TWEEDE BLAD De zwarte Bedelaar. BUITENLAND. BINNENLAND. Sokken. Kousew* Au Bon Mapehé OVOHS Haarlem—Brussei. fueilleto BIHSBftG 25 JUE.I 19!!. EEN HULDIGING VAN GENERAAL HERTZOG. SP' NIEUWE Waar het geld mee gewonnen wordt. De eigenares van een schoonheidssalon te Lon den, Helene Rubinstein, voerde een proces teê'eii €611 rijke .A-ineriksxmscliej JYLis. -LoniSci Winterfeldt, van New-York, over een jonge dame, Dora Mabel Stock genaamd. Deze was in 1908 als helpster in het schoonheidssalon gekomen, en in deze hoedanigheid werd haar later de verpleging der gelaatskleur van de rijke Amerikaansche toevertrouwd. Zes en twintig maal had mr. Winterfeldt haar ge laat toevertrouwd aan de even teedere als behendige handen van een miss Stock, en het gevolg was wonderbaar. In hare dankbaarheid bood de Amerikaan sche het jonge meisje met haar mee over den Oceaan te nemen en zij kocht van Helene Ru binstein de diensten harer helpster af voor drie maanden. Toen de tijd echter verstreken was, schreef miss Stock dat Mrs. Winter feldt haar als secretaresse voor 5000 Mar per jaar, met vrij verblijf en alle reiskost i had aangesteld. Vrouw Rubinstein bracht daar tegen in, dat miss Stock zich voor drie jaar bp haar had verbonden. Toen nu Mrs. Winterfeldt met hare secretaresse voor de kroningsfees ten naar Londen kwam, werd zij door vrouw Rubinstein in een proces voor schadevergoe ding aangesproken. Om den rechter te laten oordeelen over het geleden verlies, toonde zij hare boeken, waar uit bleek dat zij in baar Londener salon in 't laatste jaar 460,000 slilling had verdiend en in de bijhuizen in de provincie nog 100,000 shillings. En hoeveel brengt u het werk eener helpster op? vroeg de rechter. 1800 tot 10,000 shillings per maand, luid de het antwoord. Welk loon betaalt gij aan miss Stock? vroeg de rechter verder. Ik had mij verplicht miss Stock het eer ste jaar 7 shillings in de week, het tweede jaar 15 en het derde jaar 25 shillings in de week te betalen! Het gerecht zond vrouw Rubiustein wan delen. De verijdelde Köpenickslade. Uit het stadje Werneuchen in de Oost-Pruisische Mark wordt een geschiedenis gemeld, die le vendig herinnert aan de streek van schoen maker Voigt, en slechts in dit opzicht van dien genialen boevenzet afwijkt, dat de in stigator van het booze plan er zeer bekaaid afkwam. Op het raadhuis van het genoemde stadje .verscheen dezer dagen een 35-jarig, zeer ele gant heer, die uiterst zelfbewust optrad en den burgemeester wenschte te spreken. Daar deze uit de stad was, werd hij door den plaats vervanger van den burgervader, landeige naar Wiese, ontvangen. De bezoeker stelde zich arroganten toon voor als hooggeplaatst regeeringsbeambte, 'die in opdracht had, een aantal gemeentebe sturen in de streek te inspecteeren. Zónder meer zette „Herr Rat" zich aan de burge- meesterlijke schrijftafel, opende zijn sierlijke actentasch en begon zijn „revisie". Hij eisch- ,te categorisch van den plaatsvervangenden burgemeester overlegging der kasboeken en van het aanwezige geldbedrag, waarop bij er zich op zijn gemak toe zette, om een protocol in optima forma op te maken. De landeigenaar luisterde intusschen kalm maar aandachtig naar de vele wenschen en aanmerkingen van mijnheer zijn „chef". Maar toen de zaak hem te bont werd, nam hij zijn bezoeker behoedzaam met de eene band in de kraag en met de andere in een meer benedenwaarts gelegen kleedingstuk en zette hem buiten de deur. De „reviseur", zeer verbluft over dit snelle 't-1 t zbner werkzaamheden, zal waarschijn lijk hebben ingezien dat er tegen den reus- achtigen, herculisch gebonwden landeigenaar niets viel te beginnen; bij gaf er althans de voorkeur aan, zoo spoedig mogelijk te ver dwijnen, hoewel niet zonder te hebben ge dreigd, den hem aangedanen hoon ter ken- uisse der bevoegde autoriteiten te zullen brengen. Het betreft hier zonder twijfel een zwen delaar, die gehoopt had, door zijn zekere hou ding den burgemeester bang te maken, en daarbij een groote som gelds in te palmen. Heldhaftigheid. In dé laatste maanden van 1910 werd een jeugdige werkman van de kolonie Giiell, nabij Barcelona, door een val iu een bak met bijtende stoffen, vreeselijk gewond. De geneesheer besteedde aan hem zijne uiterste zorgen, maar zag weldra, dat de jongeling aan zijne wonden zou sterven, ten minste als niet minstens een been werd afgezet. Hij gaf nog wel een ander genees middel aan, maar dat zou niet gemakkelijk zijn te verkrijgen: twintig personen zouden namelijk moeten toestemmen een stuk van hun eigen huid af te staan. Toch werden twintig zulke edelmoedige personen gevon den. Aanstonds nadat de twee zonen van Graaf Güell, hoofd van de kolonie en groote wel doener van Barcelona en de aalmoezenier het hadden vernomen, boden zij zich bij den heel meester aan om bet noodige van hun huid aan te bieden. Dadelijk volgden nog 17 of 18 werklieden hun voorbeeld na. Een twintigtal bloedige operaties hadden dus plaats; het vleesch dezer edelmoedigen werd op het li chaam van den gewonde bevestigd en deze is nu daardoor geheel genezen. Deze groote daad van toewijding werd den H. Vader bekend gemaakt en deze heeft den edelmoedigen de medaille Benemerenti geschonken. Meijer en zijn tante van de Iueiïersfaferiek1. De Oostenrijksche zeeofficier Meijer heeft on langs, zoo lezen we in het „Hbl.", de aandacht van het Hof te We enen op zich gevestigd door den uitroep van een der Aartshertogen, die zich liet ontvallen: „Ha, is dat Meijer, wiens tante een lucifersfabriek heelt?" Niemand Lachte. Integendeel. Dc zeeofficier Meijer werd zeer opgemerkt ea genoot de alges mcene onderscheiding, omdat men wist, dat hij: Meijer was, wiens tanteenz. De geschiedenis van Meijer, diens tante en de lucifersfabriek is de volgende: Na de bestorming der Takoct'orten hij gelegen heid van den Chinecschen Bokser-opstand, mar-' ch eerde een afdee'ing Oostcarijksdhe matrozen onder bevel van oen adelborst naar de haven terug. Men kwam Langs de brandende Chinee- sclie huizen en zag een klein vogeltje in zijn kooi, dat bijna door de vlammen bereikt was. „Mogen we het redden?" vroegen "de matrozen en de adelborst gaf zijn toestemming. De ma-, tirozen pikten met hun bajonetten het kooitje, op en droegen het vogeltje in triomf mee. Onderweg kwamen zij Langs eeuige Russische officieren; een van hen meende, dat het kooitjei door de matrozen als krijgsbuit was meegeno men en sprak daarover den adelborst aan op onheusche wijze. U heeft de order overschreden, die het buitmaken verbiedt." De adelborst hield zich kalm en antwoordde ■beleefd, hoe de toedracht van de gaak was, en dat het geval een vreemden officier niets aan ging, aangezien hij het bevel voerde over zijn, eigen matrozen. 'De Russische officier maakte zich driftig en voer uit: U: weet niet tot wien u aldus spreekt; ik ben Don Jaime de Bourbon en inTJn tante is een Qostenrijksche Aartshertogin! En ik, gaf de jong© zeeofficier ten. ant woord, „ik ben de adelborst Meijer en mijn tante heeft een. lucifersfabriek. Daarop gaf hij zijn matrozen bevel door te mareheeren. De geschiedenis werd dra aan boord van de verschillende violen voor Takoe bekend, en ieder lachteer hartelijk om, zoowel om de flinkheid van den adelborst als om de aanstellerij van dezen' Bourbon. Ook naar Oostenrijk kwam het verhaat. En vandaar dat hel onlangs aan: het Hof weer werd opgehaald. Wat er ook in dit verhaaltje waar of onwaar zij (wij treffen in de buiten,landsehe bladen zoo dikwijls buitensporige fantasieën aan omtrent Nederland en het Nederiandsche Hofi) het is niet onaardig gevonden. Burgerlijke doopsels. Sedert eenigen tija zijn verscheidene burgemeesters van ue landstreek Saone-et-Loire afgunstig op het succes van burger Coutant van Ivry en hebben „burgerlijke doopsels" ingesteld. Een van hen is nog wat verder gegaan en van de burgerlijke plechtigheid heeft hij een acte samengesteld en haar doen overschrij ven in een speciaal register: „Marie-Phil i be rte Sève, dochter van Louis Sève en van Philomène Charcosset, tuinlie den te Flaeé, zijn welkom in de groote fami lie der verlichten, die zich hebben losge maakt van het godsdienstige dogma! „In tegenwoordigheid van Philibert Sève f* van Maivie-Claudine Baeot, die zich heb- aanguboden als uw peter en meter: ,An1;oi,ae' ambtenaar van den burgerlijken stand burgemeester van de ge meente Flaee-les-Macon; „In naam der algemeene beginselen van de vrije gedachte! „In naam van de roemrijke omwenteling van 1789, de moeder van de menschelijke en burgerlijke rechten! „In naam van de Fransche, democratische en wereldlijke republiek! „Ik doop u, en zeg voor u deze drie ge boden, waarhij ik openlijk en plechtig uw peter en meter ten getuige roep: „I. Gij zult uw land eeren, uw vader en mpeder, en gij zult hen dienen; „H. Met al uwe klachten zult ge "de recht vaardigheid en waardigheid dienen; „III. Niets ter wereld zult gij zoozeer vree- zen als uwen naaste onrecht aandoen. „En nu burgeres Marie-Philiberte Sève, keer terug naar het huis van uwe ouders, en gij zult hen vreugde verschaffen, en met hen leven in vrede. „Flacé, den 14en Juli 1911. „Coron, burgemeester". Zou dit genoeg zijn om het woord „onnoo- zel" te kunnen gebruiken? En de naam van dezen burgemeester, Coron Antoine, verdient hij niet ontrukt te worden aan de vergetel heid voor het nageslacht? Dat men hem krone Coron populozegt de „Univers". Baas hoven baas. In de „Gazette de Hol lande" vinden wij een aardig verhaaltje uit de „Souvenirs" van den impressario Schür- mann verteld. Een Deensche hoer reed eens met zijn leegen wagen onder een hevige re genbui naar huis terug, toen hij een hëel ge zelschap heeren en dames tegenkwam, op een wandeling door het slechte weer overvallen en doornat. De hoer neemt het heele gezel schap in zijn wagen en zegt onderweg tot den jongenman die naast hem is gaan zitten: Hoor-je in de streek thuis? Ja, zeker. Woon je in Eredensborg? Ja- Wat doe je daar? O, niet veel: ik ben de kroonprins van Denemarken. Zoo, zoo. En die oude heer? Dat is mijn vader, koning Christiaan. Kom, kom. En die twee heeren met baar den? Dat zijn mijn zwagers, de Tsaar en de koning van Engeland. Wel, wel. En die twee anderen? De oudste is mijn broer, de koning van Griekenland en de andere de prins van Zweden. Nu, zegt de boer, die (de koninklijke familie niet kennende) over tuigd was hij dat hij voor de mal werd ge houden: Weet-je wie ik hen? Zeg het niet verder, hoor, ik hen Onze Lieve Heer. „Neerlian'dia," schrijft Te Pretoria; is! gen.' Hertzog aan een 'feest maal als de groote kiampio®11 Yopr het j®0*" lahdisch in Zuid-Afrika. gehuldigd, dat het zoo klonk. Het zou eerst Jong Zuid-Afrika, wezen, da,t hem huldigde, maar ouderen wil den meedoen. En zoo was h;et jong Zuid- Afrika niet alleen, maair dat toich was het in hoofdzaak! Het waren niet enkel Pre- tioirianen, ook zelfs niet uitsluitend Trans valer» die er toe aanzaten, uit den Vrijstaat hieel waren er mannen overgekomen.Er beertsk?hte zeldzame geestdrift, schrijft ie mand, die er bij is geweest. Hen. Hertz'og .hield een lange foeslpraak! ma,ar ook' die van dr. Gey van Pittius. die voorzat en de rij opende, en Van de Mal- herbe, die na den gaat sprak, bevatte be langwekkende dingen. Eigenaardig, dat ge neraal Hertzog Hollandsch sprak' en de twee anderen A fr Lkaan sch Maar we weten al uit vroiagere toespraken Man gen. Hertz'og', dat hij het in het belang1 Man het Afrikaanseh vindt, dat de band met- het Holbindsch en de Hollandsdhe beschaving wordt- aange houden. Waarom deze huldiging vroeg de voor- zittter Man de tafel. 'Omdat „die Maorloi- per, die trou leier v'an die herleving van ons© taal, van .ons© Afrikaanse nasio&ali- teit," „die onverschrokke kampvechter vir die heilige regie van ons moedertaal" het verdiend heeft. „Die invloed wat gen. Hert zog uitoefen liet en nog .uitoefen op .ons Volk, is niet te beskrijf nie". „JVat was die toestand, in Suidafrikai zloo vroeg spreker voor genl. Hertzug begin het In die Kaapkolonie wa|a|r Verskil lende Afrikaner ministeries reeds aan die be wind was, is noig nooit da-arvlan gedroptm om Hollands die regie ge wat liaiar toekóm In Natal het die overgrote meerderheid van pers'ome van Engelse afkomst nooit vir een oogenblik daaraan gedenk n'e om 'Hollands' op gelijke Voet te stel als Engels. Rb.odesië !sta,a,n op gelijke voet als Natal. Hoe omtrent onse Transvaalse wet Ieder ware Afrikaner ziaï met mij saamsteiu dat dalai- nie alleen abso luut gteen sprake is van gelijke regie, maar dat onse taal in 'de aicntergrond ges-kuif is.. Die toestand is een Augiasstal v|an onrein heid 'en skijn op .taalgebied; en een Hei- knies! is nodig om di Augiasstal te suiwer. En met die reiniging het gen. Hertzog be gin.'' Geen onzeker geluid, gelijk men merkt. Nog een aanhaling uit dc rede van den Mojorz.„Ik isl overtuig, 'dat ik 'die mening yan alma! hier tegenwoordig: .uitspreek, als ik siegi, dat o(ns eis die regte wat ons toe- kont, en ons sa,l nie rus Vóór dat artikel 137 ten Volle gehandhaafd: wórden."- Een k'lolek woord, voorwaar [Uit gien. Hertz og'-s rede slechts enkele- grepen. Hij; noemde zichzelf een optimist. Hij gelooft in de toekomst van de Hol land sehe taal in Zuid-Afrika. Zijn strijd Voior die taal voert hij' uit roeping .en in de overiuiging. da,t die strijd is de eenige weg Voior hjet zelfstandig: volksbestaan. Wij wil len zeide hij onze taal, omdaftijvij onze eer willen; wij zoeken onze taal te handhaven, ojndat wij onze rechten willen glehandhaafd zien; wij willen onze taal ge- eerhiedigd hebben, opdat ons volk' zal ge- oerbicdigd 'zijn. Met de gelijke rechten, -die de grondwet waarborgt, is da strijd gewonnen, het komt er nu .op aan, van de overwinning gebruik te maken. Daarom: riep gen. Hertzog Jong Zuid-Afrika 'too: Wees u zelf, wees ge trouw! NEUTRALITEIT OP SCHOOL'. De Groningse he correspondent van de „Ned." schrijft: De kinderen der openbare lagere .scholen te Groningen, vieren Maandag feest. Dit feest geschiedt nn juist niet met de instem ming: van alle hoofden der scholen. Het Christelijk muziekkorps „Oranje" had de uitnoediging tot de deelname aangeno men. Maar thans komen de voorwaarden: geen Chr. liederen, geen nationale liederen, zelfs geen naarsehen spelen waarvan de motieven ontleend zijn aan nationale liederen. „Oranje" wenseht niet te voldoen aan den ediseh geen nationaal lied te spelen, en heeft daar om alsnog voor de ultnoodiging "bedankt. Alleen op jacht. Een lezer van hét Huis gezin uit de omgeving van Boxtel, schrijft aan dat blad het volgende als historisch? Opgewonden door de lange verhalen in uw blad omtrent de Bossche inbrekers-uitbre kers, van nature een beetje romantisch aan gelegd en, al zeg ik het zelf, ook voorzien van een goede dosis onverschrokkenheid en held haftigheid, wilde ik mijn naam in deze ge ruchtmakende boevenzaak onsterflijk maken voor het gansche land. 'n Feit is, dat er tegenwoordig zooveel niet noodig is om zich beroemd te maken. Men probeere het toch niet meer met de oude en versleten procedé's van uitvindingen, met het schrijven van standaardwerken enz. Dan wordt je naam misschien één keer in de krant gezet onder „Nieuwe Uitgaven" of „Weten schappelijke berichten", en dan ben je verder vergeten, neen, doe als Roos, breek uit en de geheele vaderiandsche pers wijdt kolom men en kolommen aan je faits et gestes. Ik nn wilde eveneens mijn naam met roem belaan zien.prijken in onze groot en kleine pers, ik had het stoute plan opgevat, te volvoeren, wat tot nu toe de heele Brabant- sche justitie, rijks- en plattelandspolitie niet vermocht ik wilde geheel alleen de twee nog „tos" loopende uitbrekers opsporen en gevangen nemen, om ook geheel alleen te smullen van den roem en de bewondering van het gansche vaderland en de dankbaarheid in te oogsten van de vele in benamvdheid en angst levende Brabanters. Eilacie, de zaak is verkeerd-geloopen, mijn naam zal niet met eer en lol' vermeld worden in ue gansche pers van Nederland, hij zal on bekend blijven als voorheen. In plaats van onsterflijk beroemd ben ik onsterflijk geblameerd! Maar vertrouwend op de bescheidenheid van de redactie van Het Huisgezin, dat nooit of te nimmer mijn naam zal uitlekken naar huiten, wil ik mijn wedervaren meedeelen: Mijn vurig, onwederstaanhaar verlangen was dan, mij verdienstelijk te maken voor ge heel het land en justitie en politie aan mij te verplichten door de gevangenneming der uit brekers. Beter dan wie ook was ik bekend met de ge heime schuilhoeken der uitgestrekte bosschen in de omgeving. Als knaap heb ik die door kruist om in de Meimaand vogeleieren te zoe ken of in Augustus bramen te plukken. Dinsdagavond nu, toen mijn vrouw zich reeds lang ter ruste begeven had, uit vrees voor hevige oppositie had ik haar wijselijk mijn voornemen verzwegen trok ik ter nachtelijke excursie uit, mijn hond aan een touw meevoerende want wat is tegenwoor dig een politieman zonder hond en onder mijn regenjas een „rostend roer" verborgen. Een dikke essehenknnppel voltooide mijn be- wapening. Zoo uitgerust, had ik ze wel alle vier durven staan, meende ik. Trotseh liep ik door de buitenwijken der gemeente naar de bossehen; mijn hand jeuk te, ik voelde mij zóó strijdlustig, dat ik hoop te, zoo spoedig mogelijk den kamp op leven en dood met de hoeven te kunnen beginnen. Weldra lag het dorp geheel achter mij; hét maanlicht bescheen helder de bosschen. Ik vertraag mijn tred; ik ben nog zeer moedis en hoop nog steeds op een ontmoeting, maai het is toch een beetje huiverig, zoo geheel al leen in het holle van den nacht door de bos schen te zwerven, onveilig door gevaarlijke hoeven. Ik heb spijt, dat ik zoo juist mijn hond heb losgelaten, die nu ver vooruit ge sneld isBang ben ik niet, maar durf Bel lo toch niet roepen of fluiten, de hoeven zou den het kunnen hooren eu het op een loopen zetten Ik haal nu mijn geweer van onder mijn jas te voorschijn en span den haan, om op alles voorbereid te zijn. Men kan nooit we ten Langzaam 'tis vreemd, maar mijn hart begint sneller te kloppen, ofschoon ik toch niet bang hen sluip ik door het dichte bosch. Opeens begint Bello luidruchtig aan te slaan. Onraad! Eindelijk wat ik zoo vurig ver langde! Ik hen nog moedig, al staat mijn hart b«na stil en-beven mijn handen als had ik de koorts. Dat zijn de zenuwen, die den moe digste overmeesteren. Ik kruip achter een boom, om niet door de hoeven gezien te worden en wacht af, het geweer tegen de wang Het is donker in dit dichte bosch, de stra len der maan dringen niet door het dichte loover door. Toch zie ik iets langs op verren afstand nadereneen wezen, dat over den grond schijnt te sluipen en dat mijn hond ver woed blaffend blijft bespringen. Het wezen nadert steeds meer. Op dit^ kritieke oogenblik moet gehandeld worden, 'tlvou mijn leven kosten. En me de historische woorden herinnerend, die Cambronne waardig denzelfden och tend de Bossche agent Ooinen gesproken had hij het arresteeren van Roos, gilde ik met bo- venmensehelijks stem: „Blijf liggen, of gij zijt een kind des doods!" Roos was beleefd, te blijven liggen, maar m ij n boef schoof al meer en meer nader. Op levensbehoud bedacht en denkend aan mijn jonge vrouw, brandde ik los Een knal weergalmde door het bosch, een akelig wanhopig gehuil volgde en ik rolde met mijn geweer in het mos. Ik moet- 'n heelen tijd bewusteloos daar ge legen hebben, tot ik mij opeens voel aange grepen. Toen ik wil het eerlijk bekennen was ik niet moedig meer, ik dacht dat ik het b& stierf van schrik. Ik had zeker misgeschoten en ik voelde reeds een eindje staal van tien centimeter in -mijn huikstreek, tot belooning van mijn dapperheid en assistentie der po litie. Ik hield mijn oogen dicht en riep alle hei ligen aan, toen ik opeens de welbekende stem hoorde van onzen goeien veldwachter, die mij bij mijn kladden had. Toen sprong ik op en omhelsde den man van louter geluk. Ik geloof, dat ik den braven man op dit oogenblik bijna half dood gedrukt heb van vrengde. De veldwachter herkende mij ook spoedig en nu moest ik mijn zonderlinge positie uit eenzetten. Nog een beetje bevend legde ik hem mijn nachtelijke exeursie uit, drukte op mijn goede bedoelingen en, weer moediger geworden, wees ik er op, welke gewichtige diensten ik de justitie had kunnen bewijzen. En nog stoutmoediger geworden riep ik ten slotte uit: „Ik heb hem getroffen!" Ik bedoelde een der boeven. Vergezeld door den veldwachter ging ik zoeken, en vond ten slotte onder een struik mijn hond, wiens eenen poot ik doorscho ten had. En in de nabijheid van Bello lag een bunzing, die in den strijd met den hond half dood geheten was Ik had een bunzing voor een boef aange zien! Toen alles opgehelderd was, haalde de goe de veldwachter zijn boekje voor den dag en beduidde mij, dat hij procesverbaal tegen mij moest opmaken wegens het dragen van vuur wapenen zonder verlof! Toen nam ik mijn armen Bello in mijn ar men en sukkelde naar buis. Mijn vrouw was den volgenden ochtend zeer bedroefd van mij te vernemen, dat Bello met zijn poot onder een kar had gelegen. Toen zij er den veearts bijhaalde en het ongeval vertelde, moet de man vreemde oogen opge zet hebben. 99 5.) Uitmuntend. Vervolgens? Meesteres, sprak Carral op ti-eurigen en smeekenden toon, die Xavier is slechts een arme knaap. Sinds langen tijd heeft niemand mij lief gehad. Ik vraag u genade voor hem, doe hem geen kwaad. Bravo, Nareissus, lispelde de markiezin, haar hoofd tegen den rug van den stoel ach- terover latende zinken. '+*.!,a^--JrJr,'iai'e trekken een onverbiddelijke SP°P11 Een mLlla.t Moeide zijn tanden klap- ;5er 1 ;.arlI)A'0lling van verwoeden haat deed zn? )iait bonsen. ronf met har^nT^l' herrlam de markie zin, hem met naren uskouden blik metende ik wist niet dat g-u zulk een hetende bezat... is dat alles wat gij geC hebt? Hij is zoo jong, momPelde en zoo goed. Mevrouw de Rumbrye maakte een gPi1n„.. van verveling; daarna voegde zij hem half geeuwende, de volgende woorden toe:' Gij raaskalt, mijn jongen. Laat ons ver standig praten als het u belieft. Ik had u een bevel gegeven; gij hebt dat slechts ten halve uitgevoerd. Dat is zeer gevaarlijk, weet gij wel? Gevaarlijk voor mij, gevaarlijk vooral i .voor vu Ik weet, dat ik n toebehoor, meesteres, mijne onwetendheid en mijn hoogmoed heb ben mij tot uw slaaf gemaakt en zelfs meer dan of wij ons niet in een land bevonden, waar geen slavernij bestaat. Ik heb een nut teloos bedrog gepleegd, ik heb mijne afkomst verloochend, ik heb mij met een adellijken i naam opgepronkt, om afgunst in te boeze- men, na zoolang medelijden ingeboezemd te j hebben. Ik kende niets van Europa. Ik ge- 'Pf '/A dat hier, evenals ginds in de Antillen', Wa„ urling een door allen gevloekt wezen i befirnotnJ,lleil?ige hansworst, een paria. Ik beo-aan" Ti-J v.S^- bet en toch liet gij mij toen gij hiitTT' mij nog' glimlach, tetGij hadt geltfk wïimf el/ng °"tdf~ I res, want die dwaasheid |af u^eif^f6 del' "7 een ?1?aï' tlleu demenschelijke wetTen voortaan met meer vrij konden maken En dat alles voor niets, merkte mevrouw de Rumbrye met een kwaadaardigen lach j aan. Te Parijs zijn de halve negers in de mo de. Het is honderdmaal beter een echte mu lat, dan een valsche burggraaf te zijn; gij hebt een ongelukkige speculatie gedaan, mijn arme Narcissus. Steeds dien naam, riep deze laatste asch- grauw van toorn uit. Vergeet gij dan dat op 'n dag, waarop ik weder Nareuissus zou zen? a!'e macht op mij zoudt verlie- to~<TPfV„l,Jaar' vrieSd Carral, en ik heb u dat verlies bloo? het gevaar van tttcis T i v l?100t te stellen; maar frii -nit waarlijk welsprekend geworden, weet dat wel? Ga met uw toespraak voort, als gij er pleizier in hebt. De mulat rilde bij dien bijtenden hoon. Hij hernam op een meer afgemeten toon, waarin een zekere bedreiging opgesloten lag: Ik ben op uwe plantage geboren, meeste res; de vrijheid is gekomen voor mij gelijk voor allen; ik heb er afstand van gedaan; ik heb mij opnieuw verkocht voor een vooraf vastgestelde som.... maar de slaven komen soms in opstand, wees Moorzichtig. De markiezin richtte haar hoofd half op; ditmaal doorstond de mulat dapper haar blik. Verstout gij u tegen mij te willen strij- den? vroeg mevrouw de Rumbrye zonder hare achtelooze onverschilligheid te laten i varen. Carral antwoordde: Vraag mij iets wat ik doen kan.... Ik wil Xavier niet in het verderf storten. Gij wilt niet? sprak de markiezin op elk woord drukkend, terwijl haar oogen 'n vuur straal schoten. Carral was gewoon het onderspit te delven. Reeds streed hij niet meer dan om den vorm. Meesteres, zeide hij, nog eenmaal, ik smeek het n, heb medelijden met hem. Hij is twee en twintig jaar; zijn hart is grootmoe dig, hij kent geen kwaad Genoeg, viel de markiezin hem in de rede. Men zon zeggen, mijnheer Carral, dat gij mijn geduld op de proef steltgij hebt gezegd: „ik wil" en weet ik wat nog meer. Gij zijt in de hoogste mate onbeschaamd ge weest, vriend' Meesteres Zwijg. Met drift schopte de markiezin het bankje, ter zijde en plaatste zich vlak voor Carral, die, haar gewonen en zegevierenden invloed onderging, begon te sidderen en achteruit deinsde. Gij ziet wel, dat gij bevreesd zijt, mulat, voegde mevrouw de Rumbrye hem met ver pletterende minachting toe, „hazenhart, ne- gergebroed, gij gelijkt slechts op de mannen van Europa door een ellendige ijdelheid, die hun trots na-aapt. Gij behoort mij toe, gij hebt het gezegd; de waarheid in alles. Als ik op die slavernij reken, dan is het niet, omdat gij tot dat zwarte vee behoort, hetwelk krachtens de vroegere wet. mijn eigendom was, maar omdat gij een beschaaf de Congo-neger zijt. Het is omdat gij meer voor de bespotting dan voor de schande vreestO, ik waag het niet mijn hiel op uw hoofd te zetten. Het is voor u te laat om met de nieuwe ideeën nw voordeel te doen en u te hullen in den hoogmoed van uw oor- spronkelijken staat. Neger, gij hebt u zeiven blank gemaakt. Beproef het op uwe schre den terug te keeren, ik tart er u toe, gij zijt Meroordeeld. Gij moet Jnan de Carral blijven op straffe van door allen uitgelachen, bespot en beschimpt te worden. Carral liet een dof gekrenn hooren, terwijl de welluidende stem van de markiezin, scherp geworden als het gekras eener vijl, aldus voortging: Gij zijt niet bevreesd, dat ik u zal aan klagen van eene misdaad of een eerloosheid, ro neen. Gij zijt niet bevreesd dat ik van n zal zeggen: die man is geschandvlekt, zijn le- 5 ven is voorbijgegaan in eerlooze handelingen; zijn kleederen waren eertijds doortrokken van den stank der ellendige speelholen, waar hjj zijne dagen en nachten verbrasteGij vreest slechts dat ik u den een of anderen dag Narcissus of mulat zal noemen. Luister, ik doorzie u volkomen. Het is niet uit mede lijden met Xavier, dat gij zoo even zijne zaak bespottet. Het was om een poging tot ver zet te wagen, om te zien of het juk moeilijk af te schudden zou zijn. Ik vergeef u voor ditmaal, maar, geloof mij, het zal ue laatste keer zijn. Terwijl zij zoo sprak, was de markiezin zoodanig van houding en zelfs van gelaat veranderd, dat men haar bijna niet gekend zon hebben. Haar hoofd had zich recht en fier opgericht, hare wenkbrauwen waren samen getrokken, de lijnen van haar mond waren scherp en hoekig geteekend en hadden alle zachtheid verloren en een diepe voor door ploegde haar anders zoo glad voorhoofd. Alles in haar ondersteunde de onverbidde lijke en plotselinge uiting van baren ijzeren wil. Maar nauwelijks had zij die laatste woor den gesproken, of hare geweldig gespaunen spieren verslapten weder als door een toover- slag. Zij liet zich op de fauteuil nedervallen en hernam hare achtelooze houding. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1911 | | pagina 5