De zwarte Bedelaar.
BINNENLAND.
NIEUWS UIT DEN OHTBEK.
Brieven uit Lisse,
Handschoenen.
Au Bon Mar dié
Sociale Berichten,
Haarlem-Brussel.
Handschoenen.
„Noyon s"
peuilleto n
21.)
°4'lS, trader .ettoff», <1°
markiezin tot in het midden der kamer te
rug; de heer de Rumbrye stond op den drem
pel.
NIEUWE HflflRLEmSCHE COURANT
Vrijdag der voorgaande week was voorzeker
een dag vol gebeurtenissen voor Lisse. .m te
beginnen 's morgens vroeg een bran je, iets a-
ter een aanrijding van de tram en tot slot des
avonds bet treurige ongeluk met doodehjken af
loop Een dezer gebeurtenissen heeft echter
haar goede zijde. Neen, dat is nu geen spotter
nij, maar ernst. En hiermede bedoel ik dat
brandje aan de Derde Poellaan. Bij dien brand
is voor 't eerst daar ter plaatse de spuit van de
Engel moeten aanrukken. Daardoor is nu juist
gebleken boe primitief we daar nog zijn inge
richt. Laat ik beginuen met te zeggen, dat, had
den we den wind uit het Zuidoosten gehad,
de ramp niet te overzien ware geweest. Zooals
in dit blad reeds is gemeld, stonden de schuur
tjes, welke zijn afgebrand, vlak tegen de huis
jes aan. Onmiddellijk hiernaast staat een gioo-
te houten bollenschuur, gevolgd door één nj
van 25 30 arbeiderswoningen. Had dus de
wind uit bovenbedoelde richting gewaaid, dan
waren de gevolgen niet te overzien geweest. En
de spuit uit den Engel dan? Ja, juist! De spuit
uit den Engel 1 Nu die was spoedig ter plaatse,
in aanmerking genomen, dat, naar men mij
mededeelde, de brandmeester niet voetstoots
bereid was ze af te staan voor ieder beuzel-
brandje.
ïweelll! van de veertig brandweerlieden
trokken met de spuit af. Na verloop echter van
een half uur waren er nog 5, zegge vijf, op de
plaats des onheils. Door het krachtdadig op
treden der buren behoefden ze, zooals wij weten,
niet in werking te worden gesteld. Doch al was
het noodig geweest ze in werking te stellen,
men had de moeite kunnen sparen. Bij dit spuit
je is n.l. niet meer dan 100 meter slang. Ieder
nu, die aan de Derde Poellaan bekend is, kan
begrijpen dat 't eigenlijk spotten is om met der
gelijke bluschmaterialen die wijk te bezoeken,
Dit zouden we echter nog stilzwijgend kunnen
voorbijgaan, ware het niet, dat enkele maan
den geleden, de inspectie der brandblusehmid
delen juist daar heeft plaats gehad. Toen is
dan ook reeds geconstateerd dat honderd
meter slang dadr niet voldoende was en de op
zichter dan ook concludeerde dat er minstens
honderdvijftig meter b ij moest komen
En nu zou ik willen vragen, waarom moet daar
nu zoolang mee worden gewacht? Zoo iets zou
ik haast onverantwoordelijk willen noemen. Er
is echter nog iets waar ik even op -wil wijzen en
wat ons ook dit brandje heeft geleerd. Boven
zei ik het reeds, dat twee man met de spuit
aftrokken. Dit is bij de huidige instelling ver
klaarbaar. Immers, het was vroeg in den mor
gen, nog geen vier uur. Alzoo, de menschen slie
pen voor 't meerendeel nog. Een paar die dicht
bij de spuitkluis wonen, werden door het ru
moer wakker. Niet een echter die er aan dacht
of tot taak had zijn medebrandweerlieden te
wekken. Het is dus klaar en duidelijk gebleken,
'dat het noodig is dat iemand worde aangesteld,
wiens taak het is, ingeval er 's nachts brand
komt de brandweerlieden te wekken. Men kon
daar iemand voor aanstellen die het dichtst bij
den brandmeester woont. Dit mag voor iedere
oningewijde een breedvoerige taak gelijken, doch
ieder die weet dat de afstand tusschen de verst
van elkander afwonende spuitgasten hoogstens
vijf minuten is, zal toegeven dat het wekken
niet zoet heel erg is. Ook voor een brandje of
brand bij dag zijn we niet ingericht. Doch dit
wordt beter. Wanneer? Ja zie je dat weet ik
nietl Maar er komt een brandbel. Wanneer, ja
misschien gelijk met de slangen. Vlug gaat het
nu eenmaal bij ons niet. Dat hebben we gezien
met de lantaarn daar ter plaatse. Maar.het
komt. Laten we hopen van spoedig, opdat, wan
neer het noodig is, men degelijk uitgerust den
vijand, om figuurlijk te spreken, het hoofd kan
bieden. Ik zei dus in 't begin niet te veel met
te verklaren, dat dit brandje haar goede zijde
heeft gehad. Ik zei straks dat hij ons alles niet
even vlug gaat. Dat komt alweer duidelijk uit
met de bestrating van de tramweg vanaf het
dorp tot de Eerste Poellaau. Een der raadsleden
wees er eenige weken geleden in de raadszitting
nog op. Men heeft thans dat gedeelte voorzien
van nieuwe en tevens ook hoogere rails. Nu
de boel toch „overhoop" ligt, zou men de be
strating meteen mooi in orde kunnen maken.
Moeten we zoo den wintertijd weer tegemoet,
gere rails is de weg natuurlijk heel wat dieper
geworden. Het water wat daarin komt, heeft
geen loozing en moet dus wegzakken en de
grond neemt daar geen water op. Een nog groo
tere modderpoel dan we voorheen gewoon wa
ren, staat dus te wachten wanneer niet spoedig
met de bestrating wordt begonnen. Of zou
soms het wachten zijn op het aanleggen van de
waterleiding? Nu, dan geloof ik, dat als we
daarop moeten wachten, nog menige natte en
vuile voet zal worden gehaald. Als het geld kost
en vooral als men getallen krijgt met drie nullen
is men in onze vroedschap voorzichtig. Geluk
kig. Daarbij komt nog dat voor een zeer groot
deel inwoners een waterleiding een luxe in
stelling zal zijn om de eenvoudige reden dat zij
goed. water hebben. Enfin, een commissie is
thans benoemd welke het waterleidingvraag.
stuk zal onderzoeken. Voor hen, welke geen
goed drinkwater hebben, hopen we intusschen
dat dit onderzoek vlugger zal gaan dan het on
derzoek der statuten van de woningvereeniging
„Volksbelang". Dat loopt nogal aan, zou ik zoo
zeggen. Doch, moed gehouden; misschien gaat
het „langzaam maar zeker".
CRITICUS.
STAATSEXPLOITATIE VAN
SPOORWEGEN
Een driestar-artikel in „Die Standaard,, be
vat eenige opmerkingen in Verband met de
dezer dagten kiekend geworden inededeelin-
gen omtrent de resultaten der spoorwegcom
missie. jWij omtteenen daaraan liet volgende:
„Zoo de s'poorwegfön 'gelijk de vier k eer s
wegen in het algemeen al niet in taalkun
digen zin tot de productiemiddelen, kunnen
gerekend worden zijn ze toch zóo nauw bij
ben geïnteresseerd, da,t op bet programma
van diegenen, die den grond en de productie
middelen aan de gemeenschap willen bren
gen, de „Verstaatlioihung" der spoorwegen
terecht één der eerste 'punten is'dat zelfs is
overgenomen door vielen, die in het algemeen
geen voorstanders van genoemde socialise©-
ring zijn.
„Het valt trouwens niet te ontkennen, dat
ons beginsel zich niet tijgen staatsexploita;-
tie van spoorwegen vlerztet, zoo dezte noodig
en goed blijkt.
„Zijn ter altijd geweest, die zich' op practi-
tische gronden tegen 'de „Verstaatlichung"
verzet hebban, omdat zij meenden, dat deze
geen beter exploitatie zou k'unnen opleve
ren dan die, welke we nu hebben', den
laatsten tijd vjooral is ©r alle reden, staatsex
ploitatie niet als bot Lenig- goed© aian te grij
pen, nu in een naburig' land Wet bewijis gele
verd wordt-, dat met VerstaatlicüiVing" niet
zoo maar op .eenmaal uit het mobras te ko
men is.
„Geruststellend is het dan ook, dat fle
staatseommisisie voor de spoorwegten zich in
ha;ar overgroot© meerderheid tegen invoe
ring van slaaitexploibaitie heeft verklaard.
„Op zicji zie.If zieg-t bet needs vpe.l, dat
slechts 6 leden wanen Voor staatsexplodtal-
tie, viajn wie 2 voor voortzetting dier particu
liere exploitatie; maar dezte. uitspraak wordt
nolgmeer betetekiencnd zooinen in aanmerking
neemt, dat vian 'de-te 9 led-en er slechts 4
voor particuliere exploitatie door een maat
schappij waren, terwijl de overige 5, voor
st ajickrs van het twec-maatschappijen-stel-
sel, violge-ns het rapport 'der staateöjnmis&ie
„de meest aan|een|giesloiten groep vormden,
„Het is lang niet onmogelijk, en v'ooi' zoo
ver we kunnen naigaan biet onwenscluèlijk,
dat dit resultaat welks be te-eken is niet
weggenomen wordt door do zeer onzuivere
eindstemming, waarbij zich 8 leden Voor één
maatschappij en 7 voor twee verklaarden
de regeering- aanleiding zal geven, Vooralsr
nog .geen verandering .in ons spoorwegsys
teem te brengen.
I— ï>n nieuwe verschijning op de badplaats.
Als getrouw badplaatsbezoeker verwonder je
je niet licht meer over alles wat Scheveningen
in het hoogseizoen aan vreemdsoortigs tentoon
spreidt. Je blijft niet meer met open mond tus-
chen de bekende roode vlaggetjes slaan, totdat
een agent met een vertrouwelijk hanclopleggeiii
je maant tot doorloop-en. Je kijkt je oogen niet
meer uit het hoofd naar mooie vrouwen in.
min of meer gewaagde loi'etten. Of lacht vreem
delingen. uit die zich anders dan gewoon we
ten uit te (lossen. Ncch blijf je stilstaan bij
dan is de miserie niet te overzien. Door de hoo- het voorbijrijden van elegante amazones of staar
je blind op de luxe die equipages en automo
bielen uitstralen. Reclamewagens laten je koud.
Enfin, in het kort, je moet al heel iets bijzon
ders. zien, wanneer je als door en door kenner
van de badplaats Scheveni-tigen stilstaat en om
gaat kijken.
jMaar, gistermorgen zoo. om een uur of halfeen
heb ik het niet k-unnen nalaten. Het was voor
mij een te ongewone aanblik, die nienwe ver
schijning op de badplaats.
Nog nooit had ik haar hier zoo buiten ge
zien. Of.... misschien, was !t wel een hem, ver
geef me lezer, dat ik dat niet dadelijk hen
gaan constateeren.
[Tusschen de vele Wielrijders die zich op dat
middaguur over den boulevard bewogen bij de
rotonde, peddelde met niet te ontveinzen gemak
kelijkheid en elegance een aap rond. Een heu-
sche aap er zïjn ook fietsende apen die alles
behalve „heusch" zijnwas het, op een klein
model jongensrijwiel. De koene wielrijder mocht
zich verheugen in algemeen© en groote belang
stelling en een. mijnheer zijn eigenaar of mis
schien ook zijn bediende volgde op een drafje
teneinde een drom jongens op een afstand te
houden, voor wie de achteraan wapperende apen
staart te verleidelijk scheen te zijn. Het rijwiel
was voorzien van rem en bel, geheel dus in
overeenstemming met de politieverordening en
ook kende de aap zoo juist de regels van den
weg, dat hij behoorlijk rechts uitweek voor zijn
sportgenooten die hij tegenkwam. De vreemd
soortige wielrijder kwam dus niet in conflict met
de motor- en rijwielwet. Deze geciviliseerde aap
was gekleed in een keurig zomerpak. i
De gestoorde aanteekening. We lezen in
het „U. D." van Vrijdag:
Vandaag gebeurd. Gegeven: een aanstaande
bruid en een aanstaande bruidegom. Zij woont
in Utrecht en hij woont in Duitschland; ze
zouden vandaag aanteekenen op het Utrecht-
sche stadhuis. En daartoe zou hij heden uit
Duitschland aankomen. Groot feest in den fa
miliekring van het meisje, de aanstaande bruid:
„wein, weib und gesang". 't Coupeetje was be
steld, rood-bekleed met gummi-banden.... al
les was present, alleen de bruidegom was er
niet, Eerst werd gedacht aan trein vertra ging,
wat mogelijk was in deze vacantiedagen. Doch
de trein uit Duitschland bleek op tijd te zijn,
maar waar de bruidegom gebleven was, dat
bleef de familie een raadsel, 't Coupeetje kwam
voor ging weer weg, 't was niet noodig.
Papa en mama en de kinderen incluis aten de
taartjes maar op, want morgen waren ze
zuur; en de wijn werd geproefd voor tijdver
drijf, wachtende als men was op den bruide
gom, Totdat de klok 4 sloeg van middag; toen
was men 't wachten moe. Papa en do bruid gin
gen naar 't hoofdbureau van politie, om aangif
te te doen van de vermissing van den bruide
gom. Maar 't verloren voorwerp bleek al gevon
den te zijn. Wat was gebeurd? Bruidegom was
vanmorgen met den trein uit Duitschland ge
komen, met een dorst van de hitte van een
paard. Was 'n bierhuis ingedraafd. Had daar
meer gedronken dan betamelijk was, was be
schonken geworden, had langs de straat ge
zeild en de bruid vergeten, alles vergeten. Op
den Amsterdamsehen straatweg zeilde de ver
geetachtige bruidegom zoo geducht van links
naar rechts dat de politie hem voor een poosje
'opborg. Toen ze hem naar z'n beroep vroe
gen, gaf hij op „bruidegom". Bruidegom ging
het cachot in; en bij het meisje thuis aten ze in
middels taartjes en dronken ze wijn. Tot 4 uur.
Toen kwam de ontgoocheling; bruidegom sliep
als een roos, tusschen de kale muren. De
bruid smeekte voor den bruidegom de vrij
heid terug, papa soebatte mee.Bruidegom
werd aan de zijnen teruggegeven, maar de ge
legenheid tot aanteekenen was voorbij-. Dat zal
nu heden gebeuren. De bruiloft is mitsdien
drie dagen verzet.
Alhambra flotfanf. Men schrijft uit Leiden:
We hebben gisteren, daartoe uitgenoodigd door
de directie, een bezoek gebracht aan. het Al
hambra Hottant te Leiderdorp. Wie zou denken,
dat. men hier te doen heeft met de residentie van
den een of anderen Moorschen Koning, heeft het
mis. Dit Alhambra is eigenlijk in het geheel
geen Alhambra, het is uit bruine zandsteen ge
bouwd, niet op een berg bij Granada, maar op
de scheepswerf bij Gebr. Boot te Leiderdorp;
geen koninklijk verbhjf, maar een bioscoop-thea
ter. De aanblik er van is indrukwekkend: de
lengte bedraagt 50, de breedte 7.25 en de hoogte
5.5 meter. De ingang leidt over een houten
brug van 5 M. lang en 3 jj. breed, met een
baldakijn van Perzische tapijten voorzien. Bo
venop verheffen zich een groote ronde, blauw
geverfde koepel en twee kleine koepels. Dit voor-
hof is in Arabischen trant gebouwd. De zaal,
waar de voorstellingen worden gegeven, bevat
ruimte voor 430 zitplaatsen. De wanden zijn be
schilderd met Moorsehe karakters. De bekleed ing
is van asbest, de wanden zijn van ijzer. Achter
de zaal is een buffet met een ruime drinkgele-
genheid. De machinekamer, die alleen voor de
bioscoop en het electrisch licht dient, want het
vaartuig wordt niet door eigen mechanische
'kracht voortbewogen, heeft een vloer van gewa
pend beton van 40 cM.. dikte, waardoor trilling
zoo goed als is buitengesloten. Dok de vloer In
'de zaal is van gewapend beton, en men kan
niet bemerken, dat men zich in een drijvend
b io scoop-lh eater bevindt
Het Alhambra flottant, dat ettelijke tiendui
zenden guldens gekost heeft, zal eerst ons eigen
land, daarna Europa afreizen.
R®? eerste Nederiandsche bioscooppark.
Binnen eenigen tijd zullen wij, schrijft een Am-
sterdamsch blad, een bioscooppark bezitten, in
den geest van de parken van Pathé cn Gaumont
te Parijs. In deze parken vervaardigen genoemde
firma s hunne films. Daar spelen zieh op groote
tooneelen de won dra-bare scènes af, die wij
s avonds op de doeken toejuicehen. Daar wor
den in het park de openlucht-scènes afgespeeld,
bij springende fonteinen en kabbelende beekjes.
Het is natuurlijk wenscheliji, de verschillende
onderdeden van de vaak langdurige kunstfilms
op eigen terrein af te spelen. Vandaar dat men
de parken zoo inricht, dat ieder hoekje een
ander aspect vertoont, terwijl dit zoo vaak als
het voor een film noodig is, verandert.
Een dergelijk park richt de heer F. A. Nög-
gerath, directeur van de variété „Flora" en het
Bioscope-theater te Amsterdam thans in. Onder
Sloten heeft hij terreinen aangekocht, die voor
dit doel in gereedheid worden gebracht. Reeds
heeft men er een groot tooneel gebouwd, dat
zoo ingericht is, dat er de uitgebreidste scè
nes op afgespeeld kunnen worden. Het wordt
modern gemachineerd en voorzien van valluiken.
Het bovengedeelte en de zijstukken zijn geheel
van glas. Bovendien kan men, zoo noodig van
het dak af, fotografeeren, eene wijze van op
nemen, onontbeerlijk bij sommige trucs.
Het park moet hier en daar nog verbeterd
worden, hoewel men er reeds schilderachtige
plekken aantreft, die als bioscoop-entourage goed
kunnen dienst doen.
De eerste opname op het tooneel zal binnen
kort plaats hebben voor een film, waarmee de
heer Nöggerath reeds lang bezig is, en die bin
nenkort voor het publiek vertoond wordt.
Het ligt in de bedoeling van de directie, de
bekende HoIIandsche ariislen te laten optreden
in de films, die zij ter opvoering heeft aange
nomen. De uitvoering zal geschieden onder lei
ding van den heler L. Chrispijn Jr. Reëds liggen
eefnige films gereed om opgenomen te worden.
Zoodra het park geheel gereed is, zullen de op
namen geregeld plaats hebben.
Behalve een tooneel, worden op liet terrein
nog bergplaatsen voor decors, requisieten, enz.
gebouwd. Hei vervaardigen van nieuwe décors
voor de opnamen zal geschieden in eigen ate
liers en met eigen personeel.
Zoo zullen wij dus binnenkort de bekende
HoIIandsche ariislen op de doeken van de bios
coop kunnen toejuichen. Er bestaat nu moge
lijkheid de eerste artisten naast elkaar te zien
werken Eu het ligt in de. bedoeling 't zoo mo
gelijk daarheen te leiden.
Een ambtenaar, die zich voelde. In liet
werk van J. EggfoJc, Album der Posterijen, komt
onderstaand staaltje van ambtelijke courtoisie
in de 19© eeuw voor:
Dé Wei Ede le Gestrenge Heer en mr. Bernard
Wichers, Advocaat bij het geregishoi van de Pro
vincie Groningen, Ontianger van de Directe be
lastingen en aceijnsen in de gemeente Baflo
vind zich verpligt om aan de ingezetenen be
kend te maken:
Navolgende bepalingen ten zijnen kantore:
1. Het zal niemand geoorloofd zijn, om het
kantoor binnen te treden, alvorens aan de deur
geklopt te hebben en van binnen horende roepen
met luider stemme:
BINNEN.
2e. Zal men de deur mogen openen en met
ongedekten Hoofde, binnen treden, zonder tc
rooken of op eenige andere wijze tabak te ge
bruiken, vermits het zwakke caliber van den
ondergetekende zulks niet gedoogt.
3e. Een ieder zal. verpligt zijn om den on-
dergeteekende in deze wijze aan te spreken,
namelijk: Uw dienaar Mijnheer Ontianger,
Hoe vaart UEdele.
Kan ik geholpen, worden?
4e. Evenmin zal iemand de stoutheid mogen
nemen, om op een stoel te gaan zitten, alvo
rens hem zulks worde gepresenteerd en. eindelijk
ten 5e. Heb ik gemeend als een man van op
voeding deze bovenstaande wellevendheid aan
een onbeschaafd publiek onder 't oog te moe
ten brengen, en ik vertrouw, dat niemand mij
zulks ten kwade zal nemen, aangezien ik het
van ganscher harte meene.
Bafio, d,en 21 February 1826.
B. W. WICHERS.
Bovenstaand is een afschrift naar het origineel,
gevonden in de archieven van het Ministerie
van Financiën.
De scheepsramp te Rotterdam.
De reederij van het Duitsche stoomschip
Gutenberg, hetwelk verleden week de bekeude
noodlottige ramp trof in de Rotterdamsche
haven publiceert heden de hieronder volgen
de verklaring omtrent de mogelijke oorzaak
van het ongeval:
Wij deelen hierbij mede, dat uit het onder
zoek, ingesteld door de Staatscommissie be
last met bet eontroleere» van stoomketels,
gebleken is, dat er van geen schuld sprake
kan zijn bij de bediening of controle over dt
veiligheidsinstallatiën op genoemd schip
Watergebrek in de ketel is zeer zeker uitge
sloten. Indien men al ooit de oorzaak van
het ongeval zal kunnen uitvinden dan moest
toch het door de Hollandsehe overheid inge
stelde onderzoek deze moeten uitwijzen.
NA DE STAKING.
De Tel. heeft den volgenden morgen van den
avond, waarop het beslui! tot beëindiging der
staking was gevallen een onderhoud gehad met
den water:chout, A. J. baron Van Geen, le Am
sterdam.
Er hadden zich, direct nadat het kantoor ge
opend was, reeds zeelieden laten monsteren, en
we! voor de Koninklijke West-Indische Mail.
's Middags zouden er volgen voor de Konink
lijke Maatschappij.
De Waterschout was zeer ingenomen met het
in Plancius gevallen besluit. Hij achtte het een
maatregel van wijs beleid van de zijde der zee
lieden, om in de gegeven omstandigheden het
conflict aldus te beëindigen. Wat de gevolgen
der staking betreft, deze zullen nog geruimen
tijd merkbaar blijven.
Men heeft, aldus deelde de waterschout
mede, Duitsch werkvolk gemonsterd en die
mannen kan men natuurlijk zoo niet wegjagen.
Eerst moeten zij de reis, waarvoor gemonsterd
is, geheel volbracht hebben. Toch kan men er
mijns inziens op rekenen, da! er zoo weinig
mogelijk slachtoffers zullen vallen.
Dat neemt echter niet weg, dat velen nog
lang zullen moeten wachten, eer zij aangenomen
kunnen worden. Op eenige booten" van de maat
schappij Nederland is reeds volk aangenomen.
Dat daar het oude volk later terug wordt ge
nomen, mag men verwachten.
Hel ligt niet in de bedoeling, het vroegere
personeel dat gestaakt heeft, te passeeren."
„Is het uw meening," zoo werd baron Van
Geen gevraagd, „dat de gevraagde verbeterin
gen aangebracht zullen worden en de eischen
worden ingewilligd, nu de mannen weer aan
het werk gaan?"
„Geleidelijk zullen er verbeteringen aange
bracht worden," zoo antwoordde de waterschout.
„De gevraagde veranderingen kunnen niet ineens
geschieden.
Bij de Nederland heeft men reeds sedert ge-
ruimen tijd de menage en de ligging van het
scheepsvolk verbeterd. Daar heerschen uitste
kende toestanden aan boord der schepen. Wat
intusschen nog voor verbetering vatbaar is, zal
verbeterd worden. Doch dat kan uit den aard
der zaak eerst geleidelijk aangebracht worden.
„En wat is uw meen ing van den looneirch?"
„De looneisch," zoo zeide de waterschout,
„was gedeeltelijk reeds ingewilligd. Men had
f 6 gevraagd en kreeg f 4. Ook dat gaat niet
ineens. Langzamerhand moeten de meerdere uit
gaven, voor loonsverhooging geci ebt, door ver
meerdering der inkomsten gedekt worden.
Een tariefverandering kan ook niet zoo ineens
worden ingesteld en moet geleidelijk worden in
gevoerd. Daar zal het nog wel loe komen. Ik
denk dan ook, dat het niet lang meer zal du
ren, of de looneisch der zeelieden zal ingewil
ligd worden.
NOORDWIJ K.
Burgerl. Stand. Ondertrouwd: P. A.
Swaueu, te Utrecht, en M. E. G. de Roos, te
Noordwijk, onlangs te Utrecht.
Getrouwd: H. W. van den Winkel, te
Amsterdam, en N. A. van Rijn, alhier, onlangs
te Amsterdam.
Het lijk van ceil niau, dien ik gedood
heb, mevrouw, viel Neptunus haar in de rede,
omdat hij ter volvoering uwer bevelen, uw
zoon kwam vermoorden.
!let mogelijk? mompelde Xaviei'.
Mijn zoon, herhaalde de markiezin; ik
heb geeu anderen zoon dan Alfred Des Val-
lees.
En de andere? Gij meendet dat bij goed
en wel ver oren WaS, nietwaar? hernam de
bedel aai. es is reeds zoo lang geleden
en ligt zoo goed m de vergetelheid begraven
dat gu u verbeeldet dat hat u genoeg zal ziin
het te ontkennen. Gij bedriegt n, mevrouw,*
ik heb lner hu sloeg op zijne borst bet
noodige om u te overtuigen. Gij hebt twee!
zonen, waarvan de eene het wettige kind is 1
van kapitein Lefebvre, en dat is deze hier... i
terwijl gij voor den zoon van den Engelseli- j
man stoutweg zijn naam hebt besteld. j
Neger, sprak de markiezin, als had zij
In bare Creoolsche woordenlijst geen bloedi
ger beleediging knnnen vinden, gij zult uwe
vermetelheid duur betalen. Gij zijt ten mij- j
nent, ik ben hier meesteres; alles wat gij zegt
is logett jé* bedrogi
Het lichaam van den mulat sclieen te her
leven; bij maakte eene lichte beweging.
Ontwaak om mij te verdedigen, Carral,
hernam de markiezin, wier trekken door de
woede akelig verwrongen waren. Spreek,
spreek tocli
Carral richtte zich met moeite op, viel we
der en richtte zich wederom op. Na verschei
dene vruchtelooze pogingen, slaagde hij er
m zich te doen verstaan.
st-vT *irie ^eeft de waarheid gesproken,
•Ano op z'jne voormalige meesteres
-milde TT™ i1Cpe haat «loeiende oogen vesti-
MoeeGod was eeu lau«durige leugen,
barmhartig
Dat was alles. Ziin hnofri
tegen den vloer. °°fd bonsde opmeuw
Buiten zich zelve van woede stiet de gra
vin hem verachtelijk met den voet van
7 Sterf dan ellendige slaaf, sprak zij met
dicne verachting.
Zich daarop tot Xavier wendende, voegde
zij dezen toe:
En gij, mynheer, heeft zoowel als uw
medeplichtige. Er is een moord in nnJn 'll,As
gepleegd, die moord zal gestrait wordci
ik weet wel niet waarop uwe eerlooze aan
slagen zieh gronden, maar ik ken hun doel,
mijnheer. Ik weet dat gij, een kind zonder
vader in het leven gehouden en ondersteund
door eene geheimzinnige en regelmatig uit
betaalde aalmoes; ik weet, dat gij uwe oogen
durft opheffen tot freule de Rumbrye. Gij
hebt eene moeder noodig, mijnheer, gij hebt
een naam noodig en gij }lej,t 11W(, keuze op
mij laten vallen, en gij zult u van den uaam
mijns zoons meester maken. Gij zijt een eer
looze bedrieger, mijnbeer.
Op het onverwachts aangevallen en buiten
dien slechts teil decle met zijne eigene ge
schiedenis hekend, vond Xavier geene "woor
den om op dien woedenden aanval te ant
woorden.
Mevrouwstotterde hij.
Zwijg, sprak de bedelaar gebiedend; laat
mij sprekenDit kind heeft u niet geko
zen, mevrouw, want uw vroeger gedrag boe
zemde hem afschuw en medelijden in. Ik ben
liet, die slechts het blinde werktuig van den
wil uws echtgenoots henGij loochent te
vergeefs, ik heb bewijzen. Wat den moord
aangaat, is het niet aan ons om te sidderen.
Zoo sprekende haalde hij de papieren van
den kapitein uit zijne borst te voorschijn en
stak de kaars aan.
Lees, ging bij voort, ze haar overhandi
gende.
De markiezin overzag de geboorteaete
vluchtig.
Er ontbreekt slechts één ding, hernam
zij met nadruk. Waar is mijn naam bij dat
alles?
Met bovenmenschelijke inspanning gelukte
het Carral zich ten tweeden male op te rich
ten en het papier in te zien.
Daar staat mijn naam, sprak hij; mijn
ellendige naam Narcissus. Dat kind is het
uwe, kindermoordenares.
Die man is ijlhoofdig, hervatte de mar
kiezin, met den moed der vertwijfeling tegen
de verpletterende waarheid strijdende; en
wat doet buitendien zijn getuigenis af? hij
gaat sterven.
Carral zonk weder op het tapijt terug.
Nog eenige uren, mijn God, mompe.de
hij, opdat ik haar kunne beschamen.
Zijn oogen sloten zieh.
-- Hij is dood! sprak de markiezin, een be
weging makende om de geboorteaete te ver
scheuren. Wie zal u nu gelooven, bedelaar?
Neptunus en Xavier waren te gelijk toege
sprongen om haar het papier te ontrukken;
maar vlug als een slang, ontsnapte zij hun
en had met een sprong de deur bereikt.
Wie zal u gelooven? herhaalde hij zege
vierend.
Ik, mevrouw, antwoordde een ernstige
Hij deed een paar schreden voorwaarts,
nam uit de handen zijner vrouw het papier,
dat hi,j aan den bedelaar overhandigde en
ging aldus voort:
Ik heb alles gehoord. Geen woord te
uwer verdediging, mevrouw. Ik ben her
waarts gekomen op den doodskreet van de
zen manen ik heb met eigen oogen de
onteering van mijn huis aanschouwd. Verwij
der u; morgen zal ik u mijn wil doen kennen.
Zonder iets te zeggen, verliet de markiezin
het vertrek.
Een glans van bevredigende wraakzucht
gleed over het gelaat van den stervenden
mulat.
Er is ceti God, mompelde hij.
Het was zijn laatste woord.
Er lekte niets uit bij de gasten van het
kasteel van het bloedige drama, dat dien
nacht binnen zijne muren afgespeeld was.
Den volgenden morgen zat mevrouw de
Rumbrye, alsof er niets voorgevallen was,
aan het schitterende ontbijt voor hetweli: al
de gasten, behalve den mulat, wiens anvezig-
beid niemand opmerkte, in de eelzaa ver-
et'l]iSden Joop van den voormiddag gaf de
heer de Rumbrye te kennen, dat eene zaak
van het hoogste gewicht hem naar Parijs
terugriep. De gasten gingen heen gelijk zij
gekomen waren; de zweepen knalden op
nieuw; maar ditmaal poogde geen huurkoets
met een postrijtuig in snelheid te wedijveren.
De heer de Rumbrye vertrok een van de
laatsten, met zijne dochter, Xavier, en den
zwarten bedelaar.
Dit was een onderwerp van onuitspreke
lijke verbazing voor den jongen Alfred Le
febvre des Vallées, die op zijn eerewoord ver
klaarde, dat hij nooit iets dergelijks gezien
had.
Maar hij was nog niet aan het einde zijner
verrassingen.
Inderdaad, terwijl de kales van den mar
kies, aan het einde van den dreef gekomen,
den weg naar Parijs volgde, steeg het post
rijtuig der Creoolsche de richting in naar
Bredagne.