I ANECDOTER
"1-
De Menschenkenner.
Tante en verloofde.
I? 6-.
S I
-- oS f-1 s
3£Se
WOENSDAG 13 SEPTEMBER 1911
No. 7631
BIJLAGE VAN DE NIEUWE HAARLENISCHE COURANT
CONSEQUENT.
Onlangs was er in het Duitsehe leger oefe
ning voor gewónden-verpleging, onder leiding
van een Excellentie. De schijngewonden lagen
verspreid over het slagveld, ieder met een
bordje op zijn borst met de vermelding van de
speciale verwonding, waaraan hij moest labo-
reeren.
Sedert een uur is Zijn Excellentie ook reeds
op het slagveld om zich te overtuigen, dat de
gewonden ook volgens hun wonde behandeld
worden. Daar hij echter te paard zittend het op
schrift der bordjes niet lezen kon, laat hij
zich door de gewonden .zelve zeggen, wat zij
mankeeren.
„Een schot in het been!" „Schot in den
buik
Alles gaat goed tot hij bij den gewonden Mul
ler komt.
Maar deze geeft absoluut geen antwoord en
staart Zijn Excellentie maar met starren blik
in de oogen.
„Zoudt u mij ook willen zeggen, wat u man
keert?"-
Geen antwoord.
„Man!" brult Zijn Excellentie, „man, zal je
mij nu eindelijk antwoord geven?"
„Ik vraag je voor 't laatst, wat staat er op
je bordje?"
Nog altijd geen antwoord, alleen een ban-
gen, diep treurigen blik.
Maar nu is ook het geduld van Zijn Excel
lentie ten einde: „Sta op!" brult hij woedend.
..en meld je onmiddellijk bij den compagnie
chef. De rest zal je hooren!"
Maar Mulder beweegt zich totaal niet.
„Himmeldonnerwetterkerel ik laat je naar
de provoost slepen, wanneer je niet oogenblik-
kelijk
„Maar Excellentie f' klaagde nu Muller,
„wees toch niet zoo boos, maar myn h o o Ld
is er af."
Hoe een opera werd gecomponeerd.
Henri Etienne Mëhul was in het begin van
de vorige eeuw de meest geliefde Eransche
toondichter. Hij was een zeer bijzondere per
soonlijkheid, een mengsel van energie en week
heid, met een karakter, dat in goedheid en eer
lijkheid nauwelijks zijns gelijke vond. Maar ook
Méhul had zijn zwakke punt en dat was eene
onoverwinnelijke traagheid, die hij zelf ver-
wenschte, doch tevergeefs bestreed. Om die fout
te overwinnen nam hij somtijds zijn toevlucht
tot de ongeloofelijkste middelen, gelijk de vol
gende anecdote uit zijn leven bewijst.
Eens kwam Méhul vreeselijk uit zijn humeur
de kamer binnenstormen van zijn vriend en
bewonderaar Lenoir, toentertijd prefect van de
politie te Parijs.
„Mijn beste maestro 1" riep Lenoir uit, „waï
scheelt er aan?"
„Ik kom u verzoeken, mijnheer Lenoir, mij
onmiddellijk te arresteeren en in do gevange
nis te laten brengen," antwoordde Méhul opge
wonden, terwijl hij uitgeput in een leuning
stoel plaats nam.
„Naar de gevangenis? U?" riep de prefect
van politie thans in de hoogste verbazing uit.
,Maar om 's hemels wil, wat hebt ge dan ge
daan?"
„Wat ik gedaan heb? Helaas niets," zuchtte
Méhul klagend, „en daarom alleen verdien ik
al opgeborgen te worden. Luister eens naar
mij, mijnheer de prefect, en vervul vóór alle
dingen mijn wensch. Ik heb een werk in mijn
gedachten, een zeer groote en moeilijke taak,
maar ik kan niet den mood vinden, mij er aan
te wijden, omdat ik mij herhaaldelijk door an
dere dingen laat afleiden. En zoo ben ik op de
^Machte gekomen, dat ik alleen in de gevan
genis zoo onttrokken zou zijn van alle storende
invloeden van buiten, dat ik geheel voor mijne
muze zou kunnen leven en daarom smeek ik u
mij daarheen te laten brengen.'
Lenoir glimlachte aanvankelijk over dat zon
derlinge verlangen, maar toch begreep hij a!
spoedig, dat hij den componist een grooten
dienst zou bewijzen, wanneer hij aan zijn
wensch voldeed.
Met een bijzonder streng dienstgezicht ant
woordde hij den componist:
„Ik waarschuw u, mijnheer Méhul, met de
politie valt niet te gekscheren. Wanneer ik aan
uw verlangen toegeef, zou ik u ook zelfs geen
minuut schenken van den tijd, dien ge er zelf
voor zoudt hebben bestemd. Hoeveel dagen
denkt gij noodig te hebben om uw compositie
af te maken?"
„Ik denk een dag of tien," stotterde Méhul
eenigszins verlegen.
„Goed dan tien dagen, maar ook geen mi
nuut meer of minder."
Met deze woorden verliet Lenoir het vertrek.
Na eenige oogenblikken kwamen twee politie
agenten binnen, die Méhul uitnoodigden, hem
te volgen en hem langs verschillende trappen
en door duistere gangen naar eene kamer
brachten, die er wel zeer eenvoudig uitzag,
maar waarin zich toch een bed, een tafel, een
piano, twee stoelen, schrijfbehoeften en mu-
ziekpapier bevond. Zij groetten zwijgend en
sloten met veel geweld de deur achter zich.
Toen Méhul zich alleen zag, verzonk hij in
diepe gedachten, waarbij berouw over zijn over
ijld besluit een gewichtige rol speelde. Ein
delijk evenwel, toen hij zich begon te vervelen,
opende hij het instrument, dat hem uitstekend
voorkwam en verdiepte zich weldra zoo in zijn
spel, dat de avond viel, eer hij het merkte. Het
openen van de deur ontrukte hem aan zijne mu
zikale mijmer in gen.Het was de gevangenbe
waarder, die hem licht en avoneten bracht en
zich daarna, zonder een enkel woord te spre
ken, verwijderde. Méhul, geheel in gedachten
verdiept, greep na een zeer haastig gebruikt
av-ondmaal, weer naar de pen en werkte tot
laat in den naeht door, om, toen de morgen
aanbrak, het afgebroken werk weer voort te
zetten.
Zoo, nu eens zittend voor de piano, dan aan
de schrijftafel, vlogen de dagen voorbij, zonder
dat hij er erg in had, en hy was in hooge
mate verrast, toen op zekeren dag de prefect
van politie binnenkwam, zeggende:
„Kunt ge het mij vergeven, waarde Méhul,
dat ik j© zoo gevangen heb gehouden?"
„Is mijn tijd dan al om?" vroeg de kunste
naar verstrooid. „Nu, u ziet ten minste," voeg
de hij er met een fijn lachje aan toe, terwijl hij
op een dik manuscript wees, „dat ik niet leeg
heb gezeten."
Inderdaad had Méhul zich deze tien dagen
wel ten nutte gemaakt: zijn meesterwerk „Jo
zef in Egypte" was de vrucht van zijn werken
in afzondering.
Incognito.
Toen de kunstenares Henriëtte Sontag op
het hoogtepunt van haar roem stond, was het
nog de tijd der postkoetsen. Zulk een postkoets
was ook haar vervoermiddel, toen zij het was
in 1827 na Praag door haar gezang te heb
ben verrukt, van deze stad naar Berlijn terug
ging. In Reicbenberg, toen een opkomende Bo-
heemsche stad, waar de kunst hoog werd ge-
hou, wenschte zij te overnachten. Voornemens,
zich op haar kamer terug te trekken, zag zij in
de eetzaal van haar logement een biljet han
gen, vermeldende, dat de opvoering van Eiga-
ro's Hochzeit helaas niet kon dooragaan, aan
gezien de zangeres, die als Suzanna zou optre
den, plotseling ongesteld was geworden. Daar
schoot de kunstenares een gedachte door het
hoofd. De schouwburg was dicht bij en na eeni
ge oogenblikken stond zij voor den directeur en
deelde hem mede, dat zij de Suzanna-partij zou
zingen.
„Wie is u?"
„Dat zou ik liever willen verzwijgen; ik
wensch incognito op te treden."
„Maar is U in staat, die moeilijke partij te
zingen
Als antwoord zong zij er een klein gedeelte
van en de overgelukkige directeur van den
kleinen troep begreep, dat hij niet langer be
hoefde te twijfelen.
„Nog een enkele vraag."
„En die is?"
„Welk honorarium verlangt u?"
Henriëtte Sontag bedacht zich een oogen-
blik en zeide daarop:
„Geef mij hetzelfde, wat gij mijne collega
zoudt hebben gegeven. En dan wensch ik dat af
te staan aan haar, die ziek geworden is."
De voorstelling begint. De schouwburg is
vol. Iedereen is nieuwsgierig naar de vreemde
zangeres, die zoo bereidwillig is geweest, de
reeds afgezegde voorstelling toeh mogelijk te
maken. Henriëtte Sontag verschijnt op het too-
neel. Bij de eerste tonen reeds begrijpen de toe
hoorders, dat eene kunstenares van naam is op
getreden, en in stijgende bewondering zitten
allen naar haar te luisteren. Henriëtte Sontag
zelve beeft pleizier in haar incognito en nooit
zong zij misschien schooner dan toen. Haar
goede luim kwam de uitbeelding van baar rol
ten goede, te meer, daar zij een bijzondere voor
liefde had voor Suzanna, eene der liefelijkste
vrouwenfiguren van Mozart. Steeds voUer
klinken haar tonen, steeds zielvoller wordt haa?
spel en inniger haar zang. De medespelers op
het tooneel zijn niet minder in bewondering
dan 't publiek. Men waagt het niet te vragen,
v/ie zij is, maar toch de vraag zweeft op menige
tong.
Zoo kwam 't laatste bedrijf, dat het glans
punt der rol brengt: de beroemde rozen-aria
Daar klinkt door den schouwburg, nog vooi
het publiek zijn bijvaltbetuigingen kon schen
ken, een stem: „Het moet Sontag zijn!"
„Ja, Sontag! Het kan alleen Sontag zijn!
Sontag! Sontag!" klonk het thans jubelenc
door de zaal.
Zwijgend-, gelukkig, met de lieftalligheid,
welke zjj in zoo hooge mate bezat, knikte de
kunstenares het publiek lachtend toe.
Zij heeft later zelve meermalen verteld, dal
alle andere triomfen, die zij in haar leven had
behaald, haar niet zoo hadden verheugd als
deze, welken zij zich incognito had weten t«
verwerven.
AMERIKA.
Hannesboer en Joohemboer helmen besloten,
hun vaderland t© verlaten, en hun. geluk te gaan
beproeven in Amerika. Zij trachten hun neef
Kobus over ie halen, met hen mee te gaan
naar het groote land, waarvan, zij allerlei won
deren weten te vertellen. Geld verdient, men in
Amerika als water. Eten en drinken kost er bijna
niets en het is er zoo mooi, dat het niet te be
schrijven i-s! Binnen een paar jaar is men een
rijk man, keert naar het vaderland terug, koopt;
een mooie boerderij en leeft gelukkig tot aan
het eind zijns levens.
Kobus heeft er wel ooreri naar, op het voor
stel in te gaan. Maar voorzichtig, als hij is, wil
hij er eerst naar informeeren, wat dat voor
een land is, dat Amerika. Hij, doet navraag bij
den' schoolmeester.
Den volgenden Zondag ontmoetten de drie ne
ven elkander in de herberg, en daar verklaart
Kobus nadrukkelijk, dat hij niet mccgaa't.
Het is alles goed en wel, meent hij, maar
dat Amerika is een ellendig land, alles is er
verkeerd. Als het bij ons dag is, is het daal
nacht en bij nacht is het daar klaarlicht dag.
Dan moet men misschien, als het donker is,
werken, en als de zon schijnt, slapen. Dat is
een afschuwelijk leven, dat kan op den duuui
geen mensch uithouden. Ik ga er. niet hóen:
neen! j
LIEF MEISJE1.
Mevrouw": „Wel, Marie, heb je de twee bil
jetten voor de „LohcngriiT'-jvoo-rstelüng van van
avond gshaakl?"
Dienstmeisje: „Neen, mevrouw, er was er nog
maar één te krijgen."
Mevrouw: „Waarom heb je dan tenminste
niet dat eene meegebracht?"
Dienstmeisje: „Dat heb ik voor mezelf ge
nomenen ik wou u daarom tegelijk vrij
vragen voor vanavond."
DE PANTOFFELHELD.
Bezoeker: „Uw vrouw heeft me gezegd, dat
u dezen zomer op reis gaat Hoe lang denkt u
weg te blijven
Heer des huizes: „Hoe lang denk ik weg te
blijven, lieve Marie?"
KA ZERNEBLOEMPJE.
Sergeant: „Kerel, je past in de uniform als
een oude komijnekaas in een poczie-album.
BEGRIJPELIJKE ANGST.
Heer (die zijn' vacantiereis gaat beginnen):
„Komt nu de trein nog niet, chef?"
Stationsschef„Ilij heeft een half uur vertra
ging-"
Heer: „Sapperloot, en ik 'neb' maar acht da
gen vacantiet
*>E PRACTISCHE JON GE NL
„Jantje, wat heb je met de 10 centen gedaan,
die ik je gegeven heb, dat je je drankje zoudt
innemen?"
„Voor 5 centen heb ik chocola gekocht, en
de andere vijf heb ik aan Pietje gegeven, dat
hij het drankje voor me zou innemen."
V »-ö
c/: rr
t ffiJk S O
r o 2- B o
P* to O. 3
d Ui =3 p
tn
C-.
VOOR DE HUISKAMER
Voor Het' Kotel „Zum Anker" 'te JVeenen
hield een rijtuig stil, waaruit drie voor
name hteenen stapten. De portier ontving hen
eerbiedig en vroeg wat ze verlangden.
„Drie kamers le etia.ge", sprak de ©en met
elan' beetje vreemjd accent en op bevelenden
toon.
De drie kata'ers wanen spoedig a!angewe
zen ian de kamerkellner legde den heeren
het gastenboek voor, waarin zij zidh als
ingenieurs inschreven, die zidh in opdracht
van huh regteering tijdens de tentoonstelling
ten behoeve van hun studie eenige weken
in tJVeenen zouden ophouden. Men "bemoeide
zich verder niet -vieel kniet de heeren, maar wel
trof èn den hoteleigenaar èn den portier het
royale keven dat de heeren leidden.
Toen hun rekening .zoo-wat 300 gulden
beliep-, vond de eigenaar het gewensdht hun
die eens 'te presenteeren.
„Frank", zei-de hij- tot zijn ober, „schrijf
jij voor die drie vreemdelingen de rekening
eêns uit. 0Vé zullen ze eens een kleine doim-
per opzettenik ben benieuwd of ze be
talen zullen."
Zoo gezegd, Zoo gedalatn'. De rekening werd
aiangebodien en met een goede fooi betaald.
Maar meneer Spbauderl, de eigenaar, ver
trouwde toch die heeren niet volkomen. Hij
stak het geld bij zich, ging daarmee naar
den bankier en informeerde of de bankjes
echt waren. Hij kreeg 'een volkomen be
vredigend© boodschap. De drie ingenieurs
leidden intusschen hun vroolijk leventje ver
der, dronken champagne en -aten oesters,
redien -met de chiqueste rijtuigen naar het
Prater, kortom zij deden als menschen van
veel geld, die diet leven wetten te genieten.
!Op .een -dag hoorde men in een van de
drie kamers een luide woordenwisseling. De
verschillende kamerkellners en kamermeis
jes slopen na-derbij en luisterden. Zij hoor
den dat een der heeren in slecht Duitsch
zeide: „Help hem toch met die paar gul
den!. Hij geeft ze wel terug." [Waarop een
ander antwoordde: „Ik bezit nog .maar' een
biljet van 1000 francs. Ik kan ztelf .ook in
moeilijkheden komen en wat dan 'Zal mij
©en vreemde, in (Wjeenen dan iemand
helpen Gooi niet zloo onzinnig .met geld
om je heep, dan kom je niet in moeilijk
heden."
Het gesprek wterd den hotelier precies over
gebracht en hij gaf order dat de kamerkell-
ner en de portier van heden af de drie
vreemden nog scherper in het oog zouden,
houden dan tot dusverre. Dat gebeurde.
Den volgenden dag kwam een der drie
vreemden bij den hotelier en vroeg hem
om een biljet van 1000 francs te wisselen.
„Aha", dacht Schauderl,„dan heeft hij
zich toch laten vermurwen". Zijn tweede
gedachte was evenwel, het bankje te laten
onderzoeken of het echt was, want hij ver
trouwde dleze drie gasten nu eenmaal niet.
„Er is iets niet in den haak," zeide hij
tegen den ober, „pas maar op of ik geen ge
lijk krijg.. Ik ben leen mengehenkenner en
wij moeten op ,onze hoede wezen."
Geen half uur nadat dit gesprek gevoerd
was, kwam do ober in de kamer van den
hotelier en deelde deze mede, dat een vroem
heer hem wenschte te spreken.
De beer Schauderl ging dadelijk naar den
kleinen, wat somberen ontvangstsalon en
vond daar een zeer corpulent man van on
geveer veertig jaren met een brilletje op
den neus en naar zijn uiterlijk te oioraeelen
een Franschman.
„Ik ben," antwoordde de vreemde in ge
broken Duitsch, „de commissaris van po
litie De la Roche uit Parijs. Hier is mijn
leg imi t at iebewij s."
Met- deze woorden toonde hij den verbaas
den hotelier ©en groot stuk papier, aan het
ondereinde waaxVan zich een zegel bevond.
„En, hier,"- vervolgde ,hü. „is de beves
tiging van de jWteen'er politie, dat ik inder
daad de commissaris Die la Roche ben."
„Uitstekend," zeide de hotelier. „Ik twij
fel geen oogenblik aan de juistheid valn uw
beweringen, maar als ik vragen mag, waar
mee ka;n ik u va,n dienst zijn
„Ik ben drie misdadigers op het spoor,
die ik geloof hier in. Wteenen gevonden te
hebben en di© in uw hotel verblijf houden."
Met dia woorden opende hij een portefeuil
le en kreeg daaruit drie photegrafieën, die
hij den hotelier liet zien.
„Kent u die gezichten?"
De hotelier had maar één blik op de foto's
te slaan om uit te roepen:
„Heb ik bat niet gedacht Tai, mijnbeer de
commissaris, die driia spitsboeven wonen 'hier
en leiden een leven van vroolijken Frans.
Ik heb, varvolgde hij:, „mijn oberkelner al
meermalen gezegd, dat ik die drie heeren niet
vertromw. övjaet u, mijnheer de commissaris,
ik ben leen menschenkenner en als zoodanig
in heal Stenen bekend. Als hatelin* moet
men dat ook wial wezen. Hoe zou men' zich
anders tegenwoordig met zooveel spitsboe
ven kunnen redden? Ik heb het zien aan
komen. Maar var telt u mij |eenszijn die drie
kerels valscbe munters?"
„Niet dat ik wiaet", antwoordde de Com
missaris.
„Ik dacht hét'. Ziiat u, voor oen half uur
brengt ©en van dia kerels mij een biljet
van 1000- francs om te wisselen, wat ik
ook gedaan heb. Excuseer mij een oogenblik,
ik ben dadelijk terug."
Met di© woorden ging htf H© deur uit,
maar kwam een oogenblik later terug met
Oen bankbiljet in de hahden, dat hij De
la R-oche overhandigd© mot de woorden:
„Wilt u als 't u blieft teenp onderzoeken
Of dit biljet echt is
De commissaris bekeek het biljet) va® a-lle
kanten, draaide het links en rechts om; nam
oen loupo uit zijn zak om hot watermerk en
het nummer na te kijken en gaf den bot
telier het biljet terug met de woorden:
„Dit biljet is lecht. In dat opzicht behoeft
u niet die minste zorg te hebben. Di© kerels
hebben genoog echt geld. Maar ik zit ze
achterna, voor hun oplichterijen len diefstal.
Maar om nu, tot de hoofdzaak te kojmenhoe
pakken wij zte
Schauderl ha'aldie de schouders op.
„Ik zal u Oen voorstel doen. Het eerste
is, dat u de kamers van die drie kerels
streng laait bewaken, opdat z© ons geen van
drieën ontsnappen; het tweede is, dat we
zorgen dat u hedenmorgen geen voet bui
ten het hotel ziet, want uw aanwezigheid is
onder alle mogelijke omstandigheden drin
gend noodzakelijk. Wanneer u er op een
oogenblik, dat wie moeiten ingrijpien, niet
was, zou het gehoele plain' in de war kun
nen looptenen het derde is, dat u nie
mand,- ook uw vrouw, oen enkel woord zegt
van wa,t we op bat spoor zijn en dat hier
in uw huis ben."
„Afgesproken," zeide de hotelier.
„Dan laat u de hieeran rustig -aan' de tar
blo d'hote komlen'. Ik zal daar ook verschij
nen ten er mij valn overtuigen bf ik' de goe
den vofor mij hteb'. IBij (het dessert ongeveer zal
ik ze dan arresteteren. Ik zelf blijf van nu,
af hier."
Afgesproken," zeide Schauderl.
Het uur van de table d'hotte naderde. En
kele haastigen na-mten hun plaatsen reeds
in en wachtten geduldig; daarna) kwanten
er nog1 Hinkelen, eindelijk de groote massai en
toen eb gang „voor de tweede maal weer
klonk, kwamen ook d© drie vrienden bin
nen, spoedig gevolgd door den commissaris
van politie.
Toen htet desstert was opgedragen, stond
D© Ia Rochte van zijn stoel, schraapt© zioh
do ka-el en zeide:
„In naam van de wiet. Het spijt mij zteer,
de hooggeëerde aanwezigen te moeten mee
deden, dat zich in ons midden drie groote
misdadigers bevinden, di© ik in opdracht
van' mijn regaering bij deze arresteer.'5
Nauw, hoorden da drie ingenieurs deze
woorden o-f zij' sprongen van hun stoelen
op en renden, alles waf hen in den weg
kwam, omver loepen de, na,ar de deur. Maar
daarvoor stonden alia kellners, huisknech
ten ten koetsiers van het hotel, die er wel
voor zorgden, dat er niemand door kwam.
In hun midden stond da hotelier Schauderl
en deelde met stentorstem zijn bevelen uit.
„Een wagen voor vier personen," brulde
hij. „Breng da schurken naar boven, op
dat Zij hun goed inpakken, maar alleen on
der toezicht. De commissaris en ik wachten
intusschen hier beneden."
Het rijtuig kwam voor.
Na oen paar minuten kwamen ook de drie
hoevan met arm© zondaarsgezichten lang
zaam de trap af, vergezeld van een leger
kelners en. huisknechts.
„Instappen commandeerde De la Rioche.
„A propos' mijnheer, hebben de kerels hun
rekening al betaald
„Noen, nög niet."
„Hoeveel zijn zij schuldig?"
„Ongeveer 600 gulden."
„Goed, ik zal ben op het politieburaaiu
laten onderzoeken en u laten betalen met
het geld, dat op hen' gevonden wordt. Tot
weerziens. Voorwaarts, koetsier. Naar het
politieposthuis Sdhakenring."
Het rijtuig reed weg en in het Anker keer
de dte gewon© rust weldra terug mjaia-r
niet voor lang.
[Want nog bp .'denztelfdeSn dag moest het
oude ten soliede huis Schauderl ervaren, dat
het 't slachtoffer was gefwordm van een
zeer brutale oplichting.
De drie lavenslustige vrienden waireh, Zoo
goed a-ls dte commissaris van politie, gerajf-
fineteerd© oplichters, die sedert lang door
do politite gezocht werden', evenwel Zonder
succes.
I Hiet Zegevierende lachje va® dien beer
Schauderl verdween' langzamerhandtegen
zevten uur 's avonds wals er angst op zijn
gezicht te lozen en noig een uur later had
hij de uitdrukking van iemand, die ©en ramp
hoeft ondervonden'. En hoen het nacht was
geworden' en hij zijn bed opzocht, begon dc
twijfel bem te plagen en hield hem gerui-
mien tijd uit dm slaap.
Na) Om slechte®, nateht stond 'Kijf dén vol
genden morgen' vroeger op dan gewoonlijk.
Haastig kleedde hij zidh aan jen ging 'dadelijk
naar zijn burealiv Daar nam hij uit zijn
portefeuille ©en blajuw papier en stak dat
in zijn zak- Toten ging hij' nalar leen bahkier,
dezte nam' het bankbiljet, van hem a-an' en
onderzocht hlat. Hij draaide Wat rechts en
linkshij nam' bok een loupc om htet water
merk |an hot nunünter te onderzoeken
kortom), hij dOad preoites zooals mijnheer De
la Röehe, alleen' mtet dit onderscheid, dat
hij tot eten' ander resultaat kwam dan dé com
missaris, want hij! gaf het dm mensobanken
ner terug mtet dte woorden, dat het bank
biljet niets w.aaird w-as.
't (Was juist een jaar geleden, 'dat ik mc
verloofd had met Paul Martens, een knappen,
jongenj elegant en geestig; toch is hij mijn itnah
niet geworden, en ik heb er geen spijt van.
Paul dat hoorde ik later had lang geoar
zel-d, omdat hij heel rijk was en meende, dat
mijn vijftig duizend gulden een pi te magere
bruidschat was.
Ik wachtte mij wel hem te spreken van mijn
tante Euphrosine, die, millionaire, huisvast, be
slagen en zelfs wat angstig, ondanks haar reu
zengestaltc en een schijntje snor, haar geld pp
potte, verscholen in haar groot Gelderse® kasteel.