der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen Haami. Venn. „Drukkerij de Spaarnestad." _GELOOFSVERPEPIGlNfl. LIEDJES. De Piano. Professorale beleefdheid. EEH LIED PER WEEK. 1 Dit nummer behoort bij de .Nlenwe Haari. Courant" van 19 AUGUSTUS. KINDERHÜiSVSSÏ No. 29—31—33. HAARL£§1. Directeurs F. H.. M. v. d. GBXKBTDT. Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd Overeenkomstig de wet van 29 Juni 1831 (Staatsblad No. 124.) Zondag 20 Aug. Maandag 21 Dinsdag 22 Woensdag 23 Donderdag 24 Vrijdag 25 Zatordag 26 11 de Zondag na Pink steren. H. Joachim, Vader van 0. L. Vrouw. H. Joonna Franc. Fremiot de Chantal, Weduwe. Octaaf van 0. LV. Hemel vaart. H. Philippus Beniiius, Belijder. Apostei Bartholomaeus, Dag van Devotie. W. Gregorius van Utrecht Bisschop en Belijder. H. Koning Lcdewijk, Be lijder H Ewasinelieverislara&ig, 7- lm!akthedrPrken' Hem te loven on Ia weinige .minuten was het middagmaal geëindigdde tafel werd snel afgeruimd en Frans zette zieh neder voor zijn groote boe ken, nam zijn pen en: OFFICIEELE KERKLIJST ÏÏIiaAVS VA 8 Dü ADVSBÏËDÏ^Nt Van 1 tot 6 regels 1 L80. JBlke regel m-er n 0.20, Ingezonden mGdeiSeelingen tassohen den tekst t n niasfe o regels tL.50; elke reg 1 mser 0.80. ELFDE ZONDAG NA PINKSTEREN. Les uit den eersten brief van den EL Apostel l'aulus aan dc Iiorlutkiërs; XV1 iL. BroedersIk maak u het Evangelie bekend, dat ik u gepredikt hebt, dat gij ook hebt aangeno men, waarin gij ook volhardt, waardoor gij ook zalig wordt, indien gij het, zooals ik het u ge predikt heb, vasthoudt; of gij moest zondc-r re- deD geloofd hebben. Want ik heb li in de eerste plaats overgeleverd, wat ik ook ontvangen heb c'ut Christus voor onze zonden gestorven is naar de Schriften; en dat Hij begraven is, on dat Hij op den derden dag verrezen ia, naa tl» Schriften; en dat Hij gezien ia door Ce- hpaa en daarna door de elf. Vervolgens is Hij gezien door meer dan vijfhonderd broeders tege lijk. van welken er velen .tot nu toe in leven senigen echter ontslapen zijn. Verder is Hij ge zien door Jacobus, vervolgens door al de aposte len; en bet laatst van allen ia Hij gezien ook door mij, dio als de misgeborene ben. Want ik ben de minste der Apostelen, die niet waardig ben een Apostel genoemd te worden, omdat ik de Kerk van God vervolgd heb. Doch door de genade Gods ben ik wat ik ben, en zijne genade jegens mij is niet ijdel geweest. Evangelie volgens den H. Marcus; VIII, 3137. In dien tijd verliet Jezu3 het gebied van Ty- rus on begaf zich door S.ion naar de zee van Ga- lilea, midden in het gebied der tien steden. En men'braeht tot Hem iemand, die doof en stom was en smeekte Hem, dat Hij hem de hand zou opleggen. Hij nu nam hem afgezonderd van de schare tot Zich, en stak zijne vingers in deszelfs ooren en, gespuwd hebbende, raakte Hij des zelfs tong aan; en opziende naar den hemel, ver zuchtte Hij en zeide tot- hem: Ephpheta! dat is: Wordt geopend 1 En terstond werden zijne ooren geopend, en werd de band zijner tong losge: maakt, en sprak hij goed. Hij nu gebood hun, dat zij het niemand zouden zeggen. Maar hoe meer Hij hun dit gebood, zooveel te meer ver wonderden zij zich, zeggende: Hij heeft alios wel gedaan! ón do dooven heoft Hij dóen lioo- ren, èn de stommen doen spreken ELFDE ZONDAG NA PINKSTEREN. In het door hot Evangelie van dezen Zondag verhaalde wonder hebben 4e kerkvaders ge meend twee onderwerpen te moeten onderschei den: het feit der genezing zelf en de zinne beeldige be teekenis daarvan. Het geheele men- schelijk geslacht leed aan geestelijke doofheid. I)e zonden van Adam belemmerde het to luis teren naar de stem der waarheid, die zich in cle oorspronkelijke openbaring uitsprak, die in la tere tijden door de aartsvaders en profeten her haaldelijk zich deed hooren, die eindelijk dooi den Zoon Gods, door den gezonden Messias, ver kondigd werd. En ook in de eeuwen na Chris tus worden er zoovelen gevonden, die het woord Gods versmaden, die niet luisteren naar -.tem dor genade en waarheid, die elke ver- ru^'novm? l'.s!ieerinS' versmaden. Die gecste- l„k dooven zy hi r te 4 dienen meer medelijden ,i,„ dergelijk lichamelijk euvel Z aan Gen door hun gebrek voor een gedeelte' vand*ïm. gang hunner medemenschen zijn afgesloten, en veel missen van wat men gezellig verkeer noemt; de andereu, al hooren zij de stem dos Heeren, verharden hunne harten, en sluiten met opzet hun gemoed voor de inwerking van Gods woord. Even beklagenswaardig is de toe stand van ben, die geestelijk stom zijn. Cod schonk den mensch het gehoor opdat hij de woorden des levens zou opvangen en daarnaar zijn es®B inrichten, ter eere van zijn Schep per; Hu be8ifUede hem met het spraakvermo- ge\0?n7enet de llOOg- Zijne volmaaktheden te beladen. Doch die vrij willig doof geworden isblijft ook stom in iet erkennen van zijne gebreken en misdndi V jn bet verheerlijken van God, stom 'in rif"? smeeken van Gods machtige hulp. De twee kwalen der ziel, zoo even besproken zijn gevaarlijk in hare gevolgen en moeilijk té genezen. Zoude de Zaligmaker dat niet te ken nen gegeven hebben door de wijze waarop Hij den doofstomme genas? Het ia ons bekend dat Jezus aan vele andere zieken de gezondheid te ruggaf plotseling, door ècn enkel woord, door ééne daad van Zijn almachtiaen wil. Ook nu had Hij aan dien ongelukkige, door hem Zijne hand op te leggen, zooals van Hem gevraagd was, het gehoor en de spraak kunnen terugge ven. Dit deed Hij echter niet, maar wilde vele ceremoniën gebruiken. „Hij nam hem van de schare af, tot Zich afzonderlijk, en stak Zijne vingeren in deszelfs ooren, en gespuwd heb bende raakte Hij zijne tong aan. En opziende naar den hemel verzuchtte Hij, en zeide tot hem: Ephpheta, dat is: wordt geopend." Door die plechtstatige, indrukwekkende wijze van handelen leerde ons de goddelijke Meester, hoe de in geestelijken zin doof-stomme kan .en moet bekeerd worden. Eerst nam Jezus den zieke ter zijde, en verwijderde hem uit het gedrang der scharen. Eveneens moet de zondaar uit het ge woel der wereld teruggetrokken, van de be dwelming der hartstochten bevrijd, en aan een verleidende omgeving ontrukt worden. Daar na stak Jezus Zijne vingers in des dooven ooren, als wilde Hij die doorboren, nam speek sel uit Zijn mond en raakte daarmede diens tong aan. Door den vinger wordt hier aange duid de kracht van den goddelijken Zaligma ker. Het is de vinger, dien de Egyptische too-- venaars moesten erkennen, toen zij de wonde ren door Mozes gedaan niet konden nadoen, van welken ook de Zaligmaker sprak, toen Hij tot de Joden zeide: indien Ik door Gods vinder de booze geesten uitdrijf, dan is voor waar het rijk Gods tot u gekomen. Vervolgens raakte de Zaligmaker de tong van den stomme aan met speeksel, wat volgens Jezus' bedoe ling beduiden moest, dat die tong ontbonden werd om gemakkelijk te kunnen spreken, maar ook dat hem smaak gegeven werd in de boven natuurlijke dingen, en de moed ingestort om het geloof in Jezus' Godheid mot volhar ding te belijden. Naar het lichaam werd de stomme van zijn gebrek genezen, maar zinne beeldig gaf de goddelijke Leermeester voor al le eeuwen te kennen, dat de ontbondene tong van den Christen niet wat kwaad is spreken mag, maar de woorden Gods. Nog dient op gemerkt dat de Zaligmaker, voordat Ilij het machtwoord Ephpheta uitsprak „ten hemel op ziende, verzuchtte". Dit was tegelijk een me delijdend en biddend zuchten, een medelijdend over de ontelbare ellenden, die door de zonde over het menscheljjk geslacht zijn gekomen, waardoor Jezus ontroerd werd en 'n vurig .ge bed tot zijn liemelschen vader opzond. Niet alsof Hem nog eerst de maebt van boven gege ven moest worden om het wonder te kunnen verrichten waartoe Hij besloten had; die macht bezat Hij reeds. Maar Jezus had om te kennen te geven dat niet dan met de machtige hulp van God de geestelijke doof- en stomheid te genezen zijn. „Terstond werden de ooren van den doof stomme geopend, cn de band zijner tong werd los, en hij sprak goed". De goddelijke macht van den Verlosser openbaarde zich hier weder om in de uitwerking van Zijn machtwoord. Nauwelijks heeft Hij dit gesproken, of de zieke is genezen. Op het Ephpheta volgde onmiddel lijk het volledig gebruik der zintuigen. Al de beletselen zijn weggenomen, de ooren zijn niet langer gesloten, de tong niet langer gebonden, hij hoort met juistheid wat meu zegt, en spreekt goed en verstaanbaar. Zoo was het wonder van Jezus niet slechts oogenblikkelijk maar ook volkomen, eigenlijk oen dubbel won der, evenals toen de Zaligmaker op hot meer van Genesareth, den storm bedaarde, en op hetzelfde oogenblik een groote stil to ontstond, welke op natuurlijke wijze eerst na vele uren ingetreden zou zijn. Niet minder schitterend werkte Jezus' Almacht bij deze gelegenheid- wanneer toch iemand langen tijd liet gebruik van het gehoor en van de spraak heeft moeten missen, zal hij, ook na zijn herstel, zich eeni- gen tijd ia het gebruik dier zintuigen moeten oefenen. Maar den vertrouwvollen smeekeling gaf Jezus te gelijk, met het gebruik ook de ge oefendheid dor beide zintuigen terug. Aan dé belangstellende vrienden gebood Je zus „dat, zij het aan niemand zouden zeggen'. Vele redenen waren er voor dit gebod. Voor eerst wilde Hij een bewijs geven van ootmoe digheid. Vervolgens Jezus bevond zich in een moerendeeis heidcnsche, dus van Hem afkee- rig.0 landstreek, en was omgeven door Zijne gezworen vijanden, die Zijne wonderen steeds iu een verkeerden zin wilden uitleggen, ze zelfs aan ro hulp <jes duivels toeschreveu. Aan die iudL!n;1idat?m.ers wilde Jezus geen voët geven, i lnet' c'at de parelen aan de zwijnen werden voorgeworpen i„ a- i 1 i i J'en levendig gevoel van dankbaarheid overstemde by de aanwezige me ukte het gevoel van plicht, „Hoezeer Hij bun dit ook gebood, zij maakten het zooveel temeer bekend, en des te meer waren zij in verwonde ring en zeiden: Hij heeft alles welgedaan, en de dooven heeft Hij doen hooren en de stommen doen spreken." Die ongehoorzaamheid zal hun wel niet ten strengste zijn aangerekend. Hunne verwondering uitte zich in lofzangen, en in die lofzangen spraken hartelijke dankbaarheid sn vurig® liefde. Die prijzenswaardige gevoelens waren Hem dierbaar, en moesten Zijne goed keuring wegdragen. Die dankbare en blijde me nigte geeft ons allen een heilzame les. De grootste dankbaarheid zijn wij allen verschul- ai°'C -lfln God, Die ons zoovele weldaden bewe zen hoeft, Die ons eerst door het Sacrament des Doonsels en later door dat dor Biecht de ooren geopend heeft voor het hooren van Gods woorden, en de tong ontbonden voor het zin gen van Zijn lof. Nooit genoeg kunnen wij Hem daarvoor onzen dank betuigen, zorgen wij dus dat nooit te verzuimen. XXVIII. Verdedigt do H. Kerk ook de burgerlijke vrjjheid? Dat de H. Kerk, ofschoon zij alle wettige middelen aanwendt om zoo mogelijk alle men- schen in haren schoot te vereenigen, nooit in breuk maakt op den vrijen wil van den mensch is, hopen wij, de vorige maal eenigszins dui delijk gemaakt. We willen nu tezamen even nagaan hoe de H. Kerk staat tegenover de burgerlijke vrijheid en hoe zij de b u r g e r 1 jj k.e rechten en vrij heden van het volk tegen den aanmatigingen van wereldlijke vorsten beschermt en verde digt. Het is eigenlijk onbegrijpelijk hoe er gezegd kan worden, dat de H. Kerk de vijandin van de vrijheid is, want juist door die veel gesmade Kerk is de vrijheid in de wereld gekomen: ten allen tijde heeft zij zieh verzet tegen de dwin gelandij van die vorsten, die hunne onderda nen als slaven behandelden; door haar toedoen vooral is de hatelijke slavernij, die den mensch gelijkstelde met de redelooze dieren, van de wereld verdwenen. Is niet het woord: „Geef den keizer, wat des keizers is," van den stichter der H. Kerk zeiven, Die daardoor aangaf de plichten van het volk tegenover liunue overheden, maar waaraan Hij ook toevoegde: „Geef Gode, wat Godes is", waardoor er den vorsten op gewe zen wordt, dat zij ook plichten tegenover God en hun volk hebben. Een dier eerste plichten nu is dat zij de rechten van het hun toever trouwde volk zullen eerbiedigen. En dat dit geen losse beweringen zijn zonder eenigen bewijsgrond, moge blijken uit de vol gende voorbeelden De Romeinsche keizer Tlieodosius was zwaar beleedigd door zijne onderdanen, de inwoners van Thessalonica. Die misdaad moest natuur lijk gestraft worden, dat was het recht van den keizer, wegens grove majesteitsschennis. Doch de Christenvorst ging zich te buiten en strafte die inwoners van Thessalonica zoo onmensche- lijk wreed, dat meer dan zeven duivend men sehen onder het bloedig zwaard der keizerlijke soldaten vielen. De wieede keizer moest hiervoor evenwel van den Bisschop van Milaan een strenge straf ondervindenhem werd de toegang tot de kerk ontzegd, zoolang hij niet alles gedaan had, waartoe zijn macht hem in staat stelde om die zwaargestrafte inwoners van Thessalonica te verzoenen, en hij zijn schuld had uitgeboet. Duidelijk wordt ons hier dus getoond, dat de Kerk het niet wil gedoogen wanneer een vorst do grenzen der rechtmatigheid overschrijdt en zieh schuldig maakt aan de grootste wille keur ten opzichte van zijn onderdanen. Er is dan ook bijna geon eeuw in de geschie denis der II. Kerk waarin zij niet de smaad en aanvallen van vorsten en machtigen te verduren had omdat zij de zwakkeren beschermde tegen hun dwingelandij en willekeur, zoodat meerde ren stierven als martelaren voor dat Christe lijk beginsel, waarbij aan de onderdanen recht en vrijheid wordt gewaarborgd, zoodat do groo te Paus Gregorius VII op z;ja sterfbed zich ge drongen voelde uit te roepen: „Ik heb do ge- lechtigheid bemind en hoosheid gehaat, daarom sterf ik in ballingsdmp'^ Want die ballingschap dankte hij aan zijne moeiten om de misbruik^ u;t (e roe;en, (]je onder het volk van Frankrijk eu Dnitschland in in-de Kerk waren binnengedrongen. W e zouden nog foot kunnen gaan niet voor heelden te geven, dat de H. Kerk steeds de be schermster is geweest van de vrijheid cn voor de boosheid daarvan veel hoeft moeten verdu ren, maar waarschijnlijk zal liet bovenstaande hierop voldoende licht geworpen hebben. Wij hebben de vorige maal gezegd, dat bur gerlijke vrijheid is „het vrij zijn van den wille keur van anderen en geregeerd worden door onpartijdige wetten, die voor het algemeen wel zijn gemaakt zijn." Als men dit leest richten onwillekeurig onze gedachten zieh naar sommige landen, waar he melhoog wordt opgegeven van vrijheid, doch waar de grootste willekeur heerscht van een ze ker machthebbend gedeelte des volks, waar de wetten allesbehalve onpartijdig' zijn, doch ge heel ten voordeele van hen, dio zeggen te geloo- ven aan God noch gebod, terwijl het algemeen welzijn voor dezulken schijnt to bestaan voor namelijk in het zich zei ven cn zijn vriendjes te verrijken met de goederen die eenmaal aan. de Katholieken toebehoorden, doch aan dezen, dank zij de echte, ónvervalschte, onpartijdige vrijheid(Ü) gewoonweg zijn ontnomen. En zie daartegenover do daden van de Ka tholieke Kerk. Het is een onbetwistbaar feit, dat Rome gebloeid heeft, zoolang de Pausen de teugels van het wereldlijk bewind in handen hadden en dat zoolang zij over Rome regeerden daar rust en vrede heerschte en het volk geluk kig was onder hun zacht en wijs bestuur. En thans?. Als een bewijs, dat de invloed van de Kerk op de burgerlijke vrijheid groot en machtig werd geacht kan ook nog dienen, dat meerdere malen de Pausen op verzoek van de vorsten op traden als scheidsrechters in belangrijke we reldlijke aangelegenheden. Laten wij hopen, dat het voor de meesten nu eenigszins duidelijk zal zijn, dat de Katho lieke Kerk de vrijheid bemint, beschermt en zoo noodig verdedigt tot het uiterste. X. No. 25 uit „De Leeuwerk". Woorden van Muziek van P. FIIANSSEN. ADR. P. HAMERS. Liedjes, 'k liet u binnen komen Door het deurken van mijn hart; Liedjes, 'k gaf u al. mijn droomen, Blij mijn blijheid, bang mijn smart Zie, nu gaat ge schuchter henen In uw simpel klankgowaad, Doet ge lachen, doet ge weenen, Elk die uw geluid verstaat. Liedjes, 'k zal u nooit vergeten, Want in u zingt mijn gemoed; Eerst door u heb ik geweten, Wat mij 't harte kloppen doet. Avond aan avond zat Erans v. d. Meer in zijn kleine kamer te cijferen eu te tellen, uren achtereen. Hij was kassier in een groot ma gazijn, doch zijn verdiensten waren niet naar verhouding van de groote verantwoordelijkheid die op hem rustte en daardoor zag hü zich ge noodzaakt, met behulp van bijwerk, dat zijn avonden in beslag nam, het hoofd boven water- te houden. Weer zette hij cijfer na cijfer en, al optel lende, verslond hij kolom na kolom. Plotseling hield hij op: op de verdieping vlak boven zijn hoofd deed een forsch aangeslagen accoord de snaren van een piano trillen en weerklonk door het geheele huis. Daar begint „zij" weer. En dat eiken avond.... goed om krankzinnig te worden., 't is onmogelijk om zoo te werken! Woedend liep de jongeman zijn kamer op en neer. Een maand geledon had een nieuwe huurster haar intrek genomen en sedert was het iederen avond hetzelfde liedje: zoodra v. d. Meer begon te cijferen, begon de piano te spe len. En of hij zijn ooren al dichtstopte, de hel dere klanken drongen door tot in zijn herse nen. Hij verwenschte zijn buurvrouw in den grond van zijn hart. Maar daar geen enkele ver ordening hem gelegenheid gaf, zijn beklag in te dienen, vatte hij telkens zijn arbeid opnieuw op, zoo goed en zoo kwaad als het ging, en zijn optellingen werden voltooid op de maat der muziek. Echter, eerlijk gezegd, was het van daag toch wat al te slim; de rekeningen, die hem waren toevertrouwd, waren vol buiten gewone moeilijkheden en het werk moest he slist af zijn tegen den volgenden dag. Hoe kon hij zijn taak afleveren onder deze onafgebro ken regenhui van muzieknoten! Frans ging weer voor zijn bureau zitten; de piano klonk immer fortissimo. Hij klom op een stoel en tikte tegen de zoldering. Do piano zweeg een oogenblik, begon daarna van voren af aan, eerst aarzelend, toen forscher dan ooit. De rekenaar verkeerde in zulk een opge wonden toestand, dat liij zich niet meer mees ter washij vloog met groote sprongen de trap op. Met een hand, die beefde van woede, belde hij aan de bovenverdieping. Uit het halfduister, nadat de deur geopend was, klonk hem een lieve stem tegemoet: Wat is er van uw dienst, mijnheer? Hij wilde een stortvloed van verontwaar digde woorden uiten, maar de liefelijkheid en het jeugdige dezer stem brachten zijn toorn tot bedaren. Hij stamelde: Ik kom.... ik wilde.... 't is over de piano, weet u! Over de piano? Maar kom dan even bin nen, dan kunnen we rustig praten. Hij gaf aan de uitnoodïging gehoor: daar in een der hoeken, zwak verlicht door een lamp, stond de verwenschte piano, als glimlachend open, met al haar witte tanden. Neem plaats, als 't u blieft! Zijn plaaggeest bleek twintig jaar te zijn, op z'n hoogst; de jongedame had kastanjebruine haren, goudgetint ouder het schijnsel der lamp en heel haar wezen had iets aantrekkelijks. Om Lot stilzwijgen te verbreken vroeg het meisje: Ik hinder u misschien, mijnheer, door 's avonds muziek te maken, maar u moet het me maar niet kwalijk nemen. Ik zit den ge- heelen dag op kantoor. Wanneer ik vrij ben, op mijn kleine kamer, dan. heb ik, behalve mijn goede tante ze wees op een dame die juist uit het zijvertrek de kamer binnentrad maar één vriendin, maar één afleiding, mijn pia no Hebt u dan geen ouders? Die wonen buiten. Maar als mijn mu ziek u hindert, moet u het zeggen, dan zal ik ophouden. Dat vindt u wel goed, nietwaar? Frans kon niet over zich. verkrijgen, aan dit jonge meisje te vragen, afstand te doen van haar genoegen. Hij kleurde en zocht ver legen een uitvlucht. Ge vergist u; ik houd juist heel veel van muziek en vooral van liet stuk van daarstraks ik ben bovengekomen, om u den tite. te vragen. 't Is een sonate van Beethoven. Als u mij een groot pleizrer wilt dom, moet Ti haar nog eens spelen. Het jonge meisje gevoelde zieh gevleid, lacl te en zette zich weer voor het klavier. Lenige weken zijn verloopen. Wanneer 1- rans v. d. Meer zijn aardige buurvrouw op de trap tegenkomt, groet bij haar opgewekt: Dag juffrouw Lucïe!" En zij antwoordde niet minder vroolijk. Dag mijnheer v. d. Meer! Des avonds rekent de jongeman zijn boekeu na en boven zijn hoofd hoort hij immer het pianospel van de jongedame. Hij maakt zich nog altijd woedend en heft zijn vuist dreigend naar het plafond. Maar onmiddellijk herinnert hij zieh de groote, mooie oogeu, het goudnehtig- bruine- haar zijner buurvrouw. Zijn vuist valt terug, zijn boosheid gaat voorhij en de cijfers vullen de bladzijden zijner dikke kantoorboe ken. Met den schrik voor de muziek aan de eeue en zijn sympathie voor de speelster aan de an dere zijde, is de kassier afwisselend blijmoedig en wanhopig gestemd. I3 zijn taak volbracht, dan gaat hij vaak tot peinzen over, en bedenkt hoe treurig feitelijk zijn eenzaamheid is, hoe weldadig de tegenwoordigheid eener lieve vriendin op hem werken zou, die met haar stem en haar lach vreugde zou brengen in zijn een zelvig leven. Tot op een avond, zonder er zieh geheel en al rekenschap van te. geven, Frans zijn kamer verlaat, de trap opgaat en de kamer van het j'onge meisj'e binnentreedt, en bij haar geko men, spreekt hy gedempt, doch haastig Jufirouw Lucie wilt ge m'n vrouw wor den? Zij stemde toe. Drie dagen later kwam de toe stemming van Lucie's ouders, en dien avond bescheen het lamplicht op haar kamer drie ge lukkigen want ook de oude vrouw, die heel veel van Lueie hield, verheugde zich oprecht in het geluk der jongelieden. Twee maanden later kwam Frans laat thuis. Vlug, riep liij zijn vrouw toe, laten we gauw eten. Ik ben overladen met werk en het moet vanavond nog af! Lucie haastte zich. Ze hadden een kleine woning gehuurd in hetzelfde huis van vroeger. In de huiskamer stond, een zaam en verlaten, de piano, stom, onaange roerd. Ze hielden veel van elkander en waren gelukkig. 27 en 4 is 31 en 6'is 37 en 8 is 45. Lucie, om baar man vooral niet te storen, liep voorzichtig op haar teenen, durfde zich nauwelijks bewegen, en Frans kon ongehinderd zich aan zijn werk wijden. Ik ben goed af, dacht hij; ik heb een liet vrouwtje en bovendien, ilc heb de piano het zwijgen opgelegd! Hoe het kwam, wist hij ech ter niet, dien avond dansten de cijfers voor zijn oog-en en wel twee- of driemaal moest hij op nieuw zijn tellingen verrichten. Zijn gedachten werden afgetrokken en zijn lippen murmelden: 45 en 9 is 53, neen 54! eu 8 is 61, ueen 63, 62.... Woedend hield hij op, dacht een oogenblik na en sprak tot zijn vrouw: Lueie, zou je me een groot genoegen wi1 len doen? Heel graag. Ga voor je piano zitten, en speel dan die sonate van Beethoven, je weet wel, die van toen! Moet ik spelen, terwijl je werkt? Ja, ik geloof dat.... 't is een gewoonte geworden, van den tijd, toen ik nog onder je woonde, zonder je te kennen!.... Ik geloof dat ik beter zal kunnen rekenen, wanneer jij er piano bij speelt! En de eenmaal „verwenschte" piano zong de sonate. Profesor Lang wandelt met zijn collega Kort van de universiteit naar huis. De geleerde hee ren zijn in een druk discours gewikkeld over een of ander wetenschappelijk onderwerp. On verwachts begint het te regenen. Lang heeft bij hooge uitzondering zijn paiapluie niet ver geten. Kort, als naar gewoonte, wel. Laatst genoemde betreurt innig zijn verstrooidheid, maar looft tevens het heldere, doordenkende verstand van zijn confrère, die het in het on- L

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1911 | | pagina 7