- Uit stille uren. Op den zolder. Anecdoten. MAANDAG 26 JUNI 1911. IBE BIJLAGE VAN DE NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT No. 7574 VOOR DE HUISKAMER. fjfc" M Tik tak, tik tak, zeurde de klok eentonig, ■klankloos tegen de stilte, die loom neerhing over 'de kaal gemeubelde gelagkamer van de herberg. Tik tak tik tak, zeurde de klok en vrouw Winkels, die bij het eenige raam, dat "er was voor een der vuil houten tafeltjes (zat, had eerst gehoord dat getik van de klok !en 'daarna luisterend in zich voelen komen, dat de •tilte om haar groot was, wijl het zoo (klonk flat klankloos getik. v Vrouw Winkels zat, het hoofd gesteund op 0e handen, naar buiten te turen.... Haar blikken zweelden door het raam, over rJen weg, die vlak langs de herberg lijnde n>ver het duidelijk daar liggend heivlak, verder vaag het heiland over en langs hooge en lagetzwarte massa, vormen die ze dennengroepjes wist tot Ver in de ruimte, wraar de horizon was, (vreemd igehobbel van zwart, dan scherp, dan vaag tegen grauw-zwart en grauw en wit bewolkte lucht, e Akelig huilende klaaggeluiden, die zij herfst wind wist, kwamen uit de verte telkens en tel kens aanguren, tot waar vrouw Winkels zat, die luisierend gevoelde, dat de stilte om haar groot was, wijl het zoo tot haar kwam, dat (huilen en gieren van builen. Tik tak... tik lak zeurde de klok. Vrouw Winkels hoorde het niet meer, ze wist niet van de stilte om haar en van tden 'storm buiten en van den huilenden wind om 't huis, wist 't niet, hoorde niet... zij was weg in ge dachten.... Herinneringen waren in haar op komen leven en als ware hare gedachte een heel vreemde „vogel geworden, zoo zweefde zij over herinne ringen eerst langzaam, langzaam van het teene gebeurde naar het andere zwevend, om dan sneller en sneller langs en om en (over'alles _heen vliegend, dan vooruit dan achteruit zwen kend, even later kalm neer te strijken in ;rust. Haar denken ging over: hoe eerst Hein was heengegaan, en juist een jaar later, ook in November, Leentje was gestorven. Ze was nog niet eens uit de zwarte kleeren 'om Hein, toen Leentje stierf. L, „Wat zou za nu al aardig hebben kunnen graten als ze had blijven leven, peinsde vrouw 'i/Winkels. „Hoor je dat vrouw? Stil luister is even. l— -We motten nog met 'r de kermis op, Siad ie ivoor de grap gezeid. Dat was op een avond .'dat Leentje in d'r bedje... ze hoorde het weer.. in eens dat liedje van... van.., hoe was''took,,, ze wist niet goed meer... ze had niet 'veel (idee (van muziek... maar 't was toch of ze (hu .duide lijk hoorde, dacht ze... hoe Leentje het lag te neuriën in dL' bedje, precies zooals Klaas van de Ploeghoeve het dien avond op de harmonica had gespeeld... wat hadden ze daar toen geze llen... ze wist 't nog precies.., met z'n (drieën fjp 'de bank onder het raam; zij met Leentje iop schoot. Wat hadden ze gelachen als 't kjlnd telkens naar de harmonica zat te grijpen, kraaiend van pret, zoodat Klaas bijna niet door kon spelen. j ...Die goeie Klaas; ze zag 'm weer zitten zooals 't ie eindelijk met Leentje op z'n knie, 't groote ding tusschen d'r knuisjes werkend net had willen doen of Leentje zelf speelde. Maar jawel, ze was mo toen in eens zoo fee- schrikt van 't leven zoo dicht bij d'r oortjes, dat za 't hard op 'n schreeuwen zette jen piks meer wilde weten van de harmonica.... dat was een heerlijke avond geweest. Dia nacht, die vreeselijke nacht van toen Hein stierf.... „"Vrouw" had ie gezegd, „wouw" kom eens heel dicht bij me, hier naast mo Izitten en toen.... Mieke vrouw, je bent een braaf (wijf voor me geweest.... we hebben het mekaar niet kwaaier gemaakt in 't leven maar ik voel nu toch vel da 'kerniet lang meer zal motten wezen... de kracht is er uit Mieke... de kracht is 'er uit, wordt niks meer met Winkels".... en toen had ie weer zoo'n akelige hoest gekregen en ge had wel heel goed Vègrepen dat 't gauw op een eind zou loopert met Hein, maar ze (had 't niet willen, niet kunnen zien.... zc had toen 'zooveel weten te zeggen in eens om Heinjmaar moed in te spreken, dat ze ten laatste zelf iwas gaan gelooven... van onzen lieven Heer "die tocb Mies kon als t'ie dat wilde... |dat Ier 'och nog altijd hoop was en zoo... je kon (nooit 'weten, had ze nog gezcid, nooit weten als 't :na.ar eerst weer zomer werd... er was dan wel eens even hoop in haar gekomen dat i't misschien, misschien nog zijn kon.... ....(Wat had ie ook nog eens zoo mooi (ge- jpraat, allemaal van onzen lieven Heer en van den hemel... hij zal nu wel stellig in iden hemel ^Itijn geloofde ze. Hein was altijd zoo'n brave -aan geweest. 1 Drinken dee d'ie niet en vloeken had ze (m tooit hooren doen. v yj Tegen Leentje was 't dat ié allemaal zoo VKooi gezegd had van onzen lieven Heer, hoe LKia toch altijd wist, wat 't beste was... dat tze yïen brave meid zou motten worden als vader j^r nie meer was, en dat ze voor (d'r (moeder trtaost zorgen ,als ze later groot wier., groot wierl ■V ...Leentje was toen Ln eens hard gaan hui- Hen... of 't schaap begreep wat d'r vader alle maal zei over dood gaan... of ze 't begreep dat '«u d'r vader zou motten missen..j, ...Als ze daar nu nog eens waren, net als -Vroeger... schoot het heftig door haar gedachten, v-n één oogenblik was het of heel eigen gelui- iden in de stilte opleefden... zwaar geklots van üompen over den houten vloer en licht weife lende trippelgeluidjes van kindervoetjes... een Vreemd bekende geur van tabaksrook wolktc floor die gedachten. t ...Daar ging vader hel keukendeurtje door met 'Leentje aan z'n hand. ,..Groot was 'tic zoo inaast Leentje... weg was 't weer.., Hoe kwam za daar nu op.... 't kind had nooit jgeloop.cn.,,, zo had nog niet kunnen staan toen zc 'stiSrf.j Daar ging ze weer, bons daar lag ze, (daar naast, dat tafeltje bij den muur... 1 Vrouw Winkels schrikt, maar Leentje lacht, kraait van plezier. - Tik-è-lak, tik-è-tak, drong het in haar door, gelijk met een hevigen rukwind van buiten... dood, dood..., en zij zoo alleen, zoo vreeselijk' alleen in dis eenzame herberg aan den s'.illetn heiweg. ...Ach zomers was 't wel weer anders, dan liep 't wel heel druk soms, zomersavonds voor al.. vader dood,,, en Leentje,,, o Leentje!... Vader heeft niet buiten d'r gekend troostte het' in haar. ...'t Kind zou misschien toch een stumperd! geworden zijn als 't had blijven leven... dok ter had er wel eens zoo wat over gezeid...!'dat d'r ruggetje zwak was... maar toch.., o als Leen tje nu... als vader., als ze eens daar,, (hier,,, „Dag Leentje", fluisterde ze halt luid „dag kindje", bid maar aan onzen lieven Heer dat moeder ook gauw in den hemel mag komen"...' en toen waren er tranen komen druppen Langs' haar vroeg oud gezicht, tot er een heeleboei groote en kleine sterretjes vreemd-donker op 't blankhouten tafelblad plekten... Het was snel donker geworden. ...Tik-è-tak, tik-è-tak zeurde de klokde storm hield aan... vrouw Winkels hoorde niet.., ...Koek—koek—koek—koek, k!on het opeens luid-vroolijk eenige malen dwars door de s'ilte.. Vrouw Winkels schrok* op en keek naar de koekkoeklok maar ze kon niet de wijzers zien, 't was heel donker geworden nu. ...'dat moet zeven uur zijn, dacht ze, ik had niets geen erg 'dat 't al zoo laat was. 1 Toen veegde ze mei een slip van haar schort langs de oogen, schoof met een rukje den hou ten stoel naar achteren, zoodat hij krasserig over den met zand bestrooiden houten vloer stroef- de, dan slofte ze naar de keuken door :'t topen: deurije, dat schuin achter de toonbank naast 't spiegel en glazen opzetje was, waarop in nette rijtjes karaffen en glaasjes waren uitge steld.Even later kwam ze terug met een (doos lucifers en stak voorzi:h'ig de petroleumlamp aan. Het vaag schijnen der pas ontstoken nog laag brandende lamp, werd geleidelijk lichter, tot dra alles heel duidelijk te onderscheiden was in den gezelligen gelen schijn van helder brandend licht. i Vrouw Winkels zag rond.... Vreemd, nieuw waren ze d(aar op eens de oud bekende dingen, prettig eigen in de hel derheid van den nieuwen avond, na het kleur loos vage van alles in den somberen dag die voorbij was.... Aardig vond ze, om zoo tusschen de glazen' plankjes door, die dingen heel duidelijk te zien in het s piegelvlak erachter. Zooals ze nu stond, een beetje schuin voor cle toonbank, zag 't er vroolijk druk uit (op ,do plankjes... Ze kon niet goed onderscheiden zoo, wat echt was en wat in den spiegel. 'Van tde lamp zag ze juist hoven het middelste gla zen plankje de groole lampekap, die aan den binnenkant heelemaal met smalle spiegelvlakjes bezet was, waarin ze nu zoo tusschen karafjes en glaasjes door heel niet kon onderscheiden' wat er eigenlijk in weerkaatste... allerlei kleu ren zag er, in lijnen en streepjes eai rvlakjes en hier en daar een schel rood en geel geplek. mooi glimmend-dcorschijnend. Dat was van de karaffen, waar likeur in was, wist ze, die (glom men altijd zoo mooi, als 's avonds de lamp ,aan was. Vrouw Winkels zat voor de toonbank, schuin onder de lamp, ze naaide iets aan een vaal verkleurd paarsblauw .jakje... koekoek, klonk 't schel door de stilte... halt negen, wist ze.., van avond zal drr wel geen volk meer .komen' met zoo'n weer, dacht ze rustig, toen bleef faaar denken bij het paarse jakje, dat versteld moest, tik-è-tak, tik-è-tak, zeurde de klok eenlonig voort. B. (Naar liet Duitsch, van J. O. Poritzky.) Ik scharrel graag1 op de oude zolders, on der de hanebalken, bij 't liebt dat door de kleine verstelbare dakvensters valt; waar 't naar roest en rook riekt, naar waseh- goed en heete zon; waar de verhongererde spinnen naast v 1 iegengeraamten in haar stoffige webben" hangen; waar allerlei on gedierte stil rondkruipt in verborgen hoe ken waar duizend waardelooze, veronge lukte voorwerpen slingeren; poppen zonder kop, leege wijnflesschen, kunstpalmen, ou de, wie weet hoe oude prulboeken, stoelen zonder pooten, verlakte schoentjes met ga pende wonden, koperen kastrollen vol bui len, broeken waar men is uitgegroeid, ver roest ijzerwerk', een doos vol steenen, ge zocht aan 't strand van de Adriatische zee, schoolschriften, stukken van een herbari um, torens, en pyramided van bordpa pier, een kinderwagen en nog een heele troep andere prullen.; Ik scharrel graag rond in dien ouden rommel, die dik onder het stof ligt. 't Schenkt me kostbare herinneringen en veel van 't geen ik eens lief had en dat nu dood is, herleeft weer. Op die rommelzolders zit, met de muts van overgrootmoeder, de Tijd en' droomt zijn droomen van de Eeu wigheid en van 't verval van al 't aardscuie. Hebt ge hem nog nooit bespied, zijn stil, weemoedig werken en weven en zijn geluid- loozen, onvermoeiden arbeid? Hoe hij bijv. van den kleinen kinderwagen, waarin je eens, als een afgod van je ouders, hebt gele gen en die zoo blinkend nieuw, door de stadsparken werd gereden; hoe hij de aar dige gordijntjes van dien wagen, waarin je je eerste levensjaren hebt doorgebracht, heel langzaam aftrekt en de stof, dra.ad voor draad uit elkaar pluist, hoe hij jie zachte bruine lak er af lekt; hoe hij zijn adem laat strijken over de spiegelgladde nikkelen stangen, tot ze dof worden. Hoe hij 't heele geraamte van den wagen bloot legt, dan ook aan dat naakte geraamte be gint te knagen en zoolang daaraan knaagt en knabbelt, en knauwt en bijt tot 't in el kaar valt en je niets anders meer ziet dan een hoopje ijzeren stangen en wat twijgen van mandenwerk? Dat duurt wel jaren, en jaren.... maar hij heeft geen haast. Ik scharrel graag rond tusschen die vorm loos geworden, tot vergaan bestemde din gen, die 't verledene tot heden maken. Tusschenbeiden klim ik naar den ouden rommelzolder om te zien naar die lieve, oude herinneringen, die tot stof worden tusschen de langzaam knagende kaken des tijds. De houtworm hamert er in de dak balken, in gaten van de muren kruipt de duizendpoot weg, en op 't dak koeren de duiven. Dikwijls komt daar hoven ook een kat wandelen, steekt haar krijgshaftigen snorbaard door 't dakraampje naar binnen en zegt goeden dag'..... Toen ik weer eens boven zat, tusschen die vermolmde ruïnen van verbleekte her inneringen, kreeg ik een gedeukten harden hoed in de hand, eigenlijk geen hoed, maar iets dat meer geleek op een grooten ketel, gemaakt van chocoladebruin vilt, vol gaten een heel oud, onmogelijk, dwaas, vergeten ding, waarvoor 't tijd wordt weer in de mode te komen. En nauwelijks zie ik dat ellendige wrak van een hoed, of daar staat, als door een tooverspreuk opgeroepen, het verschrompel de mannetje voor me, dat Oirias Bembe heette, en die dat vod twintig jaren lang op 't hoofd had gedragen. (Wat een hoofd! Denk je een aardappel, die menschelijke uitdrukking heeft en zet op 't knobbelachtige uitgroeisel, dat je voor neus wilt laten doorgaan, een blauwen bril. De worteldraden, die paen dikwijls aan aardappels ziet geven een trouw beeld van den baard, en de klompjes klei die somis in de „oogen" der aardappels zitten, kunnen we vergelijken bij de heuveltjes snuif die in de schrikbarend wijde neusgaten waren op gehoopt, Ook de bedompte lucht, die aard appels veelal krijgen, als ze lang in den kelder liggen, omzweefde hem. Vaak is 't reeds opgemerkt dat de menschen op de die ren lijken, elke physionomie laat zich eeni- germate overbrengen in 't dierlijke, maar dat een menseh gelijkenis' met een wortel knol vertoont, daarin was Cirias Bembe ze ker eenig Op zekeren dag kwam hij aangestrompeld en schoof een kinderwagen voor zich uit die staat op zolder ie vergaan -waarin kleine artikeltjes lagen, allerlei prulletjes, koop waar voor de oud-roest-markt. De verbogen wielen rolden scheef hun weg. Ondanks de lappen die er op verscheidene plaatsen om heen waren gedraaid, teneinde de ijzeren' handen en 't rad bij elkaar te houden en die de wielen er deden uitzien alsof ze meer dere beenbreuken hadden opgeloopen, draai den ze waggelend om zich zlelf als dronken lui. Hij vroeg ons om nachtverblijf, maar daar we geen bed konden inruimen, wilde hij op zolder blijven slapen. (We schoven den rom mel wat met de voeten bijeen, maakten een kermisbed voor hem gaven hem een stoel, een kist met een waschkom er op, en een grootere kist, die als tafel dienen kon. [We hadden den armen kerel veroorloofd, hier een paar nachten uit te rusten, als hij 't voor lief wilde nemen. Hij bleef zes jaren. En daar hij gieheel alleen was op de wereld, gleen verwanten bezat, geen menseh ooit naar hem vroeg, waren we spoedig goede vrien den Dikwijls sloop ik naar hoven, naar hem toe, om hem kleine diensten te bewijzen, hem een loop te hesparen, en zoo vaak' als ik hem daar zag „zitten, te midden van mijn geliefden opeengehoopten rommel, be zig met het stoppen van een gat in zijn olijfgroene jas, die eertijds zwart geweest was, of de schachten van zijn laarzen naai end. of een bokking snijdend, scheen hij zelf levend geworden afbraak, scheen hij zich ontwikkeld te hebben uit die waarde looze vodden, zooals zich uit vuilnis leven ontwikkelt. Eens 't schemerde a.1 liep ik' naar hoven om naar hem te zien. Dikke wolken slechte sigarenwalm dreven me te gemoet. Mijn vriend Cirias Bembe zat in een hoek', waarin 't al erg duister begon te worden hij had een k'ort steenen pijpje in zijn mond en pafte een verschrikkelijke tabak, die hij gemaakt had van gedro-ogde eindjes sigaar. Indien hij tweehonderd jaar ouu was gewor den en dag en nacht gerookt had dan nog 'zo-u hij niet in staat geweest zijn, den reuzien- voorraad op te gebruiken, dien hij gesta peld had in een zak', die hem tegelijk als sofa diende. Goeden avond, Cirias. Goeden avond, beste jongen'. Hoe lang zit je daar al zoo? Sedert vanmiddag. En al dien tijd rook' je maar Ik rook.... en ik denk-...' Anders niet Neen. Em waarover denk je dan. hm. Och ik zat juist te denken... over de wereld.... hoe ze maar draait, dag in dag uit... en meer van 'die gekheden, daar jdenk ik over... en ik denk ook over hen. Hen? j_,- De kinderen» --/ De jouwe?, 1 A De mijne; ja'..-, ik' heb twéé vrouwen gehad, die me vier kinderen hebben ge schonken. De vrouwen' zijn dood.,.. De kin der en'. misschien. i ï_,l *J Hoor je niets van ze? Schrijven ze nooit 1 1 1 I I Hporen Schrijven Hoe zoo- |W aar heen" schrijven'?. -* Zijn ze dan verdwenen, gestorven Dood waarschijnlijk niet. Ze zullen wel hier of daar leven.... ergens. Hoe zou ik 't weten Ze worden groot, de vogeltjes, en ze vliegen uit. Ze hebben zeker hun eigen nest je gebouwd.... Ik heb niet altijd zoo ge leefd als nu. De kinderen huppelden om me heen, en als ik ze nu en dan sloeg, spron gen ze tocli nog hoog tegen me op als bal letjes. Later zijn ze weggerold als mijn dub beltjes.Ik had ook een klein vermogen. Alles is naar den drommel.... alles.... ik al leen hen over... zoo'n verdroogde pompoen. Maar beste Oirias! Je zult 't wel niet begrijpen, maar toch ben ik niet ongelukkig. Hoeveel zijn er niet, die 't hierboven geen nacht zouden uithoudenEn ik ben hier toch al, zooals je weet, in 't derde jaar. Ja 't bevalt me; want zooals 't er hier uitziet zoo ziet 't er binnen in mij ook' uit. Precies zoo. Je hebt misschien nooit opgemerkt, dat je uit de woning van iémand, den toestand van zijn ziel kunt afleiden, en dat "men in 't huis, dat men liefheeft, zijn innerlijk' weerspie gelt.... Ik hoor op zolder.... bij den ouden rommel... bij die afgedankte ketels, waarin 't vuur honderd gaten heeft gebrandbij dio gedeukte hoeden, die afgesleten en af geschaafd zijn, bij de gebroken meubels.... bij al die weggeworpen vodden, die niemand zien wil.... en die stom tot stof worden. Jij houdt van dien rommel mijn jongen; alle menschen, die van ruïnen houden, houden ook van den zolder. Ik ken 't niet dien je hier komt opzoeken. Je romantische smaak in verval voert je hierheen. Je wilt bouw vallen zien. En je ziet zie ook'.... Je zoudt hier niet komen, als ik niet zoo goed in mijn omgeving paste. Ik stoor 't beeld niet hoewel ik' leef.... Al die dingen hier, heb ben eens stom hun plicht gedaan en niets dan hun plicht. En toén ze dat deden, heb je ze zelfs lief gehad. En toen ze ophiel den^ hun plicht te doen, toen heb' je ze geminacht en op zij jyegöoid en volstrekt er niet meer van gehouden. Lig daar, ga; ten gronde. Ciras zweeg; hij zoog aan Zijn steenen pijpje, tot er diepe putten in zijn holle vaalgele wangen kwamen, en rookte als een schoorsteen. Nu en dan streek hij met de hand door de dertig of veertig haren, die aan zijn vormlooze kin groeiden, en duw de den blauwen bril recht, die ,'n bloed- roode kerf had gesneden in den rug „van zijn k'nolvormigen neus. Hij had met stille berusting gesproken als een menseh, die zich geen illusies meer «ckept in zijn leven. De zolder, waarop hij, 't treurige symbool van zijn bestaan had gevonden, scheen in deze oogenblikken wer kelijk het beeld zijner ziel. Op een avond ontving hij voor 't eerst in zes jaar een brief.... uit Itajahy, eeu Zuid- braziliaansoh kuststadje. Den dag daarop was Cirias spoorloos verdwenen. Ofschoon ik reeds tamelijk vroeg op den Zolder was, op een tijd, dat hij anders nog in bed placht te liggen, trof ik hem niet meer aan. Het bed was opgemaaktverder lag alles in 't rond stoffig en dood. Hij hall slechts Zijn monsterachtigen hoed'achtergelaten een soort ketel van vilt, waarvan de motten intussehen een zeef gemaakt hebben. I Cirias had gelijk'. Toen hij weg was, scheen do zolder onveranderd; 't leek alleen of er wat minder rommel aanwezig was, zooals gewoonlijk, wanneer de lorrenkoopman er was geweest. [Wat dreef Cirias voort Is hij de Zee over gestoken Zocht hij in Itajahy 't hart v:an een zijner kinderen Zijn de illusies weer in hem ontwaakt Op 'dat alles weet ik geen antwoord.....; i 1 HET REIZEN VOORHEEN EN THANS. Wanneer men ons tegenwoordige snelle reis verkeer ziet, met spoortreinen, stoomschepen, rijwielen en automobielen, en men denkt dan aan het reizen van voorheen, dan stelt men het zicdi gewoonlijk voor alsof het reizen in de oud heid zeer langzaam ging, maar, mag men de overleveringen gelooven, dan hebben de men sehen in vroeger eeuwen, bij de gebrekkige ver keersmiddelen en vaak nog gebrekkiger ver keerswegen die zij hadden, soms snelheden be reikt, waar over zij zichzelf voor ons, 20e-eeu- wers, niet behoeven te schamen. De staatspost van Cyrus legde den weg van Sussa naar Sardes. een afstand van 2467 K.H., af in 6 dagen, dat is 410 K.H. in 24 uren. Dat ging met koeriers te paard, waarbij op geregel de tijden van paarden en ook van menschen ver wisseld werd. Oeasar kwam in 8 dagen van Rome naar Ar ies en moest daarvoor 150 IC.M. per dag afleg gen. De boodschapper Ivelus, die in 237 na C. de tijding, dat Meximus Thzau te Aquileia gestor ven was, naar Rome bracht, legde te voet 215 K.H. in 24 uren af, maar de gewone Romein- sche reiswagen brachten het niet verder dan 1 4 a 7 K.H. per uur. Er werd trouwens niet veel gereisd, ook in la- ter eeuwen niet, toeristenverkeer was onbekend, vrant de wegen waren slecht en het land onvei lig. Wie reisde deed liet dus noodgedwongen en zeker niet voor zijn pleizier. Hooge personages namen op hun reizen een talrijk gevolg en vele lastdieren mee, wat zeker ook niet strekte om des nelheid te bevorderen. Een deputatie van de stad Straatsburg naar Valladolid, in Spanje, had in 1523 niet minder dan 79 dagen noodig om het doel harer reis te bereiken en het bericht van den slag bij Kappel kwam eerst na 3 dagen te Bazel aan; ofschoon de afstand slechts 115 K.H. bedraagt. Wel reis de men in de middeleeuwen sneller te water dan over land, maar ook daar was het tempo zeer matig; Bernard van Claiwaux voer in 1147 in 3 dagen 96 K.H. van Bazel den Rijn af en Fre- dcrik Barbarossa legde over de Main in denzelf den tijd 135 K.H. af. Ook in later eeuwen ging het varen weinig steller. Het marktschip van Mainz naar Keulen deed in 1800 over dien afstand van 172 K.M. 18 uren en 45 uren voor den terugtocht, tegen den stroom op. Een reisje van Frankfort naar Keu len en terug, over water, duurde precies een week, met inbegrip van den tijd, dien men te Keulen moest vertoeven om op de eerstvolgen de gelegenheid voor de terugreis te wachten. Het brievenverkeer ging, reeds in de 16de eeuw, betrekkelijk vlug. De Augsburger post reed, omstreeks 1550, in 7 dagen naar Venetië, dat is gemiddeld 63 K.M. per dag. Op andere wegen legden de koeriers 45 a 53 K.M. af, op Alpen wegen 38 a 4o K.H. en in Frankrijk en Spanje ongeveer 37 K.H. per dag. Zelfs in den 30-jarigen oorlog werkte de Duitsclie post vrij goed: van Frankfort naar Hamburg' in vijf en een halven dag, naar Leipzig in twee en een halven dag, naar Straatsburg in 2 dagen, naar Parijs in 6 dagen. De post werd toen vervoerd door ruiters, eerst later in het begin der 18de eeuw, voerde men dc postwagens in, die 6 a 8 K.H. per uur aflegden. Vergelijk daarbij de protesten onzer liedendaagsche automobielen, toen voor enkele jaren de wet aan gemeentebe sturen het recht toekende om binnen de bebouw de kom de snelheid der auto's te beperken tot 15 K.H. Het heette toen, met de noodige over drijving, dat de minste huurknol nog grooter snelheid zou bereiken. Bij die 18de-ceuwsche postwagens moet men evenwel in aanmerking nemen, dat goede rijwegen destijds nog zeer zeldzaam waren. In Frankrijk en Engeland ging het vlugger. Terwijl men in 1650 ongeveer 360 uren noodig had om den 800 K.M. langen weg van Mar seille naar Parijs af te leggen, deed men het in 1750 in 80 uren, (tegenwoordig in 14 uren) en in 1785 reisde men van Bazel naar Parijs, 540 K.H., in 45 uren. In 1770 had men om van Lon den naar Dover te komen, 110 K.M., 8 uren noodig. Onder het eerste keizerrijk ging het in Frankrijk nog beter; de behoefte aan snelver keer was aanmerkelijk grooter geworden. Den weg van Straatsburg naar Parijs, 450 K.M., leg de Napoleon in 1812 met Maria Louise af in 36 uren. Ook was toen de optische telegraaf in gebruik en het bevel om Andreas Ilofer te fu- silleeren kwam in 24 uren van Parjjs naar Milaan. Het verkeer over zee is lang zeer traag ge weest. In den tijd cler kruistochten deed een schip niet meer dan 6 K.H. per uur en voor zoover men kan nagaan heeft het schip van Columbus een „snelheid van vier en een halve K.M. gehad, dus noc niet eens wat een voet' ganger afdoet. ONBEDACHT. - Onder ons gezégd, die eigenaar van' „De gouden Does" da's 'n dief. Ik heb' d'r laatst gegeten en de lepels en vorken wa ren zoo waar uit 't Posthotel, 't Stond er op. Haast niet te 'gelooven. Op m'n woord van eer. Hier heb' je ze» MAN VAN. ZAKEN. Koopman (een der pasgeboren tweelingen' op den arm nemend). Is me die jongen pas op 'de wereld en nou heeft ie zooi waar al concurrentie! EEN DIE DE VROOLIJKE ZIJDE ZAG. Op de sociëteit èener leesverecniging. Een lid. Jan, geef me eens een humo ristisch blad. Jan. Pardon, mijnheer, de humoris tische bladen zijn alle in handen, maar als u het klachtenboek wilt hebben daar staan ook héél aardige dingen in. .VERONGELUKTE GELUKjWENSCH. [Waarom is je erftante toch zoo nijdig op je tegenwoordig? -Och, ik heb haar bij ieder feest 'ri prentbriefkaart gestuurd met 'Kerstmis, met Paschen, met Pinksteren en nou laatst op Hemelvaartsdag ook weer 'n kaart met „Ge lukkige Hemelvaart" er op. En dat heeft ze nou zoO kwalijk genomen 1 IN DEN HOES. Student (op 'de trap) DrommelsNou weet ik niet meer op welke verdieping ik hen! Nou moet ik weer naar beneden en van voren af aan beginnen. EEN DANKBAAR MENSCff. Oude jongejuffrouw (sentimenteel). Herinnert u u nog, mijnbeer, dat ik u cchs een blauwtje heb laten loopen? Oude jongeheer.; Jh> dat is een van' mijn aangenaamste herinneringen. .VERSPROKEN.; Je woont dicht hij de universiteit, zég1! O, dat hindert niet, ooml He y [WIE 'T ®IST*I Gastvrouw, (tot haar dochter). 1 Anna, presenteer meneer Lammers nog eens den schotel met pasteitjes. Gast. O, dank u zeer.. Ze zijn delicieus.' Ik heb er zooveel van gegeten, ik weet zoo waar niet hoeveel. 1 'Kleine Erits .(met stentorstem). Zes-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1911 | | pagina 6