-111
s
m
Schoenmaker houd je bij je leest.
m
aSAJjtS£l *^.aE^&-SR S^FS*»?- 6T5 9S
DONDERDAG 17 AUGUSTUS 1911
No. 7608
BIJLAGE VAN DE NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT
Trientje knikt, mOt 'du MrieïteOatï id du
hand. Mevrouw kampt een oogunbtik met
natuurlijke nieuwsgierighsid eM vlrdagt d!ap:
P* 8 3 2» fi! f ffi® f50occ-B2 «2 g 2
wi 8 B 3 e£ SB'S» s-o-1 n® n S ï?ti:p 3-3 S®c,2» 8 3
3 So. -i-® srS,,» B,K *t o-isrS aq kr£-®K 3
DE SLIMHEID DER DIEReh.
Over de slimheid der dieren worden in de
revue der uitvindingen en ontdekkingen en
kele merkwaardige voorvallen vermeld. Zoo
ook kon men eenigen tijd geleden te Parijs
in h6t Zoölogisch Instituut een pensionnaire
zien, die zich door zijn hatelijk karakter en
anti-sociaal humeur onderscheidde, nl. een
prachtige kever van de soort Lucane (vlie
gend hert) uit de bosschen van Arcachon af
komstig. Om soortgenooten aan zijn slechte
behandeling te onttrekken was men genood
zaakt hem afzonderlijk te plaatsen en even
als een gevaarlijk wild dier in een- stevige
kooi op te sluiten, waaruit hij niet eens ge
durende de maaltijden vrij gelaten werd om
zich met de andere vliegende herten om een
schotel met honig te verzamelen.
De opsluiting had geen andere uitwerking
dan de woede van het insect tot het uiterste
te drijven. Hij was in beweging, ging heen en
weer, wierp zich met geweld op de ijzeren
tralies van zijn kooi en deed ze met al zijn
kracht schudden.
En wat zag men zekeren dag? Het deurtje
van de kooi, waarvan het slot alle pogingen
van het insect scheen te tarten, stond óp een
kier en het vliegend hert was verdwenen; de
kooi was ledig. De natuurkundigen stonden
er verstomd van. Hoe was het dier er in ge
slaagd de vrijheid terug te krijgen! Men ving
den vluchteling weer op, die van zijn vrijheid
gebruik had gemaakt om de ergste misdrij
ven te begaan en een mannetje van zijn soort
te dooden; men zette hem weer in zijn kooi
en bewaakte hem zeer scherp. Hij ontsnapte
herhaaldelijk weer; men wist nu hoe de ge
vangene te werk ging. Zijn instinct had hem
niet dadelijk in het mechanisme van de deur
den weg gewezen, óok was hij eerst tastend
te werk gegaan. Hij schudde de tralies van
zijn kooi, de eene na de andere, zonder ver-
poozing, door met een buitengewoon geduld
en langs de wanden klauterend zijn gevange
nis rond te gaan. Eindelijk ontdekte hij de be
weging die hij moest doen. Het deurtje ging
van beneden naar boven open. Onder de on
derste tralie stak hij een van zijn groote sclla-
ren en deed een krachtige poging. Het deurtje
gleed in zijn sponningen en ging omhoog.
Geleidelijk nam het aantal verkeerde ma
noeuvres af; bij de dertigste ontvluchting
opende het insect zijn gevangenis met de on
berispelijke zekerheid van een ouden cipier.
Dit geval staat niet alleen: meer dan een
gevangene van het dierenrijk is op dergelijke
wijze door de zucht naar vrijheid geïnspireerd
geworden. Henii Milne-Edwards vertelt het
geval van een oerang-oetang, die in een ver
trek opgesloten, het slot niet kunnende berei
ken, een stoel ging halen, er op klom en de
kruk omdraaide.
Millot deelde laatst de geschiedenis van
een dwergmuis mede, die hij in een met een
stuk doek afgesloten stopfleseh had. Toen
men aan den gevangene een paar strootjes
had gegeven om er mede te spelen, maakte
zij er een ladder van, knaagde de afsluiting
harer gevangenis door en ontsnapte.
Alphonse Milne-Edwards had een Chim
pansee, die voor ontspanning op een touw
schommelde. Daar^ het zeer lang was, legde
men er een knoop in. Toch bleef het over den
grond slepen. Onze aap beschouwde den knoop
met aandachtmaakte een anderen en kon
aaar hartelust schommelen.
Een 6pin had in een corridor een web ge
maakt, waarvan een der strekdraden midden
op den vloer was bevestigd en dus door het
voorbijgaan werd stuk geloopen. Daar de
draad echter noodig was om het web gespan
nen te honden, bevestigde de spin aan den
loshangenden^ draad een gruisje kiezel, doch
zoo hoog, dat iedereen er vrij door kon loopen.
Dat instinct echter nog geen verstand is,
kan blijken uit het volgende:
Zoo bericht dr. L. Greppin, dat een jacht
hond wel het verband bekend is tusschen het
opheffen van een geweer, het schot, en vallen
van den buit en het apporteeren, maar toch
begrijpt hij niet de beteekenis van een schot;.
Hij is b.v. wel bang voor een zweep, maar
blijft rustig staan, als men het geweer op het
dier aanlegt.
Een klein kind, dat te voren nog geen be
grip heeft van een schot, brengt echter schot
en verwonding van een dier met elkaar in
betrekking en vreest tevens, dat het geweer
ook hem zelf schade zou kunnen doen.
Hieruit kan men concludeeren, hoe een dier
in staat is, op grond van zinnelijke waarne
mingen, nieuwe individueel verworven han
delingen uit te voeren, de normale mensch
beschikt daarentegen niet alleen over deze
bekwaamheid, doch hij kan ook naar zijn zin
nelijke waarnemingen nog vergelijkingen
tusschen de buitenwereld en zijn eigen per
soon maken. Het dier leert slechts de omstan
digheid kennen, waaraan aangename en on
aangename gewaarwordingen verbonden zijn;
het kan echter nooit zooals dit bij een mensch
het geval is, naar de oorzaken en het doel
dezer voorwaarden zoeken.
EEN; ROOVERGESGHTEDENIS.
De corresJxHident van du „Java. Dode" te
Buitenzorg Schreef onlangs:
„Hedennacht kwam het tot leen treffen tus
schen de gouvemtements hulptroepen en de
r oovers, op het land Tjilobout. Na een lang
durig vuurgevecht moesten de roovers terug
trekken. De aanvoerder onzer hulptroepen,
de wiakil-tjamat vlan Semplak en Aripin, leen
roovier bleven op het slag veld liggen, de eer
ste met een schot in de dij, de tweede met
een schot in de lendenen. Daar de troepein
zoo onvoorzichtig..wanen, zonder den genees
kundigen dienst, verbandmiddelen of zoo uit
te rukken en geen Biogorsehte dokter naar 'i
oorloigsterrein kon worden geëxpedieerd,
duurde het lang eer 'de gswodden in 't hos
pitaal konden worden opgenomen. Een 'groote
bielOoning zal de aanvoerder der trqepen ont
vangen, daar Aripin, een tweede Tdekoe De-
mar, betrokken is in alle rampokpairtijien in
het Buitenzorgsctne un op zijn hoofd een aan
zienlijke prijs werd gesteld. Aripin zal wel
aan de verwonding bezwijken, 't Is jam
mer, dat dezle vleldslag! 's nachts wefld ge
leverd. tWat had men br een pracht-film vian
kunnen fabriceenen
Onze troepen, achter kopjes vurende op Üe
a fdeel'ingen rooviers, die in kampongrandem
achter zware hoornen hadden post gervjait. Eien
Tiniior-expeditie is er niets bij.
Een inlander wilde, o;u do pret op 't feest,
te vergrooten, mui, teen oud kanonnetje vreug
deschoten lossen, 't Schot viel; de kanonnier
viel ook, want 't kanon sprong uit elkaar
en kwamen de stukken er van in 't lichaam
van den kanonnier teneciht. die gier ui men tijd
in 't stadsverband moet- logieeren, waar men
hem de stukken koper uit 't lichaam haalt,"
HOE MEN MET ONWEER
HANDELEN MOET.
Nu het warme seizoen in vollen gang is,
meenen wij goled te doen, hier enkele aan
wijzingen doen, hoe men handelen moet, wan
neer men onderweg door een opweder wordt
overvallen.
De „Kampïoteïi" schrijft daaromtrent':
„Het aantal onweders neemt in de laatste
jaren toe; eveneens valt teen vermeerdering
van bliksemgevaar te constateeren, vermoe
delijk door ctosmisohe en meteorologische in
vloeden.
In ieder land komen „Gjwitterslraszun"
voor (plaatsen waar de bliksem het meest
inslaat). Hoe dichter het grondwater aan de
oppervlakte komt, hoe grooter het bliksem
gevaar. (Onderzoekingen van prof. ,Von Be-
zofd.)
De meeste menschten kunnen een zekere
vrees niet onderdrukken, wanneer een on-
weder 'hen verrast buiten hun vier muren.
Op .menschen, die feenigszins zenuwachtig
aangaljegd 'zijn, werkt du ze vrees niet zlelden
zoo, 'dat. zij in hun pogingen, om zich in
veiligheid te brengen, verkeerde maatrege
lten nemen en zich hierdoor juist aan het
vaar blootstellen van door den bliksem ge
troffen te worden.
Tal'looze 'feiten bewijzen, hoe gerechtvaar
digd de waarschuwing is, om geen boomun
als wijkplaats te zoeken. Eiken, en vooral
populieren, moeten altijd gemeden worden.
Het bliksemgevaar bedraagt voor: beuk 1,
naaldhout 9, loofhout 12, eikhout 34 (sta
tistiek van Kassner en von Hioliz). Volgens
de statistiek van Dr. H. Bro-dersten over
de jaren 1879 tot 1906 bedroeg het bliksem
gevaar voor boomen in Sloeswijk-1lolstein
berk en beuk 1, iep 3, eljs: 6, naaldb'öom 10,
wiljg! 10, ooftboom 11, each 21, linde 23.
eik 26 en populier 109.
Volgens statistiek van don zelfden natuur
kundige is het Onjuist gebiteken, dat dicht-
bijeenstaande boomen beschutting opleveren.
lOdk in den omtrek van dei takken moet
men zich niet ophouden, daar du aMruppeten-
de regen dim bliksem juist Op de daaronder
staande menschen luiden kan. Om dezelfde
reden motet du van den wind afgekeerde zij
de zjjde van huizen of hooibergen gemeden
worden. Ook de nabijheid van tulefoonlei
dingen, telegraafpalen, bliksemafleiders en
afvoerbuizen voor regenwater verhoogt het
gevaar.
Is men doornat gteregbn'd en Hierdoor een
goede cloc triciteitegeleidcr geworden, 'dan
doet men 't' besfe onder een lage Keg, Bosea-
je of hek te kruipm of vlak op den grond te
gaan liggen. Wanneer mun een natte» cape
af jas over zich heen trekt, is men daardoor
meer bevuiligd tegen tiadeelige gevolgen Van
den bliksem, dap wanneer men droge kLeeren
aan heeft.
Worden bergtoeristan door een pinwteüer
Overvallen, dan moeten ijspickels, bergstok
ken en andere met miataai beslagen voorwer
pen uit hun nabijheid worden verwijderd.
Aldus handele men ook op vlak terrein,
stokken met ijzer beslagen, rijwielen enz.
moet men steeds een eind op zij leggen
en wel zoover, dat mten niet door een der
Vele vertakkingen van den bliksem getrof
fen kan worden. i
Het veiligst is 'men natuurlijk binnteUZ-
huis, doch ook' hier moet ipein zich Verre
houden van leidiniglen als sehoorstuenun
(vooral als er vuur onder brandt) glas- en
waterleidingen un eleetristehie draden. Het
is practisah, de vensters te sluiten, 'omdat
hierdoor trek vermeden wordt en glas een
goed isoleermiddul is.
Niets is intusschen zOo onbertkenbaar als
de weg, dien 'du bliksem zich naar 'de aar
de kiest. Dr. Van Huffel („Onweer en bevei
liging daartegen") geeft zeer interessante
theorieën over die eluotriciteitsspanning .van
verschillende duekn van 'de streek, .waar het
onweer over trekt; zij zijn echter hij dit
onderwerp minder op haar plaats, doch wij
bevelen belangstellenden zeer de lezing van
dit werk aan. Met inachtneming' dier gegeven
wenken vermindiert men echter het gevaar
van getroffen te wordlen niet onbelangrijk
HET JUISTE ANTWOORD.
Een der Duitsche prinsen woonde een mili
tair examen bij. Een artillerist antwoordde op
al de aan hem gestelde vragen verkeerd. De
prins, die meende dat de man door zijn tegen
woordigheid zoo in de war raakte, zeide tege-
moetkomend-vriendelijk tegen den soldaat:
„Vriendje, denk nu eens niet, dat ik een prins
ben, stel je voor, dat ik maar een gewone grena
dier ben, die jou de vraag stelt„Hoe sterk
moet de lading van een kanon zijn om 800 pas
ver te dragen?"
Toen antwoordde de artillerist zeer vlot: „Ik
zou zeggendat gaat jou geen steek aan."
UIT EEN LITTERAIRE REISBESCHRIJ
VING.
„Waar wjj uitstapten zag het zwart van dè
witkielen
Door toedoen van den portier ging de deur
open...."
jfKOV.tN0LA.LE JOURNALISTIEK.
„Naar we vernemen, bestaat er bij eenigen m
ons dorp een voornemen, tot het oprichten vac
een Verseniging tot bevordering van Vreemde
lingenverkeer."
„Moge een dergelijke prachtinstelling voet
vinden en met hand en tand gesteund wor
den
'GEDIENSTIG.
Struikroover: „Kunt u me ook zeggen
hoe laat het is?"
W andelaar: „Ne3nIk heb alleen dezen
precies loopenden revolver bij me."-
CRITIEK.
Jonge dame (tot nieuwe meid, 'die geluisterd
heeft naar haar klaviergerammel)„Wel Bets
wat zou jij doen als je zoo spelen kon als ik?"
Moid: „O, juffrouw, ik zou 't toch niet opge
ven, maar net zoo lang les nemen, tot ik 't
goed kon."
HIJ HAD ER AL GENOEG VAN.
Rechter: „Maar 't is toch zonderling, dat
je eeniga goederen hebt gestolen en een met
geld gevuld kistje liet staan."
Beschuldigde: „Och, Edelachtbare, be
gint u er nu als 't u belieft niet over; mijn
vrouw heeft me er de huid al genoeg om vol
gescholden."
MELKBOEREN-PHILOSOPHIE.
„Het water is echt, de melk ia echt, maar zoo
dra men ze bijeen doet, noemt men dat ver-
valeehtl"
Oi
CC, 03
to is£ tsb
Cn Cu Or
W'
W'
oq tra
2 5 5T
f P
VOOR DE HUISKAMER1
Op een warmen zomerdag zat Koning Maximi
liaan Jozef van Bleieren in zijn park aan de
Legernzee te lezen, maar de hitte was zoo groot
en de omgeving zoo eenzaam en stil, dat hij
over zijn boek in slaap viel en toen hij na teesn
poosje wakker werd, besloot hij wat te wande
len, om den. slaap uit zijn oogen te houden.
Het voetpad, dat hij volgde, voerde naar een
go o ten waterplas, waaraan men den weidschen
naam van meer gegeven had. Plotseling herin
nerde hij zich, dat hij zijn boek op jde bank
had laten liggen.
Het zon jammer zijn, dacht hij, als het
boek verloren raakte!
Maar hij zag er tegenop, om terug te koe
ren en, keek rond om te zien of er misschien
iemand in de buurt was, die het zou kunnen
falen, toen hem een jongen van een jaar of
twaalf in het oog viel, die een kudde ganzen»
hoedde
Hél vriendje! zoo sprak hij hem aan,
ik heb op de bank in het park, juist onder,
een grooten lindeboom, mijn boek laten liggen.
Ga het eens halen, dan krijg je een gulden.
Het kind, dat den koning niet kende, vestig
de zijn groote, blauwe oogen wantrouwend op
den mooien vreemdeling, die liem voor zoo'n
kleinigheid een gulden aanbood.
Ik laat mij niet voor den gek houden,
zeide hij en draaide den vorst zijn rug toe.
i— Maar waarom denk je, dat ik je voor1
dm gek zou houden? vroeg Maximiliaan lachend.'
i— Omdat je me voor zoo'n kleinigheid een'
gulden belooft. H Is waarlijk zoo gemakkelijk
niet, om geld te krijgen, ik denk, dat je er
een van het kasteel daarginder zljt, zeide hij
en wees mei zijn vinger naar het koninklijk
slotj waarvan de slank© torens tusschen de boo
men' van het park zichtbaar waren. t
En gesteld eens, dat ik er een van het
paleis was, wat doet dat er toe. Kijk eens hier,
hier is die gulden al vooruit, en loop nulmaar,
hard om mijn boek te halen.
Over het gelaat van den hoerejongen ver
spreidde zich een glans van vreugde, toen hij,
het geld aannam. Zooveel verdiende hij ternau
wernood in een geheel jaar met het hoeden zij
ner ganzen. Toch weifelde hij. i
Welnu, waarom wacht je nog? I
De jongen nam zijn muts af en krahcle zich
verlegêni achter het oor. i
Ik zou het wel willen doen!, zeide hij
aarzelend^ maar ik durf niet. Als de boeren
boorden, dat ik de ganzen verlaten had, zouden
dj mij wegjagen en ik zou mijn kostjwnniing
kwijt zijn. i
Malle jongen 1 Ik zal wel op hen letten»
ierwijl je weg bent. j
Jij? zeide de knaap, terwijl hij den vreem
deling van het hoofd tot dc voeten opnam. Je
ziel er me nogal naar uit om ganzen te kun
nen. hoeden! Als ze door de akkers gaan loo
pen, zou ik meer schadevergoeding moeten be
talen dan ik in een heel jaar verdienen kan.
Zie je die gans daar met dien zwarten kop?
Die hoort aan boer Ludwig; 't is een echte
rakker, en ik weet zeker, dat hij op zijn poot
gaat spelen als ik weg ben. Neen, neen, heusch
het gaat niet!
De koning kon zijn lachen haast niet inhou
den en zeide zoo ernstig mogelijk:
Waarom zou ik die gewoon b'en men
schen te hoeden, niet een. kuddde ganzen kun
nen hoeden!
Ben je dat gewoon? antwoordde de jonge
herder en zag den koning opnieuw onderzoekend
aan. O, dan wil ik wedden, dat je de nieuwe
burgemeester Bent, maar boeren zijn gemakke
lijker te hoeden dan ganzen, dat kan, ik je ver
zekeren I
't Is Best mogelijk, haast je nu maar om
mijn boek te halen, ik zal de schade betalen
als de eigenaar van het bouwland lboos op je is.
De laatste woorden stelden den kleinen gan
zenhoeder gerust; hij drukte den koning nog
maals op het hart om goed op de gmis vah
boer, Ludwig te letten, een heel mooja» vogel
met zwarte veerem, die altijd aan het hoofd
van dien troep liep. Diaarop reikte hij helm zijn
zweep over en liep zoo hard hij kon weg;
maar weldra bleef hij staan en kwam terug.
Wat is er nu weer? vroeg Maximiliaan.
Je moet met de zweep: klappen I beval het
kind.
De koning probeerde het, maar tevergeefs:
de zweep klapte niet.
Ik wed dat je hem! niet kunt Laten klap
pen! riep de jongen uit. Nu, je bent een toooie
burgemeester, dat moet ik zeggen! Je wilt gan
zen hoeden en je kunt niet eens met de zweep
klappen. i
En hij rukte den vorst de zweep uit de hand
en wees hoe hij het doen möest Deze kon
zich bijna niet goed houden, maar deed zijn
best zoo ernstig mogelijk toe te luisteren, en toen
het hem eindelijk gelukte een flinkën slag te
laten klinken, droeg de jonge boer hem' nog
maals op er flink gpbruiik van te maken, en
snelde toen eindelijk weg. De koning schaterde
van het Lachen. Helaas! zijn gevleugelde onder
danen merkten al heel spoedig, dat het oog
van hun jongen meester hen niet meer bewaakte.
De zwarte gans stak al gauw zijn kop in de
hoogte ©n deed driemaal achter elkander zijn
eigenaardig „kwek! k'wek!" höoren. Heel de kud
de luisterde naar die oproeping en klapwiekend
verspreidden de ganzen zich in de rijke bouw
landen, die het meeir omgaven. De koning
schreeuwde, Lachte, liep links en réchts, maar
zonder ander gevolg, dan dat eemige achterblij
vers het voorbeeld hunner makkers volgden.
Badend van zweet en buiten adem gaf hij het
eindelijk op, ging onder een boom zitten en
liet de ganzen hun gang gaan,
Jnfusschen kwam de jonge herder heel ver
rukt met het boek terug, maar hoe bitter werd
hij teleurges teld, toen hij zijn koninklijken plaats
vervanger on'moedigd en de geheele kudde ver
spreid vond. I i
Heb ik hét niet gezegd, dat je ér niets
van wist, riep hij wanhopend uit. Ik kan ze
alleen niei bij elkaar krijgen; komaan! help mij
leen handje! Toen wees hij clen koning, hoe
hij het moest aanleggen om te roepen en met.
zijn armen te zwaaien en beiden zetten zich in
beweging om de kudde, die intusschen a! een
heel eind afgedwaald was, wéér bij elkander
drijven.
De koning deed zijn uiterste Best en dank
zij zijn hulp, was de troep spoedig weer bij
elkaar.
Tot nu toe had dé jonge dorneling zijn on-
handigen plaatsvervanger geen enkel verwijt ge
daan nu bon hij zich niet langer inhouden.
Dat is voor den eersten, maar ook voor
den laats tem keer, dat ik mijn zweep aan zoo
iemand als jij bent, overgeef. Al vroeg de ko
ning zelf mij om hem mijn kudde toe te ver
trouwen, ik zou het weigeren en voor mijn
geld bedanken!
DRUK' [MERK,
Er woonde in ons land eens teen dienst
meisje, dat eau wit tulle mutsje droeg*, een
net. wit boezeltje voor had en vierder in een
blauw katoentje prijkte. Daar zijn meer
dienstmeisjes, die zoo gekleed gaan.
Dit meisje diendu bij een heer cn me
vrouw en verdiendu een middelmatig loon.
Ze teas eeii nijvur meisje, weaelvlugi tripte
ze door het huis, trap op, trap 'a.f. Ze bta-
ziat groote eigen schap ptendoor het onbe
rispelijk: toebereiden van ben Indischen rijst
schotel, stal Trientje mijnhteer's Hart; door
het, opdienen van mtevrouw's lievielingispud-
ding, kreeg ze bij duze een wit voetje, l'n
bet, kort, Trientje was een juweel en voelde
zich tevreden in de kalme omgeving van hbt
Groningsehe stadje waarin zij diendu.
Edoch, wat gebeurde. Trientje had een
vriendin, genaamd 'Sientje; ijverig, zinde
lijk, kook-knap als zjj. Maar Sientje was
eerzuchtig, wilde hoogsr op en toog .naar
de stad, alwaar zij meer vlerdienten kon csn
Trientje gevouldo lust om mee te gaan.
iQp qen morgen kwam' zp bij mevrouw
binnenstappen en v)erteldu, 'dat zie vterande
ren wilde. Ik kan Rij Sdentju temen, zou
25 moer verdienen. Mevrouw toonde zieih
teleurgesteld, verzacht, Trientje om te büj!-
ventevergeefs, f 25 mteer loon of weg.
Vlovrouw berustte. 1
Trientje 'ging jd'Oor mtet' Eaiar vlOortriMfë-
ijk© eigenschappbn te toonten. Als mijnheer
zijn rijstschotel at, dan werd hij weemoedig
gestemd, denkend aan de toekomst; als me
vrouw haar pudding kroeg, zuchtte zo.
Trientje volharden bij haar voornUmen,
Toen op een avond, gebeurde het.
Trientje had "de kjeuken1 aan.' kahÜ izlait 'gje-
genoegelij.kjus te breien, toen op eenö een
klak in de bus, een ruk aan de schel. De
post-. Ze stond op sliöfte naar de deur. Niets
dan een ansicht v'oor haar, die zla meeneemt
naar de keuken om (ar rustig van te genie
ten. f 1 i
In de Huiskamer Rij mijnheer etf mtevïouw
iS het stil; 'mijnheer liafest dia krant, mie
vrouw maast. Dahr 'galat de deur open
Trientje verschijnt op; dan' drempel, Bit
tere tellaursfellinig spreekt 'uit haar trekken,
de briefkaart hoiidt zie slapjos in 'de hand.
Iki blief, mevrouwzegt zu kalm.
'Mevrouw, gieheUl onvoorbereid, ziet Op. In
visioen' van rust in huis, netheid; lekkere
schoteltjes. Malar mevrouw 'is flink UK zegt:
Zou je eerst niUt eens vragen, of; ik
je nog houden wil
Trientje is verbaasd, dunkt, laiaiö Ealar voor
treffelijke eigenschappen, knikt dan mei
blij vertrouwen.
Joawd, 't Is zoo lang goud gaan', me
vrouw wil mie Rest Kollen.
Mevrouw wil nog iets zeggan, m'aar me
vrouw kijkt streng op.
Als je zloio 'graag wilt, idinkt het
uit ziijn' souvjereir©11 mond, teB je zult ju
heet doeW, net 'als vroUger enl je krijgt je
loon! net als Vroeger dan willen >ve het nog
wel eens mist je problaeren'....-.-:
Hoe tem' je èr zloo inieens too, om te
willlen blijven, .Trientje?,
En! Trientje zUcht
J© mbtten hard 'warten in1 stad. Jïë hebt»
n'argens tied veur. Njait ins om te schrieven.
Kiek' miöar.......
En' zie houdt de briefkaart' op. Op die dene
zijde staat Sientjes nalalm aiaïi 'db adreskant
is „Briofkiaart doorgehaald' en hst .woord
„Drukwerk" opgekrabteld.
En Trientje, in on'zletting, fluistert
Ze har gain' tied om wat anders te schrie-
vcn'. Drok wark en Sintje, dat is alius. Ik
begriep allennig: nooit, waarom zls 't nait top
de andere zbidc schreven het, maar 't etadt
er toch duudlijk „drukwerk", 't Liekt wiel
een telegram. En hard warten, daar moet
ik niks van bebben. Ik blief, muvrouw
Trientje moedeloos, alleen getroost dooi
de gedachte, dat het hier toch nooit zoo erg
was dat ze geen tijd had om iuts anders te
schrijven dan; drukwerk en dan Cxalag
naam'!
Meneer ten mevrouw glimlachen elkaar toe
heilige annoozelhuid, gezegend zjij uw
naam!
SLIM.
De dokter stond hij het ziekbed en wierp
een ernstigen blik op den patiënt.
Ik kan u niet het feit verhelen, dat r
zeer ziek is, zeide hij. Verlangt ge soms nog
iemand te spreken?
Ja, kwam het zacht over de lippen van
den lijder.
En wie is dat?
Een anderen dokter.
VREESELIJK DREIGEMENT.
Jonge vronw: Denk er om, Willem, als je
niet een nienwen hoed voor mij koopt, kook
ik acht dagen lang zelf.