel zeggen als dat de
goede christenen ook op 'n beetje lijden moe
ten rekenen!Maar ila's nog niet alles!
Ik zal je nog eens iets nieuws leeren, Vin
cent!
En dat is?
Ilc hen alleen maar hang dat ik je er niet
erg veel plezier mee zal doen....
Vooruit maar!
Nou, clan moet ik je zeggen: je praat als
'n jood! Vincent.
Ik?
Ja, jij! en als 'n gemeeUe jood!
Dat zie ik niet in! Waarom?
Omdat je na twintig eeuwen van onder
vinding nog steeds herhaalt wat 'n troep
straatjoden op zekeren avond den Christus-
aan-'tkruis toeriepen: „Als gij Gods Zoon
zijt, kom dan af van Uw kruis!Anderen
lieeft Hij gered, zichzelf redden kan Hij niet!
of in. a. w.: Vincent heeft Hij gered, maar Da
vid redden, zijn trouwen dienaar, dat kan
Hij niet! en de zusters redden, zijn trouwe die
naressen, dat kan Hij ook niet! Ga lieen!
Als Gij Gods Zoon zijt, kom dan af uit uw
hemel en help!
Vincent zweeg. De priester was de eerste,
die het stilzwijgen verbrak.
Neen, geloof me, Hij zal niet afkomen,
ondanks de schimpscheuten van een Vincent,
ondanks 't gelach van eenige krantenmen-
schen. Waarom zou Hij ook komen?
Wel, ik herhaal, om liet water te belet
ten David en de Zusters te over stroomen!.
O, Vincent, is dat de kwestie! Dan maak
je van God 'n sloort sluiswachter, die de slui
zen dicht houdt en opent, heel of ten deele
naar gelang den zieletoestand der bewoners
'n toestand die elk uur, ja, iedere minuut kan
verkeerenEn zoo zou God elk uur, iedere
minuut zelfs de algemeene, vaste natuurwet
ten moeten veranderen voor overstroo
ming.voor brandvoor ziektevoor
auto- en spoorwegrampen, en dan zal de gods
dienst gegrond zijn op stoffelijk voordeel
met 't geloof is het uiten we hebben 'n
eeuwigdurend wonder
Vincent krabde onder zijn pet. 't Was of
hij er 'n opwerping zocht en daar kwam 2e
heel schuchter: Ja, maar dan is bidden ook
heelemaal overbodig!
Het gebed brengt een nieuwe kracht in
't spel en wijzigt de condities van het pro
bleem, als is 'tdan soms zoo, dat God niet
schijnt tussehen beide te komen; goed, dan
gebeurt het; zoo niet, dan behoeven wij
slechts en aete van vertrouwen op Hem te
stellen door te zeggen: „God overziet de zaken
beterHij kijkt een beetje verderHij
wil misschien dat ik wat te strijden, wat tl
lijden lieb, dat ik hier heneden al wat uitboet,
om de rekening daar boven wat gemakkelij
ker te maken!
Da's mij een beetje te sterk, zei Vincent,
en trok z'n broek weer 'n beetje op.
Het bewijst in alle geval, dat je niet te
gauw moet lachenwant de zaken hebben
somtijds veel diepzinniger beteekenis, dan en
kele wijsneuzen denken. Het feit, dat de bra
ven soms veel te lijden hebben en de zonde
bokken triomfeeren is heelemaal geen op
werping, maar veeleer een bewijs en wel een
der meest tragische bewijzen, dat hier bene
den niets definitiefs is, d.w.z. dat met ons
leven hier beneden nog niet alles is afgeloo-
pen! God heeft de groote wereldwetten ge
steld, en met ons verstand zet Hij er ons voor
en kijkt wat we doen. Gedurende heel ons
levens-examens zwijgt Hij, zooals ieder exa
minator zwijgt als de examinandi bezig zijn.
Vincent, wil ik je eens iets zeggen? Je bént
nu 65 jaar, de wijzers loepen steeds door....
't is baast tijdkijk je werk nog eens na..
ondertusschen ga ik nog eens bij de arme zus
ters kijken.
Toen de pastoor terug kwam, stond Vin
cent er nog, maar hij sloeg niet meer dubbel
van 't lachenhij keek aldoor naar.'t wa
ter, dat nog immer steeg
Wie weetGod bedient zich van alles!
De avond daalde over de stille vlakte
't was 'n avond als van 's werelds ondergang.
Alleen in den ondergeloopen tuin van David
weerspiegelde een klein, klein stukje hemel
en 'twas voor den eersten keer zijns levens,
dat Vincent op weg was daar iets van te zien,
en hij begon na te denken
PIERRE L'ERMITE.
DE NACHTEGALENSLAG.
In een artikel in het Duitsehe tijdschrift
„Ueber Land und Meer" komt een poging
voor om den nachtegalenslag in woorden uit
te drukken, aldus het Vad. Men zinge het
maar eens na:
Tiuu, tiuu, tiuu, tiuu.
spe tiu zqua:
tio tio lio tio tio tir;
zquo squo squo zquo;
tzu tzu Izu tzu tzu tzu tzu tzu;
kuorror tiu squa pipiqui;
zozozozozozo zo zwerhadingt
Tsisisi tsisisisisisisisi;
zorre zorre zorre zorre, hi,
tzatn tzatn tzatn tzatn tzatn tzatn, zi,
dlo, dlo, dlo, dlo, dlo, dlo, dlo. dlo, itz,
lu lu lu lu lh lh lh leb leb li li li (twintig
tot dertig maal).
Quio didl di'luhli
ha gürr quipiol!
Qui qui qui qui qui fi fi fi gi gi gi
gollgollgollgoll gia hadodoi,
quigi liorr ha diadiadillfi!
Zezezezeze zu zezfze quarrhosolioi.
quia quia quia quia quia fiiti,
fi fi fi io io ioioi'oioio fi
Lii lh li le loi le lo le didi io quia
liigaigaigaigaigaigaigaigaigai
quior zio pio pi.
De regel, die 20 of 30 maal herhaald moet
worden, zal hopen wij niet te veel be
zwaar opleveren. Zoo ja, dan kan dit mis
schien tot geruststelling dienen, dat die lier-*
haling niet strikt noodig is. De door".,Ueber
land und Meer" weergegeven nachtegalen-
slag is nl. een niet geheel feillooze herdruk
van een, min of meer authentiek nachtegalen-'
lied, dat in de 18e eeuw in een stenogram van'
den grooten Duitschen ornitholoog Johan
Matthaeus Bechstein, „uit den snavel van den
componist" werd opgeteekend. Vergissen wij
ons niet, dan had hij een voorganger die 500
jaren voor Chr. leefde, de oude Aristophanes,
die in zijn blijspel „De Vogels" den zang van
vogels (o.a. van den hop) in schrift heeft ge
bracht.
Voor het overige is het een troost, van va
der Brehm te vernemen, dat het lied en ook
het aantal strofen bij Bechstein 25 vari-
eeren naar de landstreek. Oude mannetjes
schijnen het record te slaan, hetgeen op het
gebied van de muziek meer het geval is; op'
andere terreinen zoo niet.
Wie bovenstaand stenogram wil controlee
ren, kan dit nu juist doen. In den regel zingt
de nachtegaal slechts in Mei en Juni den
tijd dat de concert-nachtegalen niet 't drukst
plegen te zingen.
Hoe zorgvol is toch de natuur!
Izaak Newton was vaak verstrooid en be-,
ging dan de grootste ongerijmdheid. Op ze
keren kouden winteravond schoof hij zijn'
stoel dicht bij .den haard en begon rustig
te lezen.: