ALLERLEI. J Van kunstledematen. Mevrouw. Ooede Kennissen. Maar Arthur kwam vanaaafg, ■n.rettcgenstaaivde ille aanw a kker in ge nnict in een betere stem ming en de blonde Elsa voelde zich ten slotte toch niet bevredigd over dezen Zondag, al had zij ook dien wondermooien hoed. Nu is Elsa weder thuis. Met zorgzame wielge- valligheid borg zij haren stihat in de cartonnen doos en lachte vol zelfbehagen voor zich heen. Arthur scheen wel wat uit zijn humeur, maar dat zou wel weer beter worden. Lang reeds had zij gehoopt, en het was ook haar vuiagste wenseh, Arthur's vrouw te worden. Ilij verdiende vrij veel en was in staat eene huis houding op te zetten, maar hij aarzelde altijd nog een bepaalde beslissing te nemen. Dit maakte Elsa verdrietig, en daarom besloot zij het geluk een stootjt 4© geven, en reeds den volgende dag kwam cr een brief van Arthur. Elsa lachte stilvergenoegd, want zij wist wel, wat er in zou staan. Eene mondelinge beslissing had hij niet gaarne gegeven, maar wat schrijft hij dan? Het meisje Las: Lieve Elsat Wiees niet boos, maar met ons 'kan Het toch niets geven. Wiat tocüh moet ik doen met eene vrouw die hoeden van dertig gulden draagt? Daarbij zijt gij mij ook te lichtzinnig. Mijn vrouw moet heel eenvoudig en bescheiden zijn. U past een veel fijner man, zoodat gij praal kunt ma ken. Draag uwen lilahoed nog lang met heel veel genoegen. Ik ben blij, dat ik hem niet meer zien moet Hij heeft mij gisteren al zeer ont stemd. Arthur. Elsa was bleek geworden, zij sidderde. Maar spoedig kwam zij weer tot bezinning en zeide vol harteleed: „Die domoor, hij heeft ook in 't geheel geen ismaak Hiermede zocht zij zich' te troosten, maar het gelukte niet, ja, het werd nog erger; van dezen dag af haatte Elsa zelve ook haar nieuwen hoed van dertig gulden, en nooit zette zij dien weer op. i Neon, maar.... dag, Mogensen! Bunt u 't werkelijk De kleine, dikké man stond aan den over kant der straat en maakte verschrikkelijk veel beweging met zijn parapluie. Dan sprong hij met buide beenen tegelijk van het trottoir in fet straatvuii en naar mij toe. Ha', Ka, KajUj Kent *.tf waarachtigDie rood-omrande oogun schitterden genoeglijk achter den gouden bril. Hij keerde zich dm; en riep zijn vrouw toe J osefineJo-se-fine! Kom eens gauw hier! Mij hebben 'm geknapt! Daar is Mo- gensen Een zacht gekrijsch1, zij neemt haan rok op en maakt eveneens een sprong. 7- M©1> wel! Hoe gaat 't? schreeuwden beiden achter elkalar op straiat, zoodat een tram plotseling remmen moest, 't iffiais le vensgevaarlijk. Ik kreeg ,'n dof geVoel in de keel, of daar eten prop bleef steken en in mijn ooren suil den orgeltonen. In mijn gedachten ging blik semsnel mijn heele leven voorbij. _'t |3Vas mij namelijk absoluut onmogelijk mij te herinneren, wie deze menschen wa ren, wanneer en waar ik hen in mijn leven had ontmoet. Ik doorliep de jaren van mijn prille jeugd tot op beden. Dö-dh 't hielp niets. [Waar ik zocht; ik Vond niets Ik liet bloedverwanten en vrienden de rij passee- ren, san atoriurn gasten, koffiehuiskennissen, vijanden en schuldenaren, alle® vergeefs. 't tWas mij, als werden mijn oogen steeds grooter, huizen en lantaarnpalen draaiden om mij heen en ik lachte als idioot. Ik kwam weer tot bewustzijn door een schaterend gelucht, waarin wij alle drie wa ren uitgebarsten, terwijl de man mij in de zijde stompte. Hoe 't verder ging, kan ik mij met den Kesten wil niet herinneren. Ik weet alleen, dat wij eindelijk veilig en wel in een café zaten, de tafel met nat en droog beladen. Dicht naaist mij zat mevrouw „Josefine" en keek mij aan, hartelijk, als een gelukkige moeder en haar bovenmatig goed gezinde gemaal knikte mij onophoudelijk toe, als wilde hij mij verzekeren, dat alleen de Üood ons weer kon scheiden. [Wel, beste Mogensen, wat een Verrals- sing! Ik heb zoo dikwijls tegen mijn man gezegd.... ja nu moet ik op u gaan knor ren. U zult wel begrijpen, dat ik 't Van een oud vriend als u heel leelijk vond- Verbeeld je: hij groet mij niet eens meer op straat, zei ik tegen mijn man en ik laat hem toch V duidelijk genoeg merken, dat ik hem zie! Nietwaar, "E.manweV, iie\3 ik "dat niet "dik wijls gezegd? Zij schoof nog dichter naar mij toe, ter wijl haar man een aianVal van hoofdknik ken kreeg. Ja, ..Mogensen, bevestigde hij; wij heb ben veel aan je gedacht, sjnds wij elkaar ontmoetten. [Wieet je nog wel, dat wij samen zoo'n schik gehad hebben over Hans?Ha, ba, hai! Jai, hij is nog altijd dezelfde hij werkt^maar voor zijn Bike, je herinnert je toch die aardige Bike? Ha; ha, ha! Hij wil de 't maar Volstrekt niet voor ernst nemen, toen je hem niet mét jij" wilde aanspre ken. Hier lachte hij als hij een geweldige gees tigheid. Ik voelde, dat 'k iets zeggen moest Ju.... ja|.... ha, ha, had dat was een goeie, ja,!..... dat is "zeker... ha, ha, ha! LWij stootten aan mjet de glajzten ejn een lange pauze ontstond. Toen wilde hij opeens weer klinkenwant hij dweepte met zulke journalisten als ik. Zoo klonken wij: Josefine, Emahuel en ik, en terwijl mijn gedachten naar verre gekkenhuizen dwaalden, voelde ik, hoe 't zweet op mijn voorhoofd stond. Ik verkeer de in de hoogste opgewondenheid. Als er maar iemand kwam, dien ik moest voorstel len .Waar waren nxijri geestvermogens ge bleven Was ik oud geworden Afgeleefd [Was ik mijn geheugen geheel kwijt? Ik zat daar en probeerde alle namen, die ik ooit in_ mijn leven ontmoet hadEnglerik, Jore- mia.s, Smith, Henriksen, neen, neen! 'Op een.'gen afstand zag ik mijn vriend Frederiksen door het café gaan. Hij keek naar ons tafeltje en groette. Eerst mij, dan met een beleefd höefd-afnemen het echt paar; hij knipte met de oogen, als bewijs van een flauw herkennen. Gelukkig liep hij i door en nam plaats aan een ander tafeltje. En Jacob is zoo gestorven, zei de mouw, u herinnert u wel? Hij was destijds hij ons. Ja, ja1!... Had ik' maar te weten kun nen komen welk destijds" het was, waarover zij 't hadden! En welke Jacob! Ja, dat was een zeer groot verlies voor Hans en de zijnen, meende de echtgenoot. Ja,..e... ik heb 't gelezen., in de kran ten.... heel treurig, zei ik voorzichtig. IQ ja? Stond 't in de kranten? vroeg Josefine plotseling verwonderd. Nu, hij was ook zeer bekend. Dat zou ik mie-enen, Jakob/.... sprak ik stoutmoedig en zeker. [Wieer eenige lange seconden pauze, 'k snoot mijn neus, om beter te kunnen den ken, maiar ik kwa,m niet- op- hun naam. Ik geloof toch, zei Josefine, dat Jako-b t© veel slaag heeft gehad. Jai, maar daarvoor werd hij- ook een flink m-ensch, liet ik mij ontvallen. Het echtpaar staarde mij aan met onheil- zwangere blikken en barstte uit in een da verend gelach. Ja, jelui journalisten! Jelui journalis ten! 'Emanuel sloeg mij op den schouder Jelui bent uitstekende lui! Die Mogensen toch! Ik h-eh altijd veel van verzen en poë zie gehouden', en jelui bent dichters! Daar om verlangde ik er ook a-ltijd zoo naar, je weer te ontm-o-eten en nader kennis met je te maken. En nu zijn we gelukkig weer bij elkaar en we zeggen „jij" en „jou" als broers! Maar je weet, vriendschap ver plicht. Nu moet je een aardig artikeltje schrijven, zoo'n causerie, o-ver mijn marga rine. Ze is goed hoor, puik! Ik heb mooie leveranties!... Ik zal je mijn portret stu ren! Prosit!.... Waar denk jij aan, Josefine? Och, ik denk aaln Jacob, Heusch Mo gensen, hij hield van mij Nu, -en jij van hem, knikte ha|a|r ml^n. O, wat 'n pa-ar dacht ik.. [Weer werd het stil. -Jakob, ja! Heeft hij- een' zachtén dood glehad? iWia® het geen hartverlamming? of zenuwkoorts influenza of zoo iets Ik wcnschtö mijzelf ver weg 1Wlelneendat wais het niet. Nietis Vain dlat al!.... Josefine wreef lachtranen uit haar oogen. Neen, hij begon op zijn oxiden dag raar te doen; hij' werd slap, kreeg een lee- lijke ziekte, en Hans heeft hem eindelijk doodgeschoten. [Wij hebben het vel gehad. Ik verslikte mij en raakte den adem kwijt. 1 Duivels! Een hond was het'l Toen ze heengegaan wair-en, met veel druk te, zat ik stompzinnig neer. Ik voelde nog hun vette handdrukken in mijn vingers. Mijn vriend Frederiksen kwam naar mij toe slenteren. Hij dacht, dat mijn ma jg wat tri Se war wae, en recottn-man9.eef5e rntj een glas cognac. Ik noodigd© hem uit, naar de j maan te loopen. Hij bleef zitten tegenover mij en staagde i mij aan. I -H-eh' je (de [Olsens nog herkend Wie? -De 'Olsens? -H-eiet-en z-e Distehs Ja, 1Die twee (die hier zaten? Hoe- j ten die Olsms Ja,! zeg ik je. Het werd duister Voior mijn Oogen". Beste Frederiksen! Ek hen ziek, wer kelijk ziek. Z-eg mij in naam van onze vriendschap, sinds'wanneer, vanwaar en hoe j lang ken ik de lOlsens Voor zoover ik weet, Ken je eens aan, hen Voorgesteld.... op de bjopjtj van Halmen naar de stad. „Was dat nu de stem van. mevrouw?'-' Het nieuwe dienstmeisje luisterde, overeind van den keukenstoel gekomen, schoen en schoenbor stel rechtop in de handen. j j Ze verwachtte elk oogenblik die scherpe, j vreemde stem van mevrouw te hooren roepen. 1 Di-e stem, welke als een plots gestaakte gil door 't huis kreet, schor en rauw... „Biet"... „Bet." i „Clasin-e, dat's me te lastig," had mevrouw gezegd, „al mijn mei-den heeten Bet" Zij had zulk een scherpe, vreemde stem 1 mevrouw. Sissend begon elk woord en ze sprak, door den neus. D-e onderlip, die ver naar voren, uitstak was altijd heel erg vochtig en die natte 1 mond sloot zich nooit. In het ontevreden ge- zicht was de mond het onlevredenst en leekj haast boos. I Het nieuwe dienstmeisje had weer den schoen.; en den borstel in den schoot genomen. Het leek' of zij b-egi-nnen wilde met poetsen doc-h werd' teruggehouden, daar zij aldoor denken moest.. Haar rug was krom gebogen als bij de moede- loozen en wöar zij ook keek zij zag altijd het dorp en de hoeve thuis, welke zij verlaten had. Zij zag aldoor naar d-e duinen, zooals die *savonds zwijgend achter de hoeve lagen, blau wig in den rosen hemel van de ondergaande zon. De zon ging onder als zij te breien zat ?sav. na 't werk, achter 't huis. Soms was de heele hemel boven de duinen vol spitse vlammen en. de ronde roode zon gleed glad en makkelijk er tussehen door en achter de donkere duinen, weg. „D-e zon is in zee, Clasina", zei dan moe der vanuit het diepe binnenste van de kamer wordt het je niet te koud?" Het nieuwe dienstmeisje huiverde. Ze had het hier altijd koud. Ze vatte den schoenborstel steviger aan en begon te strijken langs den schoen als in, een droom. En onder haar denken begonnen de schoe nen langzamerhand te glimmen met ronde plek-' ken en lange streken, die breeder werden tot, groote vlakken. Het nieuwe dienstmeisje keek' neer op den zwarten schoen... '....Het werd avond, donkerder avond buiten op 't land.... de duinenstreep werd zwart en dook' rustig in den zwarten nacht. Toen, plots, knaakte de keukendeur en een spitse, hooge stem tuitte de keuken in: „Hei je nou nog mijn schoenen niet gepoetst, ver velende Bet?" Dat was Bietsi-e, de jongejuffrouw! Het dienstmeisje dook schuldig neer naar den grond en zocht de schoenen van Betsie. Ze had ze van mijnheer nu gepoetst. Ze koos ?s ochtends het eerste de schoenen van mijnheer; hij had zoo iets vriendelijks in zijn oogen. Die van B-etsie zette ze vlak bij zich en tegelij kertijd sloeg ze vol haar jonge oogen op naar de jongejuffrouw en trachtte naar een vertrou- Vclijken lach „U schoenen doe 'k nu 't eerst Betsie." Het twaalfjarig meisje stond stil, verrast door de teerë liefheid, die uit de oogen van het nieu we dienstmeisje vloeide;.... het werd haar on mogelijk in 't na-uwe keukentje tegen Bet te snibben... efn opnieuw vergat ze haar maniertjes: het nadoen van Ma mond open, onderlip voor uit, hel hoofd ver en twistziek uit de schouders gestoken. Doch het werd hef kind vreemd, zoo zonder den steun harer spichtige bijdehandheid te staan; zij miste de kattige nijdigheid waarin zich haar kinderkarakter reeds had vastgelegd. En ze gleed hel keukentje uit, stil en onbestemd, zich schar mond over het zachte gevoel, dat doo-r haar heen stroomde. rfeV tivearwe a\«ns\n«as\e poelsle fte scJaoenea' van mijnheer, van Betsie, van den grooten jon geheer en van de twee kleine jongeheeren. Het was al heel laat en de schoentjes van me vrouw, die er nog stonden, zou ze straks wel doen: spitse knoopschoenen met hooge ha-kken. Terwijl ze naar die schoentjes keek, was het of mevrouw haar terugaanzag ea een rilling van weerzin steeg in haar op, alsof ze misselijk wlerd. Heimelijk zette ze de heele ris gepoetste schoe nen boven op 't portaal waar 't altijd donker was. Doch mevrouw hoorde alles en riep: „Breng ze maar binnen. Je bent weer veel te laat." Binnen zaten ze allen te ontbijten. Mijnheer altijd stil en zwijgend neerziend op zijn bordje; hij lachte nooit. „Wat moois met jou," keef ineens schril op, mevrouws stem- „Ijverig en flink hèt je moeder mij ge schreven, papier is geduldig, een leugen komt er bij jullie buiten zeker niet op an." Het nieuwe dienstmeisje stond verschrikt te luisteren; ze zag dien wijden, natten mond, die eetbewegïngen maakte en tegelijk praatte - moe ders' naam ontwijdend. Doch niets als schaam te voelde ze, schaamte om moeder, schaamte, hier vernederd te staan voor mijnheer, voor Bet sie, voor den grooten jongeheer. Ze wilde weg, in haar keuken of op de straat, doch kan zich niet bewegen, geboeid door de uitgezochte wreed heden welke mevrouw uitsprak. „Gisteren den geheelen .dag geluierd, je hebt de verkeerde voor." „Ss - Ss," zei mijnheer. „Ja, jij kunt gemakkelijk zitten te ss ss," snauwde mevrouw. Ineens zag het dienstmeisje mijnheer van de tafel opstaan en door de kamer naar de deur toeloopen. Vervaarlijk groo-tseh leek hij haar als een rechtvaardig oordeel. Doch er geschiedde niets. De jongens stonden nu ook van tafel op; ze zeiden vage groet-geluidea pn repten zich met vlugge voeten naar de deur. Daar stond ze alleen met mevrouw. „Waar hei-je mijn Laarsjes, mijn k'noope, 'k moet uit?" Mevrouw stond overend. Het nieuwe dienstmeisje meende zich weg te moeten haasten om ze te gaan halen, doch de weerzin voor die vrouw klonk haar aan de vloerplek vast Het was of ze thans heel het wezen van me vrouw in zic-h wilde opvangen om haar afkeer te voeden tot het te veel werd en zij deze in een zuiver instinct van zich afwerpen zou. Het werd ook of een schim van al dit moeilijke stadsleven in die gekromde corsetgekmelde figuur vóórhaar stond. Daar snelde mevrouw de kamer uit en hoordé ze haar het huis door jachten, zich klaar ma kend en eindellijk de voordeur toeklappen en het nieuwe dieuwe dienstmeisje zag door het raam mevrouw voortloopen tussehen menschen en stemmen in heel da-t drukke nazetten van men schen en dingen, in volle straten, dat Botter dam heette. Toen sleepte ze baar zware voeten over 't vloerkleed van de kamer en dé looper in de gang als doorliep ze een voor haar moeilijk te bega- non grond ,-en ging de keuken in. Het huis was nu stil, zonder memsdhen, doch Het groote rumoer van de stad bruiste als een onrustige zee hoog in haar denken op. Een zee die haar neersloeg aan de keukentafel, 't hoofd, warm tussehen de armen, in; een zee di-e ge weldig haar overmande, waardoor zij zonderden ken was... Doch zij zag de hoeve... het was avond thuis... zij was veilig thuis, dó ér, ver, achter de donkere duinen in den ernstigen avond Zij breidde aan haar kous en toen ging de zon onder „En de langzame stem van moeder.../: „Cla sina, wordt het je niet te koud?"" O, Moedejr! Het nieuwe dienstmeisje Kuilde zacht in 't keukentje, waarin elk voorwerp zoo wreéd- vre-em-d was gebleven: de grijize pannen, de tegels van de vloer. Daar .stonden de knoopen- laarsjes met hun grillige hakjes en scherpe spitL sen... geel satijn flikkerde van binnen waar de voet in zat Het was of uit de schoentjes 'mevrouw ver rees. "Het dienstmeisje was van haar keukenstoel opgekomen en stond tegenover de twee parman tige laarsjes. Neen; hij deze mevrouw k'on zij niet blijven. Zij trachtte opnieuw te beselfen do honderd gulden, welke zij hier verdienen ging, die buiten op de hoeve tot zulk een groote som waren gegroeid. Doch geld had voor haar ttfans geen waarde. Haar hart was vol van heimwee en, geen enkel ander gevoel kon er meer in, zelfs niet cUat voor die groote som. ■Zij zag de laarsjes wachtend staan, het was haar eerste plichtje ze nu tc poetsen. Doch zij wilde niiet nomen. Bedaard liep ze de keuken uit, opge-i richt haar kromme rug uit de moedeloosheid. Op haar kamertje pakte ze haar kleeren bij een en met den bewusten tred waarmee ze over de hoeve liep, ging ze de loopertrappen af, het stille gangetje door en de voordeur uit, langs de mooie koperen plaat, met het wonderlijke woord eropcommissionair. Als een branding, die ze nog door moest, leken de drukke straten naar 't station In het leege huis kwam mevrouw terug en riep „Bet" - „Bet". En toen het stil bleef, nog) eens scherper: - „Bet." Het electrisch belletje ringie huis door, drin gend, zakelijk bevelend met zijn onverstoorde geluid. Doch van nergens kwam de wëifelige stap van het nieuwe dienstmeisje aanzètten. Toen stoof mevrouw de keuken in, waar de knooplaarsjes ais stille getuigen, stonden, de hoo ge hakjes aaneengesloten naast elkaar. Ja die meid was weg. Weggeloopem! Nu gauw de zilveren lepeltjes teilen. Het streven om verloren ledematen door an dere te vervangen, ter verhooging van arbeids geschiktheid, heeft reeds een lange geschiede nis achter zich. Dank zij den grooten vooruit gang der medische en indnstrieele techniek, is het thans mogelijk om velen, die vroeger hulp behoevend zouden zijn gebleven, door het ver schaffen van kunstledematen te helpen en de arbeidsgeschiktheid ten deele weer tecug te geven. Tot welk een hooge trap men reeds geko men is in de industrie der kunstledematen, beschrijft de „Risicobank" in een lang arti kel, waarin o.a. het volgende voortkomt: Dr. Hoefman te Koningsberg (Pruisen) heeft er zich op toegelegd, doelmatige toe stellen te vervaardigen ter vervanging van verloren ledematen. Zijn doel is, de gebrui kers ervan te leeren, door oefening met die toestellen te verrichten wat verricht kon wor den toen nog geen amputatie had plaats gehad, althans zooveel mogelijk. Hij staat aan 't hoofd van een chirurgische kliniek. Eenige jaren geleden behandelde hij een patiënt, een landarbeider, wien tengevol ge van bevriezing de beide onderarmen en de beide onderbeenen tot op ongeveer de helft moesten worden afgezet. Nadat de wonden waren genezen, was de ongelukkige, die geen aanspraak kon doen gelden op eenige onge vallenrente, natuurlijk ongeschikt voor arbeid en gansch hulpeloos. De hier genoemde medicus deed voor hem, ter vervanging van de onderbeenen, toestel len vervaardigen, eenvoudig samengesteld van ijzeren stangen, gepolsterde slobkousen en eenige riemen ter bevestiging, welke toe stellen slechts op de plaats van den voet een vaste zool bezitten. Ter vervanging van de armen, kreeg hij toestellen, bestaande uit een aan den armstomp te bevestigen manchet, dra gend een metalen stang, door eenige metalen repen aan die manchet verbonden. Die stang draagt een sterke huls, eveneens van metaal. Verschillende voorwerpen kunnen op die huls -w orden bevestigd, ongeveer op de wijze, zoo als een bajonet op een geweer geplaatst wordt. Een geringe druk is daartoe slechts noodig. Met behulp van deze toestellen kon de pa tiënt na enkele weken niet slechts loopen, maar ook leerde hij vlug, met in de genoemde hulzen passende voorwerpen, zich kammeen, rees, vork, beker te gebruiken, zich zonder hulp aan- en uitkleeden, wasschen, enz. Het ver wisselen van de daartoe noodige voorwerpen kon zoo eenvoudig geschieden, dat de betrok kene dit ook zonder hulp kon verrichten. Ein delijk werden ook gereedschappen voor het vast zetten in de meergenoemde hulzen ingericht, als b.v. vijl, handschroef, schroevendraaier, hamer, boor, schop, hark, bijl, vervolgens pen nenhouder, potlood, enz. enz. Zoo spoedig en goed kon hij die voorwerpen hanteeren, dat hij als slotenmaker werd in dienst genomen en onder meer ook aan de draaibank werd te werk gesteld en een dagloon van twee mark kon ver dienen; bovendien leerde hij tamelijk goed schrijven. "StaAwA -p-tocA. vis, ö<Js. andere geamputeerden voorzien van soortge lijke kunstledematen. En onder leiding van eerstgenoemden patiënt, leerden ze betrekkelijk vlug niet slechts de eenvoudigste levensver richtingen met hun kunstarm verrichten als b.v. eten en drinken, maar ook het uitvoeren van Toonenden arbeid van onderscheiden aard; of wel leerden zij hun kunstarm zoozeer tot steun te doen zijn van hun niet getroffen arm, dat zij beter en vlugger arbeidden dan zulks mogelijk was met laatstgenoemd lichaamsdeel alleen. "Vrouwen, die een hand hadden verloren, konden na de noodige oefening weer breien en naaien. Aan meer dan 200 personen, die een of meer ledenmaten moesten missen, heeft dr. Hoefman een aantal soorgelijke toestellen ter vervan ging van ledematen verschaft, bij het uitdenken waarvan de 't eerst door ons aangehaalde pa-: tiënt, de man zonder annen en beenen, hem van veel dienst was. Die goede resultaten heb-: ben de Oostpruisische „Berufsgenossenschaffj voor den landbouw er toe gebracht dezen kreu-' pele aan te stellen, tegen bezoldiging, tot on-' derwijzer ten behoeve van met zulke toestel len toegeruste getroffenen. 1 Het is velen waarschijnlijk niet bekend, dat do hier beschreven methode ook in ons land zij het dan ook slechts op bescheiden schaal en wellicht minder geperfectioneerd, wordt toegepast. De Jobanna-Stiehting te Arnhem,! eene inrichting tot het opvoeden en verzorgen' van gebrekkige en mismaakte kinderen, maakt reeds sinds een aantal jaren van soortgelijks eenvoudige en toch zoo practische toestellen ge bruik. Bij een bezoek, dat wij aan de genoem de instelling brachten en waarbij men ons met de grootste welwillendheid heit vele belang wekkende toonde, dat in dez<r inrichting wordt verricht, waren wij in de gelegenheid, treffende staaltjes te zien en te hooren van wat op deze wijze kan worden bereikt. Wij za gen een meisje, dat beide armen, op twee stom pjes na, miste en dat met behulp van soortge lijke als hoven omschreven werktuigen allerlei werkzaamheden zeer „handig" verrichtte; eten, schrijven, enz., en van wie ons zelfs eenig keu rig borduurwerk werd vertoond. In de genoem de inrichting werden de bedoelde werktuigen nog slechts weinig gebruikt voor eigenlijken vakarbeid. Toch deelde men ons mede; dat een in de Johanne-Stichting opgeleide jongen, die de beide armen mist, zich met behulp van dez? toestelletjes zóó goed kan helpen, dat hij thar als boekhouder bij eene te Amsterdam geve tigde firma werkzaam is. DE PHILQSOOF.; TJöuW, BI© ©en' rijk© fokker wals En in zjjm echt, door 's Hemels zegen. Twee wakkre Izöinen hiajd. verkregen, Wa;arin men 's vaders beeltnis las, Liet dus Hch' a]an zijn wijfje hooren: „Mijn Maartjelief 1 mijn uitverkoren! „LWiat zullen wij Tnet Krelis doen „Jij weet, wij hebben rijklijk poen, 1) „En', Oml Van hem een Koer te mlaken, „Dat zjjn' gewis t© slechte kaken."- N „Dat 's waar," "zei Maartje, „hij is kant 2) „En' heeft een overgroot verstand." •Tufet kWaiml in' 'f voeren' vialn Hees redely1 De Heer Van 't dorp naar binnen treden 1 Dien' vroegen 'zij terstond om rajajd, [jyiat best te Boten met Krelismaiat Hij sprak,„Ik liet hem wis studéferén1.1 „Fiat! stiudeeren," Zei de hoer; „Mïe weet, walt hij: kan worden', inloer „En hoe men hem zal respeeteeren".- i Voorts zei helt Heerschap: „Volg mijn ralajïi Indien gij helm: studeeren lalat, „Moet hij de wijsbegeerte kiezen', „Dalar kan men nooit iets bij verlieZe|a.,1 „Is dat niet, spreek, philosophij 1 Jai, IMuw, 'dat hebt gij goed geraden!,' ÏjVjas 't antwoord,,'k weet geen beter zaiak „Nöch die mem' leert met ineer vermajak „En di© den geest meer kan verzlaldem," i Metf z'otekt strafe nialaT teen schnnder mlanj Daiar Kees die kunst van lecren kan. Hij gOait van1 huis, Om1 in die zaken Zich kundig en beroemd te maken. Na één jaar afzjjns komt hij w r. Bezoekt zjjn moeder en Zijn vajdcr Elk op zijn beurt omhelst hem toer,. 1) Gemeen'zame nOam Voor gel<h 2) Krachtig, frisah, levendig*

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1911 | | pagina 8