-
Uit stille uren.
Op den zolder.
Anecdoten.
MAANDAG 26 JUNI 1911.
IBE
BIJLAGE VAN DE NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT
No. 7574
VOOR DE HUISKAMER.
fjfc"
M Tik tak, tik tak, zeurde de klok eentonig,
■klankloos tegen de stilte, die loom neerhing over
'de kaal gemeubelde gelagkamer van de herberg.
Tik tak tik tak, zeurde de klok en
vrouw Winkels, die bij het eenige raam, dat
"er was voor een der vuil houten tafeltjes (zat,
had eerst gehoord dat getik van de klok !en
'daarna luisterend in zich voelen komen, dat de
•tilte om haar groot was, wijl het zoo (klonk
flat klankloos getik.
v Vrouw Winkels zat, het hoofd gesteund op
0e handen, naar buiten te turen....
Haar blikken zweelden door het raam, over
rJen weg, die vlak langs de herberg lijnde n>ver
het duidelijk daar liggend heivlak, verder vaag
het heiland over en langs hooge en lagetzwarte
massa, vormen die ze dennengroepjes wist tot
Ver in de ruimte, wraar de horizon was, (vreemd
igehobbel van zwart, dan scherp, dan vaag tegen
grauw-zwart en grauw en wit bewolkte lucht,
e Akelig huilende klaaggeluiden, die zij herfst
wind wist, kwamen uit de verte telkens en tel
kens aanguren, tot waar vrouw Winkels zat, die
luisierend gevoelde, dat de stilte om haar groot
was, wijl het zoo tot haar kwam, dat (huilen
en gieren van builen.
Tik tak... tik lak zeurde de klok.
Vrouw Winkels hoorde het niet meer, ze wist
niet van de stilte om haar en van tden 'storm
buiten en van den huilenden wind om 't huis,
wist 't niet, hoorde niet... zij was weg in ge
dachten....
Herinneringen waren in haar op komen leven
en als ware hare gedachte een heel vreemde
„vogel geworden, zoo zweefde zij over herinne
ringen eerst langzaam, langzaam van het
teene gebeurde naar het andere zwevend, om
dan sneller en sneller langs en om en (over'alles
_heen vliegend, dan vooruit dan achteruit zwen
kend, even later kalm neer te strijken in ;rust.
Haar denken ging over: hoe eerst Hein was
heengegaan, en juist een jaar later, ook in
November, Leentje was gestorven.
Ze was nog niet eens uit de zwarte kleeren
'om Hein, toen Leentje stierf.
L, „Wat zou za nu al aardig hebben kunnen
graten als ze had blijven leven, peinsde vrouw
'i/Winkels.
„Hoor je dat vrouw? Stil luister is even. l—
-We motten nog met 'r de kermis op, Siad ie
ivoor de grap gezeid. Dat was op een avond
.'dat Leentje in d'r bedje... ze hoorde het weer..
in eens dat liedje van... van.., hoe was''took,,,
ze wist niet goed meer... ze had niet 'veel (idee
(van muziek... maar 't was toch of ze (hu .duide
lijk hoorde, dacht ze... hoe Leentje het lag te
neuriën in dL' bedje, precies zooals Klaas van
de Ploeghoeve het dien avond op de harmonica
had gespeeld... wat hadden ze daar toen geze
llen... ze wist 't nog precies.., met z'n (drieën fjp
'de bank onder het raam; zij met Leentje iop
schoot.
Wat hadden ze gelachen als 't kjlnd telkens
naar de harmonica zat te grijpen, kraaiend
van pret, zoodat Klaas bijna niet door kon
spelen. j
...Die goeie Klaas; ze zag 'm weer zitten
zooals 't ie eindelijk met Leentje op z'n knie,
't groote ding tusschen d'r knuisjes werkend
net had willen doen of Leentje zelf speelde.
Maar jawel, ze was mo toen in eens zoo fee-
schrikt van 't leven zoo dicht bij d'r oortjes,
dat za 't hard op 'n schreeuwen zette jen piks
meer wilde weten van de harmonica.... dat was
een heerlijke avond geweest.
Dia nacht, die vreeselijke nacht van toen Hein
stierf.... „"Vrouw" had ie gezegd, „wouw" kom
eens heel dicht bij me, hier naast mo Izitten
en toen.... Mieke vrouw, je bent een braaf (wijf
voor me geweest.... we hebben het mekaar niet
kwaaier gemaakt in 't leven maar ik voel nu toch
vel da 'kerniet lang meer zal motten wezen...
de kracht is er uit Mieke... de kracht is 'er uit,
wordt niks meer met Winkels".... en toen
had ie weer zoo'n akelige hoest gekregen en ge
had wel heel goed Vègrepen dat 't gauw op
een eind zou loopert met Hein, maar ze (had
't niet willen, niet kunnen zien.... zc had toen
'zooveel weten te zeggen in eens om Heinjmaar
moed in te spreken, dat ze ten laatste zelf
iwas gaan gelooven... van onzen lieven Heer
"die tocb Mies kon als t'ie dat wilde... |dat Ier
'och nog altijd hoop was en zoo... je kon (nooit
'weten, had ze nog gezcid, nooit weten als 't
:na.ar eerst weer zomer werd... er was dan
wel eens even hoop in haar gekomen dat i't
misschien, misschien nog zijn kon....
....(Wat had ie ook nog eens zoo mooi (ge-
jpraat, allemaal van onzen lieven Heer en van
den hemel... hij zal nu wel stellig in iden hemel
^Itijn geloofde ze. Hein was altijd zoo'n brave
-aan geweest.
1 Drinken dee d'ie niet en vloeken had ze (m
tooit hooren doen. v
yj Tegen Leentje was 't dat ié allemaal zoo
VKooi gezegd had van onzen lieven Heer, hoe
LKia toch altijd wist, wat 't beste was... dat tze
yïen brave meid zou motten worden als vader
j^r nie meer was, en dat ze voor (d'r (moeder
trtaost zorgen ,als ze later groot wier., groot wierl
■V ...Leentje was toen Ln eens hard gaan hui-
Hen... of 't schaap begreep wat d'r vader alle
maal zei over dood gaan... of ze 't begreep dat
'«u d'r vader zou motten missen..j,
...Als ze daar nu nog eens waren, net als
-Vroeger... schoot het heftig door haar gedachten,
v-n één oogenblik was het of heel eigen gelui-
iden in de stilte opleefden... zwaar geklots van
üompen over den houten vloer en licht weife
lende trippelgeluidjes van kindervoetjes... een
Vreemd bekende geur van tabaksrook wolktc
floor die gedachten.
t ...Daar ging vader hel keukendeurtje door met
'Leentje aan z'n hand. ,..Groot was 'tic zoo
inaast Leentje... weg was 't weer.., Hoe kwam
za daar nu op.... 't kind had nooit jgeloop.cn.,,,
zo had nog niet kunnen staan toen zc 'stiSrf.j
Daar ging ze weer, bons daar lag ze, (daar
naast, dat tafeltje bij den muur...
1 Vrouw Winkels schrikt, maar Leentje lacht,
kraait van plezier. -
Tik-è-lak, tik-è-tak, drong het in haar door,
gelijk met een hevigen rukwind van buiten...
dood, dood..., en zij zoo alleen, zoo vreeselijk'
alleen in dis eenzame herberg aan den s'.illetn
heiweg.
...Ach zomers was 't wel weer anders, dan
liep 't wel heel druk soms, zomersavonds voor
al.. vader dood,,, en Leentje,,, o Leentje!...
Vader heeft niet buiten d'r gekend troostte het'
in haar.
...'t Kind zou misschien toch een stumperd!
geworden zijn als 't had blijven leven... dok
ter had er wel eens zoo wat over gezeid...!'dat
d'r ruggetje zwak was... maar toch.., o als Leen
tje nu... als vader., als ze eens daar,, (hier,,,
„Dag Leentje", fluisterde ze halt luid „dag
kindje", bid maar aan onzen lieven Heer dat
moeder ook gauw in den hemel mag komen"...'
en toen waren er tranen komen druppen Langs'
haar vroeg oud gezicht, tot er een heeleboei
groote en kleine sterretjes vreemd-donker op
't blankhouten tafelblad plekten...
Het was snel donker geworden.
...Tik-è-tak, tik-è-tak zeurde de klokde storm
hield aan... vrouw Winkels hoorde niet..,
...Koek—koek—koek—koek, k!on het opeens
luid-vroolijk eenige malen dwars door de s'ilte..
Vrouw Winkels schrok* op en keek naar de
koekkoeklok maar ze kon niet de wijzers zien,
't was heel donker geworden nu.
...'dat moet zeven uur zijn, dacht ze, ik had
niets geen erg 'dat 't al zoo laat was. 1
Toen veegde ze mei een slip van haar schort
langs de oogen, schoof met een rukje den hou
ten stoel naar achteren, zoodat hij krasserig over
den met zand bestrooiden houten vloer stroef-
de, dan slofte ze naar de keuken door :'t topen:
deurije, dat schuin achter de toonbank naast
't spiegel en glazen opzetje was, waarop in
nette rijtjes karaffen en glaasjes waren uitge
steld.Even later kwam ze terug met een (doos
lucifers en stak voorzi:h'ig de petroleumlamp
aan.
Het vaag schijnen der pas ontstoken nog laag
brandende lamp, werd geleidelijk lichter, tot dra
alles heel duidelijk te onderscheiden was in
den gezelligen gelen schijn van helder brandend
licht. i
Vrouw Winkels zag rond....
Vreemd, nieuw waren ze d(aar op eens de
oud bekende dingen, prettig eigen in de hel
derheid van den nieuwen avond, na het kleur
loos vage van alles in den somberen dag die
voorbij was....
Aardig vond ze, om zoo tusschen de glazen'
plankjes door, die dingen heel duidelijk te zien
in het s piegelvlak erachter.
Zooals ze nu stond, een beetje schuin voor
cle toonbank, zag 't er vroolijk druk uit (op ,do
plankjes... Ze kon niet goed onderscheiden zoo,
wat echt was en wat in den spiegel. 'Van tde
lamp zag ze juist hoven het middelste gla
zen plankje de groole lampekap, die aan den
binnenkant heelemaal met smalle spiegelvlakjes
bezet was, waarin ze nu zoo tusschen karafjes
en glaasjes door heel niet kon onderscheiden'
wat er eigenlijk in weerkaatste... allerlei kleu
ren zag er, in lijnen en streepjes eai rvlakjes
en hier en daar een schel rood en geel geplek.
mooi glimmend-dcorschijnend. Dat was van de
karaffen, waar likeur in was, wist ze, die (glom
men altijd zoo mooi, als 's avonds de lamp ,aan
was.
Vrouw Winkels zat voor de toonbank, schuin
onder de lamp, ze naaide iets aan een vaal
verkleurd paarsblauw .jakje... koekoek, klonk
't schel door de stilte... halt negen, wist ze..,
van avond zal drr wel geen volk meer .komen'
met zoo'n weer, dacht ze rustig, toen bleef faaar
denken bij het paarse jakje, dat versteld moest,
tik-è-tak, tik-è-tak, zeurde de klok eenlonig
voort. B.
(Naar liet Duitsch, van J. O. Poritzky.)
Ik scharrel graag1 op de oude zolders, on
der de hanebalken, bij 't liebt dat door de
kleine verstelbare dakvensters valt; waar
't naar roest en rook riekt, naar waseh-
goed en heete zon; waar de verhongererde
spinnen naast v 1 iegengeraamten in haar
stoffige webben" hangen; waar allerlei on
gedierte stil rondkruipt in verborgen hoe
ken waar duizend waardelooze, veronge
lukte voorwerpen slingeren; poppen zonder
kop, leege wijnflesschen, kunstpalmen, ou
de, wie weet hoe oude prulboeken, stoelen
zonder pooten, verlakte schoentjes met ga
pende wonden, koperen kastrollen vol bui
len, broeken waar men is uitgegroeid, ver
roest ijzerwerk', een doos vol steenen, ge
zocht aan 't strand van de Adriatische zee,
schoolschriften, stukken van een herbari
um, torens, en pyramided van bordpa
pier, een kinderwagen en nog een heele
troep andere prullen.;
Ik scharrel graag rond in dien ouden
rommel, die dik onder het stof ligt. 't
Schenkt me kostbare herinneringen en veel
van 't geen ik eens lief had en dat nu dood
is, herleeft weer. Op die rommelzolders zit,
met de muts van overgrootmoeder, de
Tijd en' droomt zijn droomen van de Eeu
wigheid en van 't verval van al 't aardscuie.
Hebt ge hem nog nooit bespied, zijn stil,
weemoedig werken en weven en zijn geluid-
loozen, onvermoeiden arbeid? Hoe hij bijv.
van den kleinen kinderwagen, waarin je
eens, als een afgod van je ouders, hebt gele
gen en die zoo blinkend nieuw, door de
stadsparken werd gereden; hoe hij de aar
dige gordijntjes van dien wagen, waarin je
je eerste levensjaren hebt doorgebracht,
heel langzaam aftrekt en de stof, dra.ad
voor draad uit elkaar pluist, hoe hij jie
zachte bruine lak er af lekt; hoe hij zijn
adem laat strijken over de spiegelgladde
nikkelen stangen, tot ze dof worden. Hoe
hij 't heele geraamte van den wagen bloot
legt, dan ook aan dat naakte geraamte be
gint te knagen en zoolang daaraan knaagt
en knabbelt, en knauwt en bijt tot 't in el
kaar valt en je niets anders meer ziet dan
een hoopje ijzeren stangen en wat twijgen
van mandenwerk? Dat duurt wel jaren, en
jaren.... maar hij heeft geen haast.
Ik scharrel graag rond tusschen die vorm
loos geworden, tot vergaan bestemde din
gen, die 't verledene tot heden maken.
Tusschenbeiden klim ik naar den ouden
rommelzolder om te zien naar die lieve,
oude herinneringen, die tot stof worden
tusschen de langzaam knagende kaken des
tijds. De houtworm hamert er in de dak
balken, in gaten van de muren kruipt de
duizendpoot weg, en op 't dak koeren de
duiven. Dikwijls komt daar hoven ook een
kat wandelen, steekt haar krijgshaftigen
snorbaard door 't dakraampje naar binnen
en zegt goeden dag'.....
Toen ik weer eens boven zat, tusschen
die vermolmde ruïnen van verbleekte her
inneringen, kreeg ik een gedeukten harden
hoed in de hand, eigenlijk geen hoed, maar
iets dat meer geleek op een grooten ketel,
gemaakt van chocoladebruin vilt, vol gaten
een heel oud, onmogelijk, dwaas, vergeten
ding, waarvoor 't tijd wordt weer in de
mode te komen.
En nauwelijks zie ik dat ellendige wrak
van een hoed, of daar staat, als door een
tooverspreuk opgeroepen, het verschrompel
de mannetje voor me, dat Oirias Bembe
heette, en die dat vod twintig jaren lang
op 't hoofd had gedragen.
(Wat een hoofd! Denk je een aardappel,
die menschelijke uitdrukking heeft en zet
op 't knobbelachtige uitgroeisel, dat je voor
neus wilt laten doorgaan, een blauwen bril.
De worteldraden, die paen dikwijls aan
aardappels ziet geven een trouw beeld van
den baard, en de klompjes klei die somis in
de „oogen" der aardappels zitten, kunnen
we vergelijken bij de heuveltjes snuif die in
de schrikbarend wijde neusgaten waren op
gehoopt, Ook de bedompte lucht, die aard
appels veelal krijgen, als ze lang in den
kelder liggen, omzweefde hem. Vaak is 't
reeds opgemerkt dat de menschen op de die
ren lijken, elke physionomie laat zich eeni-
germate overbrengen in 't dierlijke, maar
dat een menseh gelijkenis' met een wortel
knol vertoont, daarin was Cirias Bembe ze
ker eenig
Op zekeren dag kwam hij aangestrompeld en
schoof een kinderwagen voor zich uit die
staat op zolder ie vergaan -waarin kleine
artikeltjes lagen, allerlei prulletjes, koop
waar voor de oud-roest-markt. De verbogen
wielen rolden scheef hun weg. Ondanks de
lappen die er op verscheidene plaatsen om
heen waren gedraaid, teneinde de ijzeren'
handen en 't rad bij elkaar te houden en
die de wielen er deden uitzien alsof ze meer
dere beenbreuken hadden opgeloopen, draai
den ze waggelend om zich zlelf als dronken
lui.
Hij vroeg ons om nachtverblijf, maar daar
we geen bed konden inruimen, wilde hij op
zolder blijven slapen. (We schoven den rom
mel wat met de voeten bijeen, maakten een
kermisbed voor hem gaven hem een stoel,
een kist met een waschkom er op, en een
grootere kist, die als tafel dienen kon. [We
hadden den armen kerel veroorloofd, hier
een paar nachten uit te rusten, als hij 't voor
lief wilde nemen. Hij bleef zes jaren. En
daar hij gieheel alleen was op de wereld,
gleen verwanten bezat, geen menseh ooit naar
hem vroeg, waren we spoedig goede vrien
den
Dikwijls sloop ik naar hoven, naar hem
toe, om hem kleine diensten te bewijzen,
hem een loop te hesparen, en zoo vaak' als
ik hem daar zag „zitten, te midden van
mijn geliefden opeengehoopten rommel, be
zig met het stoppen van een gat in zijn
olijfgroene jas, die eertijds zwart geweest
was, of de schachten van zijn laarzen naai
end. of een bokking snijdend, scheen hij
zelf levend geworden afbraak, scheen hij
zich ontwikkeld te hebben uit die waarde
looze vodden, zooals zich uit vuilnis leven
ontwikkelt.
Eens 't schemerde a.1 liep ik' naar
hoven om naar hem te zien. Dikke wolken
slechte sigarenwalm dreven me te gemoet.
Mijn vriend Cirias Bembe zat in een hoek',
waarin 't al erg duister begon te worden
hij had een k'ort steenen pijpje in zijn mond
en pafte een verschrikkelijke tabak, die hij
gemaakt had van gedro-ogde eindjes sigaar.
Indien hij tweehonderd jaar ouu was gewor
den en dag en nacht gerookt had dan nog
'zo-u hij niet in staat geweest zijn, den reuzien-
voorraad op te gebruiken, dien hij gesta
peld had in een zak', die hem tegelijk als sofa
diende.
Goeden avond, Cirias.
Goeden avond, beste jongen'.
Hoe lang zit je daar al zoo?
Sedert vanmiddag.
En al dien tijd rook' je maar
Ik rook.... en ik denk-...'
Anders niet
Neen.
Em waarover denk je dan. hm.
Och ik zat juist te denken... over de
wereld.... hoe ze maar draait, dag in dag
uit... en meer van 'die gekheden, daar jdenk
ik over... en ik denk ook over hen.
Hen? j_,-
De kinderen» --/
De jouwe?, 1 A
De mijne; ja'..-, ik' heb twéé vrouwen
gehad, die me vier kinderen hebben ge
schonken. De vrouwen' zijn dood.,.. De kin
der en'. misschien. i ï_,l *J
Hoor je niets van ze? Schrijven ze
nooit 1 1 1 I I
Hporen Schrijven Hoe zoo- |W aar
heen" schrijven'?. -*
Zijn ze dan verdwenen, gestorven
Dood waarschijnlijk niet. Ze zullen wel
hier of daar leven.... ergens. Hoe zou ik 't
weten Ze worden groot, de vogeltjes, en ze
vliegen uit. Ze hebben zeker hun eigen nest
je gebouwd.... Ik heb niet altijd zoo ge
leefd als nu. De kinderen huppelden om me
heen, en als ik ze nu en dan sloeg, spron
gen ze tocli nog hoog tegen me op als bal
letjes. Later zijn ze weggerold als mijn dub
beltjes.Ik had ook een klein vermogen.
Alles is naar den drommel.... alles.... ik al
leen hen over... zoo'n verdroogde pompoen.
Maar beste Oirias!
Je zult 't wel niet begrijpen, maar
toch ben ik niet ongelukkig. Hoeveel zijn
er niet, die 't hierboven geen nacht zouden
uithoudenEn ik ben hier toch al, zooals
je weet, in 't derde jaar. Ja 't bevalt me;
want zooals 't er hier uitziet zoo ziet 't er
binnen in mij ook' uit. Precies zoo. Je hebt
misschien nooit opgemerkt, dat je uit de
woning van iémand, den toestand van zijn
ziel kunt afleiden, en dat "men in 't huis,
dat men liefheeft, zijn innerlijk' weerspie
gelt.... Ik hoor op zolder.... bij den ouden
rommel... bij die afgedankte ketels, waarin
't vuur honderd gaten heeft gebrandbij
dio gedeukte hoeden, die afgesleten en af
geschaafd zijn, bij de gebroken meubels....
bij al die weggeworpen vodden, die niemand
zien wil.... en die stom tot stof worden. Jij
houdt van dien rommel mijn jongen; alle
menschen, die van ruïnen houden, houden
ook van den zolder. Ik ken 't niet dien je
hier komt opzoeken. Je romantische smaak
in verval voert je hierheen. Je wilt bouw
vallen zien. En je ziet zie ook'.... Je zoudt
hier niet komen, als ik niet zoo goed in mijn
omgeving paste. Ik stoor 't beeld niet
hoewel ik' leef.... Al die dingen hier, heb
ben eens stom hun plicht gedaan en niets
dan hun plicht. En toén ze dat deden, heb
je ze zelfs lief gehad. En toen ze ophiel
den^ hun plicht te doen, toen heb' je ze
geminacht en op zij jyegöoid en volstrekt
er niet meer van gehouden. Lig daar, ga;
ten gronde.
Ciras zweeg; hij zoog aan Zijn steenen
pijpje, tot er diepe putten in zijn holle
vaalgele wangen kwamen, en rookte als een
schoorsteen. Nu en dan streek hij met de
hand door de dertig of veertig haren, die
aan zijn vormlooze kin groeiden, en duw
de den blauwen bril recht, die ,'n bloed-
roode kerf had gesneden in den rug „van
zijn k'nolvormigen neus.
Hij had met stille berusting gesproken
als een menseh, die zich geen illusies meer
«ckept in zijn leven. De zolder, waarop hij,
't treurige symbool van zijn bestaan had
gevonden, scheen in deze oogenblikken wer
kelijk het beeld zijner ziel.
Op een avond ontving hij voor 't eerst in
zes jaar een brief.... uit Itajahy, eeu Zuid-
braziliaansoh kuststadje. Den dag daarop
was Cirias spoorloos verdwenen. Ofschoon
ik reeds tamelijk vroeg op den Zolder was,
op een tijd, dat hij anders nog in bed placht
te liggen, trof ik hem niet meer aan. Het
bed was opgemaaktverder lag alles in 't
rond stoffig en dood. Hij hall slechts Zijn
monsterachtigen hoed'achtergelaten een soort
ketel van vilt, waarvan de motten intussehen
een zeef gemaakt hebben.
I Cirias had gelijk'. Toen hij weg was, scheen
do zolder onveranderd; 't leek alleen of er
wat minder rommel aanwezig was, zooals
gewoonlijk, wanneer de lorrenkoopman er
was geweest.
[Wat dreef Cirias voort Is hij de Zee over
gestoken Zocht hij in Itajahy 't hart v:an
een zijner kinderen Zijn de illusies weer
in hem ontwaakt Op 'dat alles weet ik geen
antwoord.....; i 1
HET REIZEN VOORHEEN EN THANS.
Wanneer men ons tegenwoordige snelle reis
verkeer ziet, met spoortreinen, stoomschepen,
rijwielen en automobielen, en men denkt dan
aan het reizen van voorheen, dan stelt men het
zicdi gewoonlijk voor alsof het reizen in de oud
heid zeer langzaam ging, maar, mag men de
overleveringen gelooven, dan hebben de men
sehen in vroeger eeuwen, bij de gebrekkige ver
keersmiddelen en vaak nog gebrekkiger ver
keerswegen die zij hadden, soms snelheden be
reikt, waar over zij zichzelf voor ons, 20e-eeu-
wers, niet behoeven te schamen.
De staatspost van Cyrus legde den weg van
Sussa naar Sardes. een afstand van 2467 K.H.,
af in 6 dagen, dat is 410 K.H. in 24 uren. Dat
ging met koeriers te paard, waarbij op geregel
de tijden van paarden en ook van menschen ver
wisseld werd.
Oeasar kwam in 8 dagen van Rome naar Ar
ies en moest daarvoor 150 IC.M. per dag afleg
gen. De boodschapper Ivelus, die in 237 na C. de
tijding, dat Meximus Thzau te Aquileia gestor
ven was, naar Rome bracht, legde te voet 215
K.H. in 24 uren af, maar de gewone Romein-
sche reiswagen brachten het niet verder dan
1 4 a 7 K.H. per uur.
Er werd trouwens niet veel gereisd, ook in la-
ter eeuwen niet, toeristenverkeer was onbekend,
vrant de wegen waren slecht en het land onvei
lig. Wie reisde deed liet dus noodgedwongen en
zeker niet voor zijn pleizier. Hooge personages
namen op hun reizen een talrijk gevolg en vele
lastdieren mee, wat zeker ook niet strekte om
des nelheid te bevorderen.
Een deputatie van de stad Straatsburg naar
Valladolid, in Spanje, had in 1523 niet minder
dan 79 dagen noodig om het doel harer reis te
bereiken en het bericht van den slag bij Kappel
kwam eerst na 3 dagen te Bazel aan; ofschoon
de afstand slechts 115 K.H. bedraagt. Wel reis
de men in de middeleeuwen sneller te water dan
over land, maar ook daar was het tempo zeer
matig; Bernard van Claiwaux voer in 1147 in
3 dagen 96 K.H. van Bazel den Rijn af en Fre-
dcrik Barbarossa legde over de Main in denzelf
den tijd 135 K.H. af.
Ook in later eeuwen ging het varen weinig
steller. Het marktschip van Mainz naar Keulen
deed in 1800 over dien afstand van 172 K.M. 18
uren en 45 uren voor den terugtocht, tegen den
stroom op. Een reisje van Frankfort naar Keu
len en terug, over water, duurde precies een
week, met inbegrip van den tijd, dien men te
Keulen moest vertoeven om op de eerstvolgen
de gelegenheid voor de terugreis te wachten.
Het brievenverkeer ging, reeds in de 16de
eeuw, betrekkelijk vlug. De Augsburger post
reed, omstreeks 1550, in 7 dagen naar Venetië,
dat is gemiddeld 63 K.M. per dag. Op andere
wegen legden de koeriers 45 a 53 K.M. af, op
Alpen wegen 38 a 4o K.H. en in Frankrijk en
Spanje ongeveer 37 K.H. per dag. Zelfs in den
30-jarigen oorlog werkte de Duitsclie post vrij
goed: van Frankfort naar Hamburg' in vijf en
een halven dag, naar Leipzig in twee en een
halven dag, naar Straatsburg in 2 dagen, naar
Parijs in 6 dagen. De post werd toen vervoerd
door ruiters, eerst later in het begin der 18de
eeuw, voerde men dc postwagens in, die 6 a 8
K.H. per uur aflegden. Vergelijk daarbij de
protesten onzer liedendaagsche automobielen,
toen voor enkele jaren de wet aan gemeentebe
sturen het recht toekende om binnen de bebouw
de kom de snelheid der auto's te beperken tot
15 K.H. Het heette toen, met de noodige over
drijving, dat de minste huurknol nog grooter
snelheid zou bereiken. Bij die 18de-ceuwsche
postwagens moet men evenwel in aanmerking
nemen, dat goede rijwegen destijds nog zeer
zeldzaam waren.
In Frankrijk en Engeland ging het vlugger.
Terwijl men in 1650 ongeveer 360 uren noodig
had om den 800 K.M. langen weg van Mar
seille naar Parijs af te leggen, deed men het in
1750 in 80 uren, (tegenwoordig in 14 uren) en
in 1785 reisde men van Bazel naar Parijs, 540
K.H., in 45 uren. In 1770 had men om van Lon
den naar Dover te komen, 110 K.M., 8 uren
noodig.
Onder het eerste keizerrijk ging het in
Frankrijk nog beter; de behoefte aan snelver
keer was aanmerkelijk grooter geworden. Den
weg van Straatsburg naar Parijs, 450 K.M., leg
de Napoleon in 1812 met Maria Louise af in
36 uren. Ook was toen de optische telegraaf in
gebruik en het bevel om Andreas Ilofer te fu-
silleeren kwam in 24 uren van Parjjs naar
Milaan.
Het verkeer over zee is lang zeer traag ge
weest. In den tijd cler kruistochten deed een
schip niet meer dan 6 K.H. per uur en voor
zoover men kan nagaan heeft het schip van
Columbus een „snelheid van vier en een halve
K.M. gehad, dus noc niet eens wat een voet'
ganger afdoet.
ONBEDACHT.
- Onder ons gezégd, die eigenaar van'
„De gouden Does" da's 'n dief. Ik heb' d'r
laatst gegeten en de lepels en vorken wa
ren zoo waar uit 't Posthotel, 't Stond er op.
Haast niet te 'gelooven.
Op m'n woord van eer. Hier heb' je ze»
MAN VAN. ZAKEN.
Koopman (een der pasgeboren tweelingen'
op den arm nemend). Is me die jongen
pas op 'de wereld en nou heeft ie zooi waar
al concurrentie!
EEN DIE DE VROOLIJKE ZIJDE ZAG.
Op de sociëteit èener leesverecniging.
Een lid. Jan, geef me eens een humo
ristisch blad.
Jan. Pardon, mijnheer, de humoris
tische bladen zijn alle in handen, maar als
u het klachtenboek wilt hebben daar
staan ook héél aardige dingen in.
.VERONGELUKTE GELUKjWENSCH.
[Waarom is je erftante toch zoo nijdig
op je tegenwoordig?
-Och, ik heb haar bij ieder feest 'ri
prentbriefkaart gestuurd met 'Kerstmis, met
Paschen, met Pinksteren en nou laatst op
Hemelvaartsdag ook weer 'n kaart met „Ge
lukkige Hemelvaart" er op. En dat heeft
ze nou zoO kwalijk genomen 1
IN DEN HOES.
Student (op 'de trap) DrommelsNou
weet ik niet meer op welke verdieping ik
hen! Nou moet ik weer naar beneden en
van voren af aan beginnen.
EEN DANKBAAR MENSCff.
Oude jongejuffrouw (sentimenteel).
Herinnert u u nog, mijnbeer, dat ik u cchs
een blauwtje heb laten loopen?
Oude jongeheer.; Jh> dat is een van'
mijn aangenaamste herinneringen.
.VERSPROKEN.;
Je woont dicht hij de universiteit, zég1!
O, dat hindert niet, ooml
He y
[WIE 'T ®IST*I
Gastvrouw, (tot haar dochter). 1 Anna,
presenteer meneer Lammers nog eens den
schotel met pasteitjes.
Gast. O, dank u zeer.. Ze zijn delicieus.'
Ik heb er zooveel van gegeten, ik weet zoo
waar niet hoeveel. 1
'Kleine Erits .(met stentorstem). Zes-