der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen
Haami. Venn. „Drukkerij de Spaarnestad."
_GELOOFSVERPEPIGlNfl.
LIEDJES.
De Piano.
Professorale beleefdheid.
EEH LIED PER WEEK.
1
Dit nummer behoort bij de
.Nlenwe Haari. Courant" van 19 AUGUSTUS.
KINDERHÜiSVSSÏ No. 29—31—33. HAARL£§1.
Directeurs F. H.. M. v. d. GBXKBTDT.
Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd Overeenkomstig de wet van 29 Juni 1831 (Staatsblad No. 124.)
Zondag 20 Aug.
Maandag 21
Dinsdag 22
Woensdag 23
Donderdag 24
Vrijdag 25
Zatordag 26
11 de Zondag na Pink
steren. H. Joachim, Vader
van 0. L. Vrouw.
H. Joonna Franc. Fremiot
de Chantal, Weduwe.
Octaaf van 0. LV. Hemel
vaart.
H. Philippus Beniiius,
Belijder.
Apostei Bartholomaeus,
Dag van Devotie.
W. Gregorius van Utrecht
Bisschop en Belijder.
H. Koning Lcdewijk, Be
lijder
H
Ewasinelieverislara&ig,
7- lm!akthedrPrken' Hem te loven on
Ia weinige .minuten was het middagmaal
geëindigdde tafel werd snel afgeruimd en
Frans zette zieh neder voor zijn groote boe
ken, nam zijn pen en:
OFFICIEELE KERKLIJST
ÏÏIiaAVS VA 8 Dü
ADVSBÏËDÏ^Nt
Van 1 tot 6 regels 1 L80.
JBlke regel m-er n 0.20,
Ingezonden mGdeiSeelingen tassohen den tekst t n
niasfe o regels tL.50; elke reg 1 mser 0.80.
ELFDE ZONDAG NA PINKSTEREN.
Les uit den eersten brief van den EL Apostel
l'aulus aan dc Iiorlutkiërs; XV1 iL.
BroedersIk maak u het Evangelie bekend, dat
ik u gepredikt hebt, dat gij ook hebt aangeno
men, waarin gij ook volhardt, waardoor gij ook
zalig wordt, indien gij het, zooals ik het u ge
predikt heb, vasthoudt; of gij moest zondc-r re-
deD geloofd hebben. Want ik heb li in de eerste
plaats overgeleverd, wat ik ook ontvangen heb
c'ut Christus voor onze zonden gestorven is
naar de Schriften; en dat Hij begraven is, on
dat Hij op den derden dag verrezen ia, naa
tl» Schriften; en dat Hij gezien ia door Ce-
hpaa en daarna door de elf. Vervolgens is Hij
gezien door meer dan vijfhonderd broeders tege
lijk. van welken er velen .tot nu toe in leven
senigen echter ontslapen zijn. Verder is Hij ge
zien door Jacobus, vervolgens door al de aposte
len; en bet laatst van allen ia Hij gezien ook
door mij, dio als de misgeborene ben. Want ik
ben de minste der Apostelen, die niet waardig
ben een Apostel genoemd te worden, omdat ik
de Kerk van God vervolgd heb. Doch door de
genade Gods ben ik wat ik ben, en zijne genade
jegens mij is niet ijdel geweest.
Evangelie volgens den H. Marcus; VIII, 3137.
In dien tijd verliet Jezu3 het gebied van Ty-
rus on begaf zich door S.ion naar de zee van Ga-
lilea, midden in het gebied der tien steden. En
men'braeht tot Hem iemand, die doof en stom
was en smeekte Hem, dat Hij hem de hand zou
opleggen. Hij nu nam hem afgezonderd van de
schare tot Zich, en stak zijne vingers in deszelfs
ooren en, gespuwd hebbende, raakte Hij des
zelfs tong aan; en opziende naar den hemel, ver
zuchtte Hij en zeide tot- hem: Ephpheta! dat is:
Wordt geopend 1 En terstond werden zijne ooren
geopend, en werd de band zijner tong losge:
maakt, en sprak hij goed. Hij nu gebood hun,
dat zij het niemand zouden zeggen. Maar hoe
meer Hij hun dit gebood, zooveel te meer ver
wonderden zij zich, zeggende: Hij heeft alios
wel gedaan! ón do dooven heoft Hij dóen lioo-
ren, èn de stommen doen spreken
ELFDE ZONDAG NA PINKSTEREN.
In het door hot Evangelie van dezen Zondag
verhaalde wonder hebben 4e kerkvaders ge
meend twee onderwerpen te moeten onderschei
den: het feit der genezing zelf en de zinne
beeldige be teekenis daarvan. Het geheele men-
schelijk geslacht leed aan geestelijke doofheid.
I)e zonden van Adam belemmerde het to luis
teren naar de stem der waarheid, die zich in cle
oorspronkelijke openbaring uitsprak, die in la
tere tijden door de aartsvaders en profeten her
haaldelijk zich deed hooren, die eindelijk dooi
den Zoon Gods, door den gezonden Messias, ver
kondigd werd. En ook in de eeuwen na Chris
tus worden er zoovelen gevonden, die het
woord Gods versmaden, die niet luisteren naar
-.tem dor genade en waarheid, die elke ver-
ru^'novm? l'.s!ieerinS' versmaden. Die gecste-
l„k dooven zy hi r te 4
dienen meer medelijden ,i,„
dergelijk lichamelijk euvel Z aan Gen
door hun gebrek voor een gedeelte' vand*ïm.
gang hunner medemenschen zijn afgesloten, en
veel missen van wat men gezellig verkeer
noemt; de andereu, al hooren zij de stem dos
Heeren, verharden hunne harten, en sluiten
met opzet hun gemoed voor de inwerking van
Gods woord. Even beklagenswaardig is de toe
stand van ben, die geestelijk stom zijn. Cod
schonk den mensch het gehoor opdat hij de
woorden des levens zou opvangen en daarnaar
zijn es®B inrichten, ter eere van zijn Schep
per; Hu be8ifUede hem met het
spraakvermo-
ge\0?n7enet de llOOg-
Zijne volmaaktheden te beladen. Doch die vrij
willig doof geworden isblijft ook stom in iet
erkennen van zijne gebreken en misdndi V
jn bet verheerlijken van God, stom 'in rif"?
smeeken van Gods machtige hulp.
De twee kwalen der ziel, zoo even besproken
zijn gevaarlijk in hare gevolgen en moeilijk té
genezen. Zoude de Zaligmaker dat niet te ken
nen gegeven hebben door de wijze waarop Hij
den doofstomme genas? Het ia ons bekend dat
Jezus aan vele andere zieken de gezondheid te
ruggaf plotseling, door ècn enkel woord, door
ééne daad van Zijn almachtiaen wil. Ook nu
had Hij aan dien ongelukkige, door hem Zijne
hand op te leggen, zooals van Hem gevraagd
was, het gehoor en de spraak kunnen terugge
ven. Dit deed Hij echter niet, maar wilde vele
ceremoniën gebruiken. „Hij nam hem van de
schare af, tot Zich afzonderlijk, en stak Zijne
vingeren in deszelfs ooren, en gespuwd heb
bende raakte Hij zijne tong aan. En opziende
naar den hemel verzuchtte Hij, en zeide tot
hem: Ephpheta, dat is: wordt geopend." Door
die plechtstatige, indrukwekkende wijze van
handelen leerde ons de goddelijke Meester, hoe
de in geestelijken zin doof-stomme kan .en moet
bekeerd worden. Eerst nam Jezus den zieke ter
zijde, en verwijderde hem uit het gedrang der
scharen. Eveneens moet de zondaar uit het ge
woel der wereld teruggetrokken, van de be
dwelming der hartstochten bevrijd, en aan een
verleidende omgeving ontrukt worden. Daar
na stak Jezus Zijne vingers in des dooven
ooren, als wilde Hij die doorboren, nam speek
sel uit Zijn mond en raakte daarmede diens
tong aan. Door den vinger wordt hier aange
duid de kracht van den goddelijken Zaligma
ker. Het is de vinger, dien de Egyptische too--
venaars moesten erkennen, toen zij de wonde
ren door Mozes gedaan niet konden nadoen,
van welken ook de Zaligmaker sprak, toen
Hij tot de Joden zeide: indien Ik door Gods
vinder de booze geesten uitdrijf, dan is voor
waar het rijk Gods tot u gekomen. Vervolgens
raakte de Zaligmaker de tong van den stomme
aan met speeksel, wat volgens Jezus' bedoe
ling beduiden moest, dat die tong ontbonden
werd om gemakkelijk te kunnen spreken, maar
ook dat hem smaak gegeven werd in de boven
natuurlijke dingen, en de moed ingestort
om het geloof in Jezus' Godheid mot volhar
ding te belijden. Naar het lichaam werd de
stomme van zijn gebrek genezen, maar zinne
beeldig gaf de goddelijke Leermeester voor al
le eeuwen te kennen, dat de ontbondene tong
van den Christen niet wat kwaad is spreken
mag, maar de woorden Gods. Nog dient op
gemerkt dat de Zaligmaker, voordat Ilij het
machtwoord Ephpheta uitsprak „ten hemel op
ziende, verzuchtte". Dit was tegelijk een me
delijdend en biddend zuchten, een medelijdend
over de ontelbare ellenden, die door de zonde
over het menscheljjk geslacht zijn gekomen,
waardoor Jezus ontroerd werd en 'n vurig .ge
bed tot zijn liemelschen vader opzond. Niet
alsof Hem nog eerst de maebt van boven gege
ven moest worden om het wonder te kunnen
verrichten waartoe Hij besloten had; die macht
bezat Hij reeds. Maar Jezus had om te kennen
te geven dat niet dan met de machtige hulp
van God de geestelijke doof- en stomheid te
genezen zijn.
„Terstond werden de ooren van den doof
stomme geopend, cn de band zijner tong werd
los, en hij sprak goed". De goddelijke macht
van den Verlosser openbaarde zich hier weder
om in de uitwerking van Zijn machtwoord.
Nauwelijks heeft Hij dit gesproken, of de zieke
is genezen. Op het Ephpheta volgde onmiddel
lijk het volledig gebruik der zintuigen. Al de
beletselen zijn weggenomen, de ooren zijn niet
langer gesloten, de tong niet langer gebonden,
hij hoort met juistheid wat meu zegt, en
spreekt goed en verstaanbaar. Zoo was het
wonder van Jezus niet slechts oogenblikkelijk
maar ook volkomen, eigenlijk oen dubbel won
der, evenals toen de Zaligmaker op hot meer
van Genesareth, den storm bedaarde, en op
hetzelfde oogenblik een groote stil to ontstond,
welke op natuurlijke wijze eerst na vele uren
ingetreden zou zijn. Niet minder schitterend
werkte Jezus' Almacht bij deze gelegenheid-
wanneer toch iemand langen tijd liet gebruik
van het gehoor en van de spraak heeft moeten
missen, zal hij, ook na zijn herstel, zich eeni-
gen tijd ia het gebruik dier zintuigen moeten
oefenen. Maar den vertrouwvollen smeekeling
gaf Jezus te gelijk, met het gebruik ook de ge
oefendheid dor beide zintuigen terug.
Aan dé belangstellende vrienden gebood Je
zus „dat, zij het aan niemand zouden zeggen'.
Vele redenen waren er voor dit gebod. Voor
eerst wilde Hij een bewijs geven van ootmoe
digheid. Vervolgens Jezus bevond zich in een
moerendeeis heidcnsche, dus van Hem afkee-
rig.0 landstreek, en was omgeven door Zijne
gezworen vijanden, die Zijne wonderen steeds
iu een verkeerden zin wilden uitleggen, ze zelfs
aan ro hulp <jes duivels toeschreveu. Aan die
iudL!n;1idat?m.ers wilde Jezus geen voët geven,
i lnet' c'at de parelen aan de zwijnen
werden voorgeworpen i„ a- i
1 i i J'en levendig gevoel van
dankbaarheid overstemde by de aanwezige me
ukte het gevoel van plicht, „Hoezeer Hij bun
dit ook gebood, zij maakten het zooveel temeer
bekend, en des te meer waren zij in verwonde
ring en zeiden: Hij heeft alles welgedaan, en
de dooven heeft Hij doen hooren en de stommen
doen spreken." Die ongehoorzaamheid zal hun
wel niet ten strengste zijn aangerekend. Hunne
verwondering uitte zich in lofzangen, en in die
lofzangen spraken hartelijke dankbaarheid sn
vurig® liefde. Die prijzenswaardige gevoelens
waren Hem dierbaar, en moesten Zijne goed
keuring wegdragen. Die dankbare en blijde me
nigte geeft ons allen een heilzame les. De
grootste dankbaarheid zijn wij allen verschul-
ai°'C -lfln God, Die ons zoovele weldaden bewe
zen hoeft, Die ons eerst door het Sacrament
des Doonsels en later door dat dor Biecht de
ooren geopend heeft voor het hooren van Gods
woorden, en de tong ontbonden voor het zin
gen van Zijn lof. Nooit genoeg kunnen wij
Hem daarvoor onzen dank betuigen, zorgen wij
dus dat nooit te verzuimen.
XXVIII.
Verdedigt do H. Kerk ook de burgerlijke
vrjjheid?
Dat de H. Kerk, ofschoon zij alle wettige
middelen aanwendt om zoo mogelijk alle men-
schen in haren schoot te vereenigen, nooit in
breuk maakt op den vrijen wil van den mensch
is, hopen wij, de vorige maal eenigszins dui
delijk gemaakt.
We willen nu tezamen even nagaan hoe de H.
Kerk staat tegenover de burgerlijke vrijheid
en hoe zij de b u r g e r 1 jj k.e rechten en vrij
heden van het volk tegen den aanmatigingen
van wereldlijke vorsten beschermt en verde
digt.
Het is eigenlijk onbegrijpelijk hoe er gezegd
kan worden, dat de H. Kerk de vijandin van de
vrijheid is, want juist door die veel gesmade
Kerk is de vrijheid in de wereld gekomen: ten
allen tijde heeft zij zieh verzet tegen de dwin
gelandij van die vorsten, die hunne onderda
nen als slaven behandelden; door haar toedoen
vooral is de hatelijke slavernij, die den mensch
gelijkstelde met de redelooze dieren, van de
wereld verdwenen.
Is niet het woord: „Geef den keizer, wat
des keizers is," van den stichter der H. Kerk
zeiven, Die daardoor aangaf de plichten van
het volk tegenover liunue overheden, maar
waaraan Hij ook toevoegde: „Geef Gode, wat
Godes is", waardoor er den vorsten op gewe
zen wordt, dat zij ook plichten tegenover God
en hun volk hebben. Een dier eerste plichten
nu is dat zij de rechten van het hun toever
trouwde volk zullen eerbiedigen.
En dat dit geen losse beweringen zijn zonder
eenigen bewijsgrond, moge blijken uit de vol
gende voorbeelden
De Romeinsche keizer Tlieodosius was zwaar
beleedigd door zijne onderdanen, de inwoners
van Thessalonica. Die misdaad moest natuur
lijk gestraft worden, dat was het recht van den
keizer, wegens grove majesteitsschennis. Doch
de Christenvorst ging zich te buiten en strafte
die inwoners van Thessalonica zoo onmensche-
lijk wreed, dat meer dan zeven duivend men
sehen onder het bloedig zwaard der keizerlijke
soldaten vielen.
De wieede keizer moest hiervoor evenwel van
den Bisschop van Milaan een strenge straf
ondervindenhem werd de toegang tot de kerk
ontzegd, zoolang hij niet alles gedaan had,
waartoe zijn macht hem in staat stelde om
die zwaargestrafte inwoners van Thessalonica
te verzoenen, en hij zijn schuld had uitgeboet.
Duidelijk wordt ons hier dus getoond, dat de
Kerk het niet wil gedoogen wanneer een vorst
do grenzen der rechtmatigheid overschrijdt en
zieh schuldig maakt aan de grootste wille
keur ten opzichte van zijn onderdanen.
Er is dan ook bijna geon eeuw in de geschie
denis der II. Kerk waarin zij niet de smaad en
aanvallen van vorsten en machtigen te verduren
had omdat zij de zwakkeren beschermde tegen
hun dwingelandij en willekeur, zoodat meerde
ren stierven als martelaren voor dat Christe
lijk beginsel, waarbij aan de onderdanen recht
en vrijheid wordt gewaarborgd, zoodat do groo
te Paus Gregorius VII op z;ja sterfbed zich ge
drongen voelde uit te roepen: „Ik heb do ge-
lechtigheid bemind en hoosheid gehaat,
daarom sterf ik in ballingsdmp'^
Want die ballingschap dankte hij aan zijne
moeiten om de misbruik^ u;t (e roe;en, (]je
onder het volk van Frankrijk eu Dnitschland in
in-de Kerk waren binnengedrongen.
W e zouden nog foot kunnen gaan niet voor
heelden te geven, dat de H. Kerk steeds de be
schermster is geweest van de vrijheid cn voor
de boosheid daarvan veel hoeft moeten verdu
ren, maar waarschijnlijk zal liet bovenstaande
hierop voldoende licht geworpen hebben.
Wij hebben de vorige maal gezegd, dat bur
gerlijke vrijheid is „het vrij zijn van den wille
keur van anderen en geregeerd worden door
onpartijdige wetten, die voor het algemeen wel
zijn gemaakt zijn."
Als men dit leest richten onwillekeurig onze
gedachten zieh naar sommige landen, waar he
melhoog wordt opgegeven van vrijheid, doch
waar de grootste willekeur heerscht van een ze
ker machthebbend gedeelte des volks, waar de
wetten allesbehalve onpartijdig' zijn, doch ge
heel ten voordeele van hen, dio zeggen te geloo-
ven aan God noch gebod, terwijl het algemeen
welzijn voor dezulken schijnt to bestaan voor
namelijk in het zich zei ven cn zijn vriendjes te
verrijken met de goederen die eenmaal aan. de
Katholieken toebehoorden, doch aan dezen,
dank zij de echte, ónvervalschte, onpartijdige
vrijheid(Ü) gewoonweg zijn ontnomen.
En zie daartegenover do daden van de Ka
tholieke Kerk. Het is een onbetwistbaar feit,
dat Rome gebloeid heeft, zoolang de Pausen de
teugels van het wereldlijk bewind in handen
hadden en dat zoolang zij over Rome regeerden
daar rust en vrede heerschte en het volk geluk
kig was onder hun zacht en wijs bestuur.
En thans?.
Als een bewijs, dat de invloed van de Kerk
op de burgerlijke vrijheid groot en machtig
werd geacht kan ook nog dienen, dat meerdere
malen de Pausen op verzoek van de vorsten op
traden als scheidsrechters in belangrijke we
reldlijke aangelegenheden.
Laten wij hopen, dat het voor de meesten
nu eenigszins duidelijk zal zijn, dat de Katho
lieke Kerk de vrijheid bemint, beschermt en zoo
noodig verdedigt tot het uiterste.
X.
No. 25 uit „De Leeuwerk".
Woorden van Muziek van
P. FIIANSSEN. ADR. P. HAMERS.
Liedjes, 'k liet u binnen komen
Door het deurken van mijn hart;
Liedjes, 'k gaf u al. mijn droomen,
Blij mijn blijheid, bang mijn smart
Zie, nu gaat ge schuchter henen
In uw simpel klankgowaad,
Doet ge lachen, doet ge weenen,
Elk die uw geluid verstaat.
Liedjes, 'k zal u nooit vergeten,
Want in u zingt mijn gemoed;
Eerst door u heb ik geweten,
Wat mij 't harte kloppen doet.
Avond aan avond zat Erans v. d. Meer in
zijn kleine kamer te cijferen eu te tellen, uren
achtereen. Hij was kassier in een groot ma
gazijn, doch zijn verdiensten waren niet naar
verhouding van de groote verantwoordelijkheid
die op hem rustte en daardoor zag hü zich ge
noodzaakt, met behulp van bijwerk, dat zijn
avonden in beslag nam, het hoofd boven water-
te houden.
Weer zette hij cijfer na cijfer en, al optel
lende, verslond hij kolom na kolom.
Plotseling hield hij op: op de verdieping vlak
boven zijn hoofd deed een forsch aangeslagen
accoord de snaren van een piano trillen en
weerklonk door het geheele huis.
Daar begint „zij" weer. En dat eiken
avond.... goed om krankzinnig te worden.,
't is onmogelijk om zoo te werken!
Woedend liep de jongeman zijn kamer op
en neer. Een maand geledon had een nieuwe
huurster haar intrek genomen en sedert was
het iederen avond hetzelfde liedje: zoodra v. d.
Meer begon te cijferen, begon de piano te spe
len. En of hij zijn ooren al dichtstopte, de hel
dere klanken drongen door tot in zijn herse
nen. Hij verwenschte zijn buurvrouw in den
grond van zijn hart. Maar daar geen enkele ver
ordening hem gelegenheid gaf, zijn beklag in
te dienen, vatte hij telkens zijn arbeid opnieuw
op, zoo goed en zoo kwaad als het ging, en zijn
optellingen werden voltooid op de maat der
muziek. Echter, eerlijk gezegd, was het van
daag toch wat al te slim; de rekeningen, die
hem waren toevertrouwd, waren vol buiten
gewone moeilijkheden en het werk moest he
slist af zijn tegen den volgenden dag. Hoe kon
hij zijn taak afleveren onder deze onafgebro
ken regenhui van muzieknoten!
Frans ging weer voor zijn bureau zitten; de
piano klonk immer fortissimo. Hij klom op
een stoel en tikte tegen de zoldering. Do piano
zweeg een oogenblik, begon daarna van voren
af aan, eerst aarzelend, toen forscher dan ooit.
De rekenaar verkeerde in zulk een opge
wonden toestand, dat liij zich niet meer mees
ter washij vloog met groote sprongen de
trap op. Met een hand, die beefde van woede,
belde hij aan de bovenverdieping. Uit het
halfduister, nadat de deur geopend was, klonk
hem een lieve stem tegemoet:
Wat is er van uw dienst, mijnheer?
Hij wilde een stortvloed van verontwaar
digde woorden uiten, maar de liefelijkheid en
het jeugdige dezer stem brachten zijn toorn tot
bedaren. Hij stamelde:
Ik kom.... ik wilde.... 't is over de
piano, weet u!
Over de piano? Maar kom dan even bin
nen, dan kunnen we rustig praten.
Hij gaf aan de uitnoodïging gehoor: daar
in een der hoeken, zwak verlicht door een lamp,
stond de verwenschte piano, als glimlachend
open, met al haar witte tanden.
Neem plaats, als 't u blieft!
Zijn plaaggeest bleek twintig jaar te zijn, op
z'n hoogst; de jongedame had kastanjebruine
haren, goudgetint ouder het schijnsel der lamp
en heel haar wezen had iets aantrekkelijks. Om
Lot stilzwijgen te verbreken vroeg het meisje:
Ik hinder u misschien, mijnheer, door
's avonds muziek te maken, maar u moet het
me maar niet kwalijk nemen. Ik zit den ge-
heelen dag op kantoor. Wanneer ik vrij ben,
op mijn kleine kamer, dan. heb ik, behalve mijn
goede tante ze wees op een dame die juist
uit het zijvertrek de kamer binnentrad maar
één vriendin, maar één afleiding, mijn pia
no
Hebt u dan geen ouders?
Die wonen buiten. Maar als mijn mu
ziek u hindert, moet u het zeggen, dan zal ik
ophouden. Dat vindt u wel goed, nietwaar?
Frans kon niet over zich. verkrijgen, aan
dit jonge meisje te vragen, afstand te doen
van haar genoegen. Hij kleurde en zocht ver
legen een uitvlucht.
Ge vergist u; ik houd juist heel veel van
muziek en vooral van liet stuk van daarstraks
ik ben bovengekomen, om u den tite. te
vragen.
't Is een sonate van Beethoven.
Als u mij een groot pleizrer wilt dom,
moet Ti haar nog eens spelen.
Het jonge meisje gevoelde zieh gevleid, lacl
te en zette zich weer voor het klavier.
Lenige weken zijn verloopen. Wanneer
1- rans v. d. Meer zijn aardige buurvrouw op
de trap tegenkomt, groet bij haar opgewekt:
Dag juffrouw Lucïe!"
En zij antwoordde niet minder vroolijk.
Dag mijnheer v. d. Meer!
Des avonds rekent de jongeman zijn boekeu
na en boven zijn hoofd hoort hij immer het
pianospel van de jongedame. Hij maakt zich nog
altijd woedend en heft zijn vuist dreigend naar
het plafond. Maar onmiddellijk herinnert hij
zieh de groote, mooie oogeu, het goudnehtig-
bruine- haar zijner buurvrouw. Zijn vuist valt
terug, zijn boosheid gaat voorhij en de cijfers
vullen de bladzijden zijner dikke kantoorboe
ken. Met den schrik voor de muziek aan de eeue
en zijn sympathie voor de speelster aan de an
dere zijde, is de kassier afwisselend blijmoedig
en wanhopig gestemd. I3 zijn taak volbracht,
dan gaat hij vaak tot peinzen over, en bedenkt
hoe treurig feitelijk zijn eenzaamheid is, hoe
weldadig de tegenwoordigheid eener lieve
vriendin op hem werken zou, die met haar stem
en haar lach vreugde zou brengen in zijn een
zelvig leven.
Tot op een avond, zonder er zieh geheel en
al rekenschap van te. geven, Frans zijn kamer
verlaat, de trap opgaat en de kamer van het
j'onge meisj'e binnentreedt, en bij haar geko
men, spreekt hy gedempt, doch haastig
Jufirouw Lucie wilt ge m'n vrouw wor
den?
Zij stemde toe. Drie dagen later kwam de toe
stemming van Lucie's ouders, en dien avond
bescheen het lamplicht op haar kamer drie ge
lukkigen want ook de oude vrouw, die heel
veel van Lueie hield, verheugde zich oprecht
in het geluk der jongelieden.
Twee maanden later kwam Frans laat thuis.
Vlug, riep liij zijn vrouw toe, laten we
gauw eten. Ik ben overladen met werk en het
moet vanavond nog af! Lucie haastte zich. Ze
hadden een kleine woning gehuurd in hetzelfde
huis van vroeger. In de huiskamer stond, een
zaam en verlaten, de piano, stom, onaange
roerd. Ze hielden veel van elkander en waren
gelukkig.
27 en 4 is 31 en 6'is 37 en 8 is 45.
Lucie, om baar man vooral niet te storen,
liep voorzichtig op haar teenen, durfde zich
nauwelijks bewegen, en Frans kon ongehinderd
zich aan zijn werk wijden.
Ik ben goed af, dacht hij; ik heb een liet
vrouwtje en bovendien, ilc heb de piano het
zwijgen opgelegd! Hoe het kwam, wist hij ech
ter niet, dien avond dansten de cijfers voor zijn
oog-en en wel twee- of driemaal moest hij op
nieuw zijn tellingen verrichten. Zijn gedachten
werden afgetrokken en zijn lippen murmelden:
45 en 9 is 53, neen 54! eu 8 is 61, ueen 63,
62....
Woedend hield hij op, dacht een oogenblik
na en sprak tot zijn vrouw:
Lueie, zou je me een groot genoegen wi1
len doen?
Heel graag.
Ga voor je piano zitten, en speel dan die
sonate van Beethoven, je weet wel, die van
toen!
Moet ik spelen, terwijl je werkt?
Ja, ik geloof dat.... 't is een gewoonte
geworden, van den tijd, toen ik nog onder je
woonde, zonder je te kennen!.... Ik geloof
dat ik beter zal kunnen rekenen, wanneer jij
er piano bij speelt!
En de eenmaal „verwenschte" piano zong de
sonate.
Profesor Lang wandelt met zijn collega Kort
van de universiteit naar huis. De geleerde hee
ren zijn in een druk discours gewikkeld over
een of ander wetenschappelijk onderwerp. On
verwachts begint het te regenen. Lang heeft
bij hooge uitzondering zijn paiapluie niet ver
geten. Kort, als naar gewoonte, wel. Laatst
genoemde betreurt innig zijn verstrooidheid,
maar looft tevens het heldere, doordenkende
verstand van zijn confrère, die het in het on-
L