I ANECDOTER "1- De Menschenkenner. Tante en verloofde. I? 6-. S I -- oS f-1 s 3£Se WOENSDAG 13 SEPTEMBER 1911 No. 7631 BIJLAGE VAN DE NIEUWE HAARLENISCHE COURANT CONSEQUENT. Onlangs was er in het Duitsehe leger oefe ning voor gewónden-verpleging, onder leiding van een Excellentie. De schijngewonden lagen verspreid over het slagveld, ieder met een bordje op zijn borst met de vermelding van de speciale verwonding, waaraan hij moest labo- reeren. Sedert een uur is Zijn Excellentie ook reeds op het slagveld om zich te overtuigen, dat de gewonden ook volgens hun wonde behandeld worden. Daar hij echter te paard zittend het op schrift der bordjes niet lezen kon, laat hij zich door de gewonden .zelve zeggen, wat zij mankeeren. „Een schot in het been!" „Schot in den buik Alles gaat goed tot hij bij den gewonden Mul ler komt. Maar deze geeft absoluut geen antwoord en staart Zijn Excellentie maar met starren blik in de oogen. „Zoudt u mij ook willen zeggen, wat u man keert?"- Geen antwoord. „Man!" brult Zijn Excellentie, „man, zal je mij nu eindelijk antwoord geven?" „Ik vraag je voor 't laatst, wat staat er op je bordje?" Nog altijd geen antwoord, alleen een ban- gen, diep treurigen blik. Maar nu is ook het geduld van Zijn Excel lentie ten einde: „Sta op!" brult hij woedend. ..en meld je onmiddellijk bij den compagnie chef. De rest zal je hooren!" Maar Mulder beweegt zich totaal niet. „Himmeldonnerwetterkerel ik laat je naar de provoost slepen, wanneer je niet oogenblik- kelijk „Maar Excellentie f' klaagde nu Muller, „wees toch niet zoo boos, maar myn h o o Ld is er af." Hoe een opera werd gecomponeerd. Henri Etienne Mëhul was in het begin van de vorige eeuw de meest geliefde Eransche toondichter. Hij was een zeer bijzondere per soonlijkheid, een mengsel van energie en week heid, met een karakter, dat in goedheid en eer lijkheid nauwelijks zijns gelijke vond. Maar ook Méhul had zijn zwakke punt en dat was eene onoverwinnelijke traagheid, die hij zelf ver- wenschte, doch tevergeefs bestreed. Om die fout te overwinnen nam hij somtijds zijn toevlucht tot de ongeloofelijkste middelen, gelijk de vol gende anecdote uit zijn leven bewijst. Eens kwam Méhul vreeselijk uit zijn humeur de kamer binnenstormen van zijn vriend en bewonderaar Lenoir, toentertijd prefect van de politie te Parijs. „Mijn beste maestro 1" riep Lenoir uit, „waï scheelt er aan?" „Ik kom u verzoeken, mijnheer Lenoir, mij onmiddellijk te arresteeren en in do gevange nis te laten brengen," antwoordde Méhul opge wonden, terwijl hij uitgeput in een leuning stoel plaats nam. „Naar de gevangenis? U?" riep de prefect van politie thans in de hoogste verbazing uit. ,Maar om 's hemels wil, wat hebt ge dan ge daan?" „Wat ik gedaan heb? Helaas niets," zuchtte Méhul klagend, „en daarom alleen verdien ik al opgeborgen te worden. Luister eens naar mij, mijnheer de prefect, en vervul vóór alle dingen mijn wensch. Ik heb een werk in mijn gedachten, een zeer groote en moeilijke taak, maar ik kan niet den mood vinden, mij er aan te wijden, omdat ik mij herhaaldelijk door an dere dingen laat afleiden. En zoo ben ik op de ^Machte gekomen, dat ik alleen in de gevan genis zoo onttrokken zou zijn van alle storende invloeden van buiten, dat ik geheel voor mijne muze zou kunnen leven en daarom smeek ik u mij daarheen te laten brengen.' Lenoir glimlachte aanvankelijk over dat zon derlinge verlangen, maar toch begreep hij a! spoedig, dat hij den componist een grooten dienst zou bewijzen, wanneer hij aan zijn wensch voldeed. Met een bijzonder streng dienstgezicht ant woordde hij den componist: „Ik waarschuw u, mijnheer Méhul, met de politie valt niet te gekscheren. Wanneer ik aan uw verlangen toegeef, zou ik u ook zelfs geen minuut schenken van den tijd, dien ge er zelf voor zoudt hebben bestemd. Hoeveel dagen denkt gij noodig te hebben om uw compositie af te maken?" „Ik denk een dag of tien," stotterde Méhul eenigszins verlegen. „Goed dan tien dagen, maar ook geen mi nuut meer of minder." Met deze woorden verliet Lenoir het vertrek. Na eenige oogenblikken kwamen twee politie agenten binnen, die Méhul uitnoodigden, hem te volgen en hem langs verschillende trappen en door duistere gangen naar eene kamer brachten, die er wel zeer eenvoudig uitzag, maar waarin zich toch een bed, een tafel, een piano, twee stoelen, schrijfbehoeften en mu- ziekpapier bevond. Zij groetten zwijgend en sloten met veel geweld de deur achter zich. Toen Méhul zich alleen zag, verzonk hij in diepe gedachten, waarbij berouw over zijn over ijld besluit een gewichtige rol speelde. Ein delijk evenwel, toen hij zich begon te vervelen, opende hij het instrument, dat hem uitstekend voorkwam en verdiepte zich weldra zoo in zijn spel, dat de avond viel, eer hij het merkte. Het openen van de deur ontrukte hem aan zijne mu zikale mijmer in gen.Het was de gevangenbe waarder, die hem licht en avoneten bracht en zich daarna, zonder een enkel woord te spre ken, verwijderde. Méhul, geheel in gedachten verdiept, greep na een zeer haastig gebruikt av-ondmaal, weer naar de pen en werkte tot laat in den naeht door, om, toen de morgen aanbrak, het afgebroken werk weer voort te zetten. Zoo, nu eens zittend voor de piano, dan aan de schrijftafel, vlogen de dagen voorbij, zonder dat hij er erg in had, en hy was in hooge mate verrast, toen op zekeren dag de prefect van politie binnenkwam, zeggende: „Kunt ge het mij vergeven, waarde Méhul, dat ik j© zoo gevangen heb gehouden?" „Is mijn tijd dan al om?" vroeg de kunste naar verstrooid. „Nu, u ziet ten minste," voeg de hij er met een fijn lachje aan toe, terwijl hij op een dik manuscript wees, „dat ik niet leeg heb gezeten." Inderdaad had Méhul zich deze tien dagen wel ten nutte gemaakt: zijn meesterwerk „Jo zef in Egypte" was de vrucht van zijn werken in afzondering. Incognito. Toen de kunstenares Henriëtte Sontag op het hoogtepunt van haar roem stond, was het nog de tijd der postkoetsen. Zulk een postkoets was ook haar vervoermiddel, toen zij het was in 1827 na Praag door haar gezang te heb ben verrukt, van deze stad naar Berlijn terug ging. In Reicbenberg, toen een opkomende Bo- heemsche stad, waar de kunst hoog werd ge- hou, wenschte zij te overnachten. Voornemens, zich op haar kamer terug te trekken, zag zij in de eetzaal van haar logement een biljet han gen, vermeldende, dat de opvoering van Eiga- ro's Hochzeit helaas niet kon dooragaan, aan gezien de zangeres, die als Suzanna zou optre den, plotseling ongesteld was geworden. Daar schoot de kunstenares een gedachte door het hoofd. De schouwburg was dicht bij en na eeni ge oogenblikken stond zij voor den directeur en deelde hem mede, dat zij de Suzanna-partij zou zingen. „Wie is u?" „Dat zou ik liever willen verzwijgen; ik wensch incognito op te treden." „Maar is U in staat, die moeilijke partij te zingen Als antwoord zong zij er een klein gedeelte van en de overgelukkige directeur van den kleinen troep begreep, dat hij niet langer be hoefde te twijfelen. „Nog een enkele vraag." „En die is?" „Welk honorarium verlangt u?" Henriëtte Sontag bedacht zich een oogen- blik en zeide daarop: „Geef mij hetzelfde, wat gij mijne collega zoudt hebben gegeven. En dan wensch ik dat af te staan aan haar, die ziek geworden is." De voorstelling begint. De schouwburg is vol. Iedereen is nieuwsgierig naar de vreemde zangeres, die zoo bereidwillig is geweest, de reeds afgezegde voorstelling toeh mogelijk te maken. Henriëtte Sontag verschijnt op het too- neel. Bij de eerste tonen reeds begrijpen de toe hoorders, dat eene kunstenares van naam is op getreden, en in stijgende bewondering zitten allen naar haar te luisteren. Henriëtte Sontag zelve beeft pleizier in haar incognito en nooit zong zij misschien schooner dan toen. Haar goede luim kwam de uitbeelding van baar rol ten goede, te meer, daar zij een bijzondere voor liefde had voor Suzanna, eene der liefelijkste vrouwenfiguren van Mozart. Steeds voUer klinken haar tonen, steeds zielvoller wordt haa? spel en inniger haar zang. De medespelers op het tooneel zijn niet minder in bewondering dan 't publiek. Men waagt het niet te vragen, v/ie zij is, maar toch de vraag zweeft op menige tong. Zoo kwam 't laatste bedrijf, dat het glans punt der rol brengt: de beroemde rozen-aria Daar klinkt door den schouwburg, nog vooi het publiek zijn bijvaltbetuigingen kon schen ken, een stem: „Het moet Sontag zijn!" „Ja, Sontag! Het kan alleen Sontag zijn! Sontag! Sontag!" klonk het thans jubelenc door de zaal. Zwijgend-, gelukkig, met de lieftalligheid, welke zjj in zoo hooge mate bezat, knikte de kunstenares het publiek lachtend toe. Zij heeft later zelve meermalen verteld, dal alle andere triomfen, die zij in haar leven had behaald, haar niet zoo hadden verheugd als deze, welken zij zich incognito had weten t« verwerven. AMERIKA. Hannesboer en Joohemboer helmen besloten, hun vaderland t© verlaten, en hun. geluk te gaan beproeven in Amerika. Zij trachten hun neef Kobus over ie halen, met hen mee te gaan naar het groote land, waarvan, zij allerlei won deren weten te vertellen. Geld verdient, men in Amerika als water. Eten en drinken kost er bijna niets en het is er zoo mooi, dat het niet te be schrijven i-s! Binnen een paar jaar is men een rijk man, keert naar het vaderland terug, koopt; een mooie boerderij en leeft gelukkig tot aan het eind zijns levens. Kobus heeft er wel ooreri naar, op het voor stel in te gaan. Maar voorzichtig, als hij is, wil hij er eerst naar informeeren, wat dat voor een land is, dat Amerika. Hij, doet navraag bij den' schoolmeester. Den volgenden Zondag ontmoetten de drie ne ven elkander in de herberg, en daar verklaart Kobus nadrukkelijk, dat hij niet mccgaa't. Het is alles goed en wel, meent hij, maar dat Amerika is een ellendig land, alles is er verkeerd. Als het bij ons dag is, is het daal nacht en bij nacht is het daar klaarlicht dag. Dan moet men misschien, als het donker is, werken, en als de zon schijnt, slapen. Dat is een afschuwelijk leven, dat kan op den duuui geen mensch uithouden. Ik ga er. niet hóen: neen! j LIEF MEISJE1. Mevrouw": „Wel, Marie, heb je de twee bil jetten voor de „LohcngriiT'-jvoo-rstelüng van van avond gshaakl?" Dienstmeisje: „Neen, mevrouw, er was er nog maar één te krijgen." Mevrouw: „Waarom heb je dan tenminste niet dat eene meegebracht?" Dienstmeisje: „Dat heb ik voor mezelf ge nomenen ik wou u daarom tegelijk vrij vragen voor vanavond." DE PANTOFFELHELD. Bezoeker: „Uw vrouw heeft me gezegd, dat u dezen zomer op reis gaat Hoe lang denkt u weg te blijven Heer des huizes: „Hoe lang denk ik weg te blijven, lieve Marie?" KA ZERNEBLOEMPJE. Sergeant: „Kerel, je past in de uniform als een oude komijnekaas in een poczie-album. BEGRIJPELIJKE ANGST. Heer (die zijn' vacantiereis gaat beginnen): „Komt nu de trein nog niet, chef?" Stationsschef„Ilij heeft een half uur vertra ging-" Heer: „Sapperloot, en ik 'neb' maar acht da gen vacantiet *>E PRACTISCHE JON GE NL „Jantje, wat heb je met de 10 centen gedaan, die ik je gegeven heb, dat je je drankje zoudt innemen?" „Voor 5 centen heb ik chocola gekocht, en de andere vijf heb ik aan Pietje gegeven, dat hij het drankje voor me zou innemen." V »-ö c/: rr t ffiJk S O r o 2- B o P* to O. 3 d Ui =3 p tn C-. VOOR DE HUISKAMER Voor Het' Kotel „Zum Anker" 'te JVeenen hield een rijtuig stil, waaruit drie voor name hteenen stapten. De portier ontving hen eerbiedig en vroeg wat ze verlangden. „Drie kamers le etia.ge", sprak de ©en met elan' beetje vreemjd accent en op bevelenden toon. De drie kata'ers wanen spoedig a!angewe zen ian de kamerkellner legde den heeren het gastenboek voor, waarin zij zidh als ingenieurs inschreven, die zidh in opdracht van huh regteering tijdens de tentoonstelling ten behoeve van hun studie eenige weken in tJVeenen zouden ophouden. Men "bemoeide zich verder niet -vieel kniet de heeren, maar wel trof èn den hoteleigenaar èn den portier het royale keven dat de heeren leidden. Toen hun rekening .zoo-wat 300 gulden beliep-, vond de eigenaar het gewensdht hun die eens 'te presenteeren. „Frank", zei-de hij- tot zijn ober, „schrijf jij voor die drie vreemdelingen de rekening eêns uit. 0Vé zullen ze eens een kleine doim- per opzettenik ben benieuwd of ze be talen zullen." Zoo gezegd, Zoo gedalatn'. De rekening werd aiangebodien en met een goede fooi betaald. Maar meneer Spbauderl, de eigenaar, ver trouwde toch die heeren niet volkomen. Hij stak het geld bij zich, ging daarmee naar den bankier en informeerde of de bankjes echt waren. Hij kreeg 'een volkomen be vredigend© boodschap. De drie ingenieurs leidden intusschen hun vroolijk leventje ver der, dronken champagne en -aten oesters, redien -met de chiqueste rijtuigen naar het Prater, kortom zij deden als menschen van veel geld, die diet leven wetten te genieten. !Op .een -dag hoorde men in een van de drie kamers een luide woordenwisseling. De verschillende kamerkellners en kamermeis jes slopen na-derbij en luisterden. Zij hoor den dat een der heeren in slecht Duitsch zeide: „Help hem toch met die paar gul den!. Hij geeft ze wel terug." [Waarop een ander antwoordde: „Ik bezit nog .maar' een biljet van 1000 francs. Ik kan ztelf .ook in moeilijkheden komen en wat dan 'Zal mij ©en vreemde, in (Wjeenen dan iemand helpen Gooi niet zloo onzinnig .met geld om je heep, dan kom je niet in moeilijk heden." Het gesprek wterd den hotelier precies over gebracht en hij gaf order dat de kamerkell- ner en de portier van heden af de drie vreemden nog scherper in het oog zouden, houden dan tot dusverre. Dat gebeurde. Den volgenden dag kwam een der drie vreemden bij den hotelier en vroeg hem om een biljet van 1000 francs te wisselen. „Aha", dacht Schauderl,„dan heeft hij zich toch laten vermurwen". Zijn tweede gedachte was evenwel, het bankje te laten onderzoeken of het echt was, want hij ver trouwde dleze drie gasten nu eenmaal niet. „Er is iets niet in den haak," zeide hij tegen den ober, „pas maar op of ik geen ge lijk krijg.. Ik ben leen mengehenkenner en wij moeten op ,onze hoede wezen." Geen half uur nadat dit gesprek gevoerd was, kwam do ober in de kamer van den hotelier en deelde deze mede, dat een vroem heer hem wenschte te spreken. De beer Schauderl ging dadelijk naar den kleinen, wat somberen ontvangstsalon en vond daar een zeer corpulent man van on geveer veertig jaren met een brilletje op den neus en naar zijn uiterlijk te oioraeelen een Franschman. „Ik ben," antwoordde de vreemde in ge broken Duitsch, „de commissaris van po litie De la Roche uit Parijs. Hier is mijn leg imi t at iebewij s." Met- deze woorden toonde hij den verbaas den hotelier ©en groot stuk papier, aan het ondereinde waaxVan zich een zegel bevond. „En, hier,"- vervolgde ,hü. „is de beves tiging van de jWteen'er politie, dat ik inder daad de commissaris Die la Roche ben." „Uitstekend," zeide de hotelier. „Ik twij fel geen oogenblik aan de juistheid valn uw beweringen, maar als ik vragen mag, waar mee ka;n ik u va,n dienst zijn „Ik ben drie misdadigers op het spoor, die ik geloof hier in. Wteenen gevonden te hebben en di© in uw hotel verblijf houden." Met dia woorden opende hij een portefeuil le en kreeg daaruit drie photegrafieën, die hij den hotelier liet zien. „Kent u die gezichten?" De hotelier had maar één blik op de foto's te slaan om uit te roepen: „Heb ik bat niet gedacht Tai, mijnbeer de commissaris, die driia spitsboeven wonen 'hier en leiden een leven van vroolijken Frans. Ik heb, varvolgde hij:, „mijn oberkelner al meermalen gezegd, dat ik die drie heeren niet vertromw. övjaet u, mijnheer de commissaris, ik ben leen menschenkenner en als zoodanig in heal Stenen bekend. Als hatelin* moet men dat ook wial wezen. Hoe zou men' zich anders tegenwoordig met zooveel spitsboe ven kunnen redden? Ik heb het zien aan komen. Maar var telt u mij |eenszijn die drie kerels valscbe munters?" „Niet dat ik wiaet", antwoordde de Com missaris. „Ik dacht hét'. Ziiat u, voor oen half uur brengt ©en van dia kerels mij een biljet van 1000- francs om te wisselen, wat ik ook gedaan heb. Excuseer mij een oogenblik, ik ben dadelijk terug." Met di© woorden ging htf H© deur uit, maar kwam een oogenblik later terug met Oen bankbiljet in de hahden, dat hij De la R-oche overhandigd© mot de woorden: „Wilt u als 't u blieft teenp onderzoeken Of dit biljet echt is De commissaris bekeek het biljet) va® a-lle kanten, draaide het links en rechts om; nam oen loupo uit zijn zak om hot watermerk en het nummer na te kijken en gaf den bot telier het biljet terug met de woorden: „Dit biljet is lecht. In dat opzicht behoeft u niet die minste zorg te hebben. Di© kerels hebben genoog echt geld. Maar ik zit ze achterna, voor hun oplichterijen len diefstal. Maar om nu, tot de hoofdzaak te kojmenhoe pakken wij zte Schauderl ha'aldie de schouders op. „Ik zal u Oen voorstel doen. Het eerste is, dat u de kamers van die drie kerels streng laait bewaken, opdat z© ons geen van drieën ontsnappen; het tweede is, dat we zorgen dat u hedenmorgen geen voet bui ten het hotel ziet, want uw aanwezigheid is onder alle mogelijke omstandigheden drin gend noodzakelijk. Wanneer u er op een oogenblik, dat wie moeiten ingrijpien, niet was, zou het gehoele plain' in de war kun nen looptenen het derde is, dat u nie mand,- ook uw vrouw, oen enkel woord zegt van wa,t we op bat spoor zijn en dat hier in uw huis ben." „Afgesproken," zeide de hotelier. „Dan laat u de hieeran rustig -aan' de tar blo d'hote komlen'. Ik zal daar ook verschij nen ten er mij valn overtuigen bf ik' de goe den vofor mij hteb'. IBij (het dessert ongeveer zal ik ze dan arresteteren. Ik zelf blijf van nu, af hier." Afgesproken," zeide Schauderl. Het uur van de table d'hotte naderde. En kele haastigen na-mten hun plaatsen reeds in en wachtten geduldig; daarna) kwanten er nog1 Hinkelen, eindelijk de groote massai en toen eb gang „voor de tweede maal weer klonk, kwamen ook d© drie vrienden bin nen, spoedig gevolgd door den commissaris van politie. Toen htet desstert was opgedragen, stond D© Ia Rochte van zijn stoel, schraapt© zioh do ka-el en zeide: „In naam van de wiet. Het spijt mij zteer, de hooggeëerde aanwezigen te moeten mee deden, dat zich in ons midden drie groote misdadigers bevinden, di© ik in opdracht van' mijn regaering bij deze arresteer.'5 Nauw, hoorden da drie ingenieurs deze woorden o-f zij' sprongen van hun stoelen op en renden, alles waf hen in den weg kwam, omver loepen de, na,ar de deur. Maar daarvoor stonden alia kellners, huisknech ten ten koetsiers van het hotel, die er wel voor zorgden, dat er niemand door kwam. In hun midden stond da hotelier Schauderl en deelde met stentorstem zijn bevelen uit. „Een wagen voor vier personen," brulde hij. „Breng da schurken naar boven, op dat Zij hun goed inpakken, maar alleen on der toezicht. De commissaris en ik wachten intusschen hier beneden." Het rijtuig kwam voor. Na oen paar minuten kwamen ook de drie hoevan met arm© zondaarsgezichten lang zaam de trap af, vergezeld van een leger kelners en. huisknechts. „Instappen commandeerde De la Rioche. „A propos' mijnheer, hebben de kerels hun rekening al betaald „Noen, nög niet." „Hoeveel zijn zij schuldig?" „Ongeveer 600 gulden." „Goed, ik zal ben op het politieburaaiu laten onderzoeken en u laten betalen met het geld, dat op hen' gevonden wordt. Tot weerziens. Voorwaarts, koetsier. Naar het politieposthuis Sdhakenring." Het rijtuig reed weg en in het Anker keer de dte gewon© rust weldra terug mjaia-r niet voor lang. [Want nog bp .'denztelfdeSn dag moest het oude ten soliede huis Schauderl ervaren, dat het 't slachtoffer was gefwordm van een zeer brutale oplichting. De drie lavenslustige vrienden waireh, Zoo goed a-ls dte commissaris van politie, gerajf- fineteerd© oplichters, die sedert lang door do politite gezocht werden', evenwel Zonder succes. I Hiet Zegevierende lachje va® dien beer Schauderl verdween' langzamerhandtegen zevten uur 's avonds wals er angst op zijn gezicht te lozen en noig een uur later had hij de uitdrukking van iemand, die ©en ramp hoeft ondervonden'. En hoen het nacht was geworden' en hij zijn bed opzocht, begon dc twijfel bem te plagen en hield hem gerui- mien tijd uit dm slaap. Na) Om slechte®, nateht stond 'Kijf dén vol genden morgen' vroeger op dan gewoonlijk. Haastig kleedde hij zidh aan jen ging 'dadelijk naar zijn burealiv Daar nam hij uit zijn portefeuille ©en blajuw papier en stak dat in zijn zak- Toten ging hij' nalar leen bahkier, dezte nam' het bankbiljet, van hem a-an' en onderzocht hlat. Hij draaide Wat rechts en linkshij nam' bok een loupc om htet water merk |an hot nunünter te onderzoeken kortom), hij dOad preoites zooals mijnheer De la Röehe, alleen' mtet dit onderscheid, dat hij tot eten' ander resultaat kwam dan dé com missaris, want hij! gaf het dm mensobanken ner terug mtet dte woorden, dat het bank biljet niets w.aaird w-as. 't (Was juist een jaar geleden, 'dat ik mc verloofd had met Paul Martens, een knappen, jongenj elegant en geestig; toch is hij mijn itnah niet geworden, en ik heb er geen spijt van. Paul dat hoorde ik later had lang geoar zel-d, omdat hij heel rijk was en meende, dat mijn vijftig duizend gulden een pi te magere bruidschat was. Ik wachtte mij wel hem te spreken van mijn tante Euphrosine, die, millionaire, huisvast, be slagen en zelfs wat angstig, ondanks haar reu zengestaltc en een schijntje snor, haar geld pp potte, verscholen in haar groot Gelderse® kasteel.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1911 | | pagina 7