ALLERLEI. J
Van kunstledematen.
Mevrouw.
Ooede Kennissen.
Maar Arthur kwam vanaaafg, ■n.rettcgenstaaivde
ille aanw a kker in ge nnict in een betere stem
ming en de blonde Elsa voelde zich ten slotte
toch niet bevredigd over dezen Zondag, al had
zij ook dien wondermooien hoed.
Nu is Elsa weder thuis. Met zorgzame wielge-
valligheid borg zij haren stihat in de cartonnen
doos en lachte vol zelfbehagen voor zich heen.
Arthur scheen wel wat uit zijn humeur, maar
dat zou wel weer beter worden.
Lang reeds had zij gehoopt, en het was ook
haar vuiagste wenseh, Arthur's vrouw te worden.
Ilij verdiende vrij veel en was in staat eene huis
houding op te zetten, maar hij aarzelde altijd
nog een bepaalde beslissing te nemen. Dit maakte
Elsa verdrietig, en daarom besloot zij het geluk
een stootjt 4© geven, en reeds den volgende
dag kwam cr een brief van Arthur. Elsa lachte
stilvergenoegd, want zij wist wel, wat er in zou
staan. Eene mondelinge beslissing had hij niet
gaarne gegeven, maar wat schrijft hij dan? Het
meisje Las:
Lieve Elsat
Wiees niet boos, maar met ons 'kan Het toch
niets geven. Wiat tocüh moet ik doen met eene
vrouw die hoeden van dertig gulden draagt?
Daarbij zijt gij mij ook te lichtzinnig. Mijn vrouw
moet heel eenvoudig en bescheiden zijn. U past
een veel fijner man, zoodat gij praal kunt ma
ken. Draag uwen lilahoed nog lang met heel veel
genoegen. Ik ben blij, dat ik hem niet meer
zien moet Hij heeft mij gisteren al zeer ont
stemd. Arthur.
Elsa was bleek geworden, zij sidderde. Maar
spoedig kwam zij weer tot bezinning en zeide
vol harteleed:
„Die domoor, hij heeft ook in 't geheel geen
ismaak
Hiermede zocht zij zich' te troosten, maar
het gelukte niet, ja, het werd nog erger; van
dezen dag af haatte Elsa zelve ook haar nieuwen
hoed van dertig gulden, en nooit zette zij dien
weer op. i
Neon, maar.... dag, Mogensen! Bunt
u 't werkelijk
De kleine, dikké man stond aan den over
kant der straat en maakte verschrikkelijk
veel beweging met zijn parapluie. Dan
sprong hij met buide beenen tegelijk van
het trottoir in fet straatvuii en naar mij
toe.
Ha', Ka, KajUj Kent *.tf waarachtigDie
rood-omrande oogun schitterden genoeglijk
achter den gouden bril.
Hij keerde zich dm; en riep zijn vrouw toe
J osefineJo-se-fine! Kom eens gauw
hier! Mij hebben 'm geknapt! Daar is Mo-
gensen
Een zacht gekrijsch1, zij neemt haan rok
op en maakt eveneens een sprong.
7- M©1> wel! Hoe gaat 't? schreeuwden
beiden achter elkalar op straiat, zoodat een
tram plotseling remmen moest, 't iffiais le
vensgevaarlijk.
Ik kreeg ,'n dof geVoel in de keel, of daar
eten prop bleef steken en in mijn ooren suil
den orgeltonen. In mijn gedachten ging blik
semsnel mijn heele leven voorbij.
_'t |3Vas mij namelijk absoluut onmogelijk
mij te herinneren, wie deze menschen wa
ren, wanneer en waar ik hen in mijn leven
had ontmoet. Ik doorliep de jaren van mijn
prille jeugd tot op beden. Dö-dh 't hielp
niets. [Waar ik zocht; ik Vond niets Ik liet
bloedverwanten en vrienden de rij passee-
ren, san atoriurn gasten, koffiehuiskennissen,
vijanden en schuldenaren, alle® vergeefs.
't tWas mij, als werden mijn oogen steeds
grooter, huizen en lantaarnpalen draaiden
om mij heen en ik lachte als idioot.
Ik kwam weer tot bewustzijn door een
schaterend gelucht, waarin wij alle drie wa
ren uitgebarsten, terwijl de man mij in de
zijde stompte.
Hoe 't verder ging, kan ik mij met den
Kesten wil niet herinneren. Ik weet alleen,
dat wij eindelijk veilig en wel in een café
zaten, de tafel met nat en droog beladen.
Dicht naaist mij zat mevrouw „Josefine" en
keek mij aan, hartelijk, als een gelukkige
moeder en haar bovenmatig goed gezinde
gemaal knikte mij onophoudelijk toe, als
wilde hij mij verzekeren, dat alleen de Üood
ons weer kon scheiden.
[Wel, beste Mogensen, wat een Verrals-
sing! Ik heb zoo dikwijls tegen mijn man
gezegd.... ja nu moet ik op u gaan knor
ren. U zult wel begrijpen, dat ik 't Van een
oud vriend als u heel leelijk vond- Verbeeld
je: hij groet mij niet eens meer op straat,
zei ik tegen mijn man en ik laat hem toch
V duidelijk genoeg merken, dat ik hem zie!
Nietwaar, "E.manweV, iie\3 ik "dat niet "dik
wijls gezegd?
Zij schoof nog dichter naar mij toe, ter
wijl haar man een aianVal van hoofdknik
ken kreeg.
Ja, ..Mogensen, bevestigde hij; wij heb
ben veel aan je gedacht, sjnds wij elkaar
ontmoetten. [Wieet je nog wel, dat wij samen
zoo'n schik gehad hebben over Hans?Ha,
ba, hai! Jai, hij is nog altijd dezelfde hij
werkt^maar voor zijn Bike, je herinnert je
toch die aardige Bike? Ha; ha, ha! Hij wil
de 't maar Volstrekt niet voor ernst nemen,
toen je hem niet mét jij" wilde aanspre
ken.
Hier lachte hij als hij een geweldige gees
tigheid. Ik voelde, dat 'k iets zeggen moest
Ju.... ja|.... ha, ha, had dat was een goeie,
ja,!..... dat is "zeker... ha, ha, ha!
LWij stootten aan mjet de glajzten ejn een
lange pauze ontstond.
Toen wilde hij opeens weer klinkenwant
hij dweepte met zulke journalisten als ik.
Zoo klonken wij: Josefine, Emahuel en
ik, en terwijl mijn gedachten naar verre
gekkenhuizen dwaalden, voelde ik, hoe 't
zweet op mijn voorhoofd stond. Ik verkeer
de in de hoogste opgewondenheid. Als er
maar iemand kwam, dien ik moest voorstel
len .Waar waren nxijri geestvermogens ge
bleven Was ik oud geworden Afgeleefd
[Was ik mijn geheugen geheel kwijt? Ik zat
daar en probeerde alle namen, die ik ooit
in_ mijn leven ontmoet hadEnglerik, Jore-
mia.s, Smith, Henriksen, neen, neen!
'Op een.'gen afstand zag ik mijn vriend
Frederiksen door het café gaan. Hij keek
naar ons tafeltje en groette. Eerst mij, dan
met een beleefd höefd-afnemen het echt
paar; hij knipte met de oogen, als bewijs
van een flauw herkennen. Gelukkig liep hij
i door en nam plaats aan een ander tafeltje.
En Jacob is zoo gestorven, zei de
mouw, u herinnert u wel? Hij was destijds
hij ons.
Ja, ja1!... Had ik' maar te weten kun
nen komen welk destijds" het was, waarover
zij 't hadden! En welke Jacob!
Ja, dat was een zeer groot verlies voor
Hans en de zijnen, meende de echtgenoot.
Ja,..e... ik heb 't gelezen., in de kran
ten.... heel treurig, zei ik voorzichtig.
IQ ja? Stond 't in de kranten? vroeg
Josefine plotseling verwonderd. Nu, hij was
ook zeer bekend.
Dat zou ik mie-enen, Jakob/.... sprak
ik stoutmoedig en zeker.
[Wieer eenige lange seconden pauze, 'k
snoot mijn neus, om beter te kunnen den
ken, maiar ik kwa,m niet- op- hun naam.
Ik geloof toch, zei Josefine, dat Jako-b
t© veel slaag heeft gehad.
Jai, maar daarvoor werd hij- ook een
flink m-ensch, liet ik mij ontvallen.
Het echtpaar staarde mij aan met onheil-
zwangere blikken en barstte uit in een da
verend gelach.
Ja, jelui journalisten! Jelui journalis
ten! 'Emanuel sloeg mij op den schouder
Jelui bent uitstekende lui! Die Mogensen
toch! Ik h-eh altijd veel van verzen en poë
zie gehouden', en jelui bent dichters! Daar
om verlangde ik er ook a-ltijd zoo naar, je
weer te ontm-o-eten en nader kennis met je
te maken. En nu zijn we gelukkig weer bij
elkaar en we zeggen „jij" en „jou" als
broers! Maar je weet, vriendschap ver
plicht. Nu moet je een aardig artikeltje
schrijven, zoo'n causerie, o-ver mijn marga
rine. Ze is goed hoor, puik! Ik heb mooie
leveranties!... Ik zal je mijn portret stu
ren! Prosit!.... Waar denk jij aan, Josefine?
Och, ik denk aaln Jacob, Heusch Mo
gensen, hij hield van mij
Nu, -en jij van hem, knikte ha|a|r ml^n.
O, wat 'n pa-ar dacht ik..
[Weer werd het stil.
-Jakob, ja! Heeft hij- een' zachtén dood
glehad? iWia® het geen hartverlamming?
of zenuwkoorts influenza of zoo
iets
Ik wcnschtö mijzelf ver weg
1Wlelneendat wais het niet. Nietis Vain
dlat al!.... Josefine wreef lachtranen uit haar
oogen. Neen, hij begon op zijn oxiden dag
raar te doen; hij' werd slap, kreeg een lee-
lijke ziekte, en Hans heeft hem eindelijk
doodgeschoten. [Wij hebben het vel gehad.
Ik verslikte mij en raakte den adem
kwijt. 1
Duivels! Een hond was het'l
Toen ze heengegaan wair-en, met veel druk
te, zat ik stompzinnig neer. Ik voelde nog
hun vette handdrukken in mijn vingers.
Mijn vriend Frederiksen kwam naar mij
toe slenteren. Hij dacht, dat mijn ma jg wat
tri Se war wae, en recottn-man9.eef5e rntj een
glas cognac. Ik noodigd© hem uit, naar de j
maan te loopen.
Hij bleef zitten tegenover mij en staagde i
mij aan. I
-H-eh' je (de [Olsens nog herkend
Wie?
-De 'Olsens?
-H-eiet-en z-e Distehs
Ja,
1Die twee (die hier zaten? Hoe- j
ten die Olsms
Ja,! zeg ik je.
Het werd duister Voior mijn Oogen".
Beste Frederiksen! Ek hen ziek, wer
kelijk ziek. Z-eg mij in naam van onze
vriendschap, sinds'wanneer, vanwaar en hoe j
lang ken ik de lOlsens
Voor zoover ik weet, Ken je eens aan,
hen Voorgesteld.... op de bjopjtj van Halmen
naar de stad.
„Was dat nu de stem van. mevrouw?'-'
Het nieuwe dienstmeisje luisterde, overeind van
den keukenstoel gekomen, schoen en schoenbor
stel rechtop in de handen. j j
Ze verwachtte elk oogenblik die scherpe, j
vreemde stem van mevrouw te hooren roepen. 1
Di-e stem, welke als een plots gestaakte gil door
't huis kreet, schor en rauw... „Biet"... „Bet." i
„Clasin-e, dat's me te lastig," had mevrouw
gezegd, „al mijn mei-den heeten Bet"
Zij had zulk een scherpe, vreemde stem 1
mevrouw. Sissend begon elk woord en ze sprak,
door den neus. D-e onderlip, die ver naar voren,
uitstak was altijd heel erg vochtig en die natte 1
mond sloot zich nooit. In het ontevreden ge-
zicht was de mond het onlevredenst en leekj
haast boos. I
Het nieuwe dienstmeisje had weer den schoen.;
en den borstel in den schoot genomen. Het leek'
of zij b-egi-nnen wilde met poetsen doc-h werd'
teruggehouden, daar zij aldoor denken moest..
Haar rug was krom gebogen als bij de moede-
loozen en wöar zij ook keek zij zag altijd
het dorp en de hoeve thuis, welke zij verlaten
had.
Zij zag aldoor naar d-e duinen, zooals die
*savonds zwijgend achter de hoeve lagen, blau
wig in den rosen hemel van de ondergaande
zon.
De zon ging onder als zij te breien zat ?sav.
na 't werk, achter 't huis.
Soms was de heele hemel boven de duinen
vol spitse vlammen en. de ronde roode zon gleed
glad en makkelijk er tussehen door en achter
de donkere duinen, weg.
„D-e zon is in zee, Clasina", zei dan moe
der vanuit het diepe binnenste van de kamer
wordt het je niet te koud?"
Het nieuwe dienstmeisje huiverde.
Ze had het hier altijd koud.
Ze vatte den schoenborstel steviger aan en
begon te strijken langs den schoen als in, een
droom. En onder haar denken begonnen de schoe
nen langzamerhand te glimmen met ronde plek-'
ken en lange streken, die breeder werden tot,
groote vlakken. Het nieuwe dienstmeisje keek'
neer op den zwarten schoen...
'....Het werd avond, donkerder avond buiten
op 't land.... de duinenstreep werd zwart en
dook' rustig in den zwarten nacht.
Toen, plots, knaakte de keukendeur en een
spitse, hooge stem tuitte de keuken in: „Hei
je nou nog mijn schoenen niet gepoetst, ver
velende Bet?"
Dat was Bietsi-e, de jongejuffrouw!
Het dienstmeisje dook schuldig neer naar den
grond en zocht de schoenen van Betsie.
Ze had ze van mijnheer nu gepoetst. Ze koos
?s ochtends het eerste de schoenen van mijnheer;
hij had zoo iets vriendelijks in zijn oogen. Die
van B-etsie zette ze vlak bij zich en tegelij
kertijd sloeg ze vol haar jonge oogen op naar
de jongejuffrouw en trachtte naar een vertrou-
Vclijken lach „U schoenen doe 'k nu 't
eerst Betsie."
Het twaalfjarig meisje stond stil, verrast door
de teerë liefheid, die uit de oogen van het nieu
we dienstmeisje vloeide;.... het werd haar on
mogelijk in 't na-uwe keukentje tegen Bet te
snibben... efn opnieuw vergat ze haar maniertjes:
het nadoen van Ma mond open, onderlip voor
uit, hel hoofd ver en twistziek uit de schouders
gestoken.
Doch het werd hef kind vreemd, zoo zonder
den steun harer spichtige bijdehandheid te staan;
zij miste de kattige nijdigheid waarin zich haar
kinderkarakter reeds had vastgelegd. En ze gleed
hel keukentje uit, stil en onbestemd, zich schar
mond over het zachte gevoel, dat doo-r haar
heen stroomde.
rfeV tivearwe a\«ns\n«as\e poelsle fte scJaoenea'
van mijnheer, van Betsie, van den grooten jon
geheer en van de twee kleine jongeheeren. Het
was al heel laat en de schoentjes van me
vrouw, die er nog stonden, zou ze straks wel
doen: spitse knoopschoenen met hooge ha-kken.
Terwijl ze naar die schoentjes keek, was het
of mevrouw haar terugaanzag ea een rilling van
weerzin steeg in haar op, alsof ze misselijk wlerd.
Heimelijk zette ze de heele ris gepoetste schoe
nen boven op 't portaal waar 't altijd donker
was. Doch mevrouw hoorde alles en riep: „Breng
ze maar binnen. Je bent weer veel te laat."
Binnen zaten ze allen te ontbijten.
Mijnheer altijd stil en zwijgend neerziend op
zijn bordje; hij lachte nooit.
„Wat moois met jou," keef ineens schril op,
mevrouws stem-
„Ijverig en flink hèt je moeder mij ge
schreven, papier is geduldig, een leugen komt
er bij jullie buiten zeker niet op an."
Het nieuwe dienstmeisje stond verschrikt te
luisteren; ze zag dien wijden, natten mond, die
eetbewegïngen maakte en tegelijk praatte - moe
ders' naam ontwijdend. Doch niets als schaam
te voelde ze, schaamte om moeder, schaamte,
hier vernederd te staan voor mijnheer, voor Bet
sie, voor den grooten jongeheer. Ze wilde weg,
in haar keuken of op de straat, doch kan zich
niet bewegen, geboeid door de uitgezochte wreed
heden welke mevrouw uitsprak.
„Gisteren den geheelen .dag geluierd, je hebt
de verkeerde voor."
„Ss - Ss," zei mijnheer.
„Ja, jij kunt gemakkelijk zitten te ss ss,"
snauwde mevrouw.
Ineens zag het dienstmeisje mijnheer van de
tafel opstaan en door de kamer naar de deur
toeloopen. Vervaarlijk groo-tseh leek hij haar als
een rechtvaardig oordeel. Doch er geschiedde
niets. De jongens stonden nu ook van tafel op;
ze zeiden vage groet-geluidea pn repten zich
met vlugge voeten naar de deur.
Daar stond ze alleen met mevrouw.
„Waar hei-je mijn Laarsjes, mijn k'noope,
'k moet uit?"
Mevrouw stond overend.
Het nieuwe dienstmeisje meende zich weg te
moeten haasten om ze te gaan halen, doch de
weerzin voor die vrouw klonk haar aan de
vloerplek vast
Het was of ze thans heel het wezen van me
vrouw in zic-h wilde opvangen om haar afkeer
te voeden tot het te veel werd en zij deze in een
zuiver instinct van zich afwerpen zou. Het werd
ook of een schim van al dit moeilijke stadsleven
in die gekromde corsetgekmelde figuur vóórhaar
stond.
Daar snelde mevrouw de kamer uit en hoordé
ze haar het huis door jachten, zich klaar ma
kend en eindellijk de voordeur toeklappen en het
nieuwe dieuwe dienstmeisje zag door het raam
mevrouw voortloopen tussehen menschen en
stemmen in heel da-t drukke nazetten van men
schen en dingen, in volle straten, dat Botter
dam heette.
Toen sleepte ze baar zware voeten over 't
vloerkleed van de kamer en dé looper in de gang
als doorliep ze een voor haar moeilijk te bega-
non grond ,-en ging de keuken in.
Het huis was nu stil, zonder memsdhen, doch
Het groote rumoer van de stad bruiste als een
onrustige zee hoog in haar denken op. Een zee
die haar neersloeg aan de keukentafel, 't hoofd,
warm tussehen de armen, in; een zee di-e ge
weldig haar overmande, waardoor zij zonderden
ken was... Doch zij zag de hoeve... het was
avond thuis... zij was veilig thuis, dó ér, ver,
achter de donkere duinen in den ernstigen avond
Zij breidde aan haar kous en toen ging de zon
onder
„En de langzame stem van moeder.../: „Cla
sina, wordt het je niet te koud?""
O, Moedejr!
Het nieuwe dienstmeisje Kuilde zacht in 't
keukentje, waarin elk voorwerp zoo wreéd-
vre-em-d was gebleven: de grijize pannen, de
tegels van de vloer. Daar .stonden de knoopen-
laarsjes met hun grillige hakjes en scherpe spitL
sen... geel satijn flikkerde van binnen waar de
voet in zat
Het was of uit de schoentjes 'mevrouw ver
rees. "Het dienstmeisje was van haar keukenstoel
opgekomen en stond tegenover de twee parman
tige laarsjes.
Neen; hij deze mevrouw k'on zij niet blijven.
Zij trachtte opnieuw te beselfen do honderd
gulden, welke zij hier verdienen ging, die buiten
op de hoeve tot zulk een groote som waren
gegroeid.
Doch geld had voor haar ttfans geen waarde.
Haar hart was vol van heimwee en, geen enkel
ander gevoel kon er meer in, zelfs niet cUat voor
die groote som.
■Zij zag de laarsjes wachtend staan, het was
haar eerste plichtje ze nu tc poetsen. Doch zij
wilde niiet
nomen. Bedaard liep ze de keuken uit, opge-i
richt haar kromme rug uit de moedeloosheid.
Op haar kamertje pakte ze haar kleeren bij
een en met den bewusten tred waarmee ze over
de hoeve liep, ging ze de loopertrappen af, het
stille gangetje door en de voordeur uit, langs
de mooie koperen plaat, met het wonderlijke
woord eropcommissionair. Als een branding,
die ze nog door moest, leken de drukke straten
naar 't station
In het leege huis kwam mevrouw terug en
riep „Bet" - „Bet". En toen het stil bleef, nog)
eens scherper: - „Bet."
Het electrisch belletje ringie huis door, drin
gend, zakelijk bevelend met zijn onverstoorde
geluid. Doch van nergens kwam de wëifelige
stap van het nieuwe dienstmeisje aanzètten.
Toen stoof mevrouw de keuken in, waar de
knooplaarsjes ais stille getuigen, stonden, de hoo
ge hakjes aaneengesloten naast elkaar.
Ja die meid was weg. Weggeloopem!
Nu gauw de zilveren lepeltjes teilen.
Het streven om verloren ledematen door an
dere te vervangen, ter verhooging van arbeids
geschiktheid, heeft reeds een lange geschiede
nis achter zich. Dank zij den grooten vooruit
gang der medische en indnstrieele techniek, is
het thans mogelijk om velen, die vroeger hulp
behoevend zouden zijn gebleven, door het ver
schaffen van kunstledematen te helpen en de
arbeidsgeschiktheid ten deele weer tecug te
geven.
Tot welk een hooge trap men reeds geko
men is in de industrie der kunstledematen,
beschrijft de „Risicobank" in een lang arti
kel, waarin o.a. het volgende voortkomt:
Dr. Hoefman te Koningsberg (Pruisen)
heeft er zich op toegelegd, doelmatige toe
stellen te vervaardigen ter vervanging van
verloren ledematen. Zijn doel is, de gebrui
kers ervan te leeren, door oefening met die
toestellen te verrichten wat verricht kon wor
den toen nog geen amputatie had plaats gehad,
althans zooveel mogelijk.
Hij staat aan 't hoofd van een chirurgische
kliniek. Eenige jaren geleden behandelde hij
een patiënt, een landarbeider, wien tengevol
ge van bevriezing de beide onderarmen en de
beide onderbeenen tot op ongeveer de helft
moesten worden afgezet. Nadat de wonden
waren genezen, was de ongelukkige, die geen
aanspraak kon doen gelden op eenige onge
vallenrente, natuurlijk ongeschikt voor arbeid
en gansch hulpeloos.
De hier genoemde medicus deed voor hem,
ter vervanging van de onderbeenen, toestel
len vervaardigen, eenvoudig samengesteld
van ijzeren stangen, gepolsterde slobkousen
en eenige riemen ter bevestiging, welke toe
stellen slechts op de plaats van den voet een
vaste zool bezitten. Ter vervanging van de
armen, kreeg hij toestellen, bestaande uit een
aan den armstomp te bevestigen manchet, dra
gend een metalen stang, door eenige metalen
repen aan die manchet verbonden. Die stang
draagt een sterke huls, eveneens van metaal.
Verschillende voorwerpen kunnen op die huls
-w orden bevestigd, ongeveer op de wijze, zoo
als een bajonet op een geweer geplaatst wordt.
Een geringe druk is daartoe slechts noodig.
Met behulp van deze toestellen kon de pa
tiënt na enkele weken niet slechts loopen,
maar ook leerde hij vlug, met in de genoemde
hulzen passende voorwerpen, zich kammeen,
rees, vork, beker te gebruiken, zich zonder hulp
aan- en uitkleeden, wasschen, enz. Het ver
wisselen van de daartoe noodige voorwerpen
kon zoo eenvoudig geschieden, dat de betrok
kene dit ook zonder hulp kon verrichten. Ein
delijk werden ook gereedschappen voor het vast
zetten in de meergenoemde hulzen ingericht,
als b.v. vijl, handschroef, schroevendraaier,
hamer, boor, schop, hark, bijl, vervolgens pen
nenhouder, potlood, enz. enz. Zoo spoedig en
goed kon hij die voorwerpen hanteeren, dat
hij als slotenmaker werd in dienst genomen en
onder meer ook aan de draaibank werd te werk
gesteld en een dagloon van twee mark kon ver
dienen; bovendien leerde hij tamelijk goed
schrijven.
"StaAwA -p-tocA. vis, ö<Js.
andere geamputeerden voorzien van soortge
lijke kunstledematen. En onder leiding van
eerstgenoemden patiënt, leerden ze betrekkelijk
vlug niet slechts de eenvoudigste levensver
richtingen met hun kunstarm verrichten als
b.v. eten en drinken, maar ook het uitvoeren
van Toonenden arbeid van onderscheiden aard;
of wel leerden zij hun kunstarm zoozeer tot
steun te doen zijn van hun niet getroffen arm,
dat zij beter en vlugger arbeidden dan zulks
mogelijk was met laatstgenoemd lichaamsdeel
alleen. "Vrouwen, die een hand hadden verloren,
konden na de noodige oefening weer breien
en naaien.
Aan meer dan 200 personen, die een of meer
ledenmaten moesten missen, heeft dr. Hoefman
een aantal soorgelijke toestellen ter vervan
ging van ledematen verschaft, bij het uitdenken
waarvan de 't eerst door ons aangehaalde pa-:
tiënt, de man zonder annen en beenen, hem
van veel dienst was. Die goede resultaten heb-:
ben de Oostpruisische „Berufsgenossenschaffj
voor den landbouw er toe gebracht dezen kreu-'
pele aan te stellen, tegen bezoldiging, tot on-'
derwijzer ten behoeve van met zulke toestel
len toegeruste getroffenen. 1
Het is velen waarschijnlijk niet bekend, dat
do hier beschreven methode ook in ons land
zij het dan ook slechts op bescheiden schaal
en wellicht minder geperfectioneerd, wordt
toegepast. De Jobanna-Stiehting te Arnhem,!
eene inrichting tot het opvoeden en verzorgen'
van gebrekkige en mismaakte kinderen, maakt
reeds sinds een aantal jaren van soortgelijks
eenvoudige en toch zoo practische toestellen ge
bruik. Bij een bezoek, dat wij aan de genoem
de instelling brachten en waarbij men ons met
de grootste welwillendheid heit vele belang
wekkende toonde, dat in dez<r inrichting
wordt verricht, waren wij in de gelegenheid,
treffende staaltjes te zien en te hooren van
wat op deze wijze kan worden bereikt. Wij za
gen een meisje, dat beide armen, op twee stom
pjes na, miste en dat met behulp van soortge
lijke als hoven omschreven werktuigen allerlei
werkzaamheden zeer „handig" verrichtte; eten,
schrijven, enz., en van wie ons zelfs eenig keu
rig borduurwerk werd vertoond. In de genoem
de inrichting werden de bedoelde werktuigen
nog slechts weinig gebruikt voor eigenlijken
vakarbeid. Toch deelde men ons mede; dat een
in de Johanne-Stichting opgeleide jongen, die
de beide armen mist, zich met behulp van dez?
toestelletjes zóó goed kan helpen, dat hij thar
als boekhouder bij eene te Amsterdam geve
tigde firma werkzaam is.
DE PHILQSOOF.;
TJöuW, BI© ©en' rijk© fokker wals
En in zjjm echt, door 's Hemels zegen.
Twee wakkre Izöinen hiajd. verkregen,
Wa;arin men 's vaders beeltnis las,
Liet dus Hch' a]an zijn wijfje hooren:
„Mijn Maartjelief 1 mijn uitverkoren!
„LWiat zullen wij Tnet Krelis doen
„Jij weet, wij hebben rijklijk poen, 1)
„En', Oml Van hem een Koer te mlaken,
„Dat zjjn' gewis t© slechte kaken."- N
„Dat 's waar," "zei Maartje, „hij is kant 2)
„En' heeft een overgroot verstand."
•Tufet kWaiml in' 'f voeren' vialn Hees redely1
De Heer Van 't dorp naar binnen treden 1
Dien' vroegen 'zij terstond om rajajd,
[jyiat best te Boten met Krelismaiat
Hij sprak,„Ik liet hem wis studéferén1.1
„Fiat! stiudeeren," Zei de hoer;
„Mïe weet, walt hij: kan worden', inloer
„En hoe men hem zal respeeteeren".- i
Voorts zei helt Heerschap: „Volg mijn ralajïi
Indien gij helm: studeeren lalat,
„Moet hij de wijsbegeerte kiezen',
„Dalar kan men nooit iets bij verlieZe|a.,1
„Is dat niet, spreek, philosophij 1
Jai, IMuw, 'dat hebt gij goed geraden!,'
ÏjVjas 't antwoord,,'k weet geen beter zaiak
„Nöch die mem' leert met ineer vermajak
„En di© den geest meer kan verzlaldem,"
i
Metf z'otekt strafe nialaT teen schnnder mlanj
Daiar Kees die kunst van lecren kan.
Hij gOait van1 huis, Om1 in die zaken
Zich kundig en beroemd te maken.
Na één jaar afzjjns komt hij w r.
Bezoekt zjjn moeder en Zijn vajdcr
Elk op zijn beurt omhelst hem toer,.
1) Gemeen'zame nOam Voor gel<h
2) Krachtig, frisah, levendig*