-111 s m Schoenmaker houd je bij je leest. m aSAJjtS£l *^.aE^&-SR S^FS*»?- 6T5 9S DONDERDAG 17 AUGUSTUS 1911 No. 7608 BIJLAGE VAN DE NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT Trientje knikt, mOt 'du MrieïteOatï id du hand. Mevrouw kampt een oogunbtik met natuurlijke nieuwsgierighsid eM vlrdagt d!ap: P* 8 3 2» fi! f ffi® f50occ-B2 «2 g 2 wi 8 B 3 e£ SB'S» s-o-1 n® n S ï?ti:p 3-3 S®c,2» 8 3 3 So. -i-® srS,,» B,K *t o-isrS aq kr£-®K 3 DE SLIMHEID DER DIEReh. Over de slimheid der dieren worden in de revue der uitvindingen en ontdekkingen en kele merkwaardige voorvallen vermeld. Zoo ook kon men eenigen tijd geleden te Parijs in h6t Zoölogisch Instituut een pensionnaire zien, die zich door zijn hatelijk karakter en anti-sociaal humeur onderscheidde, nl. een prachtige kever van de soort Lucane (vlie gend hert) uit de bosschen van Arcachon af komstig. Om soortgenooten aan zijn slechte behandeling te onttrekken was men genood zaakt hem afzonderlijk te plaatsen en even als een gevaarlijk wild dier in een- stevige kooi op te sluiten, waaruit hij niet eens ge durende de maaltijden vrij gelaten werd om zich met de andere vliegende herten om een schotel met honig te verzamelen. De opsluiting had geen andere uitwerking dan de woede van het insect tot het uiterste te drijven. Hij was in beweging, ging heen en weer, wierp zich met geweld op de ijzeren tralies van zijn kooi en deed ze met al zijn kracht schudden. En wat zag men zekeren dag? Het deurtje van de kooi, waarvan het slot alle pogingen van het insect scheen te tarten, stond óp een kier en het vliegend hert was verdwenen; de kooi was ledig. De natuurkundigen stonden er verstomd van. Hoe was het dier er in ge slaagd de vrijheid terug te krijgen! Men ving den vluchteling weer op, die van zijn vrijheid gebruik had gemaakt om de ergste misdrij ven te begaan en een mannetje van zijn soort te dooden; men zette hem weer in zijn kooi en bewaakte hem zeer scherp. Hij ontsnapte herhaaldelijk weer; men wist nu hoe de ge vangene te werk ging. Zijn instinct had hem niet dadelijk in het mechanisme van de deur den weg gewezen, óok was hij eerst tastend te werk gegaan. Hij schudde de tralies van zijn kooi, de eene na de andere, zonder ver- poozing, door met een buitengewoon geduld en langs de wanden klauterend zijn gevange nis rond te gaan. Eindelijk ontdekte hij de be weging die hij moest doen. Het deurtje ging van beneden naar boven open. Onder de on derste tralie stak hij een van zijn groote sclla- ren en deed een krachtige poging. Het deurtje gleed in zijn sponningen en ging omhoog. Geleidelijk nam het aantal verkeerde ma noeuvres af; bij de dertigste ontvluchting opende het insect zijn gevangenis met de on berispelijke zekerheid van een ouden cipier. Dit geval staat niet alleen: meer dan een gevangene van het dierenrijk is op dergelijke wijze door de zucht naar vrijheid geïnspireerd geworden. Henii Milne-Edwards vertelt het geval van een oerang-oetang, die in een ver trek opgesloten, het slot niet kunnende berei ken, een stoel ging halen, er op klom en de kruk omdraaide. Millot deelde laatst de geschiedenis van een dwergmuis mede, die hij in een met een stuk doek afgesloten stopfleseh had. Toen men aan den gevangene een paar strootjes had gegeven om er mede te spelen, maakte zij er een ladder van, knaagde de afsluiting harer gevangenis door en ontsnapte. Alphonse Milne-Edwards had een Chim pansee, die voor ontspanning op een touw schommelde. Daar^ het zeer lang was, legde men er een knoop in. Toch bleef het over den grond slepen. Onze aap beschouwde den knoop met aandachtmaakte een anderen en kon aaar hartelust schommelen. Een 6pin had in een corridor een web ge maakt, waarvan een der strekdraden midden op den vloer was bevestigd en dus door het voorbijgaan werd stuk geloopen. Daar de draad echter noodig was om het web gespan nen te honden, bevestigde de spin aan den loshangenden^ draad een gruisje kiezel, doch zoo hoog, dat iedereen er vrij door kon loopen. Dat instinct echter nog geen verstand is, kan blijken uit het volgende: Zoo bericht dr. L. Greppin, dat een jacht hond wel het verband bekend is tusschen het opheffen van een geweer, het schot, en vallen van den buit en het apporteeren, maar toch begrijpt hij niet de beteekenis van een schot;. Hij is b.v. wel bang voor een zweep, maar blijft rustig staan, als men het geweer op het dier aanlegt. Een klein kind, dat te voren nog geen be grip heeft van een schot, brengt echter schot en verwonding van een dier met elkaar in betrekking en vreest tevens, dat het geweer ook hem zelf schade zou kunnen doen. Hieruit kan men concludeeren, hoe een dier in staat is, op grond van zinnelijke waarne mingen, nieuwe individueel verworven han delingen uit te voeren, de normale mensch beschikt daarentegen niet alleen over deze bekwaamheid, doch hij kan ook naar zijn zin nelijke waarnemingen nog vergelijkingen tusschen de buitenwereld en zijn eigen per soon maken. Het dier leert slechts de omstan digheid kennen, waaraan aangename en on aangename gewaarwordingen verbonden zijn; het kan echter nooit zooals dit bij een mensch het geval is, naar de oorzaken en het doel dezer voorwaarden zoeken. EEN; ROOVERGESGHTEDENIS. De corresJxHident van du „Java. Dode" te Buitenzorg Schreef onlangs: „Hedennacht kwam het tot leen treffen tus schen de gouvemtements hulptroepen en de r oovers, op het land Tjilobout. Na een lang durig vuurgevecht moesten de roovers terug trekken. De aanvoerder onzer hulptroepen, de wiakil-tjamat vlan Semplak en Aripin, leen roovier bleven op het slag veld liggen, de eer ste met een schot in de dij, de tweede met een schot in de lendenen. Daar de troepein zoo onvoorzichtig..wanen, zonder den genees kundigen dienst, verbandmiddelen of zoo uit te rukken en geen Biogorsehte dokter naar 'i oorloigsterrein kon worden geëxpedieerd, duurde het lang eer 'de gswodden in 't hos pitaal konden worden opgenomen. Een 'groote bielOoning zal de aanvoerder der trqepen ont vangen, daar Aripin, een tweede Tdekoe De- mar, betrokken is in alle rampokpairtijien in het Buitenzorgsctne un op zijn hoofd een aan zienlijke prijs werd gesteld. Aripin zal wel aan de verwonding bezwijken, 't Is jam mer, dat dezle vleldslag! 's nachts wefld ge leverd. tWat had men br een pracht-film vian kunnen fabriceenen Onze troepen, achter kopjes vurende op Üe a fdeel'ingen rooviers, die in kampongrandem achter zware hoornen hadden post gervjait. Eien Tiniior-expeditie is er niets bij. Een inlander wilde, o;u do pret op 't feest, te vergrooten, mui, teen oud kanonnetje vreug deschoten lossen, 't Schot viel; de kanonnier viel ook, want 't kanon sprong uit elkaar en kwamen de stukken er van in 't lichaam van den kanonnier teneciht. die gier ui men tijd in 't stadsverband moet- logieeren, waar men hem de stukken koper uit 't lichaam haalt," HOE MEN MET ONWEER HANDELEN MOET. Nu het warme seizoen in vollen gang is, meenen wij goled te doen, hier enkele aan wijzingen doen, hoe men handelen moet, wan neer men onderweg door een opweder wordt overvallen. De „Kampïoteïi" schrijft daaromtrent': „Het aantal onweders neemt in de laatste jaren toe; eveneens valt teen vermeerdering van bliksemgevaar te constateeren, vermoe delijk door ctosmisohe en meteorologische in vloeden. In ieder land komen „Gjwitterslraszun" voor (plaatsen waar de bliksem het meest inslaat). Hoe dichter het grondwater aan de oppervlakte komt, hoe grooter het bliksem gevaar. (Onderzoekingen van prof. ,Von Be- zofd.) De meeste menschten kunnen een zekere vrees niet onderdrukken, wanneer een on- weder 'hen verrast buiten hun vier muren. Op .menschen, die feenigszins zenuwachtig aangaljegd 'zijn, werkt du ze vrees niet zlelden zoo, 'dat. zij in hun pogingen, om zich in veiligheid te brengen, verkeerde maatrege lten nemen en zich hierdoor juist aan het vaar blootstellen van door den bliksem ge troffen te worden. Tal'looze 'feiten bewijzen, hoe gerechtvaar digd de waarschuwing is, om geen boomun als wijkplaats te zoeken. Eiken, en vooral populieren, moeten altijd gemeden worden. Het bliksemgevaar bedraagt voor: beuk 1, naaldhout 9, loofhout 12, eikhout 34 (sta tistiek van Kassner en von Hioliz). Volgens de statistiek van Dr. H. Bro-dersten over de jaren 1879 tot 1906 bedroeg het bliksem gevaar voor boomen in Sloeswijk-1lolstein berk en beuk 1, iep 3, eljs: 6, naaldb'öom 10, wiljg! 10, ooftboom 11, each 21, linde 23. eik 26 en populier 109. Volgens statistiek van don zelfden natuur kundige is het Onjuist gebiteken, dat dicht- bijeenstaande boomen beschutting opleveren. lOdk in den omtrek van dei takken moet men zich niet ophouden, daar du aMruppeten- de regen dim bliksem juist Op de daaronder staande menschen luiden kan. Om dezelfde reden motet du van den wind afgekeerde zij de zjjde van huizen of hooibergen gemeden worden. Ook de nabijheid van tulefoonlei dingen, telegraafpalen, bliksemafleiders en afvoerbuizen voor regenwater verhoogt het gevaar. Is men doornat gteregbn'd en Hierdoor een goede cloc triciteitegeleidcr geworden, 'dan doet men 't' besfe onder een lage Keg, Bosea- je of hek te kruipm of vlak op den grond te gaan liggen. Wanneer mun een natte» cape af jas over zich heen trekt, is men daardoor meer bevuiligd tegen tiadeelige gevolgen Van den bliksem, dap wanneer men droge kLeeren aan heeft. Worden bergtoeristan door een pinwteüer Overvallen, dan moeten ijspickels, bergstok ken en andere met miataai beslagen voorwer pen uit hun nabijheid worden verwijderd. Aldus handele men ook op vlak terrein, stokken met ijzer beslagen, rijwielen enz. moet men steeds een eind op zij leggen en wel zoover, dat mten niet door een der Vele vertakkingen van den bliksem getrof fen kan worden. i Het veiligst is 'men natuurlijk binnteUZ- huis, doch ook' hier moet ipein zich Verre houden van leidiniglen als sehoorstuenun (vooral als er vuur onder brandt) glas- en waterleidingen un eleetristehie draden. Het is practisah, de vensters te sluiten, 'omdat hierdoor trek vermeden wordt en glas een goed isoleermiddul is. Niets is intusschen zOo onbertkenbaar als de weg, dien 'du bliksem zich naar 'de aar de kiest. Dr. Van Huffel („Onweer en bevei liging daartegen") geeft zeer interessante theorieën over die eluotriciteitsspanning .van verschillende duekn van 'de streek, .waar het onweer over trekt; zij zijn echter hij dit onderwerp minder op haar plaats, doch wij bevelen belangstellenden zeer de lezing van dit werk aan. Met inachtneming' dier gegeven wenken vermindiert men echter het gevaar van getroffen te wordlen niet onbelangrijk HET JUISTE ANTWOORD. Een der Duitsche prinsen woonde een mili tair examen bij. Een artillerist antwoordde op al de aan hem gestelde vragen verkeerd. De prins, die meende dat de man door zijn tegen woordigheid zoo in de war raakte, zeide tege- moetkomend-vriendelijk tegen den soldaat: „Vriendje, denk nu eens niet, dat ik een prins ben, stel je voor, dat ik maar een gewone grena dier ben, die jou de vraag stelt„Hoe sterk moet de lading van een kanon zijn om 800 pas ver te dragen?" Toen antwoordde de artillerist zeer vlot: „Ik zou zeggendat gaat jou geen steek aan." UIT EEN LITTERAIRE REISBESCHRIJ VING. „Waar wjj uitstapten zag het zwart van dè witkielen Door toedoen van den portier ging de deur open...." jfKOV.tN0LA.LE JOURNALISTIEK. „Naar we vernemen, bestaat er bij eenigen m ons dorp een voornemen, tot het oprichten vac een Verseniging tot bevordering van Vreemde lingenverkeer." „Moge een dergelijke prachtinstelling voet vinden en met hand en tand gesteund wor den 'GEDIENSTIG. Struikroover: „Kunt u me ook zeggen hoe laat het is?" W andelaar: „Ne3nIk heb alleen dezen precies loopenden revolver bij me."- CRITIEK. Jonge dame (tot nieuwe meid, 'die geluisterd heeft naar haar klaviergerammel)„Wel Bets wat zou jij doen als je zoo spelen kon als ik?" Moid: „O, juffrouw, ik zou 't toch niet opge ven, maar net zoo lang les nemen, tot ik 't goed kon." HIJ HAD ER AL GENOEG VAN. Rechter: „Maar 't is toch zonderling, dat je eeniga goederen hebt gestolen en een met geld gevuld kistje liet staan." Beschuldigde: „Och, Edelachtbare, be gint u er nu als 't u belieft niet over; mijn vrouw heeft me er de huid al genoeg om vol gescholden." MELKBOEREN-PHILOSOPHIE. „Het water is echt, de melk ia echt, maar zoo dra men ze bijeen doet, noemt men dat ver- valeehtl" Oi CC, 03 to is£ tsb Cn Cu Or W' W' oq tra 2 5 5T f P VOOR DE HUISKAMER1 Op een warmen zomerdag zat Koning Maximi liaan Jozef van Bleieren in zijn park aan de Legernzee te lezen, maar de hitte was zoo groot en de omgeving zoo eenzaam en stil, dat hij over zijn boek in slaap viel en toen hij na teesn poosje wakker werd, besloot hij wat te wande len, om den. slaap uit zijn oogen te houden. Het voetpad, dat hij volgde, voerde naar een go o ten waterplas, waaraan men den weidschen naam van meer gegeven had. Plotseling herin nerde hij zich, dat hij zijn boek op jde bank had laten liggen. Het zon jammer zijn, dacht hij, als het boek verloren raakte! Maar hij zag er tegenop, om terug te koe ren en, keek rond om te zien of er misschien iemand in de buurt was, die het zou kunnen falen, toen hem een jongen van een jaar of twaalf in het oog viel, die een kudde ganzen» hoedde Hél vriendje! zoo sprak hij hem aan, ik heb op de bank in het park, juist onder, een grooten lindeboom, mijn boek laten liggen. Ga het eens halen, dan krijg je een gulden. Het kind, dat den koning niet kende, vestig de zijn groote, blauwe oogen wantrouwend op den mooien vreemdeling, die liem voor zoo'n kleinigheid een gulden aanbood. Ik laat mij niet voor den gek houden, zeide hij en draaide den vorst zijn rug toe. i— Maar waarom denk je, dat ik je voor1 dm gek zou houden? vroeg Maximiliaan lachend.' i— Omdat je me voor zoo'n kleinigheid een' gulden belooft. H Is waarlijk zoo gemakkelijk niet, om geld te krijgen, ik denk, dat je er een van het kasteel daarginder zljt, zeide hij en wees mei zijn vinger naar het koninklijk slotj waarvan de slank© torens tusschen de boo men' van het park zichtbaar waren. t En gesteld eens, dat ik er een van het paleis was, wat doet dat er toe. Kijk eens hier, hier is die gulden al vooruit, en loop nulmaar, hard om mijn boek te halen. Over het gelaat van den hoerejongen ver spreidde zich een glans van vreugde, toen hij, het geld aannam. Zooveel verdiende hij ternau wernood in een geheel jaar met het hoeden zij ner ganzen. Toch weifelde hij. i Welnu, waarom wacht je nog? I De jongen nam zijn muts af en krahcle zich verlegêni achter het oor. i Ik zou het wel willen doen!, zeide hij aarzelend^ maar ik durf niet. Als de boeren boorden, dat ik de ganzen verlaten had, zouden dj mij wegjagen en ik zou mijn kostjwnniing kwijt zijn. i Malle jongen 1 Ik zal wel op hen letten» ierwijl je weg bent. j Jij? zeide de knaap, terwijl hij den vreem deling van het hoofd tot dc voeten opnam. Je ziel er me nogal naar uit om ganzen te kun nen. hoeden! Als ze door de akkers gaan loo pen, zou ik meer schadevergoeding moeten be talen dan ik in een heel jaar verdienen kan. Zie je die gans daar met dien zwarten kop? Die hoort aan boer Ludwig; 't is een echte rakker, en ik weet zeker, dat hij op zijn poot gaat spelen als ik weg ben. Neen, neen, heusch het gaat niet! De koning kon zijn lachen haast niet inhou den en zeide zoo ernstig mogelijk: Waarom zou ik die gewoon b'en men schen te hoeden, niet een. kuddde ganzen kun nen hoeden! Ben je dat gewoon? antwoordde de jonge herder en zag den koning opnieuw onderzoekend aan. O, dan wil ik wedden, dat je de nieuwe burgemeester Bent, maar boeren zijn gemakke lijker te hoeden dan ganzen, dat kan, ik je ver zekeren I 't Is Best mogelijk, haast je nu maar om mijn boek te halen, ik zal de schade betalen als de eigenaar van het bouwland lboos op je is. De laatste woorden stelden den kleinen gan zenhoeder gerust; hij drukte den koning nog maals op het hart om goed op de gmis vah boer, Ludwig te letten, een heel mooja» vogel met zwarte veerem, die altijd aan het hoofd van dien troep liep. Diaarop reikte hij helm zijn zweep over en liep zoo hard hij kon weg; maar weldra bleef hij staan en kwam terug. Wat is er nu weer? vroeg Maximiliaan. Je moet met de zweep: klappen I beval het kind. De koning probeerde het, maar tevergeefs: de zweep klapte niet. Ik wed dat je hem! niet kunt Laten klap pen! riep de jongen uit. Nu, je bent een toooie burgemeester, dat moet ik zeggen! Je wilt gan zen hoeden en je kunt niet eens met de zweep klappen. i En hij rukte den vorst de zweep uit de hand en wees hoe hij het doen möest Deze kon zich bijna niet goed houden, maar deed zijn best zoo ernstig mogelijk toe te luisteren, en toen het hem eindelijk gelukte een flinkën slag te laten klinken, droeg de jonge boer hem' nog maals op er flink gpbruiik van te maken, en snelde toen eindelijk weg. De koning schaterde van het Lachen. Helaas! zijn gevleugelde onder danen merkten al heel spoedig, dat het oog van hun jongen meester hen niet meer bewaakte. De zwarte gans stak al gauw zijn kop in de hoogte ©n deed driemaal achter elkander zijn eigenaardig „kwek! k'wek!" höoren. Heel de kud de luisterde naar die oproeping en klapwiekend verspreidden de ganzen zich in de rijke bouw landen, die het meeir omgaven. De koning schreeuwde, Lachte, liep links en réchts, maar zonder ander gevolg, dan dat eemige achterblij vers het voorbeeld hunner makkers volgden. Badend van zweet en buiten adem gaf hij het eindelijk op, ging onder een boom zitten en liet de ganzen hun gang gaan, Jnfusschen kwam de jonge herder heel ver rukt met het boek terug, maar hoe bitter werd hij teleurges teld, toen hij zijn koninklijken plaats vervanger on'moedigd en de geheele kudde ver spreid vond. I i Heb ik hét niet gezegd, dat je ér niets van wist, riep hij wanhopend uit. Ik kan ze alleen niei bij elkaar krijgen; komaan! help mij leen handje! Toen wees hij clen koning, hoe hij het moest aanleggen om te roepen en met. zijn armen te zwaaien en beiden zetten zich in beweging om de kudde, die intusschen a! een heel eind afgedwaald was, wéér bij elkander drijven. De koning deed zijn uiterste Best en dank zij zijn hulp, was de troep spoedig weer bij elkaar. Tot nu toe had dé jonge dorneling zijn on- handigen plaatsvervanger geen enkel verwijt ge daan nu bon hij zich niet langer inhouden. Dat is voor den eersten, maar ook voor den laats tem keer, dat ik mijn zweep aan zoo iemand als jij bent, overgeef. Al vroeg de ko ning zelf mij om hem mijn kudde toe te ver trouwen, ik zou het weigeren en voor mijn geld bedanken! DRUK' [MERK, Er woonde in ons land eens teen dienst meisje, dat eau wit tulle mutsje droeg*, een net. wit boezeltje voor had en vierder in een blauw katoentje prijkte. Daar zijn meer dienstmeisjes, die zoo gekleed gaan. Dit meisje diendu bij een heer cn me vrouw en verdiendu een middelmatig loon. Ze teas eeii nijvur meisje, weaelvlugi tripte ze door het huis, trap op, trap 'a.f. Ze bta- ziat groote eigen schap ptendoor het onbe rispelijk: toebereiden van ben Indischen rijst schotel, stal Trientje mijnhteer's Hart; door het, opdienen van mtevrouw's lievielingispud- ding, kreeg ze bij duze een wit voetje, l'n bet, kort, Trientje was een juweel en voelde zich tevreden in de kalme omgeving van hbt Groningsehe stadje waarin zij diendu. Edoch, wat gebeurde. Trientje had een vriendin, genaamd 'Sientje; ijverig, zinde lijk, kook-knap als zjj. Maar Sientje was eerzuchtig, wilde hoogsr op en toog .naar de stad, alwaar zij meer vlerdienten kon csn Trientje gevouldo lust om mee te gaan. iQp qen morgen kwam' zp bij mevrouw binnenstappen en v)erteldu, 'dat zie vterande ren wilde. Ik kan Rij Sdentju temen, zou 25 moer verdienen. Mevrouw toonde zieih teleurgesteld, verzacht, Trientje om te büj!- ventevergeefs, f 25 mteer loon of weg. Vlovrouw berustte. 1 Trientje 'ging jd'Oor mtet' Eaiar vlOortriMfë- ijk© eigenschappbn te toonten. Als mijnheer zijn rijstschotel at, dan werd hij weemoedig gestemd, denkend aan de toekomst; als me vrouw haar pudding kroeg, zuchtte zo. Trientje volharden bij haar voornUmen, Toen op een avond, gebeurde het. Trientje had "de kjeuken1 aan.' kahÜ izlait 'gje- genoegelij.kjus te breien, toen op eenö een klak in de bus, een ruk aan de schel. De post-. Ze stond op sliöfte naar de deur. Niets dan een ansicht v'oor haar, die zla meeneemt naar de keuken om (ar rustig van te genie ten. f 1 i In de Huiskamer Rij mijnheer etf mtevïouw iS het stil; 'mijnheer liafest dia krant, mie vrouw maast. Dahr 'galat de deur open Trientje verschijnt op; dan' drempel, Bit tere tellaursfellinig spreekt 'uit haar trekken, de briefkaart hoiidt zie slapjos in 'de hand. Iki blief, mevrouwzegt zu kalm. 'Mevrouw, gieheUl onvoorbereid, ziet Op. In visioen' van rust in huis, netheid; lekkere schoteltjes. Malar mevrouw 'is flink UK zegt: Zou je eerst niUt eens vragen, of; ik je nog houden wil Trientje is verbaasd, dunkt, laiaiö Ealar voor treffelijke eigenschappen, knikt dan mei blij vertrouwen. Joawd, 't Is zoo lang goud gaan', me vrouw wil mie Rest Kollen. Mevrouw wil nog iets zeggan, m'aar me vrouw kijkt streng op. Als je zloio 'graag wilt, idinkt het uit ziijn' souvjereir©11 mond, teB je zult ju heet doeW, net 'als vroUger enl je krijgt je loon! net als Vroeger dan willen >ve het nog wel eens mist je problaeren'....-.-: Hoe tem' je èr zloo inieens too, om te willlen blijven, .Trientje?, En! Trientje zUcht J© mbtten hard 'warten in1 stad. Jïë hebt» n'argens tied veur. Njait ins om te schrieven. Kiek' miöar....... En' zie houdt de briefkaart' op. Op die dene zijde staat Sientjes nalalm aiaïi 'db adreskant is „Briofkiaart doorgehaald' en hst .woord „Drukwerk" opgekrabteld. En Trientje, in on'zletting, fluistert Ze har gain' tied om wat anders te schrie- vcn'. Drok wark en Sintje, dat is alius. Ik begriep allennig: nooit, waarom zls 't nait top de andere zbidc schreven het, maar 't etadt er toch duudlijk „drukwerk", 't Liekt wiel een telegram. En hard warten, daar moet ik niks van bebben. Ik blief, muvrouw Trientje moedeloos, alleen getroost dooi de gedachte, dat het hier toch nooit zoo erg was dat ze geen tijd had om iuts anders te schrijven dan; drukwerk en dan Cxalag naam'! Meneer ten mevrouw glimlachen elkaar toe heilige annoozelhuid, gezegend zjij uw naam! SLIM. De dokter stond hij het ziekbed en wierp een ernstigen blik op den patiënt. Ik kan u niet het feit verhelen, dat r zeer ziek is, zeide hij. Verlangt ge soms nog iemand te spreken? Ja, kwam het zacht over de lippen van den lijder. En wie is dat? Een anderen dokter. VREESELIJK DREIGEMENT. Jonge vronw: Denk er om, Willem, als je niet een nienwen hoed voor mij koopt, kook ik acht dagen lang zelf.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1911 | | pagina 7