5ST5 WïïSttttï CfS SUB Plicht en liefde. ZWTSttet HngtU11 1 iSm :f De nieuwe hoed. waThooplirharen^rt het hoofd-Ven'kreegI hij eene ingeving. Hij trok zijn jas uit, nam em ™na hun mdechS kan Opdat er geen w No, 7618 WOENSDAG 27 SEPTEMBER S9II BIJLAGE VAN DE NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT «=>- C. Cf ZL V Zs&zzw jse&ó %n 't;eah\ 5Ï7 o .JkCijn xocxn Jbam na,- (der, „Zet a aiajn tafel naast mijn zij". „.Wat zijn wij thiatos verg'noegd en Hij „Laat :ons wat van jouw wijsheid hoeren, „Het zal ons zekerlijk hekoren „Philosopheer wat met ons, Kees! „Jij .weet, dat ik al hiel veul lees.'" „Dat 's waiar" sprak Kees: „maar 't u te (zeggen. „En 't philofeophisch uit te leggen, „Daairin wordt nooit uw wensch vervuld, „Dewijl gij 't niet begnjpen zult." „'k Zal wel," zei Louw, „wil maiar bfegin- (nen, „Ik luister toe mét al mijn zinnen". Kees zag een bord met ei'ren staan (Drie was 't getal) en ving dus aan „Ei, Vader!, wil mij eens ontvouwen 't Getal der ei'ren, die we aanschouwen „Wel, jongen," sprak de hoer, „wel drie." „Ahuis! want mijn philosophic „Ondeirt mij, dat er vijf zijn, Vader." „Loop, loopverklaar mij da,t wat nader „Want, of mijn oog bedriegt, mij zeer, „Of drie. drie zijn er, en niet meer." „O neen," sprak Kees, „gij zijt bedrogen „Ik zie met philosophisohe oogen. „Maiar antwoord mij op mijne bee „Waar drie zijn', zijn er daar geen twee?" „Wel vast," zei Louw, „dat kan niet missen „Daar kan geen mensoh zich in vergissen." „Welnu, is drie en twee geen vijf „O ja. .mijn zoon, dat 's buiten kijf. „Ik heb de philosoofsohe knepen, „Versta je 't nou 'al klaar begrepen." Straks grijpt hij 't bord met ei'ren aan, En zegt: „Zie, of wij 't ons verstaan; „Dit ei is. vat je 't? voor jouw moeder, „Dat is voor mij, dat voor jouw broeder; „Eet jij nouw, met jouw wijzen kop De philoeophische ei'ren op." Och VTioMdhernam Zhmrr; „Iatat het fust- (je met vree: Ik zal het biljet je vertoonen." ,,'t Biljet! - En waaroim dat zoo straks Piet (gedaan „Wel vriendlief! Waarom bet verzwegen Ik meende, then ik aa.n den dijk je zag staan, Je waart om een vrachtje verlegen. En zie, ik was juist met een helper gediend Dat fust viel Zoo zwaiar te behandlen. Heb dank Voor je moeite, en ik wensch, f Toen kwam de boer uit zijn schuilplaa ts te voorschijn en dankbaarheid vervulde zijn hart, die de naastenliefde toe h nog niet ge heel nit dit tranendal was verdwenen. (Historisch). KATHEDER-WIJSHEID. Dezer dagen heeft het „Berl. Tagebl." een aantal stijlbloempjes gepubliceerd, medegedeeld door een leerling van het gymnasium te Frank fort en afkomstig uit voordrachten van leera- (goode. vriend! ren aan dien tempel der wetenschap. Nu komt Je verder plezierig wahd'len!" j de „Frankf. Zeit." aan met wat katheder-wijs- I beid, verkondigd door leeraren van het gymna- üum te Mainz. Wij laten hier eenige voorbeel- len volgen: „Marius en zijn zoon zijn beiden kinderloos f VAN (WEINIG WAARDE. Frans van dier Meuten bad zijn hart en (hand beloofd Aan juffrouw van 'der Blek en was met (haar verloofd En om te toonen nu, wat vreugd hem dit (wel baarde, Zond hij Zijn 'ouders haar portret Doch had (uit vrees voor port) op het adres (gezet „Een monster zionder waaide." DE INBESLAGNEMING. Eens ging een kommies aan den zeekant (in 't rond: ('s Mans naam wil ik liefst maar ver zwijgen) Hij dacht, zoo hij hier eens een smokkelaar (vond, Wat lof en wat loon hij zou krijgen. Hij wan er geweest van des morgens al 1 (vroeg, Wanneet- hij Louw Hendriks ontmoette, Die, kwoegend, een fustje met brandewijn t* y (droeg, En' dien hij dus minzaam begrootte: „Vriend Louw! in dat 'fustje is meer dan (een kan: Kun jij het biljet ervan toonen „Wel zeker," sprak Louw; „maar je zult (me, goê man! Dalairvari, vooralsnog, wel verschoonen." „Hei, hei!" riep nu de ander: „er wordt (met de wet Zoo makk'liik 'den draak niet gestoken, önthou jij je dag maar. Je heb geen biljet: Die drank is voorzeker gesloken. Je loopt in het not, en dat vaatjon is (priis, Kom, brengt 't maar fluks naar d' ont vanger." „Wat zou ik?." zei Louw: „wel, dan ware (ik niet wijs. Is 't prijls dan draag ik het niet lan- yj (ger. HOE ROMANSCHRIJVERS REKENEN. De onhandigheid, waarmee tal van roman schrijvers in onzen tijd, in hun werken degeld- aangelegenheden behandelen, wordt in de „Mer- gestorven „Indien gij alleen opschrijft,, wat ik hier zeg, dan is het duidelijk dat er de grootste on zin uit moest komen." „Julius Caesar zwom als slaaf verkleed en geheel naakt de Tiber over...." „Julius Apostata is slechts twee keer in zijn leven ziek geweest, doch beide keeren is het dan ook een doodelijke ziekte geweest." EEN GOEDE RAAD. Hef geweer over den schouder, de weitasch op den rug, zijn paard aan den teugel leidende cure de" France" door Anna1 Maria en KaELalo en door twee honden gevolgd hield een jager in een reeks van voorbeelden aangetoond. i 00r de P°ort van 6611 krankzinnigengesticht in In Zola's „Fécondité", leeft het gezin van Ma-de nabijheid van Parijs stil, om zijn ros aan de thi-eu Froment, dat uit zeven, personen "bestaat, j Wen drinken. het heele jaar door, heerlijk en in vreugde van I n der zieken, die begeleid door een op een inkomen van 3360 francs. j P055®1" juist uit de poort kwam, ging naar hem Het wonder op huishoudelijk gebied is nog veelitoe 01 het volgende gesprek ontspon zich. verbazingwekkender in het geval van Claude Lan-thebt daar een mooi paard, zeide d tier, den impressionistischen, schilder in „Tra-j krankzinnige, „hoeveel is het waard?" vail." De kunstenaar leeft aanvankelijk te Pa-"Net heeft 2500 francs gekost, antwoordde rijs, met Christine van een jaarlijksch inkomen de ia8er- van 800 francs; en men krijgt den indruk, als of het hun daarbij heeiemaal niet slecht gaat Zoodra hij het nu echter daartoe gebracht heeft een weinig te verdienen hij verkoopt zijn schil derstukken voor 12 francs het stuk dan gaat hij er al een dienstmeisje op na houden. De „Leerling" van Bourget vindt een plaats als huis-onderwijzer bij den markies de Jussat, die hetm een salaris van 4800 francs en bovendien „En hoeveel heeft het geweer gekost?" „Niet minder dan zevenhonderd en vijftig francs" „En de beide honden?" „Ieder minstens tweehonderd francs." „Wat hebt ge in uw weitasch?" vroee -te ziekt verder." „Een snip.*' „En de prijs van die snip is?" vrije kost en inwoning geeft. j „Tegenwoordig, wanneer ik mij niet vergis, vqï Bourget levert echter een ander geval, waar-Jrancs- in op nog onwaarschijnlijker wijs met het geld i „Beste vriend'zeide daarop de krankzinnige, omgesprongen wordt. Zijn „Humble", onderwij- j »stÜB zo° spoedig mogelijk op uw paard en ver ier van beroep, is steeds zoo ellendig moge- J dwÜn spoorslags, want indien onze directeur ver- lijk gekleed, en hij maakt zijn toilet niet den j ueemtj dat een verstandig mensch drie duizend ©enigen waschkom, het eenige stuk zeep en den zes honderd en vijftig francs uitgeeft, om een eenigen kam, die er in zijn familie voorhanden voSedooiendien men voor vijf francs kan is. Daarbij deelt Bourget den lezer mee, dat deze j koopen, dan laat hij u direct opsluiten." „ongelukkige" dagelijks 10 uren onderwijs geeft, voor 40 francs per dag; volgens deze betaling heeft hij dus een jaarlijksch inkomen van 12.000 francs en als hij zijn gezin nu 3300 francs gaf, dan hield hij nog 87.00 over voor kleeding. ONZE BOERTJES ZIJN ZOO DOM NIET! Een oude Flakkeesche boer had water voor zijn vee noodig en begon een welput te gra ven. Het was een zwaar werk. Langzamer hand naderde het werk zijn voltooiing en het succes scheen volkomen. Maar helaas, op een goeden dag, toen hij er de laatste hand aan gelegd had, stortte de put en de arbeid van een beele week was verloren. Een oogenblik trok ons boertje zich van j CHINEESCHE ZIJDE. De moerbeiboom, zoo onmisbaar voor de zijde productie, waarvan China een der voornaamste markten is, is om die reden het voorwerp van bijzondere zorg, en men kweekt hem met de grootste oplettendheid. Men plant ze in rijen op een afstand van 10 12 voet van elkaar, in vochtige aardbedden en snoeit ze dikwijls, opdat zij des te meer jonge loten zouden voortbren gen, waarvan de bladeren een zeer geschikt voedsel zijn voor de zijwormen. Deze insecten worden opgekweekt en gevoed in kleine huizen, in het midden der plantage gelegen, om ze zooveel mogelijk van alle ge- druisch verwijderd te houden, want de Chinee- Het duurde niet lang of er iep een buur man voorbij, die eens naar den put ging kij ken. Hij zag hoe treurig het er mee stond en toen hij de pet en do jas van den eigenaar erbij zag liggen, meende hij natuurlijk dat de ongelukkige man bij de instorting was d r i •- j- meegesleept en nu op den bodem van zijn ,Te Sa,nta, Rofa m Cddonue staat cm aardige put onder het puin bedolven lag. 't Spreekt kle,IW! kerk> die «°bouwd Ult een enkelen vanzelf, dat hij door menschlievondheid ge dreven dadelijk alarm maakte, en na korten tijd waren eene groote menigte boeren om de plek verzameld. Met schoppen en spaden groeven ze tot zij den put geheel hadden leeg gebaald. Het was een zwaar en vermoeiend werk, maar de genegenheid voor het ongelukkige 'boom vervaardigd 't Leek d' ander wel j siachtr0ffer en het ernstige verlangen om! De kerk bevat m de hoofdruimte 400 per- (droomen ;hem te redden, schonk den arbeiders krach- °nen «n 'i®6" bovendien nog plaats voor een „Zet neer mcuar aw vracht, want de reis te,n. j een bijeenkomst van 100 personen, verder zijn (is ton endj Eindelijk was de taak volbracht en de put ««n mime studeerkamer voor den pastoor en iWij zijn 'aan mijn woning gekomen." lot den bodem leeggedolven; doch van den n°g «enige kleinere vortrekkon. „Neen," zei 'de koimmica woer, „het fustje oudon boer was geen spoor te ontdekken. Na- j De kerk is 20 meter breed en 36 meter lang. (moet moe. j dat ze hem tevergeefs gezocht hadden, togen De klokketoren is 34 meter hoog. De kosten voor ia vpr.runp.ld huisw/iartR. 1 den bouw bedroegen ongeveer 5000 dollar. En 't fust cup zijn schouderen laadde. Nu kuierden beiden de weilanden door; De Zon was ten toppunt gestegen; Het was no(g twee uren naar 't na-astc kan- (toor, En hobbelig waren de wegen. Louw floot soims een deuntje, wijl de arme (kommies Niet ophield met blazen en hijgen; Maar echter, hij gai om vermoeidheid of (niets, Hij zou èr zijn loon wel voor krijgen. Zij hadden ©en uurtje geloopen omtrent, - Toen Ixvuw zei ben geleerd van de Chineezea, en waarv>« de voortbrengselen niet worden overtroffen rijk heid i0f degelijkheid. EEN KERK UIT EEN BOOM. boom. Behalve de tegels van den schoorsteen, het glas van de vensters, dc klok in den itoren, de deurklinken cn scharnieren, is at het mate riaal, dat bij den. bouw gebruikt werd, afkomstig van een reusachtigen sandelboom, welke in Men docino County in Califomië geveld werd. Ook de stoelen in de kerk werden uit het hout van dezen 'W VOOR DE HUISKAMER Vreesdijk loeide de storm. De ziedende gol ven beukten met woest geweld tegen het ont redderde schip. De wind gierde door de masten en het touwwerk en dreigde met dood en ver nieling. Zwarte wolken joegen in wilde vaart door het luchtruim en maakten de duisternis van i den nacht nog dieper, nog akeliger. Bliksemstraal op bliksemstraal doorkliefde de lucht en ver lichtte voor een oogenblik dit tooneel. De rate lende donder weerklonk over de bruisende op pervlakte van den oceaan; het was of de afgron den het woord „dood" krijsehten door die hui- verimgweekende eenzaamheid. Alle passagiers waren aan radeloozen angst ter prooi. Sommigen, zaten in stomme vertwijfe ling ter neer, anderen mengden hun jammerkre ten in. de duizend stemmen der verbolgen na tuur weder anderen hieven oog en handen smee- kend ten hemel. Allen waren op het ergste voorbereid, en al leen de afkeer van den dood deed nog hopen, ofschoon redding onmogelijk scheen. Boven op de brug stond de kapitein, pal, onwrikbaar. De regen doorweekte zijn kleeren, de wind joeg hem langs het gelaat, maar hij merkte het niet. Hij scheen uit graniet gehouwen. Thans, meer dan ooit, hing het leven van honderden af van zijn kalmte en zijn beleid. In. het volle besef van de verantwoordelijkheid, die op hem rustte, trot seerde hij de woedende elementen; onvermoeid ging hij voort bevelen le geven aan de man schappen, die door den langen kamp uitgeput dreigden ineen te zinken- Zijn woorden, zijn voorbeeld vooral stortte hun moed i« het hart en wekte hen op, vol te houden, tot het laatst. Moesten zij sterven, dan wilde zij ten. minste sterven op hun post. Toch leed zijn vaderhart zwaar. Aan boord bevond zich zijn éénig kind, een knaapje van elf jaar: zijn trots, zijn rijkdom, zijn al. ,Wal zou hij ni<et hebben willen geven, om naast het kind te staan, om het met eigen li- cfaaam te kunnen beschermen, om het te mogen redden in het beslissend oogenblik, dat weldra zoude aanbreken^ wantde schipbreuk was onvermijdelijk. Maar hij moest voor de veiligheid van allen waken, en terwijl hij het vaderhart het zwijgen oplegde, wendde hij den blik af van den blonden knaap en staarde strak voor zich uit in het onheilspellend verschiet Daar blonk het licht van. een vuurtoren. Hoe verblijdend dal tesken is, wanneer het den zee man de behouden haven aankondigt, thans ver- meierderde het slechts zijn vrees. Het roer weigerde zijn diensten, het schip was een speelbal van de golven. Ben hevige schok, een dof gekraak, gevolgd door een doodsohe stilte. Een angstkreet steeg op! Het'schip was op een klip gestooten. Met geweld drong het water door een lek binnen. Alle handen aan de pompen! Met den moed der wanhoop toog men aan 't werk. Zoo rekte men het leven, totdat de morgen aanbrak, die, helaas! voor velen de laatste zou eijn. Aan de kust had men de noodseinen ppgemenk|, ai de reddingbootcn met dappere mannen, die net heldhaftige doodsverachting hun leven waag den, omdat van den evenmensch te redden, sta ken van wal. Met welke afwisseling van hoop en vrees sloe gen de schipbreukelingen het grootsche schouw spel en de ontketende krachten der natuur! Het schip begon weldra te zinken... Weldra zou het verzwolgen zijn door de gol ven, die bru,Hend om haar prooi riepen. De reddingsboot naderde!... Wie zou zij opnemen? Wie zou aan den dood worden onlrukt? AJ'leon de kalme, gebiedende slem van den kapitein voorkwam don slrijd tus- schen deze rampzalïgan; zijn woord, zijn edele j houding werkten nog krachtiger dan de zucht naar behoud. Aan zich zelf dacht hij niet; maar zijn kind?.... Het was hem dierbaarder dan het leven.... DSér stond zijn jongen; ddAr was dc reddingbooto, kon hij hem waarschu wen, kon hij Hem opnemen en hem neerlaten in de boot, die „Leven" heette! Maar als de kapitein, zijn post verliet en ook maar één oogenblik allen vergat om aan één te denken, wat zou er dan. van die anderen wor den, aan zijn hoede toevertrouwd? Mocht hij hun leven doen verloren gaan, om dat van zijn kind te redden? Die gedachten dwarrelden door zijn gefolterd hoofd. Eén oogenblik slechts, en de strijd was gestreden. „De kapitein is geen vad,er," zuchtte hij: „boven liefde gaat plicht'' Steeds dieper zonk het vaartuig: de voorste ven verdween reeds in het schuimende nat. Daar klonk een stem naast hem: „Vader, ik sterf met u!" En twee kinderarmen omklemden krampachtig zijn knieën. Met groote liefde blikte de vader neder op zijn zoon. Sterven, zoo jong, bij den aanvang van een hoopvol leven! Maar het reddingswerk werd niet opgegeiven, al eisehte het bovenmenschelijkc inspanning en moed. Daar naderde nogmaals de boot; het werd tijdnog enkele minuten, en met het trot- .sche zeekasteel zou het gedaan zijn. De matrozen hadden een laatste toevlucht ge zocht in het want en in de masten- De kapi tein zelf omklemde met den éénen arm den hoofdmast, in dien anderen drukte hij zijn zoon. Het water steeg, het steegreeds reikte het hem aan de borst. O, kwam de boot! Een woeste golf sloeg over het verbrijzelde vaartuig, een tweede slingerde den mast weg van het zinkende wrok. O, God! hij zag zijn kind niet meer! Wanhopig staarde de vader een tijd lang in het pond!.... Maar dé ér in de boot, tusschen het scheepsvolk ontwaarde bij den blonden krollebol van zijn jongen. Was hetgeen zinsbegoocheling Neen, thans zag hij het dui delijk, het was zijn kind! De boot worstelde met de golven, maar verwijderde zich toch meer en meer en naderde de kust Een luid gejubel, dat boven het geloei van den storm weerklonk, verkondigde hem, dat zij behouden was aange land. Een glimlach speelde om de lippen van den zeerob zelfs in het aangezicht van den dood. „Gered!" prevelde hij'; „mijn jongen is gered!'' Toen begaven hem de krachten, en de golven sloten zich over hem. De plicht had de liefde overwonnen; tochh'ad de liefde gezegepraald- Wat een heerlijke hoed! zijde, bloemen, ge heel de samenstelling en dan die prachtige zeezwaluw! 't Is het nieuwste Parijsche mode!. Al de dames, die door de groote winkelstraat gingen, bleven staan voor het uitstalvenster van de voorname modezaak dan konden ze niet uit geroepen komen over dit wonder van vrouwem- handarbeid. Natuurlijk voelde zich ook de blonde F-lsa door dezen hoed aangetrokken, geboeid, overwonnen Gedurende den dag moest zij meermalen het voorwerp harer vurige begeerte voorbijgaan. „O," dacht zij, „als ik dien hoed eens koo pen kon! Hoe prachtig! hoe onbeschrijfelijk! De blonde Elsa kon zelfs in hare droomen niet loskomen van de gedachten aan dien hoed. Maar het koel redeneerend verstand verklaarde spoedig den strijd aan deze koene verlangensbeelden. Dat ging toch niet. Met den aankoop van dien hoed zouden de verdiensten van een geheele maand weg zijn. In zulke oogenbükken verzette zich haar jeug dige trots tegen haar bescheiden levenslot. Waar om kon zij zich zelve ook niet eens bewon derd zien, waarom ook niet eenmaal de afgunst van heel 't vrouwelijk geslacht opwekken? Al tijd rond te loopen als zoo'n armelijk grauw muisje, daar had zij genoeg van. Drie dagen liep zij rond met het voornemen, naar binnen te gaan en te vragen, wat die hoed kostte met vragen was men immers tot niets gehouden. Altijd stond de hoed nog voor het venster. Plots wierp zij al haar dralen weg en bracht haar plan ten uitvoer. Hierbij gaf Elsa zich zelve zeer voornaam uit, alsof zij over duizen den te beschikken had. Maar winkeljuffrouwen kennen dat. Zij bezagen de ranke gestalte in het eenvoudige, zwarte kleed met scherpen blik, e» wisten genoeg. „Dat Parijsche model meent u?" vroeg een der gedienstige geesten koeltjes. «Ja." De winkèljuffrouw toonde niet de minste nei ging om het bewuste prachtstuk' uit de venster- 1 kast te nemen. „Die juf neemt hem toch' niet," dacht zij. Zij is even kaal als ik „Wat kost die?" „Dertig gulden," antwoordde de winkeljuf snel daarop alsof het niets was, en blikte de blonde Elsa uitdagend aan. Deze vertrok geen wenk brauw, wierp haar hoofd een weinig achterover en vroeg toen: „Ik zou dien hoed wel eens willen passen." Een fijn lachje streek over het gelaat der ver koopster en met spitse vingers drukte zij dm hoed op Elsa's blond hoofdje. En hij zat onverbeterlijk! Daar móest men niet aan draaien en wenden! 't Scheen, dat hij met opzet gemaakt was voor bet jjoflvende losse haar dat overvloedig en goudglanzend ondier de hoedklok uitgolfde. Het mooie meisje voelde haar hartje kloppen. Wat haar daar tegemblikte uit den spiegel, dat aanvallige, zoetlieve gezichtje, was zij dat zelve? O zoo mooi te zijn! Geen prijs scheen haan te hoog daarvoor. „Ik neem dien hoed." Met moeite onderdrukte ae verkoopster Haire verbazing, maar Elsa Betaalde hare drie bank jes van tien moedig aan de kas. Zij stapte parmantig den winkel uit en snelde met de groote, zwarte hoedendoos zalig naar huis, in de wolken over haar nieuw eigendom. Het was Zondag geworden. Vriendelijk scheen 'de heldere zon, en milde,1 zachte lucht verschafte nog eens in den laten herfst buitengewone vreugde, aan al wat leven heeft Buiten in het stadspark1 wemelde het van wan delaars, die last hadden van hunne thans te warme winterkleeding. Elsa merkte hier niets van. Zij droeg haren lilahoed, en met welk een voornaamheid! Vandaag werd zij benijd, dat voelde zij, dat zag zij. Eenmaal hoorde zij twee heeren achter haar zeggen: „Drommejls, die ziet er chique uit!" En toen lachte Elsje haren Arthur gelukzalig tegen. „Vandaag ben je wel erg trotsch, Elsje;" zeide zeide deze haar op vragenden tóón. „Beval ik je dan vandaag een beetje," vroeg zij schelms. „Je bevalt me altijd „Maar vandaag toch" bijzonder —f „Ach kom om dien lilahoed! Natuurlijk, die is zeer chique. Maar kost dan zeker ook een handvol geld?" Elsa was grootsch" geworden om het bezit van haar kleinood, daarom antwoordde zij kort af: „Ja, dertig gulden!" „Dat vind ik wel waf overdreven." Zij haalde de schouders op en zeide: „Waarom mag men ook niet eens lichtzinnig! zijn? Men moet niet altijd kruimelen, Arthur!: Dat past in hot geheel niet meer tegenwoordig. En als men zich de geheele maand afgetobd' heeft, dan mag men toch ook wel eens wat bijzonders opzetten." „Maar mij is dat ding veel te opvallend, Elsa-", „O, foei! Ik had mij zoo gespitst op dezen 'dag en nu ben je zoo heel onplezierig Je moest sne eens goed bekijken en dan denken: die Elsa is toch het beste, het mooiste meisje! Ik zal haar altijd beminnen en.... „Nu en.... Arthur, ik weet niet wat je vandaag scheelt. Je zegt zoo weinig, je bent zoo onverschillig, heb ik je gekrenkt?" „Neen, neen Else." „Misschien loch, Arthur maar je wilt 't niet zeggen."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1911 | | pagina 7